Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland) (1905)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.67 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 4 (onder ps. Samuel Falkland)

(1905)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 205]
[p. 205]

Spiegel.

‘Mark’....

Onverschillig keek hij op.

Zij had zich iets opgericht, leunde met de ellebogen op het kussen.

‘Riep je?’ vroeg hij toonloos - om ièts te zeggen.

‘Mark!’ weende ze zachtjes.

‘Laten wij niet sentimenteel worden,’ zei hij koel.

‘O, wat ben je hardvochtig, wat blijf je schrikkelijk wreed’....

Ze zakte weer terug - het hoofd op het kussen, de oogen gesloten.

Het schimde even in hem op naar het bed te gaan, haar hoofd in z'n handen te nemen.

Maar ook weer dadelijk was hij meester van zijn wil. Het zou niet kùnnen, nòòit kunnen. Wat gebroken was - werd niet meer heel.

Stroef vouwde hij de courant glad, las over de regels heen, beluisterde haar ademhalen.

De dokter kwam binnen, groette, zette zich neer bij het bed, voelde den pols van de zieke.

Zij bewoog niet, ademde flauw.

Het was alsof zij haar laatste krachten uitgeput had door hèm te roepen.

Rustig liet hij den dokter uit. En op het portaal, voor de deur, ging het kort fluistergesprek:

[pagina 206]
[p. 206]

‘.... 'k Moet u op het ergste voorbereiden....’

‘.... Is 't zóó erg,’ schrikte hij.

‘.... Het loopt af - het wordt een kwestie van uren. - Ik kom straks nog eens aan....’

Heenklonken de stappen op de trap - stil intrad hij de ziekekamer.

Zij bewoog niet.

Voorzichtig boog hij over het kussen, bekeek haar lang. In geen maanden had hij haar zoo aangezien. 't Scheen of zij een geheel ander gelaat had gekregen, ernstiger, bleeker, scherper van lijn. Ook de lippen smaller geworden, bloedloozer. De lippen. De lippen van leugen, bedrog.

Zij, plotsling opsloeg de oogen, keek hem aan met eene smeeking zoo hevig dat hij niet weg kòn. Spreken deed zij niet.

Toen begon hij.

‘... Beken nu’...

Zij knikte.

De vuisten ballend drong hij aan.

‘Dus je hèb me belogen?’...

Zij knikte zwak.

‘Hoe lang heeft 't geduurd?’

Ze trachtte te spreken, mumde zacht met de lippen, kon niet.

‘En vóór je trouwde?’ vroeg hij nog eens, langzaam schor, dichter buigend naar haar mond.

Zij knikte, keek hem aan met dierlijkgefolterde oogen - knikte nòg eens.

Bijna krijschend, schokte hij terug, liep als een krankzinnige de kamer op en neer. Dus wáar! Dus wáar, zooals ze 't hem gezegd hadden.

Zij volgde zijn gaan tot ze moe werd, de oogen sloot, nog alleen zijn stappen beluisterde.

Ruw schoof hij zijn stoel bij het raam, kwakte er op neer, keek naar buiten.

[pagina 207]
[p. 207]

Er stond een hooischelf en op 't land waren twee boeren en een meid bezig koeien te melken. Dunne stralen spoten in de groote groene emmers.

Met het hoofd in de hand bleef hij daar naar kijken, zonder belangstelling, zonder geconcentreerde aandacht.

Er was nieuwe stilte in de kamer gekomen. Op tafel tikte scherp-helder zijn horloge.

 

Lang had hij zoo gezeten, toen hij opschrikte.

Van het bed klonk flauw gereutel.

De doodsstrijd was ingetreden.

Nog eens trad hij op het bed toe, betastte haar koudperlend voorhoofd.

Het wàs het einde. De dokter had juist gezien.

Zij lag met het gelaat naar hem toegewend, den mond verwrongen met zenuwtrekkende lippen, flauw gehijg in het strottenhoofd en met oogen waarin schuwe schemeringen van blauw-wazig wit. Langs het bezweet voorhoofd hing 't zwart, schuimend, lichttrillend haar, dat bij de slapen nattig saamplakte. De handen boven het dek beefden met aarzlend getrek.

Hij zette den stoel achteruit, hield z'n hoofd in de handen.

Het was niet aan te zien, dat stèrven, dat vreemde, angstige sterven.

Maar het zoet-rogglend gereutel, dat klokte alsof dichtbij een kindermond adem door een rietje in water blies, deed hem opkijken langer dan straks. Zij scheen het in het geheel niet benauwd te hebben. De mond, nu wijder van scheur, leek bijna rustig te aadmen, de oogen bleven gesloten, hadden geen schemeringen van wit meer. Alleen het heel zachte kloekend gereutel.

Luidloos stond hij op, liet het eene gordijn neer. Het

[pagina 208]
[p. 208]

koord was verward geraakt, moest losgeplukt worden.

Schuw keek hij om of zij het niet zag - of zij de oogen gesloten hield.

De oogen waren gesloten en het gordijn riggelde zoetjes, licht klappren van den rol tegen het houtwerk.

Zoo zakte ook het tweede gordijn, floepjes van losborrlend doek met ritsen van koordslaagjes op 't hout.

De oogen waren gesloten. Het reutlen klonk niet langer. Ze moest dood zijn.

Schuwer nog, loopend op de teenen, trok hij de lamp omlaag, streek een lucifer af, zag hoe de verkoolde kous te branden begon, temperde het licht.

Stemming van doodenkamer kwam in het vertrek.

Door de neergelaten witte gordijnen traagde de schijn van den dag buiten, scherper lijnen trekkend in de plooien van 't vergeeld katoen.

De kranspit in de lamp brandde laag, broeiing van rood, verlept licht.

En achter het bed waren donkere schaduwen, schaduwen van dalenden nacht.

Toen dacht hij aan de spiegels.

In een sterfkamer moesten de spiegels gekeerd worden. Altijd had hij dat zoo gezien. In àlle sterfkamers.

Vlug draaide hij het kleine ronde spiegeltje om, dat boven haar toilettafel hing.

Daarna de groote spiegel. Met beide handen vatte hij hem aan, draaide hem halfwege, zag háár gelaat mede verglijden naar den muur.

Het was een afschuwelijk effect - dat stervend gelaat, lijkwit en schijnbaar verlengend door de draaiïng van den spiegel. Driftig duwde hij den spiegel om, hijgde.

Het houten achtervlak van het glas met het groote etiket van de spiegelfabriek, versomberde de

[pagina 209]
[p. 209]

kamer, maakte het vertrek van een zwijgende, opjagende angstigheid, die hem naar het raam dreef.

Daar keek hij weer naar het bed, leunde bijna gillend van angst tegen het kozijn.

De stervende vrouw had de oogen geopend, keek hem eerst aan, toen het achtervlak van den spiegel.

‘Henriët!’ fluisterde hij heesch.

Zij keek hem lànger aan, toen wéér den spiegel.

‘Henriët!’

Zij scheen nu alleen nog den spiegel te zien, dien te bekijken met oogen van schreeuwende ontzetting, misschien begrijpend wàt het beteekende.

‘Henriët!’ - gilde hij.

Zij bleef staren, stàren, naar het achtervlak van ruw wit hout, bijkants ongeschaafd hout van een doodkist, bewoog flauw de lippen.

Angst brandde in hem. Heftig trok hij het gordijn weer op - en het andere. De breede schijn van den dag drong in de kamer, over de meubelen, over het bed.

Licht-reutlend lag zij naar den omgekeerden spiegel te kijken.

Toen met een zonderlinge drift, liep hij nog eens op het glas toe, vatte de lijst aan, keerde den spiegel opnieuw.

En met een angst, die hem heftig deed beven, zag hij voor de tweede maal het stervend gelaat dat zich in den draaienden spiegel verwrong - lang-mager werd met uitpuilende jukken, vreemdelijk kleine oogen - toen boller, alsof er een lach om den mond waasde - toe weer zooals het wàs, lijkwit en stil met starende oogen die in het glas in de zijne staarden - staarden - staarden - groote donkere pupillen in verwijd wit.

En in het glas zag hij haar nog even stuipen, bewogen door een schokkende siddering, de pupil-

[pagina 210]
[p. 210]

len wegkrimpen onder de huivering der oogleden.

Zij staarde niet langer.

Met de handen om de lijst van den spiegel, klappertandend, aankeek hij het kamerintérieur, het bed, de doode vrouw, de lippen die hem bedrogen hadden.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken