Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland) (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.67 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

(1905)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 119]
[p. 119]

Dingen die gebeuren.

Het was op een regenachtigen voormiddag dat ik buiten wandelde, een oude pet op 't hoofd, een doek om den hals. Het regende stevig. De weiden lagen eindeloos-triestig. De koebeesten waren gestald. In de uitgebaggerde slooten - versch van den ‘schouw’ - kwekkerden eenden. In de verte over den spoordijk stoomde met kuchend gerucht een rustig kruipende trein.

Stappende in tegen den wind ging ik voort.

Er liep een man over den weg. Hij duwde een wagen, waaronder een groote, hijgende hond.

Ik lette op hem - hoe - wáarom, weet ik niet - doet er niet toe.

Zijn vierkante schoenen trapten in de plassen dat het slijk vinnig wegspoot. Schuingebogen duwde hij den wagen, aanzettend den hond, die bij tijden uitgleed in de modderbulten van den weg.

De man was oud, leek oud van achter. Diep klemde de hoed om het grijzend hoofd, de baardslieren waaiden tot aan de schouders. Hij droeg een oude jas, doorweekt, een broek met afgetrapte pijpen. De franje sleepte na in de modder.

Zulke menschen zie je dááglijks. Ze zijn nauwlijks 't beschrijven waard. Ik beschrijf ook niet, voel niet

[pagina 120]
[p. 120]

den geringsten lust jullie de impressie op te dringen van een ouden gebogen man achter een wagen op den Diemerweg.

Zoowaar het laatste had ik bijna vergeten: we liepen op den Diemerweg.

Zijn wagen nog. Er lag een zeil over.

Onder het zeil, telkens opgewipt door den wind, lagen vaatjes, rommel en een sinaasappelkist.

‘Een koopman die de boerderijen afloopt,’ meende ik, hield gelijken tred met hem.

Er was niemand anders op den weg. Ook op de boerenerven zag je geen sterveling.

Na een poos keerde hij zich om. Ik zag hem in het gelaat, verweerd, doorrimpeld. Een roode zakdoek hing om den hals. Straaltjes zwartig nat riggelden van onder de pet over z'n voorhoofd en slapen.

‘Weet u ook precies hoe laat 't is?’ vroeg hij.

Ik taxeerde het uur.

‘Kwart voor tien.’

‘Dank u.’

Hij draaide zich af - ik zag opnieuw den gebogen rug, de grijze haren, de afgetrapte modderige broek.

Achter ons klonk het raatlen van wielen, 't geklepper van paardenhoeven.

Een begrafenisstoet reed naar Muiderberg - eerst de gesloten koets met het lijk, toen vier volgkoetsen. Het slijk scheerde weg door de wielen, bespette ons beiden.

‘Mooi zoo,’ zei ik.

‘Toe maar,’ zei hij.

En naast elkander loopend praatten wij over 't weer.

‘Beestig,’ zei hij.

‘Nou!’ zei ik.

‘'n Heele vracht voor je hond’ - ik weer, op den handwagen wijzend.

[pagina 121]
[p. 121]

‘Hij het wel is zwàarder vrachies getrokken,’ antwoordde hij: ‘as me wagen half leeg is, zit ik 'r zelf op. 't Is 'n taaie - sterk as 'n paard....’

De hond trok stevig - de man hield alleen maar z'n hand op den duwboom.

Een heftige rukwind joeg ons den regen in 't gezicht - 't hoofd buigend zwegen we.

‘Rij je naar Diemen’ informeerde ik.

‘Nee. Zóó ver mot 'k niet wezen’...

Hij stuurde den wagen den zijweg in langs de Nieuwe Begraafplaats.

Ik liep mee. 'k Kon wel de Weesperzij om naar huis teruggaan. De wind stond hier minder scherp.

‘Nee’ - begon hij weer? ‘ik mot niet naar Diemen. 'k Hoor in Amsterdam thuis’...

‘O zoo’ ...

‘'k Heb 'n karrewei op de begraafplaats’ ...

‘Zoo,’ zei ik - half-luistrend.

‘Me jongste is gestorven’ ...

‘Zòo,’ herhaalde ik, aandachtiger.

‘Ja - ja,’ knikte hij, pruimsap spuwend over den rand van den wagen: ‘'k Heb 'r acht’...

‘Acht kinderen?’ ...

‘Acht - Gister negen.’

‘Da's 'n bóel,’ zei ik hem aanziend - met groot meegevoel.

‘Ja - ja,’ zei hij weer.

Er was niets sentimenteels tusschen ons. Ik houd niet van Jan-van-Beers-achtige sentimenten. Die benauwdharde dingen slaan me alleen met een vijandig ònmachtsgevoel. Ik denk bij zulke gelegenheden ....

Maar daarover praat ik hier niet. Nutteloos.

We liepen weer even zwijgend.

Hij zette den hond aan, spuwde.

‘Ik ben nièt in 'n bos,’ zei hij op eens weer.

[pagina 122]
[p. 122]

‘Niet in een bos?’ - ik begreep z'n bedoeling niet.

‘Nee - niet in 'n bos. Ik doe 't maar zelf...’

‘Zoo,’ zei ik voor de zooveelste maal. Wat zeg je ànders als je iemand niet snapt en niet vermoeiend wil vragen.

‘Ja,’ vervolgde hij: ‘ik haal zelf 't brief-ie. Dat 's makkelijk en kost niks’ ...

‘O’ ... - Waar had-ie 't over?

‘... 'k Heb 't al driemaal gedaan. Bij me eerste vrouw tweemaal - en bij deze is 't de eerste keer.’ ...

‘Wàt?’ vroeg ik eindelijk.

‘Wat’ - zei hij verwonderd in-denzelfden-toon: ... ‘wàt?... Wel dàt’...

Met z'n hoofd wees hij naar z'n wagen. Het zeil klepte op en neer, zacht-smakkend. De tonnetjes kwamen te zien. Ik begreep niet, hield m'n mond.

‘Ja-ja,’ zuchtte hij.

Ik liep met 't hoofd in den kraag van mijn jas.

‘Ze het maar twee dagen geleefd,’ vertelde hij: ‘àmper twee dagen.’

‘Je hebt 'r àcht,’ troostte ik.

‘Dá's wel waar, maar toch - 't is de tweede van me tweede vrouw’...

Hij zei nóg wat. Maar gebogen in den regen lette ik niet op, dat hij den wagen op zij duwde. Hij was het hek van de begraafplaats al door toen ik omkeek.

‘Mot je hier wezen?’ vroeg ik.

‘Dat zou 'k meenen,’ zei hij.

Nóg begreep ik niet. Het was dom. Maar nooit had 'k van die dingen gehoord.

Ik zag hem den wagen dompen. De hond, blij dat-ie rusten mocht, zat bij het wiel in een plas.

Rustig knoopte de man het zeil los, nam de

[pagina 123]
[p. 123]

sinaasappelkist onder den arm, hechtte het zeil opnieuw in de ringen van den wagen.

Ik had niets te doen, keek hem na.

Het wàs een triestig gezicht - die doornatte oude man met z'n grove schoenen en afgetrapte broekspijpen op het kiezelveld van de begraafplaats.

Er kwam een andere man op hem toe. Ik zag de twee met mekaar praten in den regen en den koopman iets zoeken in z'n zak.

Toen liepen ze beiden den weg op naar de graven.

En eerst toen begreep ik dat er een lijkje in die kist moest liggen, dat er een vader liep met een kindje onder zijn arm.

Zachtjes wandelde ik mee, niet uit nieuwsgierigheid, in vèrwòndring. Ik kon me bedriegen. Het leek zoo ruw en onmooglijk - een kar met vaatjes en rommel, een natte kar door een hond getrokken - een kinderlijkje.

In een groote stad leer je de dingen bij brokjes en beetjes. Elken dag wat nieuws. Zoo interessant. ‘Greif nur hinein ins volle Menschenleben.’ Elken dag stof. Nooit raak je uitgeput, nooit uitgeleerd.

Ik bedroog me niet.

Er was heusch een grafje met een withouden paaltje en een versch-geklad nummer.

De sinaasappelkist werd er in gelegd.

De man liep in den regen naar zijn wagen terug.

‘Afgeloopen meneer.’

En we gingen van mekaar. Hij den Diemerweg terug - ik naar de Weesperzij

Om den hoek zag ik hem voor 't laatst.

 

* * *

 

's Middags liet ik me scheren. Ik woon in die buurt. De barbier - die geen aanspreker is -

[pagina 124]
[p. 124]

vertelde zoo van de drukte tegenwoordig met 't begraven.

‘... En 'n hóóp kinderen 's morgens, meneer - om van te grùwen. Soms zie je d'r zès in 't uur met 'n pakkie onder d'r àrm.’

‘... Onder d'r àrm?’ ...

‘... Natuurlijk - wist u dat niet?’

‘... Nee. - 't Is voor 't eerst dat 'k 't hoor.’ ...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken