Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland) (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.10 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 2 (onder ps. Samuel Falkland)

(1904)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 92]
[p. 92]

Sorrie.

Avonturen van Lou, Sorrie en Samuel Falkland op een gloeienden zomernamiddag.

‘Heeft-ie geen streken?’

‘O hè nee, meneer.’

‘Is-die niet schichtig?’

‘O hè nee.’

‘Bijt-ie-niet?’

‘O hè nee.’

‘Hoe heet-ie?’

‘Sorrie.’

‘Nou Lou, dan maar instappen.’

De staljongen laat de teugels los, ik roep: ‘Allee! Allee-ee! Huup!’, en Sorrie begint werkelijk te loopen.

‘Pas op voor 't hoek-ie!’ roept Lou.

‘Ja,’ zeg ik gepiqueerd. Netjes neem ik m'n draai, stuur links langs 'n groentenwagen, die op den weg stilstaat.

Hé! Hee! Hee!

De voorbijgangers wijken angstig opzij - en zoo waar Sorrie is in draf.

Dit alles vereischt eenige opheldering. Weet dan dat Lou en ik op een akelig heeten achternamiddag op 't denkbeeld komen om een paar uurtjes te ‘toeren,’ maar zonder koetsier.

[pagina 93]
[p. 93]

Het is onpleizierig om altijd tegen den glimmenden rug van 'n voerman aan te kijken. Je ziet niks van de natuur, je voelt je niet zelfstandig, je bent overgeleverd aan de willekeur en de slaperigheid van een dèrde: Kortom, er zijn van die momenten in je leven, waarin je mannelijkheid in contact komt met de kindermeid op den bok. We huren dus een panier zonder koetsier. Als je een paar maal zelf gemend hebt, krijg je verstand van paarden, kun je een behoorlijk gesprek voeren met de stalknechts van 'n circus en je beter onderhouden met de tramkoetsiers.

Voor alle zekerheid geven we den stalbaas formeele instructies. Het paard mag niet schrikachtig zijn, niet bang voor schieten, schreeuwen, gegil van een locomotief etc. Om twee uur komt de panier voor en maken we kennis, als boven, met den klepper dien we voor 't eerst zelf zullen mennen. Van ouderdom van paarden heb ik niet 't minst verstand. Maar Sorrie zouden we onder menschen, onder ons, iemand op leeftijd noemen. De knokels van z'n achterpooten steken als bruine wiggen uit den ribbenrug. Sorrie is schrikkelijk mager. Hij zou niet magerdèr kunnen zijn. Hij is wonderlijk mager. ‘Mager maar taai, meneer, net als de hanen.’

Sorrie is in draf. De bewoners van 't dorp kijken ons na, tikken an d'r pet. Je krijgt een welbehagelijk gevoel over je, als je zit in je eigen rijtuig met de zweep rechtop naast je en door de dorpelingen gegroet wordt. Minstens kon je zoo burgemeester zijn. Sorrie klotst rustig voort. Er ligt iets statigs over z'n botjes.

‘Morgen.’

‘Morgen.’

We rijden den pastoor voorbij, die bij de kerk een sigaar rookt. Hij kijkt ons ook na en ik laat

[pagina 94]
[p. 94]

Sorrie steviger loopen, om den pastoor te doen zien, dat ik 't wàt goed kan.

Wie beweert dat sturen moeilijk is, spreekt een pertinente onwaarheid. Bij Sorrie althans, heb je maar te roepen: ‘Allee! Allee!’, wat an de leidsels te trekken en met 'n bevalligen schok, rukt-ie de panier 'n eind harder vooruit. De zweep kun je gevoeglijk laten rusten, Daar heeft-ie maling an. Die kent-ie blijkbaar zoo lang en zoo goed dat-ie er geen notitie meer van neemt. Ook hoef je niet mèt bedoeling te sturen. Er is maar één weg en Sorrie houdt precies 't midden. Je kunt er gewoon 'n dutje bij doen.

Als je 't eerst half uur stuurt, denk je natuurlijk dat je leven er van afhangt, vin-je jezelf 'n Piet. Je wijkt een minuut te vroeg uit voor 'n kinderwagentje en bij elke kromming zit je mathematisch aan de leidsels te peueren. Langzaam zakt dat en vooral als je een paar maal prachtig ‘gekeerd’ hebt, begin je je net zoo op je gemak te voelen als Carré met z'n tien Trakkener hengsten.

Zelfs over twee sterke glooiingen van den weg trok Sorrie den wagen met zeker gemak voort. De stalbaas heeft gelijk, 't beest is niet schoon, maar sterk. Na anderhalf uur zijn we in IJmuiden. Voor het hotel Willem Barentsz stop ik met statie, neem Sorrie bij z'n hoofdstel, héél voorzichtig - eens heeft een paard voor 'n sleeperswagen me willen bijten, toen ik 'm streelen wou; zoo iets blijft je bij - en roep den eigenaar.

‘Kan mijn paard hier even gestald worden?’

‘Jawel mijnheer.’

‘Wat kost dat?’

‘Vijf en twintig cent.’

Lou en ik helpen den man Sorrie uitspannen.

[pagina 95]
[p. 95]

Lou wiemelt angstig raar. ‘Maak in Godsnaam zooveel gespen niet los,’ roep ik benauwd. 't Is toch heel gemakkelijk om 't los te maken, maar strakjes weet je niet hóe de boel weer moet zitten. Zoo. Sorrie wandelt den stal in. Lou en ik achteraan om toe te kijken, dat ons paard goed verzorgd wordt. Nu Sorrie in négligé staat, is hij niet erg appetijtelijk. Overal waar tuig gezeten heeft, zijn kale, witte plekken en bij z'n oor is 'n open wond van 't schrijnen.

Toch begint ons paard met groote opgewektheid van de ruif te vreten. Aan eetlust schijnt 't hem niet te mankeeren.

We bekijken de sluiswerken, Lou en ik, wandelen een klein end naar de vluchthaven, drinken een glas bier, gaan terug naar den stal. De bediende spant 't paard voor den wagen, Lou maakt ook 'n paar gespen vast, die hij zeker weet dat zoo gezeten hebben, maar die de knecht weer veranderen moet en we gaan terug. Volgens afspraak stuurt Lou. Ieder de helft van den weg. Het spreekt van zelf dat ik honderd aanmerkingen maak. Ik heb ondervinding, Lou weet 'r niks van. Werkelijk begint Sorrie te slabakken.

‘Wat stuur jij slecht!’ zeg ik kregelig.

Het is snikheet en 'k wor slaperig.

‘'t Gaat best,’ zegt Lou.

‘Niet zoo slaan.’

Sorrie klotst nu nog langzamer dan 'n paard voor 'n Rotterdamschen tramwagen.

‘Hij 's lui van 't eten,’ zegt Lou.

‘Allee! Hoep! Allee!’

Over den heeten weg sukkelen we op een chagrijnig drafje, Lou, Sorrie en ik. We komen boeren voorbij, die met stomme gezichten uitwijken en grinniken. ‘Wil je 'n mes hebben?’ roept 'r een.

[pagina 96]
[p. 96]

‘Allee! Allee!’

‘Uitwijken voor de hondenkar! Rechts! Nog meer! Pas op voor de boomen!’

‘Hou toch je mond!’

‘Je kunt heelemaal niet met 't beest omgaan! Hij staat haast stil!’

‘Allee! Huup!’

Als Sorrie de brug van de stoomtram over is, gaat-ie nog langzamer loopen.

‘Stuur dan toch beter!’ roep ik nijdig.

‘'t Beest is lui,’ herhaalt Lou wijsgeerig.

Op eens staat Sorrie stil.

‘Wat voer je uit?’

‘Hij wil niet verder.’

‘Geef mij de leidsels maar!’

‘O! Jij kan 't natuurlijk beter.’

‘Dát zullen we zien.’

Met de noodige pedanterie neem ik de leidsels, leg de zweep er over en Sorrie die de meesterhand voelt, schokt er goedig van door.

‘Zie je,’ zeg ik, met kleine, dichtgeknepen oogjes vanwege de zon die me precies in 't gezicht schijnt.

‘Wacht maar,’ zegt Lou en nog heeft hij 't niet gezegd of Sorrie blijft staan.

‘Allee! Hoep! Allee!’

Ik sla er op los, Sorrie kijkt om, doet een paar passen en staat weer. Lou springt uit het rijtuig en gedachtig aan zekere natuurwetenschappelijke dingen, begint hij bij 't paard te fluiten. ‘Dat zal 'm hinderen,’ zegt hij. - ‘Onzin,’ roep ik, warm en nijdig. ‘Allee! Vooruit! Allee!’

Weer komt een boer voorbij.

‘Dat paard is maar magertjes! Wil je 'n mes hebben?’ grinnikt hij.

‘Stik!’ roep ik en Lou roept wat anders.

[pagina 97]
[p. 97]

‘'t Beest is op,’ zegt Lou eindelijk.

‘Da's wat moois! Nog een uur rijden! Allee! Hoep! Allee!’

Lou neemt Sorrie bij het gebit en blijft er naast loopen. Dit helpt ten minste iets. Stapvoets trekt 't paard den panier voort.

Maar zoodra laat Lou hem niet los, of hij blijft kalmpjes kijken, ongevoelig voor lieve woordjes, streelen, slaag. Hij wil niet meer, hij kan niet meer.

't Is over halfzes. Het eten staat thuis koud te worden en er is geen sterveling op den weg tezien.

Lou trekt Sorrie voort, ik met de zweep over mijn schouder duw den panier van achter. Want we zijn op de eerste glooiing van den weg en Lou kan Sorrie niet alleen naar boven hijschen. De zon brandt vriendelijk op ons neer, op Lou, op Sorrie en mij.

Het is niet bepaald aangenaam een wagen en een paard voort te duwen over een kokendheeten weg. Als ik een paar maal het paard met de zweep aanzet, schreeuwt Lou dat ik hèm raak en Sorrie neemt er geen notitie van.

Zoo komen we om half zeven in het dorp. Lou het paard voorttrekkend, dat op z'n pooten waggelt, ik, achteraan, duwend.

Bij den stal kijkt Sorrie ons met z'n bloederige oogen vreemd aan. Wij zijn de eerste passagiers die hem getrokken hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken