Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland) (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.10 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)

(1904)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

Kermis.

De lamp brandde laag, schemer broeiend onder de melkwitte kap.

In den armstoel lag moeder, het hoofd slap in den nek, den mond droog-stug geopend. Haar nachtjak omwigde den geelvetten hals en de handen hingen verzakt in den schoot. Aan de andere zij van de keukentafel sliep Trees. Twee stoelen had ze geplaatst tegen elkander. Haar beenen waren gespreid over den eenen, de rug kromde aan langs de leuning van den anderen, haar hoofd knikte in wieglende schomling, belicht door den roodrigen schemer, weer terug in het donker en zoo telkens met slingrende regelmaat. Ada sliep maklijker. Die had een kussen in den rug en het hoofd, geleid op de armen, was stil onder den schijn van de lamp, het oor kleinlief naar boven gekeerd.

Er was stilte van klokketik, zagend gesnurk uit moeder's openen mond. Het kopergedrens der muziek van molens en spullen had plots opgehouden en op de binnenplaats suisde zuchtend gesnik van vallenden regen. Het was diep in den nacht. De vinnige regenbui had schielijk een einde gemaakt aan het lawaai buiten, het zanikend deunen van muziek, het lodderend belgetingel.

[pagina 14]
[p. 14]

Voor werd gescheld. Door de gang lalde de schel, nazoemend met donker gebrom. Ada, even gestoord, verlegde het hoofd, zuchtte diep door, ademde rustig, vreemdelijk lachend in slaap. Moeder en Trees, onbewogen, sliepen maar door met gesnurk en wieglend hoofden-geknik. De klok rustig zigzagde, statig van tik. Maar de schel heviger klonk, echoënd, slaande tegen het hout van den deurpost en de nazwevingen gromden aan naar de deur van de keuken.

‘Was d'r wat? -’ wakker-schrikte moeder, oogen verknepen in slaap. Trees en Ada sliepen nog door. De schel luider sloeg.

‘Trees, Tree-ee-ees!’

‘Ja,’ sprak Ada in slaap.

‘Hoor je dan niet! D'r wordt gebeld!’

‘Watte?’...

‘D'r wordt gebeld!... Zal meneer Blauw zijn!’

Kregel van doen, norsch van moeheid, liep Trees de gang in, maakte de deur open. Het was Blauw van de schiettent met nòg een heer en een dame.

‘'k Breng twéé gaste mee,’ zeide Blauw, vroolijk van de geëindigde drukte.

‘Twéé... gaste?’ -, vroeg Trees met slaperig kijken, half-wakker.

‘Is d'r nog soms een bed vrij?’ -, vroeg Blauw: ‘de dame en de meneer wille zich wel behelpe... 't Zijn óok artiste’...

‘Nee, we hebbe geen plaas meer,’ zei Trees, wakker gekild door de tocht van de deur: ‘alles bezet... àlles...’

‘Ach kom!’ hield Blauw aan: ‘roep je moeder maar is...’

‘Ma?... Ma-aaa!’ -, riep Trees de gangschemering in.

Moeder grijs van slaap en vermoeidheid - 't was

[pagina 15]
[p. 15]

me 'n daggie geweest! - kwam aan op haar kousen en Blauw, druk, klaar wakker, herhaalde zijn vraag. ‘Tja... tja...’ hoofdschudde moeder, naast Trees in de deuropening: ‘d'r is geen ènkel plaas-ie meer - al wou je met goud betale - alles is vol met de kermis - dat weet meneer Blauw wel - 'k heb tien mensche in huis - op de twee kamers boven vijf - en benejen vòor slapen d'r drie - en achter nog twee - al wou je met goud betale....’

‘Sjongen, sjongen,’ klaagde Blauw: ‘wat spijt me dat... die dame en die meneer zijn vanavond pas angekome... 't Is de dame met de baard en de snor die op de Breestraat staat... 't Zijne vriende van me... Is d'r geen plaas-ie te màke?’

‘Te màke?’ -, bedacht moeder.

‘Al was 't voor één nacht maar.’

‘Tja... tja...’

‘En we wille ons wel behelpe,’ zei de dame met den baard en de snor, die een zwaar-zwarte voile voor had.

Moeder overlegde met Trees, de hand om den hals voor de tocht van de deuroopning.

‘As we Jet is...’ zei ze.

‘Nou... dat schaap,’ meende Trees.

‘Kan ze niet op 'n kermisbed bij ons in de keuken?’ bedacht moeder weer: ‘elke gulden is 'r een.’

‘Maar 't bed is ommers te klein...’

‘Dan motte ze zich maar behelpe...’

‘En zoo 'n gesappel nóu nog òver drieën,’ knorde Trees, slaaprig: ‘om zes uur is 't dag!’

Maar moeder al-weer-vrindlijk, zei tot Blauw en de dame en heer dat 't dan wel gaan zou, maar dat ze 't niet minder dee dan een-gulden-vijftig voor dame en heer samen met ontbijt. De dame met den

[pagina 16]
[p. 16]

baard en de snor vond 't wat duur, trachtte af te dingen voor vijftig cent de persoon. Moeder, profiteerend van het weer en het late uur hield voet bij stuk, kreeg het gedaan voor een gulden vijftig de twéé.

Bij meneer Blauw op de kamer wachtten de nieuwe logeergasten. Trees en moeder dan samen gingen naar boven met een kaars. Op de achterkamer waren twee bedsteden. In de eene snurkte een kermis-komediant, die dien avond driemaal vermoord was in een draak op de groote markt; in de andere, rood van stijgende koorts lag Jet, meisje van tien, de jongste.

‘Jet! Je-ééét,’ fluisterriep moeder om den vermoorde niet wakker te maken.

Jet, koortsig-verschrikt keek op in de vlam van de kaars.

‘Opstaan,’ zei Trees.

Het kind kniezrig en suf, kreeg huilrige trekken.

‘Nou nièt huile,’ waarschuwde moeder, en Trees, haar wikklend in een ouden mantel, nam haar op, droeg haar de trap af.

Moeder bij 't licht van de vlam, met handig gebaar gladde de lakens, nog warm van het koortsige kind, bolde het kussen met zwijgend gestomp. Dan sloegen haar handen op het matras, waarin de warmte van Jet wel vast leek gevreten. Maar haar koelende kloppen maakte het bed weer bijna gewoon en weder vertrok zij de lakens, de moltonnen deken en de gestikte, instoppend de bobbels langs de opstaande planken. De lakens leken wat goor, maar je kon moeilijk na drieën 's nachts nog verschoonen en voor zóóveel menschen als er nou op de kamers sliepen zou 't ook gekkenwerk zijn. Met een grijpenden rasp van de handen, veegde ze de kleertjes van 't kind weg, pikte de afgevallen kousjes,

[pagina 17]
[p. 17]

de elastiekjes, de sloffen van den grond en nog eens rondziend, de kamer doorzoekend, nam ze de kaars van de tafel, liep zacht de trap af en ging naar de keuken.

‘Breng jij nou de kaars an de mensche,’ zei ze tot Ada, die slaperig zat onder de lamp: ‘doe oók wat! mot ik dan àlles doen!’

Verveeld en nog suf nam Ada de kaars, klopte aan de kamerdeur van Blauw, wees den weg aan den heer en de dame met den baard en de snor, die-op-de-Breestraat-waren-komen-te-staan.

 

Jet, op een keukenstoel was klaagrig aan 't huilen. Trees had haar voetje geschaafd bij 't trappenafdragen en ze drensde nu voort met oogen klef-nat in 't roodheet gezichtje.

‘Nou! Nou!... Is 't gedáán?’ -, zei moeder, knorrig en hard. De lamp, opgedraaid, begaapte de bleeke gezichten der vrouwen, het kopergedoe aan de wit-kalkte muren.

Op den grond, in een hoek bij het raam, lei Trees het kussen van Ada, wat mantels daaronder, een ouden rok, nog een baaien.

‘Zoo kan ze goddelijk legge,’ zei moeder: ‘'k Wou dat ik 'r zoo lag.’

Op 't goed, het hoofd op het kussen, kniesde het kind. Een wintermantel en een jas bedekten het lijfje.

‘Bè-je nou klaar met je geknies... En ga je nou slape?’ -, dof-gromde moeder: ‘Wat mót je nou?... Wat heb-ie nou?... Wi-je wat drinke?... Geef d'r is water!... En uit nou! Uit nou, hoor je?... Je zusters en ik legge heelemaal niet... kenne zóo blijve zitte!... Mot jij dan knieze... zeurkous... met je gebalk’...

Moeder zat weer in den leunstoel en Trees, de

[pagina 18]
[p. 18]

beenen gespreid als straks, trachtte den slaap nog te vatten. Maar Ada, komend van boven, kregel en bits, klaagde hardop.

‘... Waar is nou me kussen?’

‘... Je kussen het Jet’...

‘... Nou en zoo kan ik niet zitte!’...

‘... Dan zit je maar niet!’ snauwde moeder.

‘Een stoel en 'n kussen en nòg te veel... As je 'n leunstoel heb kan jij makkelijk prate... Om nou nog me kussen weg te neme!... Trees het twée stoele... Nou en zóó kan 'k niet slape’...

‘Dan slaap je maar niet’... zei moeder, nog eens.

‘Zoo stiekem terwijl 'k weg ben, pestillent gemeen!’

‘Hè - jassus hou nou jou bakkes!’ knorde Trees.

‘Hou jij je bakkes!’...

‘Ik hou me bakkes!... Ik zal me bakkes niet weggeve’... keef Jet, valsch.

‘'t Is me ook 'n bakkes!... Je krijgt 'r geen cent op’...

‘Jij wel? Poeh! Poeh!... Jij nog geen hàlvie!’

‘Ach, rooie hou op met je kles!’

‘Ik! Voor jou-ou-ou-ou! Voor jou-ou-ou-ou?’...

 

De klok sloeg deftig een, - half vier, en op de plaats ging spichtig het regengespetter.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken