Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland) (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.10 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)

(1904)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 19]
[p. 19]

Hevig avontuur van tante Mijntje.

Of liever: hevig avontuur van tante Mijntje, Toto en Titi.

Of nòg liever: hevig avontuur van tante Mijntje, Toto, Titi en boozen Bennie.

Tante Mijntje, mijn vele vrienden, - ik zit hier zeer gemoedelijk bij 'n pijp en 'n kop thee - leefde sinds jaren, sinds lànge jaren met Toto en Titi, haar ouwe pucken èn met een polyp in haar neus. Toto was een vet teefje. Titi was een vet teefje. De polyp was in haar neus. Als tante Mijntje 's avonds héél gezellig zat, zat Toto in een leunstoel, Titi in nóg een leunstoel, zij in den derden. De polyp was in haar neus. De herhaling van dit laatste, mijn vele vrienden, bedoelt geenszins de bespotting van een zóó onaangenaam ding als een polyp. De polyp wás in haar neus. De polyp behoorde ontegenzeggelijk bij tante Mijntje. Toto en Titi zouden haar niet herkend hebben en weerbarstig gebromd tegen hare bevelen, wanneer niet de zeer bijzondere langrekkige neusklank elken lettergreep getoeterd hadde. Toeteren is 't wóórd niet, mijne vrienden - zéér gemoedlijk steekt de pijp in m'n mond, gemoedlijker nog walmt de vertelseldamp in blaasjes naar de lamp - toeteren is geen corres-

[pagina 20]
[p. 20]

pondeerende klank voor het klarinetachtig ge-toto en ge-titi van tante Mijntje, als ze bedrijvig door de gangen hippelde en haar vriendinnen aanriep. Maar laten wij voor den duur van dit hevig avontuur, om niet te lang uw nieuwsgierigheid te kietelen, overeenkomen, dat 't woord toeteren hier en alléén voor vandaag, remplaçant zij voor 't hoogneuzig, kermende-hondachtig, misthoornig, spreekbuizig, loopende-waterleidingachtig geluid van tante Mijntje, als zij liefderijk aan 't praten was met Toto en Titi. Dan zwol de polyp in haar neus mét 't hart in haar boezem en versmolten de nazale klanken tot sentimenteele hobo-zwevingen. Als de boel opgeruimd was, 't dagmeisje weg, de theepot op tafel, tukten tante Mijntje, Toto en Titi, gezamenlijk snurkend, sympathiek snurkend, zooals oude pucken én oude juffrouwen 't vermogen. Na dat lèkkere, héérlijke tukje dronk tante Mijntje 'n kop thee met vier klontjes, wat de belangstelling had van Toto en Titi, die jaren lang 't zelfde gezien hadden. 't Kamertje was knuf-knuf van zindlijke gezelligheid. Dicht op de tafel hing de lamp met een roode roos er onder voor de drupjes en een rood-papieren kap er om voor de oogen. Op 't theeblad, blauw en wit, met een zwarte lijst, stond 't komfoortje van wit porselein met vier transparente maagdelijke voorstellingen van poeslieve herderinnetjes en poeslieve herders met bloote, schoone voeten. Naast 't komfoortje was 't bebloemd-verlakt trommeltje met boterkoek, daarnaast de suikerpot met klontjes, 't lepeldoosje en 't eene kopje. Als de lamp op was, 't komfoortje an, 't tukje gedaan en 't kopje toebereid met vier klontjes, kwam het zooeven vluchtig aangegeven liefderijk spreken van tante Mijntje met de twee dames in de luierstoelen. Eerst met Toto, die de lieveling was, om

[pagina 21]
[p. 21]

dat-ie 't best de kunstjes dee. Met een klontje tusschen de uitgedroogde vingers, toeterde (zie boven) de ouwe juffer: ... ‘Shoo, shoo, shoo!... Wou jij wat hèbbèèè... wou jij wat hèbbèè... shoo! shoo!... Netjes!... Mooi shoo!... Shoete hond... Shoete Toto... Wat shegtie-dan?... Eerst spréke!... Hoe spreekt ie?... Hoe spreekt de shoete hond?’ - Rafrafraf... Rafraf - ‘Mooi shoo!... shoet beest! Me tootertje... Me shattemebabbie... Me rabbemedijntje... Me dikke waffedebassie... Me snoetie!’ In zuivere extase ging ze tot gebrabbel over dat niemand verstond, klankengeroffel dat 't best aangaf haar sentiment van 't oogenblik. In die opzichten, mijne vrienden, was tante Mijntje, zoo zuiver en zoo goed sensitiviste als de grootste doodste sensitivisten onzer dagen. Had Toto het stukje suiker vergruizeld dan was de beurt aan Titi, die minder mooi òpzat.

Weer sprak tante Mijntje, liefderijk-toeterend (zie boven) ‘Shoo... Shoo... Nou jij?... Shal jij nou is mooi shittèèè... Nee shoo niet... Shoo... Shoo... En 'n pootje... Nee dasch 't verkeerde pootjèèè... Mag jij je linker pootje geve... Shoo; 't rechter... Nou ben je ook 'n shoete hond... héél shoet... héél shoet... Shoo... Open je bekkie... me lekkere babbemerabbedie... me vette toetemerijntje... gotogot watte dikshak... watte lekkere dikshakke... Hebbe jullie 't goe-oe-oe-d bij 't vrouwtjèèè?... Hebben jullie 't goe-oe-oe-d... nou sheg nou is wat...!’

Raf-raf-raf-raf! Raf-raf!

Wef-wef-wef-wef!

Dat was ongeveer het begin van elken avond. Zij dronk thee, las haar krantje, sprak met de honden. Als 'r buiten iets ritselde sprak ze hàrder, nazaler... ‘Pak she... Kisch-kisch-kisch... Pak

[pagina 22]
[p. 22]

she... Pak she’ - bromden de dikke, logge, slaapzieke pucken.

Eens in de week was er visite. Om zeven uur, Donderdags, kwamen Marie en haar zoontje Bennie thee drinken, moesten Toto en Titi samen in één leunstoel, was de rustige kamertjesgezelligheid van klokkegetik, puckengesnurk en bescheidenlijk herdersleven op 't komfoortje ruwlijk verbroken. Marie was 'n zusterskind, eenige erfgename van tante Mijntje, die buiten haar pensioentje 'n twaalfhonderd gulden minstens op de spaarbank had. Bennie was 'n kwajongen. Ja in werklijkheid, 'n kwajongen, die de pucken an d'r staart trok en eens in de gang 'n voetzoeker had afgestoken. Als nichie Marie met Bennie thee dronken, tukte tante Mijntje niet, tukten Toto en Titi onrustig. Maar de klontjes werden met dezelfde liefderijkheid gegeven, met dezelfde innige extatische toespraken.

‘Shoo, shoo!... Hoe spreekt-ie?... Hoe spreekt 't hondje?... Goed shoo... Goed shoo me schattemebabbie... me waffedebaassie...’

En dan nichie Marie lief-belangstellend elken keer: ‘Watte snoet van è hond toch!...’

- ‘O shoo'n lèkker dier, niewaar me toetemerijntje’. -

‘Je zou zoo zwere,’ meende Marie: ‘Je zou waaràchtig zwere, dat ze je verstaan, zulke verstandige ooge, zulke slimme ooge, hè tante?’

‘Of she je verstaan!’ toeterde tante: ‘of she je verstaa-aa-aan?... She verstaan àlles, àlles... Shoo wijs as e mensch... Of she! Of she!... Niewaar me rabbemedijntje... me bolleboostertje!’ -

‘Nou kijkt-ie u an, tante, alsof die wel zou wille antwoorde, hè?’

[pagina 23]
[p. 23]

‘Weet je wat ik wel is denk,’ hoofdschudde tante Mijntje ernstig, zwaar-verzonken in wijsgeerige gedachten: ‘ik denk shoo dikwijls as ik met she spreek: shou 't nou shoo'n wonder zijn as je she is wat vroeg en dat she jà sheie, of dat she née sheie, of dat she sheie: geef mijn 'n klontje. Watte? Shou dat shoo'n wonder shijn? Shijn d'r niet meer mirakels gebeurd?’

‘Nou,’ zei Marie: ‘dat zou wàt griezelig zijn. Verbeel is! Verbeel is dat u ze wat zegt, dat ze d'r mond opendoen en antwoorde. 'k Denk u zou wegloope van angst.’

‘Maar she doen 't niet,’ zei tante: ‘beeschte spreke niet. Ik sheg alleen maar dat she soms shóó kijke, shóó verstandig, dat je bij jeshelf denkt: nou mankeert alleen nog 't spreke, niewaar waffedebassies?... Niewaar me schnoetemedijntjes?’

Op een avond moest Bennie voor z'n moeder 'n boodschap aan tante Mijntje overbrengen. Juist wipte-die de deur binnen toen 't dagmeisje er uit kwam. In de voorkamer was de lamp aangestoken, brandde 't lichtje in 't komfoortje, zaten de twee pucken slaaprig te scheefleunen. Tante scharrelde nog in 't keukentje. Bennie begon met 'n greep te doen in 't trommeltje met boterkoek, propte z'n mond vol, nam nòg 'n reep en zou door tante betrapt zijn, als-ie niet bijtijds in de alkoof gevlucht was. Benauwd, bang voor tante die 't zeker an moeder zou vertellen, gluurde Bennie door den kier van de deur.

Tante ging gemakkelijk in den leunstoel zitten, keek lodderig naar Toto en Titi, knipte met de oogleden en zei:

‘Shoo, shoo... Nou gane wij is lekker slaapies doen... hè, kindertjes?... Hebbe jullie ook

[pagina 24]
[p. 24]

slaapies? Hè?’... Bennie in de alkoof, die al zóó veel van de pucken gehoord had en zóó dikwijls had hooren zeggen dat 't tante niks zou verwonderen als zulke verstandige dieren op 'n goeien dag antwoord gaven, had moeite om z'n mond te houen. Wat zou tante schrikke!... Wat zou ze 'n gezicht zette...

Tante, lodderig-kijkend, knikkebolde even. Maar de dikke pucken, onrustig door neefje in de alkoof, bleven rechtop zitten.

‘... Wat is d'r dan me raffemedijntjes?... Hebbe jullie dorscht?... Shal de vrouw water geve?... Drinkies hebbe, kindertjes?’

Op 'n schoteltje schonk tante Mijntje water uit de karaf, liet de honden drinken.

‘Shoo... Shoo... Nou slaapies doen, hè? Strakkies 't klontje, hè?... Watte shegt-ie dan?... Watte shegt-ie?’

Rafrafraf! Rafraf!

‘Goed shoo! Goed shoo!... Titi ook 'n goe-oe-oed hondjèèè van de vrouw, niewaar Tieti?’

‘Ja-a-a.’

Opschrikkend, met bevende luistring, hoekte tante Mijntje in haar stoel.

‘Kaatje! Kaatje! Be-je nog achter, Kaatjèèè.’

Geen antwoord. Had ze zich zóó vergist?...

De hond had zeker gegeeuwd... Watte schrik... Watte schrik... De schrik zat in haar beene... Hèhè... Hèhè!... En vrindelijk-lief, klaarwakker, praatte ze nòg eens met den dikken puck. ‘...Wat dee je me schrikke... Mag je shoo geeuwe, stoute hond?... Wil jij wel is gauw gaan legge?’...

‘... Ja-a-a.’

Watte?... Watte?... Nou had ze z'n bek zien vertrekke... Z'n zwarte glinsteroogen glansden, alsof-ie zoo net wat gezegd had... Met open

[pagina 25]
[p. 25]

mond, starende oogen keek ze naar den luierstoel, waarin de puckhond te slaapwiebelen zat met breede velplooien om den nek. En voor 't laatst koud-huiver angstig, juist terwijl Toto geeuwde vroeg ze: ... ‘Spréék... jij... Toto?’ Geen antwoord. Goddank! Ze sloot d'r oogjes -, maar op eens duidelijk, hoorde ze somber zeggen: ‘Geef mijn 'n stukkie koek...’

Tante Mijntje zakte zachtjesweg in 'n flauwte, uit welke zij gewekt werd door 't harde luien van de deurschel. Neefie Bennie stond op de stoep. Ze zoende 'm haast, gaf 'm drie stukken boterkoek en van af dien spookachtigen avond werd zij lid van een mystieke vereeniging van geestesbezweerders als anderszins.

En gemoedelijk bij mijn pijp en mijn koud-geworden kop thee, meende ik u dit hedenavond te moeten verhalen, mijne vrinden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken