Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland) (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.81 MB)

Scans (13.48 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.31 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 6 (onder ps. Samuel Falkland)

(1906)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 103]
[p. 103]

De snoepster.

Het slop was in opschudding. Boven, driehoog, lijvig geleund op haar kozijn, 'n arm over het volle droogrek, hing Ant, schreeuwde met angstige vraagstem wàt of 'r was. De koopman in goudvisschen die met 't pootje thuis zat, wrong z'n pafferig hangbuikje tusschen de bloempotten en de armen gestut op 'n lat, de harige borst puilend uit 't verlept-rood boezeroen, keek-ie nieuwsgierig-bezorgd naar benee.

‘Is die bij Theunisse binnegegaan?’ krijschte Ant nog eens.

‘Weet 'k niet!’ schreeuwde de koopman schorrig werom.

Warring van stemmen klonk om den hoek, van huiswand naar huiswand, vreemdlijk echoend langs d'ouwe muren. Er was iets geschied, iets àngstigs. Je hoorde 't an de stemmen die mekaar driftig bekeven, an 't dompig rumoer alsof ze stonden te klitten, de hoofden bijeen, de oogen verschrikt. Open een raam werd geschoven. Paars-jekkig wijf, de haren gebuild om het hoofd, den spierigen nek gansch bloot, keek naar den hoek en de steeg in. En opnieuw rauwde geschreeuw.

‘Is 'r wat gebeurd, juffrouw?’....

Ant leunde wètend voorover.

[pagina 104]
[p. 104]

‘Heit uwe de agent niet gesien?’....

‘'n Agent?’ zei 't paars-jekkig wijf, dieper buigend den nek.

‘D'r mot iets gebéúrd weese,’ knikte Ant met nadruk en de waschvrouw speurend die benee liep, van den hoek terug, riep ze schel met stem die vinnig de steeg doorscheurde: ‘...... Vrouw Suur!... Vrouw Sùùùr - is 'r wat an 't handje?’

De waschvrouw schokte de schouders, slofte tot onder het raam.

‘...... Hij 's bij de snoepster binnegeloope.... Sel 'n bekeuring weese..... Se klesse soo door mekaar da-je geen kop en geen kont verstaat!’....

‘'n Bekeuring’.... schreeuwde zanikend 't paarsjekkig wijf.... ‘nou dat sel je......’ Verder bracht ze 't niet. De agent kwam werom en Ant en de goudvisschenkoopman riepen gelijk

‘Pischt!.... Agent!’

‘Hééé! Wat is 'r?’....

De glimhelm draaide halfop, 't behaard, bruin gezicht zocht de roepers en kalm z'n pruim met de tong overwippend, zei-die, wijzend naar achter:

‘D'r soon is van de stelling gevalle’....

‘Jessis - jessis!’ klaagde Ant, 't hoofd zachtjes schuddend.

Maar de koopman-in-goudvisschen, het hangbuikje diep op de bloempotten, herhaalde in vragend beklag:

... ‘Is d'r soon Piet.... van de stelling?.... Nou da's gedorie 'n saak’....

En terwijl de blinkende helm het slop door-bewoog, bleef er een stilte, schudde Ant aanhoudend het hoofd, keek de goudvisschen-koopman bezorgd-nadenkend, rekte 't paars-jekkig wijf den spierigen nek om te zien.

Toen bonsde Ant 't raam dicht dat 't ruit-kletterde.

Haar naaiwerk, opgehoopt om de machien, duwde

[pagina 105]
[p. 105]

ze opzij, 'r aarpels die te koken stinge, zette ze haastig af - anders kookte 't over, kon je je plaat van nieuws-an gaan schure - en met driftige zoekgebaren grepen 'r handen onder de bedstee waar de toffels stonden.

Zenuwachtig sloot ze de deur en met vlugge stapjes, de handen glijdend langs 't vettige touw, liep ze de trap af, twee-hoog voorbij, een-hoog voorbij en 't straatje op. Terwijl dacht ze an de ruzie.... Jessis.... jessis.... 'n jongen van veertien.... soo'n gesonde duvel....

 

Bij de deur was 'n oploopje. De vrouwen uit 't slop, die thuis waren, praatten angstig, zacht-fluistrend. In 't midden stond Sien-van-de-overzij.

‘Laat mijn maar is door,’ - zei Ant resoluut.

‘Se sal jóú kenne misse,’ zei Sien, denkend an de ruzie en in-eens dachten àl de vrouwen an wat voorgevallen was, keken ze ráár omdat dié binnen wou. 't Was voor vier jaar 'n ruzie geweest tusschen Ant en de Snoepster! Ant had de heele buurt tegen 'r opgezet - nou ze 'r goed over dachten, om niemendal. En as ze allemaal de snoepster: Snoepster noemden dan was 't háár schuld. Zij was met praatjes thuis gekomme, zij had verteld hoe ze d'r op Sinterklaas mèt 'n rok àn in de Lommerd had zien gaan en zònder rok 'r uit. Ze had 'r gevolgd en gezien hoe ze suikergoed en sinterklaas-poppen kocht. 't Schandaal om voor snoeperij - je rok na Oome Jan te brengen - 't was godgeklaagd. Zoo most je 'n jongen van tien jaar niet groot brengen. Later zou j'r broodsgebrek om hebben. Kwaadsprekerig, opgewonden was Ant dienzelfden Sinterklaas in het slop an 't rondvertellen gegaan - 'n vrouw die 'r rok beleende om 'r zoon op Sinterklaas suikergoed toe te stoppen - wie had óóit van zoo'n smerige

[pagina 106]
[p. 106]

snoepster gehoord. De buren gaven 'r gelijk - 'r kwam den volgenden dag 'n geweldige herrie op vechten af. Ant en weduwe Kok werden gezworen vijandinnen en de bijnaam ‘snoepster’ werd zoo algemeen dat niemand uit 't slop meer van de weduwe Kok sprak. Die heele vierjarige oorlog leefde op in de oogen der buurvrouwen toen Ant brutaal de hand an den deurknop sloeg. De snoepster zou 'r net nòu liefhebbe....

Nog 'n buurvrouw was binnen.

De snoepster zat op den rand van 'r bedstee akelig te snikken.

De schrik was 'r in de beenen geslagen.

Klein, òp-gewerkt vrouwtje met geelbleek gezicht, vlasblond haar en zwart-tandigen mond snotterde 't klaaglijk uit. Haar grijze oogen waren rood-gezwollen, de neus leek verpaarst door 't snuiten en huilen.

‘Juffrouw Kok’ - haaprend zei Ant voor 't eerst na jaren. 't Klonk 'r zelfvreemd - rààr - dat: juffrouw en 't Kòk vooral.

Schoonmaakster Kok keek op met verwrongen gelaat, de handen zwaar-bevend. Buurvrouw liet 'r drinken met geweld - water en 'n scheutje azijn.

‘Ik kom is hoore’.... herhaalde Ant verlegen, nou wel benauwd dat ze 't gedaan had. Ze stond 'r zoo verdaan bij, terwijl ze 'r niks mee te make had.

‘Ach me soon - me soon,’ huilde de snoepster, opnieuw losbarstend.

‘Drink dan,’ raadde de buurvrouw: ‘Kom nou - dan gane we samen na 't gasthuis’....

‘Hebbe se 'm weggebracht?’ schrikte Ant.

Eerst sprak niemand. De lippen der huilende schoonmaakster beslobberden 't kopje - dan verklaarde buurvrouw bijna plechtig-zeker:

‘Ja se hebbe 'm weggebracht... De pelitie is

[pagina 107]
[p. 107]

weese waarschouwe dat se komme mot - maar se lijkt geslage.... Kom nou, juffrouw Kok... 't Sal soo erreg niet weese’.... En daadlijk weer pratend met Ant, weersprekend wat ze pas gezegd had, zei ze gewichtig:

.... ‘'t Is van driehoog’....

‘Van drièhoog!’

‘Hij 's uitgegleje met 'n bak steene... Motte se sulleke jonge jonges steigerwerk late doen!’....

Ant, de oogen betraand, den neus vegend aan 'r boezelaar, werd nu van een plots-opstijgende hartlijkheid.

‘Kom dan - late we 'r daalijk na toe gaan, hè?’ Schoonmaakster Kok schudde van nee - ze kón niet loopen - maar met geweld pakten de twee vrouwen haar onder de armen, steunden 'r, dwongen 'r 't trapje af, door 't troepje kakelende vrouwen heen, het steegje in.

Goudvisschen-koopman lei nog uit het raam, het rood boezeroen boven de bloempotten; 't paarsjekkigwijf, de hand aan haar jek om de slippen vast te houen, wrong zich naar voren - boven en opzij werden ramen opgeschoven, staken koppen uit kleine kamertjes, leunden lichamen over droogrekken.

 

Zoo, gearmd, als hechte vriendinnen kwamen ze in de volte der straat. De waschvrouw sjokte mee en de juffrouw-van-de-overzij wou 'r ook meer van weten. Ze kregen gevolg.

Iedereen zag dat 't klein verlept vrouwtje met het geelbleek gezicht en de verwarde vlasblonde haren onder de muts, te huilen liep, haast niet voort kon.

‘Is ze ziek geworden?’ - vroeg 'r een.

‘Nee!’ zei Ant nijdig.

‘D'r soon is van 'n stellage gevalle,’ lei buurvrouw uit.

[pagina 108]
[p. 108]

'n Slagersjongen, helwit, met bijtende bloedvlekken en spetten op 't voorschoot, stapte vlak achter ze, de mand slingrend op z'n rug.

'n Diamantslijper, werkloos, kuierde mee - had toch niks te doen.

'n Dienstmeisje, fel-proper, 't mutsje met de benglende linten op 't net-streken haar, sprak den slager an, angstig-kijkend.

De slager zei: ‘D'r soon is van 'n stelling gevalle’....

En 't dienstmeisje liep mee - as 't niet te ver uit de buurt voerde.

'n Kantoorlooper, de tasch onder z'n arm, endje potlood tusschen z'n gele tanden, vroeg 'n agent:

‘.... Wat mot dat weese?’....

‘Weet 'k niet,’ zei de agent.

En de vraag ging in herhaling, telkens opnieuw, wàt 't was met dat grienend, leelijk vrouwtje, die op 'r sloffen liep, gesteund door andre vrouwen, die óók op sloffen liepen....

Zeurig, vervelend - 't werd zoo dikwijls gevraagd - je wer 'r wee van - drensde 't antwoord....

‘.... D'r mot 'n soon van d'r van 'n stelling gevalle zijn’....

De optocht werd grooter. Ze liepen nu achter het hoog Paleis, om, de drie vrouwen in paarse jakken, zachtjes-gehaast, voorzichtig sloffend, de middelste met dikke rooie oogen, smartlijk-puilende jukken - de twee andre bezorgd-zwijgend.

De slagersjongen hield 't mooi bij, stap voor stap, zwaar zuigend op 'n dikke sigaar.

Dan was 'r 'n kruier bijgekomen, kauwend op 'n pijp en 'n tros benauwd-kijkende schoolkindren, die om beurten naar voren liepen om de huilende vrouw in d'r gezicht te zien.

Middenin stapte het dienstmeisje.

[pagina 109]
[p. 109]

Telkens vróégen voorbijgangers.

Telkens antwoordde dan die - dan die: ‘.... D'r soon is van 'n stelling gevalle’....

Keken de menschen 't troepje na.

'n Heer die van de Beurs kwam, lachte om 't màl gezicht - drie van die typische achterbuurtvrouwtjes - arm in arm.

Maar dan zei 'r een ernstig:

‘D'r zóón is van 'n stelling gevallen’....

 

Den volgenden morgen kon je in 't Politierapport lezen van 'n huis in aanbouw en van 'n dooien jongen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken