Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Trinette (1913)

Informatie terzijde

Titelpagina van Trinette
Afbeelding van TrinetteToon afbeelding van titelpagina van Trinette

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

Scans (1.59 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Trinette

(1913)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

V.

Zondagmorgen.

't Regende.

Tikkend, spichtig-nijdige kegels, kletsten druppels in groote, vuile plassen. Met korte rukken gierde de wind door de verlaten straat, dreef 't water in 'n rimpelige, kartelige borreling. Overvulde goten klaterden op den weg, schoon schurend, wrijvende de ronde keien, dat bruine koppen als glimvlekken in de overstrooming opwipten.

't Regende sterk.

Stralen vocht schoten schuin, schichtig weerkaatsend duizenden puntjes bleek wit, 't daglicht. 't Suisde als 'n gewaai van boomen, 't tiktakte met 'n zacht murmelen, 'n stil, levenloos gegons. Van de dakpannen gleed water, in de gleuven zilverig krimpend naar beneê. Rookwolkjes, verlept, vermoeid, walmden omhoog, opgeslurpt halverwegen door 't plassende vocht.

Zacht klepte de kerkklok in de verte, 'n triestig gebimbam, sufrig gedragen door de dikke, natte lucht.

Drie menschen over den weg.

Pierre liep te stappen, als naast z'n kar. Breed plaste 't water onder z'n dikke zolen. Onder eén ouderwetsche, groene parapluie Marianne en Adrienne, hoog optrekkend 't bovenkleed, dat slijkrige onderrokken, bespatte kousen, dikke kuiten zichtbaar. Ze gingen naar 't station.

En de dorpsweg hernam zijn eenzaamheid.

Grijs van vocht. volbuikig van weerbarstigen damp, drukten de wolken op d'enkele huizen, ze in 'n tint wanhopig flets-zwart verdrinkend, 'n zwaarmoedige, sombere omfloersing. Van de boomen, glibberig, druipend, gleden vette vlokken. Langs de stammen siepelden vallen en stroompjes, die kronkelend, vlug als slangen, beneê zich vereenden, geluidloos neerglipten in de natte aarde.

Weer leven op den weg.

[pagina 37]
[p. 37]

Een geklipklap van hoeven, 'n Paard druipend van water. Heel de huid 'n kleefplek van haren. Diep in z'n jas de koetsier, 't hoofd ver voorover in den opstaanden kraag. En de wagen zwiept de plassen als 'n wals in 'n gestuif en gescheer van druppels.

En weer stilte.

De kerkklok verstomde. Dikke riolen groeiden op zij van de keien, opslurpend de lijnen van water, die tusschen de steenen zigzagden. Boomblaren en slijk dreven er in, opgejaagd door den wind. Langs de gevels der huizen 'n vuilig, goor sap en de ruiten droegen 'n golving, 'n pleistering van vocht.

Links, langs de boomen en woningen, 'n meisje. Over 't hoofd had ze den rok geslagen, dat de zwarte voering als 'n nonnenkap om haar aardig kopje hing. Van achter was de roodbaaien onderrok zwart-druipend. Op de bloote voeten ging ze snel-trippelend. De kuiten glommen van water.

Stil was Trinette uit 't huis geslopen, tegen 't verbod der moeder. Ze wou den trein zien vertrekken, waarmee Frans naar Brussel ging én tante.

Tante had haar gezoend.

.... ‘'k Heb 't gevraagd, Trinette.... Zoolang je vader leeft gebeurt 't niet.... Hou maar geduld....’

Hard begon ze te loopen. Ze hoorde 'n signaal bij 't station. Buiten adem kwam ze bij de borstwering. Vóor haar lag 't gebouw met de kleine wachtkamer. De trein was er nog niet. In den stortregen bleef ze wachten. Hier zou ze alles uit de verte kunnen zien. Tusschen het groen en de rotsachtige wanden kronkelde de spoorlijn met de glinsterende rails als 'n zwartgeblakerde strook. Ze kromde zich, 'n eindje verder, om scherp achter de rotsen te verdwijnen. De slap gespannen draden der telegraaf golfden aan de dwarsbinten der palen, kreunden als 'n sentimenteele harp. Scherp keek Trinette toe, maar ze kon geen der gezichten in de wachtkamer onderscheiden, durfde zich ook niet te ver voorover buigen uit vrees gezien te worden. Het water stroomde om haar heen. Om den eenen voet had zich 'n

[pagina 38]
[p. 38]

plas gevormd. Ze trok altijd haar schoenen uit als 't regende, om 't leer te sparen. Nu begon ze zich huiverig te voelen. 't Snelle loopen. 't lange wachten hadden haar korzelig gemaakt, prikkelbaar. Onwillekeurig dacht ze wrevelig aan de woorden der tante. Cristi! Wat 'n hondenweer!... Ze kreeg 'n gevoel om te huilen. 't Geraas van de neerkletterende druppels, van de brommende telegraafdraden maakte haar week, gaf 'n idee alsof Rochefort altijd zóo zou blijven.... regen!.... regen!.... altijd groezelig, donker.... Ze zou 't zoo bont maken tot ze haar wegjoegen.... Cristi, te denken dat zoo'n spoorweg in 'n paar uur naar Brussel voert.... dat ze er nooit, nooit zou komen zoolang hij leeft! Zou hij lang leven?.... Zou hij nog héel lang leven?.... Die vraag drong zich telkens weer aan haar op, gewiegd op den monotonen cadans van 't vallende water.... Ze raakte er door aan 't suffen, met 'n warm iets van geluk in zich - tot ze werd opgeschrikt door 'n lang gerekt gegil in de verte. Er kwam beweging op het perron aan de overzij. Eerst 'n man met 'n blauwen kiel, die 'n wissel overhaalde. Toen 'n ander met een roode pet. Dat was de chef. En gelijk, dat de wachtkamer geopend werd, klonk 'n dof gebrul tusschen de rotsen, aanzwellend tot 'n hevig geraas. De trein stoof door de steengevaarten. Bij de kromming 'n witte damp in kringen en pluimen. En met 'n ruk, toomloos als 'n wild beest, snuivend, kokenden damp uitspuwend, stortte de logge machine te voorschijn. De stangen schoten als radeloos heen en weer. Trinette hield zich aan een struik vast. Cristi!.... Wat 'n vaart!.... Ze werd bang dat de trein voorbij zou sporen. Maar de wielen schenen plotseling aan de rails te kleven. Ze schuurden er langs met 'n steunenden zucht. Toen, met 'n schok, met 'n gebons van tenders, stonden de wagens stil. Rukkende golfjes water stortten naar beneden.

Cristi! Hoe was 't mogelijk!

Op 't perron werd 't levendig. Nu zag ze tante Adrienne en moeder, achteraan vader. Heelemaal apart Frans. Natuurlijk! Moeder kon hem niet luchten.

[pagina 39]
[p. 39]

En met 'n zware kropping in de keel zag Trinette ze instijgen. Bons! De deuren werden dichtgesmeten. Tante boog uit 't portier.

Frans zat in 'n anderen wagen.

Toen kreeg ze op eens 'n dwaas gevoel van medelijden met de vertrekkenden. Ze had willen roepen.... Blijf toch!.... Ga niet heen!.... 't Regent zoo!.... 't Is zoo triestig, zoo nat!.... Ga niet weg!....

De bel klonk, schril, hard. Langzaam kwam er beweging in 't gevaarte.

.... ‘Frans!.... Frans!’.... gilde 't meisje. 'n Hoofd hing uit 'n raampje, 'n zakdoek wuifde. Sneller ging de trein. Stootende kreunen bulkte de locomotief. En de weg werd weer leeg, zwart, met de glinsterstrepen der rails.

Trinette huilde niet. 't Kropte in haar keel, benauwend. Eerst thuis op haar kamer, bij het bed van Romaine, snikte ze 't uit. De blinde zei niets, liet haar begaan. 't Verdriet was te hartstochtelijk om lang te duren.

Een uur later was 't bijna vergeten.

De zon brak door. Ze wipte uit, kocht snoepgoed bij Mère Margrite en toen ze 't in haar eentje oppeuzelde, bekroop haar opnieuw 'n weelderig gevoel van onrustig jong leven.

Tegen den avond kwam 't eenzame gevoel weer boven.

Ze dwaalde rond, verveelde zich.

Opstand en weerbarstigheid woelden in 't hoofdje. Honderd besluiten nam ze en toch lei ze zich even besluiteloos te bed. Romaine sliep. Door 't venster viel maneschijn naar binnen, met 'n heldere teekening der ruiten op den grond. Doodstil lag ze naast haar zuster, tot ze moe, met vage droomen, indutte.

 

Den volgenden morgen gebeurde er iets verschrikkelijks.

 

Pierre was vroeg uitgegaan.

In 't kleine huishouden waren de vrouwen ijverig aan 't

[pagina 40]
[p. 40]

werk, toen Fontan binnentrad. Hij zag bleek, nog bleeker door z'n zwarten stoppelbaard, die geheel verward zat.

.... ‘Madame Pascal!’....

‘Ja-a-a-a!’ schreeuwde de moeder, met haar armen op de heupen in 't tuintje staan blijvend.

‘Kom eens hier!.... Kom eens hier!’

Verwonderd kwam ze aansloffen.

‘Hé!.... Monsieur Fontan?.... Ben je niet an 't werk vanmorgen?’....

‘Ja.... Ja!.... Je mot niet schrikken.... niet schrikken, hoor!’....

‘Niet schrikken?.... Is d'r iets gebeurd?’

‘Nee.... nee. Hou je kalm, madame.... 'n ongeluk’....

‘Nom de Dieu!.... Pierre?’....

‘Pierre....’

In de geopende deur vertoonden zich de twee meisjes met verschrikte gezichten.

‘Nom de Dieu!.... Nom de Dieu!.... Hij 's dood!... Je wilt 't niet zeggen!.... Dood!.... Dood!’

Zenuwachtig begon de vrouw te snikken.

‘Nee.... niet dood! Blijf nou bedaard!.... 'n ongeluk.... hij 's zwaar gekwetst....’

Romaine gaf 'n gil.

‘Wat is 'r gebeurd, Fontan!.... Jezus, wat is 'r gebeurd?....’

.... ‘De takel gebroken.... Pierre stond d'r vlak bij.... de steen kwam op z'n beenen.... Twee duizend kilo!.... 't Heeft lang geduurd voor-ie d'ronder uit was.... de dokter is er bij.... Heb j'n glas water.... 'k Ben kapot....’

In de kamer klonk 'n hartverscheurend gejammer. Trinette was in elkaar gezakt. De blinde stond met aschgrauwe trekken, zich vasthoudend aan den deurpost.

Buiten gonsde 'n verward stemmengeluid, 't zwevend gemompel van 'n nieuwsgierige menigte, die zich voor de deur begon te verdringen. En terwijl Fontan koortsachtig met de vingers door 't haar woelde, bleef dat joelend gepraat buiten zich mengen met de angstige jammerkreten van moeder Pascal.

[pagina 41]
[p. 41]

Toen werd 't buiten stil.

't Liep Fontan koud over den rug. Hij veegde zich 't klamme zweet van 't voorhoofd. Vier bruine, ruwe kerels, gekleed in blauwe kielen met lange, witte voorschoten, droegen 't lichaam binnen.

Nieuwsgierige koppen puilden in de deuropening, heel kort.

De dokter sloot de deur. Marianne bleef zitten. Romaine luisterde met 'n zenuwachtig trilling om de lippen, elk geluid huiverend opvangend.

De treden van de trap kraakten onder zware voeten. Pierre werd naar boven gedragen. Eerst nu herkreeg zijn vrouw haar wilskracht. Doodsbleek volgde ze de dragers, hielp meê den gekwetste te bed leggen.

Pascal was afschuwelijk verminkt.

De beide beenen waren verpletterd.

De ongelukkige lag bewusteloos. Op z'n wit gelaat teekende zich scherp de bruine vlek bij den rechter mondhoek, waar altijd z'n pijp bengelde.

Fontan zat half gebroken bij de tafel. Somber keek hij voor zich, terwijl hij zich de handen verbond, die hij bij de redding ontveld had.

Aandachtig onderzocht dokter Monier de gapende, bloedende wonden, die met beensplinters gevuld waren. De mannen om 't bed, stonden met bleeke, verslagen gezichten.

Haastig noteerde de dokter iets op 'n blaadje van zijn receptenboekje, scheurde 't uit, duwde 't een der dragers in de hand.

.... ‘Vlug, Cohu.... Naar 't telegraaf kantoor!’, zei hij opgewonden. Toen wendde hij zich tot Marianne.

.... ‘Madame Pascal.... da's vreeselijk noodlottig.... 't Is verschrikkelijk.... Er is maar éen kleine kans op behoud....’

Bevende hing ze aan zijn lippen.

.... ‘Er is maar éen kans.... amputatie.... onmiddellijke amputatie.... 'k Heb mijn collega uit Jemelle ontboden.... 'k moet.... de beenen afzetten....’

[pagina 42]
[p. 42]

Zonder 'n woord te zeggen, zakte Marianne op een stoel. Fontan gaf haar 'n glas water, sprenkelde vocht op haar voorhoofd.

‘Nee.... laat me,’ kreunde ze dof, bleef wezenloos naar 't bed kijken, naar die verminkte beenen, die op 't mes lagen te wachten.

De mannen mompelden onder elkander.

Fontan uitte driftige, gepassioneerde woorden.... 't Was te voorzien geweest.... de takel was lang rot.... Hadden ze al niet de vorige maand om 'n anderen gevraagd?.... Crénom!.... Weer 'n verminking.... máar 'n paar werkmansbeenen.... misschien 't leven.... Hij zou 'n moord kunnen begaan....

De dokter maande om stilte.

Beneden hoorde men Trinette snikken en de trillende stem van Romaine, die haar trachtte te sussen.

't Duurde anderhalf uur voor de assistent kwam. Hij bracht instrumenten en bandages mee. Fontan en Cohu bleven boven om te helpen. Alle anderen moesten heen.

Marianne had zich beneden neergezet.

Voor de huisdeur bleef 't een voortdurend gegons.

Angstige schaduwen draaiden voor 't raam.

Eindeloos lang duurde de operatie.

Geen ander geluid boven dan haastige voetstappen. Na verscheiden uren kwamen de geneesheeren de trap af. Cohu droeg 'n pak. Hij en de assistent gingen heen.

Een golving van gedempte stemmen stroomde binnen.

‘'t Is gelukt.... moed houden,’ zei dokter Monier.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken