Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland) (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.67 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

(1905)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

Broers.

‘Wij zaten in het priëel’ - verhaalde mijn vriend - ‘Pauw, Wouter, hun moeder, ik. We hadden elkander in geen jaren gezien. Ik kwam versch van de reis.

Pauw was een lange, blonde jongen, scherpzinnig, intelligent -. Wouter, kleiner, ronder, vroolijker, leek wel tien jaar jonger. Toch scheelden ze hoogstens een paar jaar. De moeder, zwart toen ik naar het buitenland ging, herkende ik niet, zóo had het vele verdriet haar aangegrepen.

Een verdriet om onder te bezwijken.

Eert was haar jongste dochter gestorven, toen de man, toen nòg een dochter, toen een zoon.

Vier sterfgevallen in àcht jaar tijd. Ontzettend niet?

De vrouw luisterde ernstig naar onze gesprekken. Het lachen had ze verleerd. Ze praatte een enkel woord mee, keek vriendelijk-rustig van Pauw naar Wouter, altijd met datzelfde doen van kalme, gelaten belangstelling. Herinneringen waren om en bij haar, herinneringen aan de grijze, moordende ziekte...

Tegen halftien - ik zou blijven logeeren - stond zij op om mijn kamer te verzorgen.

Wij bleven in het priëel. Er brandde een theelampje op tafel, aardig belichtend de porseleinen vakjes van het stel.

[pagina 60]
[p. 60]

Pauw rookte een cigaret, Wouter hing lusteloos in zijn stoel. Het gesprek gaapte. Om ons heen zong het zachte geruisch van de blaren in de donkerte van den tuin. De flauw-verlichte ramen van het huis schemerden door de zwarte boom-silhoeëtten. Wij zwegen. Het vurig-rood puntje der cigaret stak in den walm der tabak.

Toen zag ik het avondbleek gelaat van Pauw dichter naar de tafel buigen: onrustig klonk de stem.

‘Wat zit je stil Wouter?’

‘Ik? Ik?’

In-eens schokte Wouter overeind, vroolijk-onnoozel.

‘Ja jij. Je was al straks zoo, toen moeder er was. Scheelt er wat aan?’

‘Ohee nee....’

‘Waarom praat je dan niet?’

‘Waarom praat jij niet?’

En ze lachten beiden, hàrdop.

Het deed me onaangenaam aan hen zoo te hooren lachen in het donker van het priëel. Hun gezichten geleken krijtwit in den schijn van het lichtende transparent.

‘Ik heb me verbeeld,’ begon Pauw weer: ‘dat je al 'n paar dagen afgetrokken ben. Hoe zal 'k 't zeggen... zoo in je zelf gekeerd. 'k Wou 't niet zeggen waar moeder bij was... Je zegt nu wel van nee - maar - maar...’

‘Ach je ben niet wijs,’ lachte Wouter.

Bij het lampje opende hij zijn sigarenkoker, nam er rustig een sigaar uit, sneed het puntje af en vroolijk beflikkerde de lucifersvlam zijn gelaat, het ronde, jonge gelaat.

We rookte nu alle drie. De damp wolkte breed uit naar het dak van blaren - we zwegen. Uit het huis klonk het gepraat der dienstboden in de keuken.

[pagina 61]
[p. 61]

Nog eens hield Pauw aan:

‘.... Is 'r niks in.... zàken gebeurd?’

‘Wel hoe kom je er op,’ viel Wouter uit: ‘als ik toch zeg dat 'r nièts is!... 'k zit toch niet te liegen!’

‘Hè! Hè!’ verweet de ander: ‘wat 'n woorden! Hoe kom je zoo prikkelbaar! 'k Vraag uit belangstelling. Is dat 'n reden om op te stuiven?’

‘Stuif ik op?’ vroeg Wouter geprikkeld: ‘'k zou eerder kunnen zeggen dat jij opstuift. Ik ben zoo kalm en zoo rustig als Willem.’ - Willem ben ik.

‘Goed! Goed! Dan verbeeldde ik 't me,’ zei Pauw zachtzinnig: ‘des te beter, des te beter!’

‘Maar nu je er over praat,’ begon Wouter weer: ‘wil ik je wel zeggen dat àls ik stil ben, àls ik soms in gedachten zit - 't om héél andere redenen is dan jij misschien denkt. Gek, hè - terwijl hij zich ongerust maakt over mij - maak ik me ongerust over hem....’

‘Hahaha! Die is goed,’ hard-lachte Pauw: ‘dat wordt zoo een patente komedie.... Zie ik 'r zoo slecht uit dat je je over mij ongerust maakt? 'k Voel me zoo gezond als 'n visch....’

‘Je zag 'r vermoeid uit vanavond. Je fietst veel te lang.’

‘Nu kun je zien! 'k Heb vandaag heelemaal niet gefietst.’

‘Niet gefietst? En je doet 't anders elken dag?’

‘Geen.... trek.... te wàrm weer.’

‘O, o. 'k Dàcht maar. Allright! Is dat geen mop, Willem? Zoo doen we nou dikwijls met elkander! Hahaha! Je zou zeggen, hè?’

We lachten en rookten weer zwijgend.

Pauw lag achterover, blies kringetjes naar het bladerdek van het priëel. Wouter zat rustig te

[pagina 62]
[p. 62]

dampen. Het theelichtje knetterde, spuwde roode spetjes, ging uit.

We keken er naar tot de laatste schuwe trekking verschemerd was. Het werd eene aangename duisternis met het hijgen der brandende sigaren, de rust rondom, het koele geritsel der struiken.

De moeder stoorde ons:

‘Niet zoo lang buiten blijven zitten, Wouter.... Je vat 'n kou eer je 't weet!’

En weer verraste mij Wouter's geprikkeldheid

‘.... Gekheid! Gekheid, mama!... Zóó'n teer poppetje ben 'k niet... Jullie doen met me, alsof... alsof....’

Het gesprek had een kille gaping. We gingen binnenshuis.

Pauw bracht me naar mijn kamer, bleef aarzelen met den blaker in de hand.

‘Zie je,’ zei hij: ‘'k Heb 't straks niet willen zeggen, begrijp je, maar waarachtig ik ben vreeselijk ongerust over Wouter. Zie je niks aan hem?...

‘Ik?... Nee, niets.’

‘... Nee, hè?... Tòch is 't zoo.... Ik bedrieg me niet...’

‘... Wat bedoel je’

‘... De ziekte van vader...’

‘... Wel hoe kom je er op!... Hij ziet er prachtig uit...’

‘... O, beste vriend, ik kèn de symptomen... We hebben leergeld betaald... Bij Truus en Hein heb ik 't zien aankomen... Die bedrieglijke gezondheid... Die eetlust... dat koortsachtig drinken... Die prikkelbaarheid...’

‘Malligheid... Je zult...’

We zwegen plotseling. Wouter was binnengekomen.

‘Wat hebben jullie nog zoo druk te praten?’ vroeg hij achterdochtig.

[pagina 63]
[p. 63]

‘'k Zeg hem goeien nacht! Wat ben jij nieuwsgierig! Nacht Willem, slaap lekker!’

Op zijn beurt bleef Wouter in de kamer.

‘Jullie hadden 't over mij, niet?’ vroeg hij onrustig.

‘Hoe kom je er op!’

‘'k Hoorde m'n naam noemen...

‘Geen sprake van...’

‘O. 'k Dacht 't... Heb je alles?... Denk je er aan je laarzen buiten te zetten?... Nou goeien nacht!... Zeg, vin jij niet dat Pauw afgevallen is?... Jij heb 'm in langen tijd niet gezien...’

‘Pauw? Hij is nooit vet geweest...’

‘... Nou ik vind 'm erg afgevallen in den laatsten tijd. Ik maak me ongerust...

‘Jij ook?’

‘Wat bedoel je daar mee?’

‘Nou jullie geven mekaar niks toe. De een angstig over den ander.’

‘Onzin! Van mij is geen sprake. Ik voel me uitstekend. Maar hij. Hij is nooit sterk geweest. In de laatste maanden gaat-ie zoo op vader lijken - zulke frappante trekken...’

‘Ga jij maar rustig slapen...’

‘Née, 't is geen verbeelding, Willem. 'k Heb er den dokter over gesproken, heb hem de ouwe dingen te onderzoeken gegeven. Mis hoor!’

Hij was bij de tafel gaan zitten, keek bezorgd in de kaarsvlam.

Ik nam het geval van den luchtigen kant op, om hem op te vroolijken.

‘Jullie zijn twee zotten,’ lachte ik: ‘alles verbeelding. En daaraan moet je niet toegeven. Verbeelding is de ergste ziekte....’

‘Wàs het maar verbeelding,’ zei hij bedrukt.... ‘Maar je bedriegt je niet als je zooveel familie

[pagina 64]
[p. 64]

verloren hebt... En onze arme moeder... die niets ziet...’

 

Hij was heengegaan. Alleen op mijn kamer opende ik het venster, zag de zwarte vormen van het priëel in den tuin.

Verbeelding is een ràmp, dacht ik bij het zonderlinge van die twee vermoedens, die twee angsten.

Maar korten tijd daarna zag ik beiden kwijnen, beiden sterven, beiden heenpratend over de eigen ziekte, beiden wanhopig-bezorgd over elkander.

Niet licht vergeet ik dien eersten avond in het priëel’...

Triestig zweeg de verteller.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken