Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schetsen. Deel 8 (onder ps. Samuel Falkland) (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schetsen. Deel 8 (onder ps. Samuel Falkland)
Afbeelding van Schetsen. Deel 8 (onder ps. Samuel Falkland)Toon afbeelding van titelpagina van Schetsen. Deel 8 (onder ps. Samuel Falkland)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (15.27 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schetsen. Deel 8 (onder ps. Samuel Falkland)

(1912)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 166]
[p. 166]

Pepsiko.

Triestig bukte juffrouw Aaltje naar de mand.

Pepsiko snurkte - 't zacht kalfskotelette-kluifje, 't stukje leverworst, 't klontje suiker leien onaangeroerd om en bij het behaard dekje.

‘Chéri,’ zuchtte juffrouw Aaltje. Pepsiko bléef snurken.

‘Pepsi,’ herhaalde ze in dezelfde stemming van ingeslikte tranen.

De verharende, magere keeshond keek lijzig over den mandrand.

‘Kom Pepsi,’ redeneerde de ouwe jongejuffrouw, terwijl ze het kettinkje in den halsband gespte: ‘'t is voor je eigen bestwil, stakkerdje. En dan komie weer gauw bij de vrouw terug, zoete beest. En dan krijg-ie allemaal lekkers van de vrouw - leverworstje en 'n kippepootje - hè? - lekkertjes, hè? - lust-ie dat dan? Zal-ie dan zoet meegaan? En doen wat de dokter zeit? En de poeiertjes braaf innemen? Kom dan, lieve toetie....’

Ze kropte een tranen-abces weg dat in haar keel zwol bij het zien van Pepsi-chéri, die half-dronken over 't kalfskotelette-kluifje stapte zonder 't zelfs te beruiken.

Vroeger was-ie zoo mollig geweest, zoo glanzig

[pagina 167]
[p. 167]

van haar, zoo lenig, zoo vroolijk, zoo kwispelstaartend, zoo dol op klontjes èn op de vrouw.

Vroeger had-ie zich nooit bezondigd an viezigheidjes op 't Axminster-tapijt.

Vroeger sloeg-ie an als maar 'n traptree kraakte.

Vroeger was-ie 'n engel, 'n dot, 'n beest om te zóénen.

En nou! Je zou 'm niet herkennen. De ribbetjes zàg je onder z'n grijsgeworden haar. Denk 'ns an grijs geworden. Z'n heldere oogjes leken natte krenten, z'n staart hing als 'n ouwe plumeau.

Zachjes trok juffrouw Aaltje aan 't kettinkje.

Pepsiko sukkelde naast haar rokrand tot aan de trap waar-ie bedaard weigerde voort te gaan. Nee maar, alsof zij er aan dàcht zooveel vermoeienis van 'm te vergen. Hondegeluidjes brabbelend nam zij hem in haar maagdelijke armen, droeg hem de treden af:

‘.... Zóo, m'n arrem schaapie... Watte-dan?... Zal-die niet wof-wof.... Nee, doe jij maar niete wof-wof... Zóó...’

Moederlijk liet ze 'm op 't stoepje glijden en de lange witte haren van 'r mantille plukkend - de lieve haren die ze wel in d'r medaljon zou willen dragen - stapte ze langzaam voort, telkens omkijkend of ze niet te snel ging voor zieken Pepsiko.

Zeurig, katterig, als 'n huiswaarts boemelend student, den kop omlaag, de ooren omlaag, den staart omlaag, sukkelde de hond achter Aaltje's stootkant.

Zoo kropen zij over den straatweg, zonder avonturen.

Het weer was naar, de wolken waren naar, de wind was naar, het stofgestuif was naar.

Maar naàrder nog dee de sluitboom van den spoorweg-overweg, die neerknipte, juist toen Aaltje en Peps wilden passeeren. 't Duurde altijd 'n poos

[pagina 168]
[p. 168]

vòor de trein doorreed en net vandaag stonden 'r 'n massa werklieden van 'n fabriek te wachten.

Een keek de juffrouw en den neerslachtigen, mageren kees aan - 'n ander was onbeschoft genoeg - o, die mindere menschen zijn zoo ongelikt! - om grinnikend te zingen..... ‘En juffrouw pas op je hondje, pas op je hondje, pas op je hondje!...’

Zwijgend, hautainement, met eene waardigheid die imponeerde, keek juffrouw Aaltje in de vàge verte, waarin wij allen, kalfachtig of stoer, staren, wen het noodlot der samenleving ons onkiesche blìkken of grof gelach opdringt.

Aaltje's hoed lijnde naar den naren, lummeligen hemel. Zij droeg een protesthoed contra de vogeltjesmode. Aaltje's wrange neus - ik zeg wrang omdat ik er geen beter woord voor vind - wipte naar de daken. Aaltje's oogen zwommen haar ouwewijfjes-en-face uit - Aaltje's kin spichtte hóog van haar zijden kraagje - Aaltje's nek stond in sinus tot haar rug - al hetwelk, in combinatie met vele andere kenmerken die Falkland onbeschreven laat om den geduldigen lezer niet te zeer af te matten, slechts flauw aanduidt hoe fier en verachtend zijne heldin op de nare straatkeien vóor den sluitboom stond en hoe vorstelijk zij de laagheid van het schimplied ‘juffrouw pas op je hondje’ langs haar inderdaad koude kleeren liet glijden.

Want in de droevige omstandigheden die haar levenspad teisterden, wàs dit lied eene laagheid - zij het een onbewuste.

Een vrouw (alléén op de wereld) die maandenlang haar zieken Pepsiko verzorgd heeft, verzorgd en vertroeteld, gewasschen, geknuffeld, een vrouw die 's nachts wakker gelegen, als ze Peps hoorde kreunen, een vrouw die driemaal 'n doktersvisite,

[pagina 169]
[p. 169]

tienmaal zalfjes en laxeermiddelen betaald heeft, een vrouw die uren weende om 's veearts uitspraak dat alleen de rijksveeartsenijschool haar lieveling redden kon (zoo redding niet te laat was), eene zùlke vrouw roept men niet vuilaardig toe: ‘pas op je hondje!’

Gebukt onder de grieving, krimpend om het hoongelach dat háár Peps, háár zieken Peps, háár mooglijk stervenden Peps bespotte, bleef ze evenwel reuzensterk en veerkrachtig turen naar voornoemde vàge verte, die niets zegt, niets te zien geeft, doch dáardoor een troost is.

En, omdat alles op deze aarde op zijn pootjes terecht komt, kwam ook aan het neer-zijn van den sluitboom een einde, overstapte zij de rails en uiterlijk kalm sloeg ze eene zijstraat in, waar géén brutale kerels liepen, integendeel meerdere juffrouwen van-een-twee-en-zooveel-hoog d'r hondjes aan touwtjes uitlieten.

Triestig ging zij verder, op kettinkjes-afstand gevolgd door Pepsiko, wiens triestig aspect met dat van zijn meesteresse en met den heelemaal-naren boel van dien dag harmonieerde.

De juffrouw stapte, de hond stapte.

Zij stapten beiden.

Zij stapten zoo mismoedig, zoo hondsch-down alsof ze achter een begrafenis slenterden met de zekerheid van zèlfs geen guldensbazaar-legaatje. Zij stapten, zooals een veelmaals bekeurd schutter of 'n man die te hevig gegeten heeft stapt. Zij stapten egaal en dof kwakklend over de keien, sukkelend van en op de stoeprandjes. Zij stapten in desperaat pessimistischen cadans.

Er draaide een draaiorgel van Warmies, den voortreffelijken draaiorgel-verhuurder van de Brouwersgracht - het draaiorgel speelde schetterend-lief van

[pagina 170]
[p. 170]

souper en cabinet-particulier - maar de juffrouw die anders muzikaal aangelegd en van schoonen zang hield, stapte, stapte - en Pepsikochéri, vróeger geneigd om weerbarstig te jenken als 'n orgel te larmoyant deed, verhief zelfs geen stip van z'n slappe ooren - hij stapte, waar z'n meesteresse stapte op kettinkjes-afstand, onverschillig voor elk goedig woordje dat ze zei om 'm te encourageeren.

Toen kwamen ze bij het station.

Benauwd, wederom wegslikkend een tranenabces, stond de juffrouw voor een kiosk stil en Peps zette zich op de tegeltjes.

Effetjes wou ze 'm nog tracteeren.

In 'n spekslagerswinkel kocht ze 't lekkerste dat ze verzinnen kon, 'n half ons versch-gekookte varkens-lever.

Peps berook 't - keek insipide-onverschillig, stelde zich aan als een lever-asceet.

‘Toe nou Peps - varkenslevertje - vérsch gekookt Peps’.....

Waterig, ofschoon met glans van dankbaarheid, beschouwde hij haar wrangen neus en den van vogeltjesveeren ontdanen hoed. Positief, hij lústte 't niet.

Smartlijk glee het halve ons in Aaltjes achterzak, bij portemonnaie en zakdoek, en smartlijk schreed zij voort naar het station. In het bagagelokaal liep het storm; mannen met witte kielen rolden dreunende wagentjes - heeren verdrongen zich om het loket - juffrouwen hijgden onder diverse lasten.

Confuus èn beduusd wachtte onze douloureuze heldin en door haar gedachten-moe hoofdje spetten de wroeginkjes als de vonken van een zevenklapper.

Nòg kon ze terug - het mandje met 't zachte kalfs-kotelet-kluifje, het brokje leverworst, het klontje

[pagina 171]
[p. 171]

suiker, wachtten. Was sterven in je eigen bed niet hartelijker, dan in de kille sfeer van een asyl, waar álles hònd was en niemand haar lieveling zoo teer zou toespreken als zij 't jaren had gedaan. Wie zou Peps roepen of Pepsi of Pepsiko-chéri? Wie zou z'n mandje luchten, z'n geblaf begrijpen?

De tranen nevelden als paarlemoeren schelpen voor haar oogen, haar handen trilden, haar neusvleugels bewogen als vlindervlerkjes.

Edoch - men mocht geen kánsje laten verloopen om het lieve schepsel te redden. Na regen kwam zonneschijn, na den nacht herleefde de dag en voor veel krankheden waren kruiden gewassen.

Haperend bestelde ze een spoorweg-hondemandje, zond een kruier uit voor schoon hooi, deponeerde het half ons lever achterin en eigenhandig nam ze Peps op, om hem in z'n gevangenis te plaatsen.

Het zware oogenblik was aangebroken.

Door haar tranen zag ze den hondekop met den drogen neus en de grijze mondslieren, aan haar boezem voelde ze de ruige, stoppelige haren.

‘Noù dan juffrouw,’ zei de beambte.

‘Goeie reis, Peps-chéri,’ nokte ze, het ijzeren deurtje sluitend: ‘en beterschap arreme liefie’ ....

De mand werd naar de lift gedragen, en langs de steenen wanden klonk even opstandig Pep's gejank nou-die, zij 't ook bij versche lever, in 't donker zat en zoo ruw geschokt wier.

‘O, O,’ klaagde de juffrouw, radicaal ondersteboven.

Met 't reçu in de verdwaasde linkerhand en 't papiertje van de lever in de machtlooze rechter, zag ze de lift stijgen naar het perron, hooger en hooger tot de deuren dichtsmakten. - Het was volbracht.

Op van emotie liep ze het station uit, de lippen

[pagina 172]
[p. 172]

pijnlijk geplet, de oogen vol bittere levensellende.

Toen plukte ze weer de haren van haar mantille, de grijze, steile haren, de haren die ze zoo dikwijls gestreeld had, doch die ze niet kon laten zitten om zindelijkheidsredenen.

Levensmoe stapte ze op de tram.

 

Thuis lei ze een doek over het mandje, na het lékkers verwijderd te hebben en met eene stem die door ontroering vier tonen te hoog liep, zong ze diep-weemoedig .... ‘Einsam... und .... vèèèèèrlassen’.....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken