Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland) (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.10 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)

(1904)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 26]
[p. 26]

Rosselies.

Op een dag, juister gezegd op een avond, nòg juister op een nàcht - het ware wist niemand: het moest láát in den nacht tegen den vroegmorgen gebeurd zijn, zonder getuigen; zij zelf was buiten westen - was zij van de keldertrap gevallen. Daantje, haar knecht (officieel heette hij uitsmijter) had haar bewusteloos gevonden met het hoofd tegen een vat jenever. Van af die historie had ze een verlamming in de beenen. Ze was bang voor politie. Van 'n dokter kwàm politie.

‘'t Komt 'r ook niks op aan,’ redeneerde Rosselies: ‘'k zit achter me buffet en me klanten kòmmen, al kan ik niet meer loopen.’

Ze liep tòch weinig. Ze was zóó vet geworden van het rustig leven in de kleine herberg, dat ze er altijd tegen op had gezien 'n loopje te maken. En wat geen pijn dee hinderde niet. In het begin werd er door de smokkelaars, boeren, stroopers wat gepraat over de beenen van Rosselies, had elk een ander huismiddel, maar al heel spoedig wende iedereen er aan, zou het eenige verrassing gegeven hebben, als Rosselies achter het buffetje gestáán had.

Elken morgen reed Daantje den rolstoel achter

[pagina 27]
[p. 27]

de aanrechtbank; elken avond of nacht reed hij haar naar de achterkamer, waar ze in de bedstee te kruipen wist.

Ze was fameus-leelijk. Haar hoofd was bol, met afhangende koonen en 'n sproeten! 'n sproeten! Ze had een huid van enkel sproeten, sproeten op den neus, sproeten op het voorhoofd, sproeten op de oogleden. Zonderlinge ‘speling’ van natuur: haar kinspitsje was blank gebleven, van een zachtteere huidkleur, wat uit de verte den indruk maakte, alsof er daar een kwakje meel was. Rosselies was rood. Ze werd Rosselies genoemd omdat ze rood was èn omdat ze aan niemand van haar clientèle crediet gaf die zoo onwellevend was haar ‘rooie’ te noemen in plaats Rosselies. Rosselies droeg het haar opgeknot met een veterbandje, van voor luchtig opgekamd als geklutst eierwit. Zoo zagen de klanten haar elk uur van den dag, bol en sproetig onder den nimbus van rood, luchtig haar, - bijna voortdurend met de armen gestut op het zink van de aanrechtbank.

 

Het werd tegen Vasten. Rosselies had altijd meegedaan aan Carnaval, haar taveerne versierd met sparregroen en muzikanten aangenomen, die de gasten aan den dans en den drank hielden. Het was bij haar een plezier van belang. De stroopers met hun vrouwen en meiden bleven het langst bij Rosselies aan wie ze verplichtingen hadden en die 'n fideel wijf was.

De gelagkamer was ook nu van feestelijk aspect. Er hingen slieren van sparregroen met papieren rozetten en op een tafel zaten twee muzikanten, wachtend op volk.

‘En rol mijn nou is na achter, Daan,’ zei Rosselies: ‘'t wordt mijn tijd.’

[pagina 28]
[p. 28]

‘Jouw tijd?’ zei slaaprige Daan: ‘jouw tijd? wat mot 'r dan gebeuren?’

‘Dat zal je wel zien,’ lachte Rosselies, die zich lekker voelde na het gebruik van haar daaglijksche borrels.

Daan duwde haar naar de kamer, liep weer terug, maar Rosselies floot hem weerom. Zij floot hem als een hondje.

‘Buk jij is onder de bedstee en geef me die doos is an.’

‘Welke doos?’ - vroeg hij bot.

‘Nou die lánge - nee, die mot je niet hebben!’

‘Wel allemachtig,’ gromde hij, suffig: ‘je zal toch zoo gèk niet zijn!’

‘Ja zoo gek wil ik net zijn,’ zei ze vinnig; ‘en wat steekt 'r voor geks in, stommeling?’

‘Ach mensch, laat naar je kijken!.... Stel je toch niet zoo an! 'n Mensch zonder beenen en van jouw leeftijd!’

‘En waar bemoei jij je mee?’ - snauwde Rosselies: ‘wat gaat 't jou an? Mot 'k an jou permissie vragen?’

‘Nou 't is bezópen,’ zei Daan in een climax van brutaalheid: ‘wat 'n anstellerij!’

Grommend liep hij de tapperij in.

Ongestoord begon Rosselies zich te toiletteeren, vroolijk bij het denkbeeld dat de lui haar niet zouen herkennen. In de doos lei een jacquet uit vroegere jaren van lila met groene strooken en een kraag Maria Tudor. Daar had ze al heel wat carnavals mee gevierd.

Voor den kleinen spiegel paste ze en met sterk aanhalen der rijgbanden ging het nog best. Het zat haar geschilderd, net een leest van 'n jong meisje, alleen de armen wat spekkerig. Dan zittend op den bedsteerand,

[pagina 29]
[p. 29]

trok ze met eenige moeite het lilarokje aan, dat tot aan haar kuiten kwam, deed het groene domino voor het gezicht, lachte van plezier dat geen sterveling haar zou herkennen. Toen floot ze Daantje opnieuw.

‘Je wordt maar ééns gek in je leven,’ zei Daantje galant: ‘je ziet 'r uit als 'n dooie marketenster in je stoel. God, mensch laat je toch niet uitlachen!’

‘Jij had dominee motten worden!’ snauwde Rosselies achter haar masker.

---------------

Zij zat nu náast het buffet om te letten op Daantje, die van avond moest schenken. Ze zat voor den spoelbak en achter haar rug was het egaale gerij van de glazen, die aan latjes hingen. Het roode haar pluimde uit boven het groene masker, waarin het listig geschitter der oogjes. Ze had een kolossaal plezier, was van avond ‘uit’, bemoeide zich maar voor één derde met de zaak. En langzaam kwamen de klanten: Bas, de strooper, met zijn meid en Stork de smokkelaar en de oude Kroder en de manke Willem en 'n hoop anderen, allemaal gemaskerd. En die zagen Rosselies zitten naast het buffet, Rosselies in haar lila maskerade pakje, verschoten, bevlekt, met groene garneersels, - Rosselies met de armen van bleek spek, den hals van rozig spek, den boezem van gekartelde melk, - Rosselies met paarse kousen en fluweelen pantoffels. Dan zeien ze tegen mekaar: ‘Kijk Rosselies!’ - maar ze lieten niks merken, deeën alsof 'r 'n vreemde zat en Stork de smokkelaar, die je daalijk herkende aan zijn snorpunten en z'n lange zwarte sik kwam haar vragen voor 'n wals.

‘Mag ik de eer hebbe, schoone onbekende?’ zei hij.

[pagina 30]
[p. 30]

Zij, den mond achter het groen masker vertrekkend, zooals zij zich verbeeldde dat freules spraken, een mond als een pruilig spitsje, antwoordde met effectatie:

‘... Oòh pardon mijnheer... oòh pardon... 'k Sweet soo dat 'k liever is 'n walsie oversla.’...

‘Kom, schoone onbekende,’ drong hij aan, graaflijk van gebaar in zijn adellijk kostuum: ‘maar één walsje!’

Rosselies grinnekend van lol dat hij haar niet herkende, sprak weer met verknepen mondje en geluid érg hoog, schrikkelijk-aristocratisch:

‘... Nee, zag... 'k Voel me beenen haast niet onder me lijf, zag... Nee, zag!... En mijn aanstaande is zoo schraklijk jaloersch, zag...’

Dan kwam manke Willem op haar toe, haalde z'n pruim van onder zijn domino en groette:

‘Dag Rosselies...’

‘Pardon mijnheer.... Comprenez pas... Comprenez pas...’

‘Owie! Owie!’ fransch-sprak de manke en dan: ‘Wij hooren bij mekaar, Rosselies, ik met me anderhalve poot, jij met je pooten van niks... Heb-ie geen lust in 'n polka, ouwe?’

Maar Rosselies, walgelijk van affectatie, zuinigjes pratend met een stem als van een piepjong bakvischje ging er niet op in.

‘... O foei!... Fidonc... Sivoeplee... Sievoeplee... Comprenez pas... O fidonc...’

Daar kwam Bas bij 't buffet, sprak haar aan in zijn Vlaamsch dialect:

‘Awel schoon masker wilde gij 'n-e pinte Leuvensch of drinkde-gij lievers 'n-e kapperke Faro? Wat zij-de gij vandaag struis: Ge heb wel oe beaujour...

Rosselies schurkte van pleizier.

‘Nieje meneèr,’ zei ze met een hooge falset:

[pagina 31]
[p. 31]

‘Kik accepteer van oe geen bier - kik-zou met mijn Amant geen lawijd wille hebbe.’

‘Dad krijg-de gij doch niet bij lange na niet. Zij-de zot?’

En zij weer geaffecteerd:

‘Nou ge kend mijne patroon nie, 't is ne kwaje als 'm begint... Enfin kik heb-ook geene goesting meer.’

En hij weer:

‘Awel schoone wil-de-gij ne keer met mij dansen... Ach kik heb oe zoo gern van wege oewe schoone oogen.’

En zij met een schrikje, verlegen:

‘Ge zijt zot zulle... mene man trekt zijne mes als oe me niet met rust laat...’

‘Geef me maar eene labberdoes,’ vleide hij.

‘Nie-je! Nie-je! Nie-je!’ weerde zij af...

En zoo ging het den heelen avond. Ze spraken haar aan, maakten haar het hof, herkenden haar geen van allen.

Zij met de verlamde beenen rustend in den rolstoel, het roode haar vinnig overhuivend het groene masker, de spekarmen gekruist op het lilajacquet, had een geweldig plezier en na het démasqué gaf ze de heele bende rondjes.

Zoo roijaal kon ze bij buien zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken