Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 231]
[p. 231]

Leeg verhaaltje.

Van de week, zittend voor het raam bij een vriend, heb ik iets gezien, dat me bij is gebleven, ofschoon het wel meer gebeurt, dikwijls gebeurt, ja zelfs in het geheel niet bijzonder of buitengewoon is. Ik zie zelfs geen kans er een verhaal van te maken, niets dat op een lieve historie lijkt.

Er werd simpelweg van een derde verdieping goed naar beneden gedragen.

Als je voor een raam zit, gemakkelijk zit, warm zit, met een behoorlijke sigaar, en al luierend naar buiten kijkt, let je alles op.

Eerst werd naar beneden gebracht een houten tafel, ontverfd, met schilvers van groen en rood. De tafel werd op de stoep gezet in de modder.

‘Zeker de keukentafel,’ zei Peter.

‘Ja,’ zei ik, geeuwend.

We babbelden over ditjes en datjes. Om dit verhaal lief te maken en voor den lezer genietbaar, had Falkland aan Peter dienen te vragen: ‘Wie woont daar?’ enz. Falkland dee het niet. Hij rookte. Dat was verkeerd. Hoe interessant zou bijv. dit gesprek niet zijn geweest:

Peter: Wie daar woont? Een arme familie.

Falkland: Wat doet de man?

[pagina 232]
[p. 232]

Peter: Niets. Hij is zonder werk. Hij heeft een vrouw, die ziek is...

Falkland: Stumpers!

Peter: ... en zes jonge kinderen.

Falkland: Verschrikkelijk.

Maar ik herhaal dat niets van dit alles gesproken werd, dat we zelfs in het gehéél niet over bijzondere dingen praatten, hoe spijtig ik het ook vind voor belangstellenden in lieve verhalen, die tot nu toe niets anders gehoord hebben dan dat van een derde verdieping een vervelooze tafel naar beneden werd gedragen en op de stoep in de modder gezet. Dit is werkelijk niet belangrijk. Maar groote stadsdingen zijn niet alle belangrijk en rookend in een aangenaam-warme kamer, luierend in een luierstoel, neem je ook niet van alles notitie omdat het belangrijk is.

Na een paar minuten droeg dezelfde man van straks - die, als het u, vriendelijke menschen, interesseert, er niet zeer voordeelig uitzag (ik zeg dit óók weer niet om sentimenteel te zijn) nee heelemaal niet voordeelig; wat je noemt verlept, moe, goor (maar ook dat zie je meer en in groote steden let je er zoo niet op) droeg dezelfde man dan, (dit lijkt weer de zuivere verhaaltrant) drie matten stoelen naar beneden en zette ze naast de tafel op de stoep in de modder. De eene stoel was oud, maar goed onderhouden. De tweede hing wat schuin, de derde had een groot, rond, pluizig gat in de zitting.

‘Menschen, die d'r ouwe rommel an een sjaggeraar verpatsen,’ zei Peter.

‘Ja,’ zei ik.

‘Beroerd weer,’ zei Peter, ‘'t Begint weer te motten.’

‘Mogelijk,’ zei ik.

‘Wat dragen ze nou an?’

[pagina 233]
[p. 233]

‘'t Lijkt wel een bed.’

‘Ja een ijzeren bed.’

Het bed werd rechtop gezet tegen den deurpost, met twee pooten op de stoep, in de modder. Het was een oud, roestig bed.

‘Kijk eens, wat 'n grappig snoetje,’ zei Peter.

Werkelijk een mooi snuitje, zwart haar, zwarte oogen en een brutaal mopje. Ze hielp den man om een onsmakelijk matras op de tafel te leggen. Ze zag er ook niet voordeelig uit. Ze liep op kapotte pantoffels in de modder, droeg een vuil paars jakje.

‘Zeker z'n dochter,’ zei Peter.

‘Of 't dienstmeisje.’

Geeuwend stond ik op, wandelde de kamer op en neer. Peter bleef kijken.

‘Falkland!... D'r is herrie! Kijk die dikkert is.’

Rondom het beetje goed, dat op de stoep in de modder stond, waren wat buurvrouwen gekomen. Een dik wijf, met bloote armen, leek uitleggingen te geven. Ze balde d'r vuist en schreeuwde zoo, dat we soms schorre klanken hoorden, zonder te begrijpen waarover ze 't had.

‘Nee laat 't raam dicht,’ zei Peter: ‘herrie is hier elken dag. De kachel geeft zoo'n warmte niet.’

Het dikke wijf ging voort met haar verhaal. Met pootige, zware gebaren stond zij te beweren tegen de openstaande deur. Het mooie meisje kwam de trap af, slofte door de modder, kwam in den kring der vrouwen. Het dikke wijf nam een luisterende houding aan. Het meisje vertelde wat. De vrouwen hokten bijeen, schudden de hoofden, keken naar het pratende kind. Ook de sjofele man kwam beneden, met een pak beddegoed op z'n nek. Hij had zeker op zij geroepen. In eens weken de babbelende vrouwen en wierp hij het pak van z'n schouders op het matras. Dadelijk waren ze om hem. Hij praatte,

[pagina 234]
[p. 234]

gesticuleerend, met een betoogende beweging van z'n handen. Het mooie kind stond slaperig te luisteren. De wijven praatten allemaal, met driftige, harde schokking der bovenlijven, hoofden en armen.

Op eens was de aandacht afgeleid, sloop een man met bruine overjas en bruinen fantasiehoed de trap af.

Het dikke wijf, dat zich in 't begin zoo druk had gemaakt, schoot op hem toe, hield hem tegen, dreigde met haar rooie vuist bij z'n neus. De andere kwamen er bij, redeneerend, schreeuwend, tierend.

‘Die krijgt op z'n facie!’ zei Peter, philosofisch.

Maar er kwam een agent. De wijven begonnen opnieuw te redeneeren, te schreeuwen. De agent liep kalm heen en weer, soms lachend, soms pratend. De man met de bruine overjas en den bruinen fantasiehoed liep er vandoor. De wijven liepen hem een eindje na, gilden en krijschten.

Boven het lawaai uit kon je door de ruiten heen schelle, doordringende scheldwoorden hooren... ‘Huissiesmelleker! Huissiesmelleker!... Vuile afzetter!... Afzetter!! Afzetter!’

De vrouwen hokten op een hoopje bij de tafel, de stoelen, het bed, het beddegoed, die op de stoep in de modder stonden. Ze bleven babbelend, gebarenmakend, met de armen onder de hangende borsten, drentelend en duwend rondom het goed.

De man en het meisje liepen de trap op en af. Het was een schunnig boeltje dat ze aandroegen, dat ze bij elkaar zetten op de stoep, in de modder. Er kwam een ijzeren pot en een braadpan, een oude ketel en een kleine verbogen hanglamp. Er kwam een lange, bruine, vale kist, die aan twee ooren van touw gedragen werd. Er kwam een kapotte gekruisigde Jezus op een zwart kruis en twee stolpjes met beelden. Er kwam een gedeukte blikken

[pagina 235]
[p. 235]

tijl, toegedekt met een geruiten doek. Er kwam nog een stoof, zwart gebrand, met een test. Dan nog een emmer en twee opgerolde vuile gordijnen.

Toen het sterker ging regenen, droeg een der kijkende vrouwen een oud zeil aan en lei 't op het beddegoed.

Ze dropen langzamerhand allemaal af.

Op straat, op de stoep, in de modder, natgeregend stond het beetje huisraad.

De man liep heen. Het meisje bleef schuilen in den deurpost.

Na een half uur - 't kan ook langer geweest zijn: Peter was ingedut - kwam de sjofele man terug met een handwagen en een kruier.

Samen leien ze 't goed in den wagen. Het ging er gemakkelijk op.

Toen gingen de man en het meisje naar boven. Ze kwamen terug met een wieg, een wieg met een warm-ingepakte zuigeling. Tusschen de matten stoelen en de tafel kwam de wieg op den wagen te staan.

De man haalde een papieren zak uit z'n boeseroen, nam een pruim in den mond en stak den zak aan den kruier toe, die zich bediende.

De deur werd dichtgetrokken.

De man en de kruier duwden den handwagen.

Het mooie meisje liep er naast, sloffend in de modder, hield met haar eene hand de wieg vast, die wat schommelde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken