Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland) (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (14.96 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)

(1912)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 60]
[p. 60]

De bons.

‘Schiet dan òp,’ zeide de weduwe.

Zelf droeg ze 't flesschie inkt aan, greep 't halfvergaan kurkje tusschen 'r stomptandjes, wrong tot 't in de kamerstilte bedenkelijk páng-de en 'n viezig spatje tegen 'r harige bovenlip tipte.

‘Die lámzakke van flesschies,’ klaagde de weduwe, d'r lip wrijvend dat 't haardons komlekig snorde.

Niemand ging op de flesschies-verwensching in.

Broer Adriaan spoelde z'n pruim van links naar rechts en aandachtig wèròm - de visite-juffrouw keek naar de tafel, naar de zeilfiguurtjes, naar de kom koffie, knikte d'r hoofdje in toegewijde peinzing - Dien, nou die zat sip en met zure huiltrekjes voor 't schrijfcahier, 't cahier waarin 't heele hebben en houen, zonder dubbele boekhouding. genoteerd stond, hóéveel schuld er bij den kruidenier was an onsies koffie, thee, groene zeep, rijst, pakkies lucifers - hóéveel centen de spekslager most hebben - hóéveel de bakker - hóéveel de groenman - hóéveel de schoenmaker.

‘Scheur d'r 'n blaadje uit,’ zei de weduwe.

En in de zoetlijke kamerstilte klonk 't loskartelend papier als 'n nijdige nagelkras.

Suffig vouwde Dien 't dubbel, streek 't glad en

[pagina 61]
[p. 61]

met de schaar uit moeder's naaidoos, sneed ze de uitgebeten strook netjes weg.

Hap - hap - hap - zei de schaar.

Doch de menschen zeien nog niks.

Om de tafel, in het kegelvlak der lamp, zaten ze met gezichten van nou-zal-'t-gebeuren en wie-zal-d'r-'t-eerst z'n mond open doen.

't Papier, deftig van strakheid, lei met z'n bedaarde flauwlijnen rècht onder het licht.

Dien, meer en meer pruilend, hield den een-centspenhouder met de natte, roestige pen over het wit, keek naar de penschaduw, de vingerschaduw....

‘'k Weet toch niet - of je niet beter mòndelings’.... zei oom Adriaan, z'n pruim verwrikkend en smeuig kauwend.

‘Daar zanikt-ie me wéer!’ snauwde de weduwe en nou spijkers met koppen slaand, greep ze 't cahier, bladerde met driftige worstvingertjes, en met stem die van wrokkigheid te bibberen begon, bijna in kwaadaardige falsetjes oversloeg, las ze, rékende ze, cijferde ze, ontleedde ze.

Als een dunstralig, vèr-spetterend fonteintje spoot het uit haar geïrriteerde lippentuit, den broer en de visite-juffrouw overstelpend....

‘... Da's véértien gulden van de kruijenier!.... Kijk 'r 's an - vier flessies bièr die die most hebbe.... Bier van mijn cente!.... En de postzegels - wel twáálef van vijf - allemaal hàlen, hàlen hàlen voor advertenties!.... Halen is geen kunst! Bétálen zeg 'k 'm gister. Dan zeit-ie: heusch, 't kom terecht, moeder. Moeder zeit ie! Maar zóover hou 'k nog niet, nee hoor! En de slager - dat rèken je niet! Hebbe we ooit schuld an de slager gehad? Da's boterhammenworst en onsies dit en onsies dat!.... Ik verdraai 't! Ik zie 'm nog net zoo lief.... Eten wij anderhalf brood per dag?

[pagina 62]
[p. 62]

Kwamme we vroeger niet rijkelijk met 'n pondje toe?.... Da's geen eten: da's vrèten! Vanmorrege vijf boterhamme - vijf!.... Nou - en de schoenmaker? Kijk me de schoenmaker is! Heb ik laten zolen en achterlappen?.... Ik maak me dochter niet ongelukkig! D'r benne méér jonges op de wereld - an èlke vinger tien! Het ze zóó'n haast? Mot ik die armoedzaaier die nou al 'n maand lang geen cent verdiend het, nòg langer poffen? - Jij ben 'n lekker dier! Jou kost 't 'n geen rooien duit! - Ik bedank je! Ik zie je ankomme! 'n Commesaal die bij de dertig gulden schuld heit en maar plàkken blijft omdat-ie met je dochter verkeert! 'k Heb 'r me bekomst van - As ze nièt schrijft, dan doe 'k zoo daalijk de deur op 't nachtslot - kan die direk 'n ander logement zoeke!’...

Ze hijgde 'r van. Haast zonder adem te halen had ze d'r woede 'r uit geflapt, d'r langingehouden woede om 't opgeloopen boekje.

Oom Adriaan pruimde zwijgend.

De visite-juffrouw knikte.

...‘Gelijk het u juffrouw - beter geen schoonzoon dan een die op je zak teert. Je mot je maar tróóste, Dien’....

Dien, onder de lamp, antwoordde niet, hield d'r huilen in.

‘Zeg dan wàt 'k schrijven mot,’ zei ze strak naar 't papier kijkend.

‘Ménéer,’ dicteerde de weduwe.

‘Laat 'k lieve Willem zegge - meneer klinkt zoo raar’....

‘Niks raar,’ keef de weduwe: ‘'n mooie liève Willem die òns z'n flessies bier en z'n schoenen - om van z'n eten niet te praten - laat betalen! Stel je voor, die wil schrijven: lieve Willem wil je asjeblieft verkasse? Wij zàlle lieve-willemen!’....

[pagina 63]
[p. 63]

‘Nou,’ ried oom, z'n ringbaard bepluizend: ‘daarin het je moeder geen ongelijk. Als je 'm nou toch eenmaal àfschrijft - mot je geen liefdesbriefies maken. Ik zou enkel beginnen met M! - Da's al héél voldoende. Want 'n kantoorklerk is geen meneer zoomin als jij 'n mevrouw’....

‘M? M?’, herhaalde de weduwe: ‘M da's nonsens! Wat wil M! ànders zegge as meneer?’

‘M! mag je ièdereen noeme as je z'n titel niet weet,’ hield oom vol, die z'n halve leven als kantoorlooper, adressen op circulaires had geschreven.

‘Ik zou géén meneer en géén Emme zegge,’ adviseerde de visite-juffrouw: ‘ik zou 'm noemen bij z'n van. As u nou schrijft: .... De Winter!’....

‘'k Heb 'm nóoit De Winter genoemd,’ klaagde Dien, nou meer in de misère van de titulatuur èn van den óngewonen brief dan in 't verdriet van den aanstaande an wien ze bezig waren gezamenlijk de bons te geven.

‘De Winter - is veel te veel vrindschap,’ zeurde grommig de weduwe: ‘toe zèt dan, mènèer’...

‘Mensch maak je toch niet belachelijk!’ viel oom Adriaan uit, geweldig z'n pruim verstouwend: ‘hij is geen meneer! Ja, of jij nou je kop schudt: 't hóórt niet. Neem mijn raad en zet M! - M! zegt alles, niet te veel en niet te weinig’....

‘M! dan!’ schreeuwde de weduwe: ‘voor mijn part Emme! - Heb ie 't?’

De roestige pen doorkraste de kamerstilte.

De dicteerende stem klonk opnieuw.

‘.... Daar u mijn moeder’....

‘U?’, interrumpeerde Dien.

‘Wou je nog jij-en? Jij as je op trouwe staat! - Daar u mijn moeder meer as drie en 'n halve week schuldig is’....

‘.... Schuldig is,’ herhaalde Dien, langzaam hane-

[pagina 64]
[p. 64]

pootend onder en boven en tusschen de flauwlijnen.

‘Schùldig is,’ accentueerde moeder, luisterend tot 't pennegekras ophield: ‘en wij op de duur geen derde kenne onderhoue’....

‘Nou niet zoo gáúw,’ zei de dochter snibbig, vechtend met 'n haar die achter de penpooten sleepte.

‘Kenne onderhoue,’ recapituleerde oom Adriaan.

‘.... Enne alles zijn grenze het,’ vervolgde de weduwe.

‘Héél goed,’ knikte de visite-juffrouw: ‘da's fassoenlijk en nètjes’....

‘As iedereen kletst terwijl 'k schrijf - smijt ik de boel neer, mot 'n ander 't maar doen!’, snauwde Dien - ‘nog al niks om met die lamme pen te schrijven en iedereen je ooren volklessen’....

‘Wat heb-ie 't laatste gezeid?’....

‘Enne alles zijn grenze het’....

Kittig kraste de pen, dik-zwart op wit de bons formuleerend.

‘Enne wij van de kamer motte ete’....

‘Dat zal-die niet begrijpe,’ meende oom: ‘wat bedoel je daar mee?’....

‘Da's nog al duidelijk van de verhuurderij,’ redeneerde de juffrouw van-de-visite.

‘Schrap dàt dan effetjes door en zet: enne wij van de verhuurderij motte bestaan,’ verbeterde de weduwe.

‘Ja - praat nóú maar raak,’ viel Dien vinnig uit: ‘'k ben grenze heit.... Dat gekles!’....

‘Enne wij van de kamer boven motte bestaan,’ dicteerde de weduwe nog eens met ijzer geheugen: ‘Stil nou Ari - laat 'r eerst àfschrijve’....

Sukkelend als 'n dronken man krabde de pen over het papier. Al de oogen volgden de langzaam wordende, hàrde hanepooten.

‘Ben je d'r?.... Enne.... Enne.... Nee: nièt enne. - Haal enne door!’....

[pagina 65]
[p. 65]

‘Nou dat wordt geknoei! Zoo zend 'k Willem geen brief’....

‘Dan schrijf-ie 'm strakkies over’....

‘En da's héél best,’ zei oom weer: ‘je mot copie houen van wat je schrijft - da's sekuur’....

‘.... Nou dan!.... - Zoo verzoeken wiju, overmorrege, Zaterdag, 'n andere kamer te zoeke’....

‘.... Te zoeke,’ herhaalde Dien, diep buigend over de laatste regels die netjes rècht werden. Hé, wat 'n mooie hoofdletter Z....

‘.... Uw dienstwillige’....

‘Ben je getikt,’ schreeuwde oom: ‘dát mot 'r niet onder!’

‘Ach wat!’

‘Zeg dan: hoogachtend Dina Sluiter’....

De pen kroop over het blaadje en 'n krassende sluitstreep sloot den brief.

‘Lees 'm nou in z'n geheel,’ zei de weduwe.

En Dien's roode lippen in het bol-blozend gelaat begonnen bij het fatale begin....

M!

Daar u mijne Moeder meer as drie en eene halve week schuldig is En wij op de duur geen derde kenne onderhouwen En alles zijne grenzen heit. En wij van de kamer boven motten bestaan Zoo verzoeken wij U overmorregen Zaterdag 'n andere kamer te zoeken.
Hoogachtend
Dina Sluiter.

‘En van de verkeering stom mensch!’, wond oom zich op: ‘wàt staat 'r nou van de verkeering?’

‘Dat zal-ie zoo wel begrijpe’....

‘Ja,’ zei Dien treurig: ‘dat zal-ie wel zonder groote woorde begrijpe - as die vàn de kamer mot’....

[pagina 66]
[p. 66]

‘In ellek geval - zet 't 'r ónder,’ commandeerde moeder.... ‘Enne tusschen ons is 't uit’....

‘Nee,’ huilde Dien ineens: ‘uit zet 'k niet’....

‘Uit zet ze niet,’ spotte moeder: ‘nee je mot tróúwe met 'n man die z'n zolen en achterlappen niet kan betale! Nou dan!’

‘Nee!’, weigerde Dien - ‘dat verdraai 'k!’

‘Zet,’ zei oom goedig - d'r was altijd 'n middenweg -: ‘zet dan - enne tusschen ons is 't uit tot zoolang moeder d'r negen en twintig gulden....’

‘drie en veertig,’ vulde de weduwe aan;

‘.... d'r negen en twintig gulden drie en veertig werom het’....

‘Enne - zoolang je geen nieuwe betrekking het,’ wierp de visite-juffrouw op.

IJverig kraste de pen, verbeterend, doorhalend, hakend....

 

's Morgens vond de commensaal, de afgebeulde, magere kantoorklerk, 't briefje naast z'n schoenen òp de trap.

Toen-ie gelezen had, keek-ie 'n poos met z'n fletse oogen naar de dakpannen, sjokte de trap af, de kamerdeur voorbij.

Liever verhongeren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken