Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland) (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.10 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)

(1904)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 51]
[p. 51]

De haan.

Genoeglijk-grommend liep hij de trap op. ‘Ben je al thuis?’ - riep Marretje: ‘Jemp - ik heb lévende schol gekocht.’

‘Nou da's me oòk wat,’ schrikte hij: ‘en nou meende ik jòù te verrassen met een pracht van een haan.’

Ze waren paisible luidjes. Morgen zou 'n nicht bij ze eten.

‘'n Haan?’ lachte Marretje: ‘wat 'n diner! Kippesoep én visch én gebrajen haan... Maar hoe kom je op de idee? Hoe kom je 'r op?’

Hij, met den dikken buik ver-vooruit in den stoel aan 't vertellen. Toen z'n barbier hem geschoren had, had-ie hem gevraagd of-ie geen haan wou koopen. Hij had er twee in het hok, die vochten altijd. Hij was toen mee gaan kijken, had den haan voor drie kwartjes gekocht - nou, ook niet duur? - straks zou de barbier 't geslachte beest brengen. Moeder Marretje dee dan haar verhaal van de levende schol, nee maar 'n koopje, twintig mooie en springlevend voor een gulden! Ze sprongen den emmer uit. Maar wat 'r met àl dat eten moest gebeuren? Nicht at nooit zoo veel. Daar redeneerden ze over.

Jemp was nu bij de zestig, zwaar, met buik als een

[pagina 52]
[p. 52]

meelzak. In de laatste vijf jaar was hij aan 't vervetten geraakt, waren zijn koonen geworden als pap, zijn rug zoo malsch als een pudding. Marretje kleiner, mager leek wel zijn dochter. Ze leefden rustig van eerzame centjes, heel paisibel in 't paisibele huis.

Maar dáár had je de haan. Tweemaal werd er gescheld.

Jemp schuddend van vet, liep naar het touw van de trap, trok open de deur. ‘Kom maar boven,’ riep hij, half-verbaasd. De jongen van den barbier hield een lévenden haan bij de vlerken en 't beest kakelde schor van drift en van angst.

‘Maar joggie’ - vet-sprak Jemp, lachend dat zijn buik oproerig bewoog: ‘maar joggie: je baas zou 'm toch slàchten.’

‘Dat kan de baas niet,’ zei de jongen: ‘de baas het 't zoo druk. De winkel is vol.’ Marretje die op het kaaklend geweld van den haan in de gang was gekomen, schudde meewarig het hoofd:

‘Ach wat 'n lièf beest,’ meende ze: ‘en wat 'n lieve oogies.’

Maar Jemp, na zijn gelach, werd weer ernstig.

‘Kan jij zoo'n beest z'n nek omdraaien, jo?’ vroeg hij gewichtig.

‘Ik wel,’ zei de jo, den haan al vattend bij den kop.

‘Ach nee... ach lieve Jemp, nee,’ protesteerde Marretje: ‘Kijk is wat 'n lieve oogjes, wat 'n snoet van 'n beest.’

‘Vrouw,’ zei Jemp: ‘wees niet zentimenteel: 'n lévenden haan kan je niet brajen.’

‘Nou maar,’ zei Marretje: ‘dat kan 'k niet hebben... nou 'k 'm lévend gezien heb, wil 'k 't beest niet meer op me tafel... Ach, Jemp, als j'is 'n kooitje voor 'm kocht.’

‘Ach jij ben dol,’ riep Jemp: ‘'n haan in 'n kooi!... 'k Heb 'm gekocht om te bràjen....’

[pagina 53]
[p. 53]

‘Hè, Jemp-lief.... 'n kooi op 't plat!... Jongen zet jij 'm zoolang in die mand, hè?.... Kijk is wat lekker!’

De haan, losgelaten, kakelde zachtjes-tevreden in de waschmand en mevrouw begon hem stukjes brood door een kier van het deksel te voeren.

‘Da's me toch een onzin,’ bromde Jemp, overvullend den keukenstoel - den jongen had-ie een fooitje gegeven en mopperend weggestuurd -: ‘wat mot je in godsnaam hier met een lèvenden haan?’

‘Nou kijk eens,’ vleide Marretje, als in haar wittebroodsweken: ‘Kijk eens lieverd: op het plat kan je maklijk een kist met wat traliewerk zetten, naast de blompotten.... 'n Haan is zoo'n gezellig dier.... en 's morgens kukeleku-en ze zoo lekker.’

‘Jij je zin,’ schouderschokte Jemp.

Het bovenhuis had een klein plat met een raamdeur. Ze spraken er van als van hun ‘tuintje’. Waarom zouden ze er geen haan kunnen houden? Hun heele leven hadden ze in den kleinen winkel van spijkers, duimen en ander gereedschap van beesten gehouden; ook hier hielden ze een puck en een poes.

Jemp en Marretje knielden nu saam voor de waschmand, glurend door den kier naar den haan, die de broodkruimels pikte.

‘Wat zou-ie voor eten motten hebben?’ - peinsde Jemp.

‘Van alles,’ dacht Marretje: ‘vogeltjeszaad en aardappels.... O, wat 'n deugniet om zoo maar vuil te doen! Vies vuil diertje!’

‘Hè!’ -, schrikte Jemp. Uit den emmer met levende visch was een schol gewipt, die krimpend en bollend op de keukenvloer sprong.

‘Zie je hoè levend ze zijn,’ lachte Marretje,

[pagina 54]
[p. 54]

broodkruimels toewerpend aan den haan: ‘'t Is 'n dood-mak beest... 't Is 'n dotje... Wil je zien dat-ie uit me hand eet?... Wil je eens zien?’

‘Pas maar op,’ waarschuwde Jemp: ‘als die nijdig wordt pikt-ie en de beet van 'n dolle haan is vergiftig.’

Marretje, angstig, doodlijk-voorzichtig, bracht haar hand met wat kruimels naar den kop van den haan, maar deze die 't nu welletjes vond, maakte een slipper naar Jemp, die van schrik haast ondersteboven viel en tipte de mand uit.

‘Dat heb je d'r nou van,’ snauwde Jemp, die bleek om z'n neus zag: ‘krijg jij dat beest 'r nou in!’

‘Nou ik dùrf wel,’ zei Marretje bedrukt, twee gekromde vingers aaierig uitstrekkend naar den haan, die op de aanrechtbank zijn veeren stond te schudden. Bij de verdachte beweging van Marretjes hand schoot hij weg met een zet, kwam rustig te zitten op de neerhangende klep van de kachel, vlak voor de lapjes, die voor het eten van straks te pruttelen stonden.

‘Ach, ach mijn snoetje, mijn baasje, mijn hanekedaasie, mijn pietertje,’ klaagde Marretje in hanendialekt: ‘Wat doe je nou! O Jemp nou verbrandtie! O! O! O! Zoo een snoet van een beest! O! O! O!’

‘Kom je d'r af!’ kommandeerde Jemp, zijn armen vervaarlijk zwaaiend.

De haan nam van hem geen notitie. Toen nam Jemp, gedachtig aan het bijten van dolle hanen, den langen gangschuier en dreigde het beest op een afstand. De haan, verschrikt, stoof op van de klep, klepperde ijzingwekkend-geweldig over de hoofden van Marretje en Jemp die beiden angstig uitweken, de gang in, schuilde weg halfwege de trap op een tree.

[pagina 55]
[p. 55]

‘Vrouw,’ zei Jemp met wit gelaat: ‘dat heb je 'r van!... Dat kan jou en mijn oogen kosten, als-die ons aanvliegt... Ga naar binnen:... Beter drie kwartjes verloren dan je oogen!’

Maar zij koppig en roekloos, probeerde den haan te verlokken met de resteerende broodkorst, die ze de trap afsmeet met heel-lieve woordjes: ‘Hanepie! Hanepietje!... Mot je daar nou zitten?... Is dat nou de plaats voor 'n haantje?... Pie!... Pie!... Pie!... Ga in je mandje, Pie!’...

Pie luisterde niet, keek sarrend omhoog.

‘Gooi 'm 'n doek over z'n lichaam,’ adviseerde Jemp in den deurpost en Marretje tipte langzaam de trap af, opdrijvend den haan: ‘Kischt! Kischt!... Kom nou Hanekedaasie!... Kischt!’ Ze had haar zijden voorschootje losgeknoopt, trachtte den schuchteren haan als in een netje te vangen, maar hij kakelde angstig en vloog de treden af naar benee, tot vlak voor de deur.

‘Nou! Nou!’ -, gromde Jemp: ‘daar kan je pleizier van hebben!’

‘Pie! Pie!... Pietertje!’ -, lokte Marretje weer: ‘Kom wees nou zoet... Je vat kou bij de deur!... Kom nou Pietje! Kom nou... Ga nou in je mandje daar heb-ie 't lekkertjes warm...’

Maar op eens kwam er een woeste verandering in den loop der zaken. Puck, wakker geworden door het lawaai - hij lag in het mandje bij de alkoof, was tusschen de beenen van Jemp, die listig zoodanig stond opgesteld dat zijn aftocht gedekt was, doorgeslopen, en op het gekakel van den haan, benee bij de brievenbus, stoof hij de trap af, zwaar keffend om den ander bang te maken. De haan, opgejaagd, vloog met fladderend, kaaklend geweld de trap op, bijna vallende Marretje voorbij, Jemp voorbij die de kamerdeur dicht-smeet (zelf

[pagina 56]
[p. 56]

veilig er achter) en de keuken weer in. Puck, blaffend verwoed ging hem na en een koor van kreten doorstormde de anders paisible woning.

‘Puckie!.... Puckie!.... Kom-ie-hier! Puckie!’ schreeuwde mijnheer door den kier van de deur.

‘O me Pie-tje, me Pie-tje!’ - schreide mevrouw: ‘hij verscheurt 'm, verscheurt 'm!’...

Jemp diep-geschokt en lichtelijk-bevend, kwam ook op de gang, juist toen de haan, nagezeten door Puck, de kamer invloog en een vrij veilige positie innam op de étagère.

‘Puckie! Puckie! Kom-ie-hier!’ - donderde Jemp: ‘Zul je komen!’ - en in paroxysme van verbolgenheid en moed sloeg hij naar den hond met een parapluie uit den gangstandaard, wat Puck nu werklijk verdreef naar mevrouw, die hem opnam en stevig opsloot in achterkamer.

‘En wát nou?’ vroeg mijnheer, hijgend en moe.

Marretje kwam met een trommel met rijst, strooide rijst op de tafel, telkens vrouwelijk-lieflok-kreetjes roepend: ‘Kom nou hanepie... Lust de haan geen rijstje?... Geen rijstje?... Heb-ie geen honger Pie?... Mag-ie zoo ongehoorzaam zijn stoute beest?... Tuk-tuk-tuk!... Tuk-tuk-tuk-tuk!... Mot je niet naar de kippetjes toe?... Tuk-tuk-tuk-tuk!...’

De haan bewoog niet, liet van diverse aandoening weer wat wits op de étagère vallen.

Jemp had terwijl met mannenmoed een laken van 't bed getrokken en dat houdend aan de slippen vèr boven zijn hoofd - zóó dat àls de haan hem aanvloog, hij achter een verschansing was - liep hij vastberaden achter zijn witten muur op den haan toe, die opvloog en achter den leunstoel een schuilplekje zocht. Jemp, bloeddorstig, steeds met het witte pantser voor de oogen, klom op den stoel,

[pagina 57]
[p. 57]

liet plots het laken vallen. Mis. De haan, opgehitst, schoot uit naar de alkoof en onder het bed.

‘Nou!’ - sprak Jemp, bijna heesch: ‘nou zie je is, nou zie je is!’

Op, verhit zakte hij in den leunstoel, het laken op zijn schoot.

Maar Marretje, taai en geduldig, sleepte de waschmand aan, sloot daarmee de helft van de bedopening af en Jemp porde den haan op door met een bezem naar één zij te schuieren en schreeuwend te bevelen: ‘Ga je d'r in! Zal je d'r in gaan! Allo! Kischt! Kischt!’

‘Je doet heelemaal verkeerd met 'm zoo bàng te maken,’ suste Marretje: ‘Je maakt 'm heelemaal schuw: ‘Kom nou Pie! Pie-ie-ie!.... Zoete Pie-ie-ie!’

Goddank, het deksel zakte neer. Hij was er in!

Samen droegen Jemp en Marretje de mand naar de keuken, waar zes levende schollen op den grond dansten en poes bezig was van den staart van een der dansende visschen te kauwen.

‘'t Lijkt wel 'n menagerie!’, snauwde Jemp, die uitgleed.

------------

Den volgenden morgen vroeg was mevrouw uit het bed. Na een half uur kwam ze zenuwachtig terug naar weer-ingeslapen Jemp, dien ze wakker schudde: ‘O Jemplief... Wat 'n engel van 'n beest... Hij kukelekuut... Hoor je?... O, wat 'n snoet!... Nou moest je 'r ook 'n kippie bij koopen, hè?... Anders heef-ie 't zoo eenzaam!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken