Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland) (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (13.10 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 3 (onder ps. Samuel Falkland)

(1905)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 188]
[p. 188]

Idylle.

Een zoen smakte.

De dikke lipjes van Zakkie bedrukten het vleezige mondje van Saar.

‘Beminde Zaar,’ zei Zakkie.

‘Geliefde Zakkie,’ zei Saar.

Weer smakte een zoen.

 

Deze reine uiting van liefde vereischt een kleine verklarende ouverture.

Zakkie kwam van Friesland en had in de Breestraat een kleerenwinkel geopend. Zakkie was klein, spichtig, bleek met veel zomersproeten, kippig, zenuwachtig. Zakkie ging nooit uit. Of als je 't beter nemen wilt: hij was altijd uit. Zomer en winter stond hij op z'n stoepie en riep de voorbijgaande boertjes aan: ‘Heb-ie gheen fhijne jas noodig? Mot je niks hebbe voor 'n prikkie, voor een bàgathel?’ Zakkie las op z'n stoep de krant en wipte éénmaal per dag naar de overzij voor een bittertje.

Toen hij z'n zaak in de Breestraat opende, nam Zakkie een huishoudster. Hij spaarde er veel geld mee uit. Saar, een dikke, zwaarlijvige vrouw van over de veertig, erg vet van aanleg, met een wip-

[pagina 189]
[p. 189]

neus en rood haar, hield de opkamer en de twee slaapkamers schoon, zorgde voor ontbijt en middagmaal, naaide de afgesprongen knoopen van Zakkie weer aan en hield boek van het verkochte-confectie-goed. Saar was weduwe en leelijk. D'r stak dus voor het oog van de wereld niets verkeerds in, dat zij het ‘jongeluis-huishouden’ van Zakkie bestuurde. Saar had twee gebreken: ze was kortademig en ze had een voorliefde voor joodsche woorden. Dat laatste gebrek had Zakkie haar al afgeleerd.

Ze was zelfs zoo voorzichtig geworden, dat ze eens op een wandeling met Zakkie gezegd had: ‘Meneir Zakkie.... lees d'r 's 't aanplakbiljet.... ze gewe van awond: ‘La reine de Zaterdag’ omdat ze Sabbath niet wou uitspreken.

Op 'n Vrijdag-avond, toen Saar weer heerlijke soep met balletjes gekookt had, kreeg Zakkie de ingeving, dat hij z'n heele leven zoo'n soepie moest hebben en vroeg om de hand van Saar. Hierop volgde de smakkende zoen (zie boven) en waren ze geëngageerd.

 

‘Khindrief’ - zei Zakkie den volgenden dag: - ‘ik heb in mhijn bed 't besruit genhomen om morgen een daghie naar bhuiten te gaan.’

‘Zakkie, dat kost zoo'n hoop geld!’

‘We zhijnen maar eens de bruid en bruidegom en we khunnen veer doen voor 'n khoop-ie! Rham van me reve wat seg je d'r van?’

Het lam - Zakkie had last met de letter 1 - had er bij slot van rekening niet veel tegen. Ze zaten lang te redeneeren en kwamen tot de conclusie, dat ze Zondag-middag - als je de zaak Zondag-morgen ging sluiten, zou het nadeel te groot zijn - naar Zandvoort zouden gaan. Zelfs wilden ze te Zandvoort in een restaurant dineeren.

[pagina 190]
[p. 190]

Het weer was dien middag niet erg lekker. Het had den heelen morgen gesausd. Eerst om twaalf uur werd het droog, Maar de lucht bleef grijs.

‘Nheem je parapruie mee Zaar,’ - zei Zakkie.

Zij had een duren gebloemden shawl om het dikke lijf. Ze droeg een hoed met gele en roode rozen, die voortreffelijk bij het roode haar paste. Zakkie had 'n fantasiehoed op - bruin met 'n breeden rand - en had de spitsjes van z'n dun snorretje tot glibberige plakseltjes uitgetrokken.

Aan het Centraal-station nam hij twee retourtjes derde klasse. Voor geen goud in de wereld zou hij ‘tweede’ gereisd hebben. Welbeschouwd had hij berouw van zijn dure plannen, maar voor z'n ‘meissie’ hield-ie zich goed. In den trein zaten ze elkander knietjes te geven, wat ze met gerustigheid doen konden, daar de coupé stampvol was en iedereen te puffen zat door het drukkende van het weer.

‘Haarlem! Haarlem! Reizigers voor Zandvoort overstappen!’

In een oogenblik was de wagen leeg.

‘Mot u verderop?’ vroeg de conducteur.

‘Wij motten naar Zandvoort!’

‘Uitstappen! D'r komt zoo dadelijk een trein voor Zandvoort!’

Zakkie klom er 't eerst uit en hielp Saar, die het levensgevaarlijk vond om d'r uit te stappen. Zakkie was zenuwachtig geworden en stond met z'n kipperige oogen uit te kijken naar den trein.

‘What 'n inrhichting! Wat'n affaire!’ - zuchtte hij.

Maar, rommelbom, rommelbom - daar had je de trein. Zakkie zag een hoop menschen, die haastig opdrongen naar de openstaande deuren. Hij was bleeker dan anders van opwinding: ‘Vooruit dan Zaar, vooruit! Raat je niet op sij dringen!’

[pagina 191]
[p. 191]

En met de handen om haar middel duwde hij haar voort, tilde haar half-op... Oef!

‘We zhitte!’... blaasde hij buiten adem.

‘'t Is me 'n reis’ - blaasde Saar terug, terwijl ze hem knietjes gaf.

‘Rhaten we nou uitkeike voor de dhuinen!’ zei hij. Ze plakten hun neuzen tegen het raampje, maar zagen niets.

‘Ze zhulle wel khoomen! Heb gedurd kindrief!’

De trein stopte.

‘Zhijnen we hier in Zhandvoort meneir de condhukteùr?’

‘In Zandvoort? Ben je gek? 't Is hier Halfweg!’

‘What voor harfweg?’

‘Station Halfweg! Mag ik je kaartjes zien?’

‘Arweer me kaaretjies’....

‘Je bent verkeerd! Uitstappen maar! Je hebt in Haarlem den verkeerden trein genomen.’

Ze stapten uit. Van moeheid en zenuwen kon Zakkie eerst niets zeggen. Toen zei hij sissend: ‘Zaar, ze besteren me!’

Ze moesten naar den chef en deden hun beklag. De chef kon er niets aan doen. Ze zouden het best doen een volgenden trein af te wachten en weer terug naar Haarlem te rijden.

Toen ze van den chef kwamen, ging juist de trein naar Amsterdam weg. De locomotief floot.

‘Hij fhruit nog,’ - zei Zakkie woedend, maar aan de teleurstelling van z'n meissie denkend - vervolgde hij vriendelijk; ‘Kindrief, we hebbe d'r nog gheen kwarthiertje over gereje.... Wirre we dat endje rhoopen?’

‘Seker’ - zei Saar, die ook in de verbeelding was, dat je in 'n half uur van Halfweg naar Haarlem kon komen; ‘seker, dan sijnen we d'r om vijf uur.’

Ze liepen nu over den langen, vervelenden weg,

[pagina 192]
[p. 192]

die door den regen van 's morgens aangenaam modderig was. Saar hield haar Japon hoog-op. Zakkie liep voorzichtig met z'n arm om haar middel. De lucht was noch altijd grijs, de weg eenzaam. Zakkie voelde zich gelukkig aan de zij van zijn ‘gerhiefde.’ Wat in hem was blijven hangen van liefde in dagbladfeuilletons, maakte hem sentimenteel. Wanneer zou 't weer gebeuren, dat hij met z'n ‘meissie’ buiten liep? Was hun begin en einde niet de Breestraat, de Breestraat?

‘Zakkie wat bè-je stil?

“Ik stir, kindrief? Ik ben zoo vroorijk dat 't me stir mààkt!” En dadelijk - om te toonen hoe vroolijk hij was, begon hij te zingen - te zingen met een schraperig falsetje:

 
“Ik ben in de schaduw geboren.
 
Rood, wit, brauw! Rood, wit, brauw!
 
Mijn hartje kan jou toch bekhoren!
 
Rood, wit, brauw, rood, wit, brauw!
 
En ik bhen in de schaduw gebhoren!
 
Rood, wit, brauw, rood, wit brauw!
 
En ik bhen in de schaduw gebhoren!
 
Rood, wit, brauw, rood, wit, brauw!!!”

Saar lachte zonnige lachjes van onder haar gele roode rozen. Hij kuste haar. Zij keek hem in de oogen met groote dosis zaligheid, tot ze allebei in een plas trapten, dat de spatten van alle kanten opvlogen. Het begon ook te motregenen. Saar, kortademig klaagde dat ze moe werd,

“We zhijnen d'r dadelijk... ik zhie al de thoren van de kherk!” Om haar af te leiden, zong hij weer:

 
“Geheer arreen rhoop ik te dwa-a-a-ren.
 
Zie mhijn gerhiefde nimmermeer!
 
Waar ik steeds gha rhoop ik te ma-a-a-ren.
 
'k Zie mijn gerhiefde nimmermeerrrr!”

“Ik kan niet meer!” steunde Saar: me schoene steeke in de modder!’

[pagina 193]
[p. 193]

‘Ret d'r niet op, kindrief!’ - en hij zong verder:

 
‘Vervrogen zijn nu ar mijn ho-o-o-pen,
 
Heraas ik sterref haast van verdrie-ie-ie-iet!
 
Waar moet ik nu weer henen rhoopen,
 
Heraas ik ster-r-r-rf haast van verdrie-ie-ie-iet!’

Lang zong hij ook niet. Na een half uur moest dikke Saar rusten. Ze huilde haast van moeheid en kortademigheid. Het regende harder. Zakkie's arm was half-lam van het ophouden der parapluie. Hij werd kregelig, omdat zij zoo klaagde en om z'n natte voeten. Zij liep te blazen, te puffen, te kuchen en de weg was modderig, eindeloos, eindeloos. Nog wou hij het eens probeeren:

 
‘Ik ben in de schaduw gebhoren!
 
Rood, wit, brauw, rood, wit brauw!’

Maar het water siepelde uit z'n schoenen en het stortregende, het stortregende op den weg die geen einde nam....

Omdat Saar driemaal onderweg een half uur gerust had, kwamen ze bij achten in Haarlem, hongerig en doornat. Er ging nog een trein om 8.11 naar Zandvoort die te 8.32 aankwam. Maar ze gingen liever om 8.59 naar Amsterdam terug, waar zij te tien uur een koud souper van brood met pekelvleesch gebruikten.

Drie maanden later zijn ze getrouwd.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken