Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland) (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (15.08 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)

(1906)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 8]
[p. 8]

Wees.

Geheel toevallig maakte ik met hen kennis, een ouden grootvader, een oude grootmoeder, een tante, het kind.

Hun geschiedenis - in zoover die op het kind betrekking heeft is eenvoudig.

De oude had twee dochters, de een onderwijzeres, de andre winkeljuffrouw. De winkeljuffrouw kwam niet meer thuis. Zij was, zooals men dat noemt verleid, kreeg een kind - schaamde zich voor haar ouders.

De vader, stug van aard, verbood zijn vrouw en de andere dochter de verleide op te zoeken. Wat zij tòch deden, maar heel stil. De verleider ging failliet, erger: vluchtte naar Amerika. Hij had héél gemeene dingen gedaan, gezwendeld, menschen opgelicht. Toen 't gebeurde lag de winkeljuffrouw ziek. Op haar ziekbed kreeg ze een brief, klaagde niet, stierf langzaam. Er was niets aan te doen. Ze stierf op de huurkamer, niet bij haar ouders thuis. Maar làng voor het sterfbed waren ze met elkaar verzoend en het kind van acht maanden werd door de grootouders opgevoed.

In het rustig huishouden der drie groote menschen, gaf dat een geweldige verandering. De kinder-

[pagina 9]
[p. 9]

kleertjes - kinderdingetjes - kinderwieg - maakten het huis jonger, vrindlijker dan in jaren geweest. Het kind groeide, lief blond meisje met kort geknipt kroes -, werd vier jaar. De grootvader was er dol mee, de grootmoeder speelde den heelen dag -, de onderwijzeres was al begonnen het A-B-C te leeren.

Op een avond maakte ik kennis.

De grootvader zat over me, een rond energisch gelaat met witten baard, witten snor, wit haar. Een mooie kop. De grootmoeder, kleiner, jonger, hield het kind op den schoot. Er werd gesproken over ditjes, datjes, koffie gedronken.

Na een poos kwam grootmoeder los, vertelde de korte tragedie der gestorven dochter. Ik knikte. Al dergelijke smarten lijken op elkander. Huis aan huis is grooter of kleiner leed - en tèlkens weer doet het aan als iets nieuws, iets van gròoter smart dan vroeger-meegemaakte, doorgane dingen. Elk leeft zoo in een sfeer van herinnering.

Van zelf zei ik zoo, zonder er nadruk op te leggen:

‘En de vader?.... Hòòrt u nog wel eens wat van hem?’

‘Ach, de vàder,’ zei de moeder, minachtend de schouders schokkend: ‘de vader! Is me dat 'n vàder!’

Maar de dochter sprak met eenig medelijden:

‘Nou! Nou!... Is die niet altijd goed voor Co geweest?... Heeft-ie haar niet uit Amerika geschreven, nog wel twéémaal...’

‘En wat zou dat!’, zei de moeder, grof: ‘had ie soms willen hebben dat ze 'm met d'r kind was achterna geloopen!’

‘Dat zèg ik niet,’ zei de dochter: ‘ik zeg alleen maar dat ie niet slecht voor haar is geweest.... Als ie niet zoo opgejaagd was geworden door z'n schuldeischers had-ie haar getróúwd... Je mot de dingen aan twéé kanten bezien’...

[pagina 10]
[p. 10]

‘Trek maar de partij voor dien oplichter, die je zuster in 't ongeluk heeft gestort!’, snauwde de moeder: ‘zoo'n doòr en doòr fatsoenlijke meid... 't Is me 'n vàder!... Als ze 'm te pakken krijgen, gaat ie de gevangenis in.... En als ze 'm nièt te pakken krijgen, mag die nooit meer in Holland terug kommen... God zij dank dat 't kind ònzen naam heeft’....

Zoo spraken ze in de kleine, vrindelijk gemeubelde voorkamer. De vader zweeg. Met de vingers gestrengeld over den buik, keek hij naar de lamp, schokte recht, toen de dochter aan het verdedigen bleef, nam zijn endje sigaar, streek 'n lucifer af.

Ik bracht het gesprek op wat anders. Het werd pijnlijk.

‘Kom eens bij me zitten, Co,’ - ze heette naar haar moeder -, zei ik en dat leidde de aandacht naar het kind, dat éerst verlegen, heel gauw intiem werd.

Het was een lief, frisch meisje, met groote zwarte oogen, randjes van teere zwakte er onder. Het haar, kort geknipt, deed haar op een tenger jongetje gelijken.

‘Laat meneer nou is hooren, hoe mooi je lezen kan,’ zei grootmoeder: ‘en laat meneer je móóie prentenboeken is zien.’

Het kind wipte af van mijn knie, liep de gang in, kwam terug met een stapel prentenboeken.

Glans van gróóte liefde voor het kind was in de kamer.

De grootvader keek glimlachend, kinderlijk-zacht, naar het vuil wijsvingertje, dat de prenten aanwees.

De grootmoeder knikte, keek naar het prentenboek met zijn hel-gekleurde leeuwen, tijgers, papegaaien.

De onderwijzeres boog over het tafelzeil, volgend het wrijvend bewegen van den dunnen kleinen kindervinger.

[pagina 11]
[p. 11]

Er werd nu alleen gedacht aan de prentenboeken geluisterd naar 't lichte kindergeluid.

Ze zat op mijn knie, praatte, babbelde, lei uit.... ‘... En datte is 'n jònge - enne die jonge het zooveel gepraat.... enne toen kwam zijn opoe enne die zei: jij mag zooveel niet prate... Enne toen zei die jònge: enne ik praat lékker wel... En toen zei opoe dan mot jij 'n slot op je mond... Zie u? Zeg? Zie-u? Enne nou loopt-ie met 'n slot op z'n mond omdat ie ondeugend geweest is.... Enne dat is de poes... enne die het gesnoep van de mellek... enne die was heet... en toen het ie zich gebrand’...

‘Mooi,’ zei de onderwijzeres: ‘maar nou moet je eens an meneer laten hooren dat je spèllen kan, Co? O, meneer, ze kan zoo goed spellen’...

Op de achterste bladzijde van het prentenboek was een verzameling van heel vette A's, B's, C's, -, het geheele alphabet in chocolade letters.

‘Wijs nou de E eens aan,’ vroeg ik.

Het vingertje betastte zoekend het papier, aarzelend, bleef staan bij een O.

‘O, o wat 'n een dòmme meid,’ lachte de tante: ‘Is dat nou de E?’

Opnieuw zocht het kind. Ze had al spelend een heerlijk, rood kleurtje gekregen, poogde den weg te vinden in dat gewar van ràre dingen. Grootvader schoof dichterbij en vrindelijk, hulpvaardig wees hij met het mondstuk der pijp een E aan.

Nog een ander prentenboek werd opgeslagen en weer klonk het kinderverhaal door de luisterende kamer: .... ‘Enne dàtte is Carro die booze hond die het gestole.... enne die mot nou na de gevangenis.... enne diè daar dàtte is Bobby die wou is 'n pijp rooke en toen het-ie in z'n broek gedaan.... Niet, tante?’

‘Ja,’ lachte tante - en terwijl het kind plaatjes bekijken bleef, zei ze zacht:

[pagina 12]
[p. 12]

‘Ze heeft toch heèlemaal zijn gezicht’...

‘Da's niet voor haar te hopen,’ zei de moeder.

‘Precies zìjn oogen en zìjn neus’...

‘Nou - hou daar maar over op,’ zei de moeder.

‘Kom je niet eens bij opa,’ vleide de oude man: ‘Kom eens hier met je prentenboek.’

Het kind wipte over. Het witte, zilverend baardhaar slierde langs de roode koontjes.

En weer was de stilte van luistering, waarin het kinderstemmetje en de stem van den grootvader.

Ze hadden een groote gekleurde prent voor zich.

‘En wie is dàtte, opa?’

‘Dat is 'n diender.’

‘En die?’

‘Dat is oòk 'n diender....’

‘O,’ lachte het kind hel-op: ‘Kijk is... die jonge die is in 't water gevalle... Enne nou springt de hond ook in 't water... Enne wat gaat die hond nou doen?...’

‘Die hond haalt de jongen er uit,’ expliceerde de oude man.

‘Enne wie haalt de hond 'r uit?’ fantaseerde het kind.

‘.... De hond... De hond... Die wordt 'r door 'n kat uitgehaald’....

‘Enne de kat?’

‘De kat? Ja, zoo kan je wel an 't vragen blijven, malle meid!... De kat die kruipt er zelf uit...’

Het blad werd omgeslagen. Een nieuw met véél geel, rood, groen kwam boven te liggen.

De lamp scheen vrindelijk op al de toegebogen gezichten.

‘Enne wie is dàtte, opa?’

‘Dat is wèèr 'n diender.’

‘Weèr 'n diender?’

‘Ja.’

‘Enne diè?’

[pagina 13]
[p. 13]

‘Da's je vàder,’ zei hij strak - en naar mij knipoogend, vroeg hij:

‘En wàt is je vader, Co?’

‘Me vader is 'n schurk,’ zei het kind.

‘Góéd onthouen,’ knikte grootvader.

En het zilverhaar van zijn baard witte in lachschudding tegen het kinderkopje.

‘Heb ù dat an 't kind geleerd,’ zei de dochter. knorrig.

‘Ja,’ knikte de oude man en nòg eens vroeg hij

‘Goed onthouen en wàt is ie nog méér?’

‘Me vader is 'n schurk èn 'n dief,’ zei het kind stevig - bladerend in het prentenboek.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken