Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland) (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (15.08 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 5 (onder ps. Samuel Falkland)

(1906)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

Elfde kistje.

‘Zij is nu dood,’ verhaalde mijn vriend - ge moet weten dat ik véél vrienden bezit, die getrouwelijk mèt mij het leven waarnemen om mij op ongeregelde tijden te verblijden met gegevens welker voortreffelijkheid inspiratie tot Falklandjes is. Zoo blijft mijn voorraad, mijn proviand van vriendlijke dingskes bijna onuitputtelijk, waarvoor ik dankbaar ben en waarvoor ik in het komend jaar (bráve, trouwe lezers: we gaan nu saam het vierde van Zaterdagavondvertellingen in) mij aanbevolen houd. Ja, het leven is ráár. As ik dáarover loskom! Maar deze bedenkingen verleiden tot breedsprakigheid. Ik plaats dus haastig de sluitingsdwarsstreep - en vervolg met het vervolg van mijn vriend, wat ik ook wel zónder deze interruptie had kunnen doen.

‘Zij is nu dóód,’ verhaalde mijn vriend: ‘Verleden jaar is zij gestorven. Als ik aan dien zonderlingen middag denk, moet ik nòg lachen, lachen zonder reden en wat je erger zult vinden: lachen om 'n zéér ongepast iets. Heb jij óóit gelachen bij het lijk van een pasgeboren kind?’

‘Nee,’ zei ik: ‘dat lijkt ook wel wat onmogelijk, tenzij je zenuwen van streek zijn.’

‘Integendeel,’ verder-vertelde mijn vriend, zonder

[pagina 66]
[p. 66]

het wijs-voorzichtige van mijn antwoord te snappen: ‘integendeel, we waren volkomen kalm. Het geval was zoo. Mijn tante en oom waren achttien jaar getrouwd. Zoo wat elk jaar kregen ze een kind. En ongeveer èlk jaar moest oom, drie vier, vijf dagen na de geboorte aangifte van het overlijden doen. Van de dertien kinderen bleven drie in leven en nòg met kwakkelende gezondheid. De andere, heel-zwakke zevenmaands-kindjes stierven, stierven, stierven. Er was niets aan te doen. En met de jaren werd tante er zwakker en witter op.’

‘Zoo,’ peinsde ik.

‘De drie lèvende,’ vervolgde mijn vriend: ‘waren de éérstgeboorne, de tien àndere kwamen later. Zoodat het bij oom nòch bij tante ten slotte eenige verwondering gaf als er een dood kindje in huis was. Ik geloof dat ze éérder zouden opgekeken hebben als er een in leven was gebleven. Begrijp je de situatie en kun je je indenken in het geval?’

‘Volkomen,’ knikte ik.

‘Het veertiende kindje was op de komst. De baker werd besteld. Dezelfde luiermand van de tien doode kindjes kwam opnieuw voor den dag, de luurtjes, die vijftien jaar oud waren, de borstrokjes, de hemdjes, de mutsjes, de nachtponnetjes, het speldenkussen, het spoelkommetje, de poederdoos.... Noem eens op, wàt is er nog meer?’...

‘'k Ben met die dingen slecht op de hoogte,’ zeide ik.

‘...'t Doet er niet toe. Alles werd in de puntjes gereed gezet... Het kind kwam ter wereld, een meisje, zwak, te zwak om gevoed te worden. De baker doopte het Elisabeth. Oom deed aangifte aan den Burgerlijken Stand. Nicht Elisabeth leefde 2½ dag, stierf, zonder pijn, zonder geluid. Mal, hè? Zoo 'n leven van een halve week! Tante morde

[pagina 67]
[p. 67]

niet, huilde niet. Ze was zwak, vond het gewóón. Het was het èlfde kindje dat dadelijk stierf. Dat geeft geen smart, begrijp je? Oom ging rustig naar het stadhuis, deed aangifte en vandaar liep hij even aan op de administratie van de krant, om in één moeite door de geboorte en het overlijden van Elisabeth aan zijn klanten - oom deed in spekwaren - te berichten.

Vroeger toen hij er nog niet zoo aan gewend was, adverteerde hij tweemaal, ééns bij de geboorte, ééns bij het overlijden.

Maar op den duur wor je in het leven practisch.

Het kistje kwam. Elisabeth werd gekist. 'k Zie haar nóg - 'k was toen zelf een jongen, een aap van 'n jaar of vijftien -: een klein wassen lijfje, met een héél groot hoofd en dwaze misvormde handjes. Leelijk is zoo een jong kind! Raar. Raar. 't Kistje kwam te staan op twee stoelen en er bij twee kaarsen. Het kistje was klein, heel klein, zwart gelakt met helder blinkende schroefjes. Drie dagen stond het op de stoelen. Drie volle dagen.

En omdat tante gelukkig aansterkte en we allemaal blij waren dat ze weer vroolijk sprak, nam niemand meer notitie van het kistje. Het stond er. Het stond er in den hoek. Er boven hing een prent “Rebecca aan de bron”, er àchter was de mahoniehouten linnenkast. Ja - ja. Als de baker schoon goed uit de kast kreeg, lei ze, - zonder er bij te denken - een stapel op het kistje. En oom die vreeselijk verstrooid kon zijn, lei er eens zijn pijp op. Dat lijkt wreed. Maar 't was het toch niet. Zoo'n wurm van zeven, acht maanden, dat je niet kent, dat geen geluid heeft gegeven, net zoo rustig doodgaat als het gekomen is, verwekt geen andere stoornis in een huis dan dat je een vrouw een poosje ongesteld ziet. En drié dagen lang een kistje op twee stoelen,

[pagina 68]
[p. 68]

daar wen je aan, daar praat je, lach je, doe je bij alsof er een hoedendoos staat. Vooral als er zoo tienmaal een kistje met kaarsen gestaan hééft. Verveel ik je?’

‘Wel nee,’ zeide ik, rookend.

‘De derde dag zou Elisabeth begraven worden. De gordijnen waren neergelaten. We dronken koffie om twaalf uur precies, omdat om één uur het rijtuig voor zou komen.

Tante Trui bediende ons - òns, dat wil zeggen, oom, die een wit dasje aan had, mijn neefje Koos, mijn nichtjes Antje, Corrie èn de kraamvrouw. - We ontbeten gezellig, terwijl tante in bed opzat en de krant probeerde te lezen, wat ze niet mòcht maar toch dee, daar er jùist in de buurt was ingebroken. Wij aten met smaak, boterhammen met worst en zooveel beschuiten met muisjes als we maar wilden. Die moesten op.

Koos, Antje, Corrie waren vroolijk, uitgelat en dat zij dien dag niet naar school behoefden, tante Trui lachte om moppen van Oom, die onbedaarlijk-droog kon zijn als hij maar éven in de stemming was.

Net waren we klaar toen er gebeld werd. Het rijtuig voor Elisabeth was 'r al. Wij kinderen keken nieuwsgierig door de gordijnkieren en oom, in-eens deftig, zei hardop als een vermaning tot iedereen: “Niet praten en stil zijn terwijl het kistje wordt afgedragen.” Dat had hij wel heelemaal niet behoeven te zeggen, want we waren te nieuwsgierig. Tante in het kraambed, nam een zakdoek voor de oogen, niet om te spotten, de hemel beware!, maar om zich een houding te geven.

Want in elk geval bléef het een begrafenis en voor vréémden moet je je in acht nemen in een kleine plaats.

Er wordt geklopt.

[pagina 69]
[p. 69]

“Binnen,” zegt oom, in de plooien.

Nú moet je goed luisteren. Er kwam binnen een man en die had - wat ik je vertel is jàren geleden - een langen zwarten mantel om, van zijn schouders tot zijn voeten. Op het hoofd droeg hij een hoed met kleinen ronden bol en onmogelijk-breede randen. Die hoed was éens zwart geweest, nu groen door ouderdom. Dat hadden we allemaal meer gezien bij àndere begrafenissen.

Maar wat we nog nooit gezien hadden, dat was de neus van dien man. Een kokkert! Een knol, rood en dik met allemaal rare uitwassen er aan en heele dotten haar in de neusgaten. Stel je voor een oude winterwortel die uitgeloopen is: dàn heb je den neus van den man.

Neefje Koos, die naast me stond, zei zachtjes: “Wat 'n neus!” - en tante Trui keek den kant van het raam op, om niet te lachen. Wat een kokkert, wat een geweldige kokkert! Oom bleef stil als een bedroefd vader, die niet in het stadje besproken wil worden door zijn spek-afnemers. Maar mijn goeie tante in het bed, die even langs haar zakdoek had opgekeken en nu den kraai loopen zag met het kistje onder zijn mantel, begon op eens zoo schrikkelijk te lachen, dat de man zijn vrachtje bijna vallen liet en verbluft naar de moeder keek.

“O! O! O!,” lachte tante, het uitproestend.

En dat hartelijk, nièt-zenuwachtig gelach werkte zoo aanstekelijk dat tante Trui èn Koos èn Antje èn Corrie en ik in eens begonnen te gieren. Het was méér dan potsierlijk dien man te zien.... de groote roode kokkert onder den hoed met de geweldige randen... de wijde mantel.... Nooit zag ik zulk een misvormden knol-neus, nooit heb ik zóó smakelijk geproest.

[pagina 70]
[p. 70]

“Mijn vrouw is wat zenuwachtig,” zei oom vergoelijkend.

“O, ja - o, ja,” zei de man.

En terwijl hij de gang inliep schaterden we nog allemaal, tot tante Trui, die natte oogen had van het lachen, een glas water ging brengen aan de kraamvrouw, die òp was van plezier.

Beneden rolde het rijtuig weg met oom en Elisabeth.

Wij kinderen hadden spijt dat we niet mee mochten rijden.

En zoo zie je hoe je op een begrafenis ongepast lachen kunt en hoe er omstandigheden in het leven zijn, dat een neus stèrker spreekt dan moederlijk gevoel!’

Na deze laatste wijsheid zweeg mijn vriend; ik beaamde dat er véél komieks in het leven was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken