Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland) (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (14.30 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 1 (onder ps. Samuel Falkland)

(1915)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 236]
[p. 236]

Droge Vrouwtje.

Droge vrouwtje met haar vinnig spitsneusje zat naar adem te happen in den hoogen leunstoel.

In de keuken zong de meid, larmoyant, opzettelijk schel, een sarrend, drenzend geluid.

Droge vrouwtje luisterde met de magere vingers tegen elkander.

‘Mina.’

Geen antwoord. De meid galmde met harde inzettingen: ... Soete,... lieve... swartkop... voel... is... hoe... me... hart... klop’...

‘Mina... a... a!’

‘Ja, ik kom!’

Nog wat gerommel van vaatwerk.

‘Ik wou da-je ophiel met je gezang.’

‘O mag d'r hier ook niet gesonge worre!’

‘Meissie - als dat zoo doorgaat hou je 't hier niet lang uit... Ik wil geen vrijers an me deur en geen gezang.

‘Best juffrouw.’

De deur ging dicht.

 

In de voorkamer bleef droge vrouwtje met het vinnig spitsneusje. Droge vrouwtje was dik in de vijftig, klein, mager, verdord. Ze was altijd zoo,

[pagina 237]
[p. 237]

klein, mager, met datzelfde ouwelijk gezichtje, met datzelfde onaangenaam spits neusje. Ze was jong geweest én oud geworden. 't Leven had haar droog, dor gelaten, omdat ze gevegeteerd had binnen de zes wanden van een kist, die als een lichaam bewustloos blijft, den bijzonderen naam van doodkist krijgt, maar vóór dien tijd kamer heet. De kamer van droge vrouwtje, was de cocon waarin ze veilig bij kopjes thee en kommetjes koffie te spinnen lag, terwijl in de wereld buiten zooveel ijselijke dingen gebeurden, volgens het ‘Nieuws’ dat de krant der verschrikkingen en wereldgebeurtenissen is voor droge vrouwtjes met spitsneuzen. Voor vrouwtje was jeugd gelijk aan ouderdom. Haar vader had een fatsoenlijk pensioentje nagelaten. Het is heel gelukkig, wanneer er zoo'n vader is. Z'n kinderen kunnen dan gerust inslapen in binnenkamertjes. Vrouwtje had vader opgepast tot hij kalm en gelukkig aan drie beroertes stierf.

Ze wachtte nu ook op wat beroertes om heen te gaan.

Sappigheid van jeugd had ze niet gekend. Ze was ééns gezoend op een partijtje, waar veel slemp gedronken en veel bolletjes gegeten waren. Ze was ééns gezoend door een bleeken neef met sproeten in 'n hoekie van de gang en ze had zich den mond afgeveegd, omdat sproetenneef zoo naar tabak en groc rook. Anders was er nooit iets gebeurd. Want ze was droog, mager, dor, een geposeerd oud wijfje, dat verdriet had, wanneer iemand vuile voeten op de loopers zette, dat den halven dag met een verharenden kater op den schoot zat, dat 's middags een glaasje morellen met brandewijn dronk en 's avonds onder het bed keek of er geen ‘man’ lag. Ze droeg d'r haar naar links en rechts gepommadeerd en liep bij prachtig weer op zomerschoenen.

[pagina 238]
[p. 238]

Tweemaal in de week was zij liefdadig, gaf kouwe aardappelen, centen en overgeschoten brood aan arme menschen. Zondags ging ze naar de kerk met 't bijbeltje van vader. Ze was zoo heel gelukkig in haar kamer van zes wanden en dutte 's avonds in bij de hoofdartikelen van haar geliefd blad. Maar er was verandering gekomen. Dien, oude meid, die ze wel 20 jaar gehouden had, had rhumatiek gekregen en was ingekocht op een hofje. Voor Dien in de plaats was een jonge, gezonde, frissche meid gekomen.

 

In de keuken was die bezig aan het wasschen van vaatwerk. Mina was een afgeronde, vleezige meid, opgeschoten, stevig. Ze was negentien, in de volle fleur van vrouwelijke gezondheid. 't Gezicht was mollig, malsch, met rooie koonen, blauwe oogen, witte tanden. Ze stond te wasschen met opgenomen mouwen, toonend de blanke, vette armen, armen waarin schaduwtjes schuilei speelden in pittige kuiltjes. Ze was een robuste, jonge meid, geflatteerd door 't paarse jakje, geflatteerd door de witte muts, jonge meid, jong van leven, begeeren, verlangen, jong in haar bewegingen, jong in haar geluid. Als ze het hooge bordesje boende, wipten de voeten in zwarte pantoffels van onder de rokken. Als de slagersjongen kwam of de bakker of de kruidenier, giegelde ze, had ze pret, stond praatjes te maken, lachte met een smakelijk vertoon van witte tanden. Ze was van het zinnelijke, warme leven, niet denkend, niet suffend, jòng. Op straat liep ze coquet, lachte. Als ze de ramen zeemde, dee ze ijdel, lachte.

Jonger, levenslustiger ding was er niet in de heele straat. Ook was ze geëngageerd. Geëngageerd met een korporaal. Geëngageerd in eer en deugd. Om acht uur 's avonds liep hij op en neer voor de deur - stiekem.

[pagina 239]
[p. 239]

‘Juffrouw, mag ik effen bij moeder aanloopen?’

‘Al wéér uit?’

‘Al weer! al weer! Vraag ik dan zoo dikkels?’

‘Gister ben je uit geweest... Eergister... Vooreergister... Dat gaat zoo niet... Je mag niet!’

‘Moeder is niet lekker, juffrouw... Ze heit zulke steken in d'r zij.’

‘'k Geloof d'r niks van’...

‘Zel ik nou om me moeder liegen?’

‘'t Is de laatste maal, hoor! Hoe lang blijf je weg?’

‘'t Is nou acht uur... Om negen uur ben ik thuis.’

‘Niet later?’

‘Nee geen oogenblik juffrouw!’

Oude droge vrouwtje hoorde de buitendeur dichtslaan. Door het spionnetje keek ze de meid na in de lange donkere straat. Bij een lantaarnpaal zag ze haar loopen, frisch in de paarse properheid van haar japonnetje. Ze zag ook den korporaal, die met botte stappen naast het meisje ging.

Vrouwtje werd spichtig van kwaadheid. Toen ging ze wat dutten. In de kleine kamer brandde een spiritusvlam achter de porseleinen plaatjes van het komfoortje. De thee stond behaaglijke prutteltjes te puffen. Vrouwtje lag met de beenige voetjes op een stoof. Het mondje stond scheef-open. Zij snurkte. Er was in de stille kamer alleen het geluid van de klok en van den scheeven mond. Na een half uur werd ze wakker, stak de lamp an, nam haar krant op en begon de advertenties te lezen. Ze slobberde haar thee uit den snorrekop van vader, zaliger nagedachtenis. De klok tikte.

Ze was maar zoo-zoo bij haar avondlectuur. Om de minuut keken haar klein-grijze oogen over den rand van het Nieuws naar de klok. Vijf minuten

[pagina 240]
[p. 240]

voor negen. Nou zou ze wel komen. Ze las verder, kribbig, in de rake stemming om met de meid te kijven. Ze zou haar den dienst opzeggen... zoo'n schandaal... met zoo'n gemeene soldaat... Wat was die Dien 'n fatsoenlijke meid geweest... En had zij ooit... had zij ooit... Nou las ze van ‘burgerhuisjes’ die te huur of te koop waren - van dashondjes en smousjes, die tegen rembours verzonden werden - van servetten, tafellakens, nachtjaponnen, luiers, die voor spotprijzen geannonceerd stonden - van een verpleegster, die in een krankzinnigengesticht gevraagd werd - van een baboe, van paarden, van droge minnen.... maar ze had d'r gedachten niet rustigjes bij de advertenties. Voor het eerst sedert jaren ‘genoot’ ze niet. Kwart over negen, halftien... Vrouwtje dee onrustig. De klok tikte. De thee pruttelde. Zij zat voor het raam, turend door het spionnetje, telkens het raam afvegend, het raam, dat parelmoer beslagen werd door het ademhalen.

In de straat was het doodsch. Op een dakgoot kermden katten. Dolly, de zwarte, verharende kater keek zelfs niet op. Bij het geluid van de tikkende klok, de pruttelende thee, was nu weer het gesnurk van vrouwtje gekomen. Ze ging altijd om tien uur naar bed. Ze had slaap.

Toen het twaalf sloeg, schrikte ze op. Twaalf? Had ze de meid laten bellen? Wás 't al zoo laat? Het lichtje onder de thee was uitgegaan. De lamp had gestoomd. Zwarte, vieze draadjes dreven in de benauwde lucht. Ze dee het raam open, stak het hoofd naar buiten. De straat lag altijd lang, zwart, rustig. Het was een zachte herfstavond. Gele blaren ritselden over den grond. Sterren stonden an den hemel.

Had ze Mina laten bellen? Had ze... Boven op

[pagina 241]
[p. 241]

haar slaapkamer kraakte iets. Groote God! Was er iemand, was d'r een man! Ze luisterde met een angstgehamer in haar keel, dat ze niet ademhalen kon. Boven lag veertig gulden in specie achter het stapeltje sokken in haar linnenkast... Als er een man was. Ze dee kordaat de kamerdeur op slot, luisterde nog eens, maar 't was stil. Waar die meid nou bleef! Waar die meid nou zat! Ze was toch 'n vrouw alleen... Ze zou nooit naar boven durven gaan door de donkere gang, de trap op, weer een donkere gang en dan de donkere kamer... Waar de meid nou bleef! Ze lag met het bovenlijf uit het raam, kijkend en kijkend in de straat, soms met een zenuwachtigen angst plotseling in de kamer zoekend of er iemand achter haar was. Ze praatte hardop met den kater. Als er een man was, zou-ie denken, dat ze iemand bij zich had.

Half een sloeg de klok. De lamp begon uit te gaan. Ze draaide haar op, maar er was geen olie meer in en de olie stond in de keuken. In het halfdonker der kamer gloeide het roode kransje, dat opflikkerde als ze zenuwachtig aan het rondseltje plukte. Nog wat stuiptrekkingen en het werd donker.

Vrouwtje huilde.

 

Tingelingeling.

Beneden stond de meid.

‘Ben jij daar Mina?’

‘Ja juffrouw!’

Uit het raam werd de huissleutel geworpen. De meid maakte de buitendeur open, veegde de voeten op de mat. In de keuken stak zij haar lamp an, keek in den spiegel. Ze had een hoofd, vuurrood, verhit van het loopen... Wat zou de ouwe binne zegge! Nou!

[pagina 242]
[p. 242]

‘Mina!’

‘Ja juffrouw.’

‘Kom eens hier met de olie.

‘Ja juffrouw... Gut is uw lamp uitgegaan?’

In het donker vulde zij de lamp. Het glas rinkelde. De lucifer vlamde. De lamp scheen, scheen vol op het jonge rooie, verlegen gezicht van de meid. Zou de juffrouw dan niks zeggen? Was ze nou ziek of gek?

Ouwe, droge vrouwtje zat in haar stoel, stil, wit.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken