Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland) (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (13.10 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland)

(1905)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 139]
[p. 139]

Boeren.

Het verband-leggen had ruim een uur geduurd. Zorgvuldig waren de wonden gewasschen met watten in sublimaat-oplossing gedrenkt en het been rustte nu in windselen van jodoformgaas, watten en zwachtels.

‘Haal me nù nog een kom frisch water,’ zei de student tot de boerin. Zuur van gezicht liep zij de erf op, uit haar humeur, nijdig omdat hij zoo een drúkte maakte van de klieren van Jacob. De tafel was bemorst; wel drie schoone handdoeken had ze moeten geven en een schoon hemd, terwijl Jacob pàs verschoond was. Zuur van beweging, zuur van kijken kwam ze terug, de kom half-gevuld. Kalm wiesch de student zijn handen in sublimaat-water en nog eens na met desinfecteerende zeep - - en aldoor morsen daarbij op de tafel... àldoor morsen.

Jacob in de bedstee snikte nog na van zenuwachtigheid, zijn neus afvegend aan een tip van het hemd.

‘En nou nièt aan het verband komen,’ vermaande de student, plassend in de kom: ‘alles zoo laten zitten tot ik terug kom, hoor je vrouw Blok?’

Stuursch knikte ze ja.

[pagina 140]
[p. 140]

‘En z'n bed eens verschóonen... Anders krijg je ongedierte... De lakens zien er vies uit.’

‘Ze zijn toch pas van verlejen week... Je kan toch niet èlleke week schoone lakens geve,’ gromde de boerin, bijna-kwaadaardig. Maar ze hield zich in, toch nog begrijpend dat ze geen ruzie kon maken, daar zij zèlf net zoolang gesmeekt en gesoebat had, tot de student, die ergens verder kamers had en daar rustig voor zijn laatste examen studeerde, naar haar Jacob kwam kijken. Nóóit dee ze zoo iets meer. Wat een bereddering! Wat een smeerboel! Wat een omhaal voor wat klieren. Waarom had ze maar niet doorgepapt, dan kwam het vuil vanzelf lòs. Daar had Jacob ook geen pijn van.

‘Je móet elke week verschoonen, zei kalm de student: ‘in elk geval zal het bed nu zindelijk blijven bij dit verband. Dus goed begrepen: er niet aan komen en vooral niet met vuile handen. Ik kom morgen nog wel eens terug.’

Hij trok zijn jas aan, zei Jacob goeien dag en zij liet hem uit. Bij de deur, buiten, begon de student in een heel andere toon:

‘Nu moet je eens goéd luisteren vrouw... Je zoon is èrg ziek.’

Benauwd keek ze op.

‘... hij moet naar het gasthuis...’

‘Om daar gesnejen te worden?... Nee hoor,’ zei ze met grimmig geschud van het hoofd: ‘nee hoor... Daar komt niks niets van in...

‘Jawel, jawel,’ ongeduldig sprak de student: ‘maak nu maar geen nuttelooze praatjes: hij moet naar 't gasthuis... Daar wordt-ie in twee, drie maanden heelemaal gezond, volkomen gezond... en als j'm hier laat is-ie binnen twee maanden dood.’

‘Ach kom! Van die klieren! Van die klieren?’ - zei ze ongeloovig.

[pagina 141]
[p. 141]

‘'t Zijn geen klieren,’ giimlachte hij: ‘.... 't Zijn geen klieren. Jullie ziet alles voor klieren aan. Er is ziek been dat verwijderd moet worden... Maar daar begrijp je niks van. Dat hoeft ook niet. Je zoon Jacob is erg ziek, heel erg. Drie maanden heb je 'm zoo laten liggen en als je 't nu nòg langer doet ben je zelf de oorzaak van zijn dood. Van zijn dóód, versta je me? Je gaat dus vanmiddag of morgen-ochtend een bewijs van onvermogen halen en voor de rest zal ik wel zorgen.’

‘Ja daar mot ik eerst met me man over spreken.’

‘Waar is je man?’

‘Die werkt op 't land.’

‘Goed - morgen kom ik terug. Dus je hebt goèd begrepen dat de dood er mee gemoeid is?’

‘Ja-ja,’ gromde ze, lip stroef vooruit.

 

Volgenden dag stond vrouw Blok voor haar deur pratend met vrouw Jaap, hare buurvrouw. Vrouw Jaap was een paars-bolle boerin in vèr-gezegende omstandigheden. Vrouw Blok breide een sok aan van Evert, haar man; vrouw Jaap hield de handen gevouwen op hare moedervreugde. De student, een sigaar in zijn hoofd, kuierde aan, groette de vrouwen, die knikten met viezig gelach.

‘Hoe gaat 't met Jacob?’ -, informeerde hij.

‘O bèst,’ zei vrouw Blok: ‘bèst, best.’

‘Pijn gehad?’

‘Nou wèl pijn. 'k Heb 't 'r maar weer afgehaald.’

‘Wàt?’

‘'t Dee 'm zoo'n pijn. Toen zei Evert haal 't 'r af.’

‘Heb je 't verband 'r àfgehaald?’

‘Nou - wis en zeker, hoor. Bij klieren mot wàrmte weze.’

‘Zoo. Zoo. Dus dat prachtig verband, waaraan ik

[pagina 142]
[p. 142]

'n uur gewerkt heb, heb jij 'r weer afgedaan? Zoo zoo...’

‘Wel ja,’ zei de vrouw, breiend met ruwe beweeg en nijdig neerziend naar den grond. Haar gezicht was grof, grof van neus, mond en oogen, lomp-goedig gezicht, bruin van sproeten.

‘En wat heb je dàn op de wonden gelegd?’ - vroeg de student weder kalm, wel wetend uit gasthuis-ervaring dat drift hier niet hielp.

‘Pap,’ zei ze bot, de dikke naalden priemend in wol. Vrouw Jaap knikte goedkeurend en haar buurvrouw te hulp komend zei ze:

‘Wel ja, niks dan klieren.’

‘De zuster van den pastoor het 't ook,’ redeneerde vrouw Blok, geen notitie meer nemend van den student.

‘Wel ja - 't bloed dat mot wèrke,’ zei vrouw Jaap, wijs: ‘niks geen kwaad, hoor - niks geen kwaad.’

‘En al die làppe op 'n wond,’ zei vrouw Blok weer: ‘'k heb 't er daalijk weer afgehaald, daàlijk hoor... en d'r 'n pakkie van gemaakt... 'k Wil d'r niks van hooren...’

‘Allemaal vréemdigheid,’ zei vrouw Jaap weer: ‘mijn vader zei altijd: pàppen...’

‘Wel ja - pàp is 't beste,’ knikte vrouw Blok. En er kwam een stilte. Vrouw Blok, breide met ingehouden kwaadaardigheid over de last en de moeite van gister - de natte tafel - en de drie schoone handdoeken - en het schoone hemd - en die anmerking over de beddelakens - en dat geloop telkens heen en weer om ànder water - en 't gesnik van Jacob, 'n jongen van negentien, die anders nòoit huilde. Vrouw Jaap stond wijsgeerig te lumlen, handen gespreid op den buik en lachje van botte verlegenheid over 't gezicht, omdat de ‘meester’ niks zei.

[pagina 143]
[p. 143]

‘En van 't gasthuis...’ zei de student na een poos: ‘heb je met je man over 't gasthuis gesproken?’

‘Komt niks niet van in hoor, niks.’

‘Zoo. En je hèbt 'm gezegd dat de jongen anders binnen twee maanden dood gaat?’

‘Ach wat! Wie wou dat weten? Dat weet God ommers alleen,’ zei vrouw Blok, sterk, met ijvrig gebrei, zonder opzien.

‘Ik zeg je,’ hernam de student met nadruk: ‘ik zèg je dat-ie geen twee maanden leven meer heeft.’

‘Nou wat God wil, mot God weten,’ bruut zei de moeder: ‘maar dan sterft-ie bij z'n vader thuis. 'k Laat 'm niet gaan naar 't gasthuis; wat zeg jij?’ - vroeg ze aan de lumlende buurvrouw.

‘Nee nièt naar 't gasthuis,’ zei deze met beslist gebaar van ontkenning: ‘Klieren mot je laten werken... Al dat gesnij in die gasthuizen helpt niks, niks - niemendal.’

‘En wie het 'r nou geen klieren?’ -, meende vrouw Blok weer.

‘Ach wel ja,’ zei vrouw Jaap: ‘pàppen!’

‘Dus je laat 'm niet naar 't gasthuis gaan?’ -, vroeg de student nog eens geduldig.

‘Nee. Daar komt niks van in,’ zei ze op snauwen af.

‘Je moet 't zèlf weten, vrouwtje.’

‘Nou dat weet 'k ook zelf.’

‘Pàp jij maar,’ adviseerde vrouw Jaap nog eens.

‘Ach bemoei u d'r niet mee,’ viel de student korlig uit: ‘bemoei je niet met dingen waarvan je niet weet!’

‘Nou ik weet 'r toch licht zóoveel van als jij!’ - vlamde vrouw Jaap op: ‘met jouw geknoei aan dien jongen z'n been! Je most 't mijn jongen niet doen. hoor! An mijn jongen most jij niet kommen! Al die smeerlapperij die jij op die jongen z'n been gedaan

[pagina 144]
[p. 144]

het! 't Is om 'm te vergeven! Mijn most je 't niet doen!’

Haar paars-bol gezicht werd paarser van woede. En ook vrouw Blok werd nu driftig, kwam èindelijk los, èindlijk - ze stikte er haast in -: ‘'k Geef me Jacob nog net zoo lief vergif in eer 'k 'm naar 't gasthuis laat gaan! Om 'm te late snijje!... Om 'm te late snijje!... 't Is beestig!... Loop jij me man maar is tegen z'n lijf!... Dan zal-die je nog wel is anders spreke!... Om 'n jongen zoo te knijpe als je-n-'m gister gedaan het, dat die huilde... 'n Jongen die nóoit huilt.... 'n Jongen van negetien jaar... Zoo te knijpè!... Zoo te knijpè... dat 't bloed 'r bij loopt!... Lamme smeerkanus!... Smeerkanus! Je mot nog is met je poote an z'n lijf komme... En me tafel bederreve... en anmerking make op me bed!... Jij zel zoo slape armoedzaaier!...’

En in woede het huis inloopend, kwam ze kwaadaardig terug, smeet den student het pakje voor de voeten, waarin de verbandstoffen in een klit.

‘Daar hè-je jouw smeerlapperij!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken