Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland) (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (14.96 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)

(1912)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 53]
[p. 53]

Stalverschrikking.

De laatste tram was binnen - de laatste paarden stonden min of meer gemoedlijk te ruiven in den ruimen, electrisch-verlichten stal.

De geluiden klonken als gewoonlijk - kettingen schuurden - haver werd verknabbeld - hoeven dreunden en ook minder appétisant gerucht, 't welk onbeschreven kan blijven, trouwens geen aandacht trok, versmolt in de stal-monotonie, in het gedoe van vandaag en morgen, van gister en eergister, zooals de tram-remise 't jaar in jaar uit kende.

Doch plots geschiedde eene zaak van hevige ontsteltenis, waarvan ik geen seconde zou wenschen te of zou kùnnen overdrijven.

Suus, het bruintje, verhief zich op de achterbeenen, rekte den hals, keek door het getralied boogvormig raampje en haar manen rezen te bergen, te bergen zóodanig dat de rijzenis in 't oog móést vallen.

Truus, 't ander buurtje dat in tweespan hare vriendin begeleidde van Linnaeus naar Dam en werom (sinds èttelijke jaren) en alreeds een weinig tukte, schrikte wakker - voor en achter schrikten ze wakker en 'n schimmel bij de deur sloeg van emotie met àlle beenen gelijk.

Suus kéék, zakte terug in haar contemplatieve

[pagina 54]
[p. 54]

ruif houding, maar haar neusvleugels trilden en zwakke sidderschokjes doorrilden haar lichaam.

‘Wat bezielt jou, vannacht?’ - vroeg Truus, gemelijk om zooveel onnoodige stoornis.

‘Spreek niet van ziel,’ huiverde Suus en somber pratend, stem van grafspelonk-luguberte, zeide zij hárd én meedoogenloos, niet denkend aan de jeugdiger rossen in deze nachtelijke stal-tram-verlatenheid: ‘ik keek uit het raam, wijl ik meende te hooren den adem van het geestespaard dat ik reeds twéémaal voor mijn geestesoog zag verschijnen.’

‘Bêtise!’, schreeuwde de schimmel.

‘Nonsens!’, knorde een vos: ‘hoe is 't mogelijk in onze verlichte nieuwe eeuw in die mate bijgeloovig te zijn.’

En een hengst, welbekend om zijn gezond oordeel over velerlei quaesties, plooide verachtelijk zijn bovenlip, sprak beslist: ‘jij schijnt aan nachtmerrie te laboreeren’....

Eenige momenten beschenen de electrische lampjes de ruggen der paarden.

Maar mét Suus' te-bergen-gerezen haren was er onrust in de remise gekomen.

‘Ik bezweer,’ zei eindelijk Suus: ‘ik bezweer dat ik reeds tweemaal een bakkie ontmoette getrokken door een ónzichtbaar paard. De koetsier zat op den bok - neè, 't was geen verbeelding - lach maar niet! - er móést een paard voor staan en 'r was géén paard te zien!’....

‘Hèhèhè! Wat 'n mop!’, grinnikte een ouwe gediende die van de Linnaeus naar den Dam vergrijsd was: ‘je zal 'n fiets of 'n locomotief voor je neus gehad hebben’....

En 'n geginnegap van belang. Want zoo wijs, zoo modern waren ze nu allen wel dat ze 'n stoom-

[pagina 55]
[p. 55]

paard van 'n ademend, etend, bewegend paard-met-'n-ziel konden onderscheiden.

‘Nee,’ zuchtte Suus: ‘de tijd van gekheid is voorbij....

Nimmer behoorde ik tot de nerveuzen.

Noch mijn vader, noch mijn moeder waren neurasthenici - ik hèb 't gezien en wàt ik gezien heb, gezien, wat je noemt gezien, laat ik me niet afstrijjen door gespot en hoongelach.

Op den bok zat de koetsier.

Hij leunde op 'n wandelstok. Anders dee die niks.

Voor 'n brievenbus hield-ie stil - toen - toen - zònder zweep - zònder “vort pèrd!” begon 't paard, dat je niet zag, te trekken, ree hárder dan wij.

Vrienden, geloof me, de wonderen beginnen pas. Ik ben er van ondersteboven.

Een paard met een onstoffelijk lichaam - een evenpaard dat hoort zonder ooren, ziet zonder oogen, loopt zonder beenen, trekt zonder spieren, 't is om te huiveren - 't is gruwelijk-angstig’....

Haar overtuigende, angstige toon had de gansche remise met lamheid geslagen.

De hengst stak spichtig z'n ooren van links naar rechts, durfde z'n hap haver niet slikken, de ouwe gediende loerde schichtig, met koloogen die inderdaad haar hoofd uitkolden.

Suus, thans niet langer bevreesd haar weedom te uiten, integendeel de rondomme stilte als een verschrikte vraag taxeerend, luchtte spontaan haar gemoed. ‘.... Een locomotief ziè je - een fiets aánschoúw je, zelfs zonder zenuwschok, al betreur je de concurrentie van dingen die onzen arbeid gestadig ondermijnen, lacy ons gansch geslacht - wil ons bestaan voor het diér-mensch raison

[pagina 56]
[p. 56]

d'etre behouden - naar volksgaarkeukens, rookerijen en worstfabrieken verwijzen.

Evenwel, mijne vriendinnen en vrienden, dit raakte tot heden ons hùlsel, onze materie.

In ons leven worden wij mishandeld, gestriemd, gebeuld. Je klaagt er al niet meer over.

Of 'n evenpaard 'n individu draagt of sleept - wàt is 't verschil?

Of ze ons in hun vechtpartijen doodschieten - of ze onze ouden-van-dagen fijn malen, in velletjes persen en éten - of d'r vrouwen óns haar in propjes onder d'r vlechten stoppen - of ze phosphor bereiden uit ònze knokels - of ze ons 'n blauwen Maandag in de wei laten en met mishandelingen dwingen kunsten te vertoonen in wat zij 'n circus noemen, ik 'n martelplaats - of ze ons laten rennen tegen mekaar en dat 'n èdele sport heeten - ach, 't wordt bijkans te banaal 'r 'n woord over vuil te maken.

Zij begrijpen ons niet - wij hen te minder.

Want nietwaar, mijne vrienden: nimmer beschouwden wij dit hulsel als het hoogste.

Maar thans, nu ik een ònstoffelijk evenpaard voor eene postkar heb gezien - twéémaal op eén dag - nu ik heb zien werken, zwoegen, rennen wat naar mijn meening rustte - nu is mij de schrik om het hart geslagen’....

Zij zweeg, peinzend, starend naar de ruif.

Er was angstige na-luistering in den stal.

Doch een theosophische merrie, helder van oog en verstand, nam het woord.

‘Om het even,’ sprak zij: ‘schrik mag nooit een motief zijn om het onderzoek naar geheimzinnigs te weren.

En na u aangehoord te hebben, verheug ik mij zeer over uwe belangrijke mede-ontdekking.

[pagina 57]
[p. 57]

Sinds lang was ik onder den indruk van spiritistische séances en de waarheden der theosophie zijn mij evenmin ontgaan.

Allerbanaalst materialisme en dogmatische vormenleeren hebben de menschheid op een rampzalig pad gebracht - alsof dit leven ons éénig doel is.

Het geestelijk leven is door den tijdgeest op den achtergrond gedrongen.

Op onze ruggen begaan zij sport en sport verstompt.

Van onze lichamen snijden zij bief en bief verbruut.

Van ons voedsel brouwen zij vochten wier gebruik de hersens benevelt.

Het schoon ik dat in elk grof lichaam huist verwaarloozen ze. - Ook ik zag heden de heerlijke verschijning die Suus zoozeer verschrikte. Maar op mij was de inwerking eene andere.

Behoef ik nu nog te twijfelen dacht ik, in vreugde en deemoed.

Is het feit dat ik een zuiver geestelijk paard zonder botten, knokels, beenen, vleesch, zie zònder het te zien, geen grootscher waarneming dan ooit eenig theosoof ter visie kwam?

Och, armen, onze mishandelaars, onze uitbuiters, onze moordenaars en opeters maken zich druk over suggestie-verschijnselen, over de mogelijkheid van overdraging der gedachten tusschen lieden zonder lichamelijke beweging of zintuigelijke gemeenschap - och wurmen, ze staan gebluft van verwondering als een vèr verwijderd vriend even vóór z'n sterven verschijnt - ze rammelen over angstgevoelens, droomen, helderziendheid, helderhoorendheid - ze schrijven boeken vol over somnambules, hikken van angst over de proeven van 'n zekeren Oxon die - alsof 't iets bijzonders is! - met eigen wil z'n ònlichame-

[pagina 58]
[p. 58]

lijke ziel uit het lichaam naar andere plaatsen kon zenden - ze philosopheeren, houden vertoogen, beroepen zich op de onderzoekingen der Psychical Research Society - ze rànselen ons en hebben 't nog in geen duizendste gebracht tot ònze enorme ontdekking, tot ònze prachtige waarneming dat brievenbussen gelicht worden door postkarren die wij trekken, wij, levend zonder lichaam.... Das Pferdeleben ein Traum’.

Wederom heerschte eene stilte in de tramremise.

Als Suus en de thesophische merrie hen gezien hadden, was elk tegenbetoog nutteloos, ofschoon het wonderbaarlijke náuwlijks geloofwaardig scheen.

Toch waagde de schimmel eenige opmerkingen.

‘.... Kan 't geen gezichtsbedrog zijn geweest?’, vroeg hij ernstig.

‘Nee,’ zei Suus.

‘Nee,’ herhaalde de theosophische: ‘het ònlichamelijk paard reed mij rakeling voorbij. Ik trapte schuw - trapte in het ledige. Ik trapte nog eens, voelde nièts. Mijn koetsier gaf mij een tik - maar ik wist - ik wist dat er een gebeurtenis had plaats gegrepen, dat een vermoeden factum was geworden....’

‘Ongelooflijk,’ zei de ouwe gediende: ‘en heb je nergens rails gezien zooals bij 't spoor?’

‘Nee - de koets reed precies zooals de koetsier wou - de eene straat in, de andere uit en alsof ze ons nòg meer overbluffen wouen: om de wielen hadden ze doekjes gewonden’....

‘Ja,’ begon Suus opnieuw: ‘'t is geen optisch bedrog. We kwamen van morgen in botsing 't geestespaard en ik - ik steigerde - maar wáár ik m'n hoeven neerzette trapte ik lúcht.... Het is ijzingwekkend’....

[pagina 59]
[p. 59]

‘Het is met recht een dàg-merrie,’ gromde een hengst somber.

‘In ieder geval,’ philosopheerde de theosophische: ‘hebben wij het voorrecht ons evenpaard niet te zien, een voorrecht, herhaal ik, daar de opgeblazen mensch, wil hij het onlichamelijk paard inspannen en mishandelen hem wel zien, tasten, sturen moet.

Ge begrijpt levendig dat bij geen onstoffelijk paard voorspant als wij er bij de vleet zijn.

En daarenboven zou hùn het geval van een geestelijk paard zoo verschrikken, dat ze nooit een koetsier op 'n bok zouen krijgen om 't te besturen’....

‘Weet je wat ik misschien èrger zou vinden’, phantaseerde een jeugdig broekje, achteraf: ‘ik zou 't besterven als ik een vleeschelijk evenpaard voor een postkar zag draven met een ònlichamelijk koetsier op den bok’....

‘Alles kan,’ zei de theosophische merrie.

‘En verbeeld-je,’ phantaseerde de schimmel nu ins Blaue hinein: ‘verbeel je 'n geestesp aard voor de kar en 'n geestesk oetsier op den bok’....

‘Schrikkelijk’.... peinsde 'n vos.

‘Wáár gaat de vooruitgang heen,’ zuchtte een bruintje: ‘locomotieven - fietsen - onlichamelijke paarden èn onstoffelijke koetsiers’.....

‘Ho!’ waarschuwde een redelijke hengst: ‘zoover zijn we in èlk geval nog niet - laten wij ons zelven niet over het paard tillen’....

En ze mijmerden over het verrassend geval - over de wisselwerking van stof en geest - over suggestie, clairvoyance, clairaudiance - tot de lichten werden gedoofd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken