Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland) (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (14.96 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 7 (onder ps. Samuel Falkland)

(1912)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 192]
[p. 192]

M'n vriend en het hemd.

Méde in die dagen van jeugdig kabotijnleven, waarvan ik u de vorige week een weinig verhaalde, had ik een vriend mèt een hemd.

Daar gij, welwillende lezer, noch door mij, noch door uw entourage op hemdlooze kennissen getaxeerd zult worden, ben ik bevreesd door die eene, me uit de pen glippende expressie, m'n vriend en mezelf plompweg en terdege te compromiteeren.

En toch zeide ik u nog niet alles, liet ik om de zaak te verzachten twee klem-teekens weg - ik had geen vriend mèt een hémd, maar 'n vriend met één hemd, een hemd dat....

Hij was auteur, auteur van sonnetten, auteur van portefeuille-tragedies, auteur van slecht betaald, slecht vertaald vertaalwerk.

Zijn litéraire mérites mogen echter onbesproken blijven.

Met de hemd-geschiedenis hebben zij hoegenaamd niets te maken: uwe veronderstelling, dat 'k op 't punt sta de hemeltergende armoe, de huiveringwekkende avonturen te beschrijven van 'n geniaal auteur, wiens lijden voor de kunst tot een dusdanige hoogte was gestegen, dat zelfs z'n hemdjes - op dat éene na 'r bij waren ingeschoten - deze uwe veronder-

[pagina 193]
[p. 193]

stelling berust gelukkig op eene vergissing, gelukkig dáárom, wijl die kunst-excessen reeds zoo dikwijls beschreven werden, ik er geen eer mede kan inleggen en ik tot mijn verdriet alleen kunstvrienden had of heb wier huishouentje gezien mag worden.

‘Is meneer thuis?’ vroeg ik der lijvige hospita die over de trapleuning schreeuwde wie of d'r was.

‘'k Zal is kijke,’ zei ze, me herkennend.

Ongeveer gelijk kwamen we voor de kamerdeur - kijken kan 'k zèlf ook.

Klop-klop-klop. Geen antwoord.

‘Zeker uitgegaan,’ zei de vette stem van de vette juffrouw in 't naar gebrand vet riekend gangetje - excuseer de òngezochte vet-alliteratie - ‘ofschoon’, hernam ze gekuischt pratend: ‘ofschoon ik 'm niet heb zièn gaan’....

De deur was op slot. Toch 'n verdacht stoel-gekraak hoorend hield ik aan:

‘Jan! Jantje!.... Ik ben 't!’....

In-eens stonden de hospita en ik in het aureool van 't gapend deurgat.

‘O-ben jij 't.... 'k Was waarachtig ingedut’....

‘Ingedut,’ herhaalde de vette, thans zéér achterdochtige juffrouw, in de opening loerend.

Er bestond eenige reden. Een viezig kookluchtje zweefde ons tegemoet en het eene zichtbare raam zweette zonderling.

‘Kom binnen,’ inviteerde m'n vriend en zonder eenige consideratie voor de loerende dame, smeet hij de deur dicht, draaide den sleutel hoorbaar om.

‘Wat voer je uit?’ vroeg ik verbaasd, niet gewend opgesloten te worden bij 'n visite.

Hij, nauwlijks luistrend naar 't geen 'k zei, hield het oor tegen de deur, wenkte me stil te zijn.

Eerst toen we de voetstappen den hoek om hoorden schuifelen, kwam hij aimabel los.

[pagina 194]
[p. 194]

‘.... Varken!’....

‘Ruzie?’, informeerde ik.

‘Ruzie, nee - maar wàlgelijk nieuwsgierig - ga zitten’....

Ik deed aldus.

‘'t Riekt hier benauwd,’ zei ik spiedend: ‘zet asjeblief 'n raam open.’

't Was September en bijna zomersch warm.

‘Kan niet - strakkies,’ weigerde hij bedrukt: ‘in de eerste plaats heeft zij d'r kamer an de overzij van 't plaatsje - kan ze alles afneuzen als me raam openstaat, in de tweede ben 'k bezig me kamer warm te stoken’....

‘Ben je dol - stook je vandaag?’ - viel ik hem in de rede.

‘.... In de derde plaats,’ vervolgde hij ongestoord: ‘woont 'r 'n bakker in de buurt met 'n rookenden schoorsteen en de wind is hierheen.... Enkel roet’....

Hij leek eenigszins getroubleerd. Z'n woorden waren verdacht, z'n voorkomen ongewoon. Z'n jasje dichtgeknoopt - de kraag opgeslagen.

‘Puf,’ stikte ik: ‘'t is hier niet uit te houden. Je ramen zijn heelemaal bezweet.’

‘Des te beter,’ zei hij gemoedelijk dampend: ‘hoe meer beslagen, hoe minder inkijk’....

Waarachtig de kachel was aan en er op stond een steenen waschkom met borden toegedekt.

‘Moet je 'n voetenbad nemen?’ vroeg ik weer, denkend aan het waarschijnlijkste van 't geval. Ook sonnetten-dichters plegen voeten te weeken, wen eksteroogen de stemming van maan, hart, blondelietje en blauwe oogen te zeer verbreken. Aan koken van 't een of ander lekkers dacht ik geen minuut. Daarvoor had ik te veel ondervinding van eigen bereide lapjes, rijst, botjes.

[pagina 195]
[p. 195]

Hij antwoordde niet, peinsde zwaar.

‘Heb je,’ vroeg hij na 'n poosje: ‘wel is gewasschen?’

‘Nee.’

‘Weet je soms hoé 'n waschvrouw 't doet?’

‘Nee.’

‘Nooit gezien?’

‘Nee’....

‘Ik ook niet,’ zei hij.

't Gesprek vlotte niet.

‘Wat kòok je toch in 's hemelsnaam?’, vroeg ik opnieuw.

Toen sprak hij eenvoudig:

‘Me hèmd’....

‘Je hemd?’, lachte ik onbedaarlijk.

‘Ssst!’ waarschuwde hij: ‘'t is zoo gehoorig’.

‘O,’ schaterde ik.

Zeldzame liefhebberij om op 'n zomerschen dag je hemd zoetjes te stoven.

‘'k Heb 't driè weken gedragen,’ verhaalde hij verward: ‘en koud gaat 't niet - koud geeft niks - heb 'k verlejen week geprobeerd’....

‘Heb je 'r dan maar één?’, lachte ik.

‘Eén,’ zei hij waarlijk met beleedigende intonatie: ‘eèn? Meer dan 'n dozijn!’

Mijn oogen spraken: ‘....?’

‘.... Bij de waschvrouw’, lei hij uit: ‘begrijp je 't nòg niet?’

Ik voelde inderdaad iets.

‘Me waschvrouw had 'n wasch van twee weken, kwam mèt de wasch en òm de centen - terwijl 'k uit was - nam de wasch weer mee en de àndere vuile die klaar stond - en’....

‘Geen geld om 'r te betalen,’ schatte ik als geëxperimenteerd taxateur.

‘Juist,’ zei m'n vriend: ‘als 't de éérste is hóóp

[pagina 196]
[p. 196]

ik de zaakjes terug te nemen. Nu ben ik een weinig ontriefd - één hemd - drie frontjes - twee paar kousen - de rest heeft zìj’....

‘'k Zou je 'r wel 'n paar van mij offreeren,’ zei ik eerst nù den ernst der quaestie beseffend: ‘maar jij ben te lang en ik te kort en te dik’....

De lange, beenige dichter knikte.

‘Nee,’ zei hij: ‘dat zie ik zoo wel. 'k Had 'n hemd van de hospita gegapt - uit d'r kast - toen ze boodschappen dee - daar verdronk 'k in en zulke miserabele mouwtjes’....

‘Koop 'r een,’ ried ik aan: ‘voor tachtig cent’....

‘Toe smijt maar met 't geld - nee, ik wàsch.’

Voorzichtig nam hij de borden van de steenen waschkom, roerde met een lepel in een vrij onoogelijke bulten-historie die zwakjes dampte.

‘'k Heb 'r me stukkie zeep bij gedaan,’ expliceerde hij.

‘En 't schuimt niet’....

‘Dat komt wel’....

‘'k Geloof dat 'r bleekpoeder bij moet,’ veronderstelde ik, mij vaag de klachten herinnerend van diverse huisvrouwen.

‘Dat meende ik ook’ - zei hij met gerimpeld voorhoofd de bobbels bekijkend: ‘Keukenzout is óók goed, móét goed zijn’....

‘Keukenzout,’ rekende ik: ‘da's één atoom natrium en twéé cloor.’

‘O zoo,’ glimlachte hij: - ‘dùs ik heb me nièt vergist - net voor je kwam heb 'k 'r 't zoutvaatje bijgesmeten’....

‘Héél slim,’ zei ik: ‘zeep en zout bij mekaar!’ -

Hij schrikte.

‘Daar heb 'k niet aan gedacht,’ sprak hij terneer-geslagen roerend: ‘da's waar ook: in zeewater helpt zeep niet’....

[pagina 197]
[p. 197]

‘Als ik jóú was,’ adviseerde ik, mijmerend over de formule Na CL2 + H2 SO4 = 2 HCL + Na SO4 - ‘zou ik er 'n scheut azijn bij doen - dan ontwikkel je mogelijk 't een of ander chloorzuur - en azijn wordt ook véél gebruikt om te bleeken’....

‘Zou je meenen?’, vroeg hij.

‘Daar ben 'k zeker van. En als je 't me vráágt, dan heb 'k niks geen vertrouwen in 't geknoei van waschvrouwen. Allemaal verouderde methoden. Om 't goed schoon te maken moet je de vetten oplossen en oxyden verwijderen, wat? 'n Wasch die wetenschappelijk behandeld wordt, kan al dat gestamp en geschrob missen’....

Hij had 't azijnfleschje reeds uit het stel genomen, gooide het leeg in de waschkom. De kamer begon zuur te rieken, de ruiten transpireerden straaltjes - ik pufte.

‘Nou zou 'k,’ meende ik, voortgaand met mijn scheikundig advies: ‘niet te lang laten koken. 't Wordt pap eer je 't weet’....

‘Godbeware,’ riep hij: ‘daar zou je me wat geleverd hebben’....

De dampen sloegen om z'n bezorgd hoofd.

‘Ben je al an 't wringen geweest?’, vroeg ik weder - denkend aan de pootige gebaren zóoveler waschvrouwen die ik lakens tot verdroogde worsten had zien persen.

‘Dat kon ik wel eens doen,’ zei hij, de kom van de kachel nemend en benauwd starend naar een barst die als een bezorgde rimpel van benee naar boven liep.

‘En dan naspoelen met koud water,’ improviseerde ik.

De lange, beenige jongen scheen mij ganschelijk te vertrouwen. Wasch-suggestie.

Voorzichtig goot hij het kokend azijn-water af,

[pagina 198]
[p. 198]

wrong het hemd tot een witte, buikige saucijs.

‘Zie je wel dat er geen sop van komt,’ zei ik vergenoegd kijkend naar het résidu dat betrekkelijk helder was.

Hij liep naar de alkoof, stortte z'n waterkarafje over de saucijs, spoelde degelijk, wrong, spoelde nog eens degelijk, wrong tot de saucijs er van kraakte en geen drupje meer siepelde.

‘Zoo,’ zuchtte mijn vriend verlucht.

Z'n lange armen zwaaiden het hemd uit dat werkelijk toonbaar en wit was geworden, behalve aan kraag en mouwen, wat ik geen bezwaar vind, daar 1o. een hemd door niemand gezien wordt - 2o. je kraag en mouwen kunt omslaan - 3o. overdreven zindelijkheid ridicuul is.

‘Zie je,’ zei m'n vriend die thàns weer de leiding nam: ‘'n bleek heb ik niet - maar nu zul je eens ondervinden hoe weergaas gauw 't droog is.’

Hij lei de twee mouwen op den schoorsteenmantel, zette er boeken op. 't Hemd hing breeduit opzij van de kachel.

‘Da's klaar!’, zuchtte hij: ‘hè, da's 'n pak van m'n hart. - Had ik 't raam opengehouen dan was 'r geen quaestie geweest 't te drogen èn - 't roet van den bakker’....

 

Evenwel - er zijn tegenspoeden in 't leven.

Toen-ie mee ging eten bij 'n juffrouw in de Pijp die voor vijftig cent open tafel hield - dien dag was hij mijn gast - was òf de kachel uitgegaan - òf de mouwen hadden geen warmte gehad - òf het azijn-procédé had het drogingsproces tegengehouden.

Heele einden vòelden als klef brood - en speciaal de mouwen leken vooralsnog doorregend.

Toen hing hij het hemd aan twee spijkers in de

[pagina 199]
[p. 199]

kast, sloot die sekuur, zeemde de ruiten met z'n zakdoek, trok twéé vesten aan.

Den anderen dag zei de vette juffrouw hem z'n kamer op.

‘'n Héér,’ moet ze beweerd hebben: ‘die op 'n wármen dag stookt - 'n nàt hemd in 'n droge kast hangt - en bij z'n ontbijt uit moedwil 't hééle vaatje zout en 't hééle fleschje azijn gebruikt - zoo'n héér most zij niet langer hebbe’....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken