Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland) (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (13.10 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland)

(1905)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 108]
[p. 108]

Dorpsruzie.

Simon Appel kwam met zijn vrouw van de stad. Hij had geld gebeurd en een extra-glaasje gedronken, wat hem nooit best bekwam. Bij tijden was hij zeldzaam-zwaarmoedig van dronk, log van redeneering. Zoo ook nu. Op de hoogte van de herberg, liepen zij Kees, lange Hein en Ari voorbij, die uit de kroeg bij de kerk kwamen.

‘'n-Avond!’ - riep Kees.

‘Avond!’ - lange Hein.

‘'n-Avond, Botje!’ - riep Ari.

Botje was de bijnaam van Simon Appel, zooals zijn vader groote Botje heette. Waarom? Het was de traditie.

De kinderen spraken van Botje en groote Botje. De vrouwen kenden alleen de vrouw van Botje. Het was zelden gebeurlijk dat men dwaas-deftig Simon Appel zeide als men Botje bedoelde. Zelfs op de jaarlijksche verkoopingen van takkenbossen, mijnde hij als Botje en de notaris twijfelde geen moment aan de identiteit. Van avond was het anders. Simon Appel, sentimenteel-gemelijk, gestoord in een botte, logge redeneering, waarmede hij zijn vrouw onderhield, stoof plotseling op de drie mannen toe, schreeuwde woedend:

[pagina 109]
[p. 109]

‘Wié zeit 'r Botje?’

‘Wie d'r Botje zeit?... Ik zei Botje!’

‘En zeg jij nou nòg is Botje!’... Zeg 't nou nòg is!...’

‘Heb-ie 'm weer om, Botje?’ - vroeg lange Hein.

‘Waarom scheld jij mijn voor Botje,’ - gromde Botje, dicht opdringend op Ari, die te lachen stond - ‘heb ik wat van jou an?... Wat mot je van mijn?’...’

‘Ach, Simon, maak nou geen ruzie,’ begon de vrouw, huilerig van spreken: ‘Kom nou mee naar huis... Ze doen je ommers niks... Wees nou wijzer!’

‘Blijf van me lijf!’ - schudde Botje haar af, dom-kwaadaardig: ‘ik wou nou is van hèm weten, wat-ie met Botje wil zeggen... En nou verdraai ik 't om langer Botje te zijn... En doe jij daar nou is wat tegen... En zeg jij nou nog is Botje!...’

Het was een donkere avond. Meeste huizen waren onverlicht, daar het laat was, over elven.

In het dikke zwart van de herbergschaduw, elkander nauwelijks ziende, klitten ze saam, Botje lastig, opduwend, ongemaklijk als een slaapdronken kind.

‘Maar allemachtig man wat mot je, wat mòt je,’ begon lange Hein te redeneeren: ‘wie legt je nou dàt in de weg?... Héet je Botje of heet je niet Botje? Wat mot je dan?’

‘Je weet bliksems goed hoe ik hiet,’ gromde Botje: ‘en als je 't niet weet, dan heb-ie maar op te kommen!... Ik sta jullie àlle drie... àlle drie-ie-ie!... jou en hèm en hèm!...’

Hij werd stooterig van gebaar, wat Kees begon te hinderen.

‘Hou je nou kalm man of 't kon wel is mis voor je afloopen,’ - zei hij stevig.

‘O God! O God! Simon vecht nou toch niet!... Ga nou mee, Simon!’ smeekte de vrouw, zich aan zijn arm klampend.

[pagina 110]
[p. 110]

‘En nou wil ik niet!’ snauwde hij. Zij huilerig, zenuwachtig, báng voor z'n knuisten, begon dan schreeuwrig te snikgillen... ‘Lamme kerel da-je d'r ben!... 'k Zal 't an je vader zeggen!... Ze doene je toch niks!... Mot jij dan vechten!... Mot jij dan vechten!... As je maar weet, als je maar weet, da'k 't an je vader zal zeggen!...’

Tegen een kozijn van de herberg snikte ze om hem af te leiden, maar lange Hein, de sterkste rakker van 't heele dorp, lachte hard-op: ‘Ga nou naar huis, Botje: ze zel 't an je vader zeggen!’ wat Botje nog kwaadaardiger maakte.

‘En zeg jij nou nòg is Botje,’ hield hij aan, koppig, zanikend: ‘nou wil ik jou - dat was tegen Ari - nog is Botje hooren zeggen! Je hebt mijn voor Botje uitgemaakt. En nou wil ik van jou is weten wat Bòtje is...’

‘Kom man, wees nou wijzer,’ gemoedelijk Ari sprak: ‘Jij ben dronken en ik nuchter... Ga nou door!’

‘En,’ redeneerde lange Hein: ‘we zeggen toch allemaal Botje! Wie zegt nou geen Botje? Is je vader ooit kwaad geworden omdat ze 'm groote Botje noemen?... Wat deksel nog toe!... Heet Jan Sluis geen Slokki en is Dirk ooit kwaad geworden as ze Rooie tegen 'm zeien?’

‘Tegen joù heb ik 't niet,’ gromde Botje: ‘hij het me Botje genoemd en nou verdom ik 't om langer Botje te heeten!’

Het stemmengeraas werd luider, voller in den nacht. Boven in de herberg gluurde een vrouw achter een verlicht gordijn en wat andere boeren kwamen op het geraas den weg langs.

‘Wil ik jou is wat zeggen,’ zei Kees, wijs, ernstig, nadruk leggend op elk woord: ‘Jij bent 'n Iesegrim...’

‘Dat kan wel wezen,’ zei Botje stomp, kauwend

[pagina 111]
[p. 111]

op z'n zinnen: ‘laat ik nou iesegrim wezen, maar as ik met me vrouw loop, wil ik niet van hèm uitgescholden worden.’

‘Maar wat kles je dan toch,’ redeneerde lange Hein weer: ‘wiè scheldt 'r je uit?’

‘Hij! Hij! Hij! Die groote dikkop! Die aap!... Hij het niet voor Botje te schelden!... Ik ben zijn Botje níet!’

‘Heb ik iets anders gezeid dan: ‘'n-avond Botje?’ -, beriep Ari zich op Kees en lange Hein.

‘Wel nee ommers! Hij zei je goeien avond.’

‘Maar hij het geen Botje te zeggen!’, schreeuwde Botje plots woester.

‘Ga nou mee Simon!... Ach God ga nou mee!’, smeekte de vrouw, huilend en zich wendend tot de anderen, overtuigend: ‘Doen jullie 'm nou niks! Wezen jullie nou de wijste! Laat 'm nou loopen!’

‘Dat wil zeggen,’ begon Ari nu, met gemeten Hollandschen ernst: ‘dat wil zeggen: ik doe hem niks, maar hij doet mijn wat.,. En we steken ommers nog niet... Laat mijn maar begaan...’

Er kwam plotseling een sterker gedrang in het donker, een samen-op-stuwen van de lichamen-klit naar éen zij.

‘Ari wees jij nou wijzer,’ vermaande lange Hein: ‘wat voor eer kan je an 'n dronken man behalen?’

‘Hij het mijn teruggedauwd!’, schreeuwde Botje: ‘hij het mijn...’

‘Simon! Simon!’, gilde de vrouw: ‘ga nou mee ga nou mee!’

‘Laat mijn maar begaan,’ zei Ari weer: ‘ik zal 'm niks doen... 'k zal 'm alleen maar netjes... heelemaal-netjes lèggen, anders niks!.. D'r zal 'm geen haar kwaad worden gedaan.’

‘Kom wees wijzer,’ vermaande lange Hein nog eens: ‘laat 'm loopen!’

[pagina 112]
[p. 112]

‘Ben ik dan begonnen,’ redeneerde Ari, die warm werd: ‘ik heb toch maar Bòtje gezeid!’

‘Jij het geen botje te zeggen,’ schreeuwde Botje.

‘En nu wil ik Botje zeggen,’ sarde Ari, ‘en zooveel as ik wil. We zijn hier in 'n vrij land en nou zal ik 't juist zeggen: Botje! Botje! Botje!’

Het werd even een kort gestommel in den donkeren hoek.

Hoog boven alles uit gilde de krijschstem van de vrouw: ‘O! O! O!... Sie-ie-ie-mon!... Sie-ie-ie-mon!’ Ze hing om zijn hals, hem beschermend en de anderen hielden Ari vast, die naar het donker bokste zonder te raken.

‘Mannen pas op, de polisie,’ vermaande haastig de stem van een omstander. Er glom een helm in het donker. Het was de veldwachter die zijn laatste ronde dee.

‘En wat is dat hier?’ -, zei deze verwonderd over een zoo groote samenscholing op den openbaren weg en dat zoo laat.

‘D'r is hier niks,’ zei lange Hein; ‘we praten.’

‘Dat is hier geen praten,’ zei de veldwachter, nadenkend pluizend aan zijn baard, mopsneus diepzinnig vooruit.

‘As dat geen praten is, weet ik niet wat praten is,’ sprak lange Hein met nadruk.

‘We praten as fatsoenlijke burgers,’ zei Kees, onvervaard: ‘en waarom zouen we nièt praten?’

‘D'r is onderscheid tusschen praten en praten,’ zei weer de veldwachter: en zoo laat mag 'r niet gepráát worden.’

‘Ik wil verbaal opgemaakt hebben,’ gromde Botje, half-snauwend, maar toch al bedaarder bij het zien van den helm.

‘Kom maak er geen napraat van,’ adviseerde Ari: ‘wat het de polisie d'r van noodig. We praten toch maar gemoedereerd.’

[pagina 113]
[p. 113]

‘En ik laat 't 'r niet bij,’ mopperde Botje: ‘ik wil verbaal. Ari het me gescholden en gestompt..... Dat laat 'k me niet welgevallen.’

‘Gaan jullie nou maar naar huis,’ vermaande de veldwachter nogmaals en ernstig: ‘'t Is na bezette tijd.’

‘Hij het me gescholden voor Botje!’

‘Nou en wat zou dat?... Man je praat dronkepraat!’

‘Wie zegt 'r dat 'k dronken ben?’

‘Dat zegt niemand,’ ontweek de veldwachter: ‘maar je praat te veel en als je te veel praat, praat je allicht je neus voorbij...’

Na deze met gezag gesproken woorden kwam er een lichte stilte.

‘Simon, ga nou mee naar huis... Laat ze nou maar begaan!... Wat heb ie d'r an,’ zei de vrouw weer, met vleiend getrek aan Botjes arm.

‘Het hij het recht,’ redeneerde Botje koppig: ‘om mijn Botje te noemen? Ik heet Simon Appel. En me vader heet Simon Appel. En me grootvader heet Appel. Dan vraag ik maar wat 't met Botje mot en wat Botje beteekent.’

‘Maar man,’ legde de veldwachter uit: ‘wát zou Botje nou beteekenen? Botje beteekent niks ommers niet zóoveel. Al wouen ze nou duizendmaal Botje zeggen, dan zeggen ze d'r nog niks mee.’

‘En het-ie niet altijd Botje geheeten,’ vroeg Hein weer.

‘Wel ja... En 't is ommers geen scheldwoord.’

‘Maar dan zou ik toch wel willen weten wát Botje beteekent. Als je Botje zegt dan hè-je met Botje 'n bedoeling,’ redeneerde Botje voort: ‘en ik heet Simon Appel en zoo ook me vader!...’

‘Ga nou mee Simon,’ hield de vrouw aan: ‘'t is nou ommers bijgelegd...’

[pagina 114]
[p. 114]

‘Wel ja... ga jij nou naar huis...’

‘Laat Ari dan zeggen, dat-ie met Botje niks bedoeld het...’

‘Geen cent hoor.’

‘Nou dan is 't goed...’

‘Goeien avond saam.’

‘Nacht Botje.’

‘Nacht Botje.’

En de kleine klit ontwarde zich.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken