Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Trinette (1913)

Informatie terzijde

Titelpagina van Trinette
Afbeelding van TrinetteToon afbeelding van titelpagina van Trinette

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.74 MB)

Scans (1.59 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Trinette

(1913)–Herman Heijermans–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 56]
[p. 56]

VII.

Diep in 't groen, in de Vergotestraat, bij Voluwe, woonde Jean Manson. 't Hek van den tuin doorgaand, kwam men rechts bij 't woonhuis goed onderhouden; links moesgronden en serres. De wit bekalkte ruiten waren in 't halfdonker alleen zichtbaar.

In de woonkamer zat Adrienne. Haastig rees ze op, omhelsde Trinette.

.... ‘Dat is ze Florent....’

Van achter de tafel kwam 'n stevige boerenjongen met groote lompe trekken en dik bruin kroeshaar te voorschijn.

‘Zoo,’ zei Florent, terwijl hij 'n lucifer afstreek en de lamp opstak.

Dadelijk had tante 't over Pierre, over z'n noodlottigen afloop en alles wat er mee in betrekking stond. Ze wou precies weten hóe 't ongeluk gebeurd was, wíe er bij de begrafenis waren, tot ze zichzelf in de rede viel met de opmerking dat Trinette wel honger moest hebben. Bedrijvig dekte ze de tafel, schudde zonder ophouden 't hoofd, eindigde meestal haar zinnen met 'n ‘Niet waar, Florent?’, waarop deze telkens ‘ja, ja’ bromde.

Trinette antwoordde op alles, vond 't vreemd, dat tante zoo weinig met Jean sprak. Van af 't oogenblik dat de laatste was binnengekomen, had ze hem nauwelijks gegroet. 't Leek wel of Florent de man, Jean de knecht was.

't Meisje vergiste zich maar weinig in haar kinderlijke waarneming.

Tante Adri was 'n achttal jaren getrouwd. Jean had haar gevraagd: om onder dak te komen had ze 'm graag genomen. Al de eerste maand van 't huwelijk had ze 'n wrok tegen 'm getoond. Niemand begreep de reden. Ze snauwde 'm af om de minste oorzaak en geduldig verdroeg hij die uitvallen van haar prikkelbaar humeur. Hij sprak altijd van ‘zijn vrouw’ of van ‘Adrienne’. Zij noemde hem Manson kortweg. Het huwelijk bleef kinderloos. Als Madame Manson

[pagina 57]
[p. 57]

over kinderen sprak of hoorde spreken, kwam er 'n weeke mildheid over haar. Dan luisterde ze met 'n goedigen lach, tot ze an iets scheen te denken, haar man donker aankeek en heelemaal kregelig werd. Het toeval wilde dat alle vrienden en bekenden 'n meest hardnekkigen afkeer van 't Malthusiaansche stelsel toonden. Mad. Colbert, de beste vriendin, had alleen zes jongens en drie meisjes. Als die twee vrouwen samen waren, nam 't gesprek meestal 'n heel eigenaardige wending. Madame Colbert klaagde over haar groot huishouden, over den last en de moeite om zooveel monden open te houden, streek zich toch welbehagelijk over de breede heupen, trotsch over 't moederschap van 't tiende kind, dat ze alweer wachtte.

Mad. Manson luisterde toe, toonde zich dolblij dat ze geèn kinderen had. Zij nòch Manson verlangde er naar. Ze wou geen getob met zuigelingen. Ze zei die leugens met 'n zuurzoet gezicht, keek de gevulde gestalte der andere afgunstig, kwaadaardig na, als deze moeilijk loopend weer heen ging. 's Morgens als ze boodschappen deed, werden haar oogen vochtig, als ze kinderen der buren, met vuile gezichten, gehavende kleeren in 't stof van den weg zag rondwentelen. Ze nam zoo'n dreumes in haar armen, zoende 't, vond 't goddelijk als 'n kind haar met de armpjes pakte. Ze leefde bij 't kleine, onschuldige goed. Ze had jaren van haar leven gegeven om 'n enkel kinderstemmetje in haar eigen huis.

Toen Florent knecht bij Manson werd, verbeterde Adrienne's humeur. De buren konkelden, glimlachten als ze Jean met z'n sullig, geel gezicht zagen voorbijgaan.

Eens had Madame Colbert haar nieuwsgierigheid voldaan.

‘Tiens,’ had ze op 'n morgen, heel terloops tot Madame Manson gezegd:

.... ‘Bevalt Florent?’....

.... ‘Florent? Jawel. Zeker.’

‘Hij most gaan trouwen, de jongen.... Marie van Steinis mag 'm wel.... Ze heeft 'n aardig duitje ook....’

[pagina 58]
[p. 58]

Madame Manson was bloedrood geworden.

.... ‘Bêtise’.... was 't antwoord.

Jean scheen niets te merken. Zelden was hij thuis. Elken morgen om vier uur ging hij naar de markt, kwam thuis, dutte 'n half uur, werkte op de buitens, of in zijn eigen tuin. De planten waren z'n lust. Met de zorg van 'n vader kon hij blad voor blad omkeeren, zorgvuldig luisjes verwijderen, dorre takken afknippen, bloemen begieten. Dan zat hij op den grond, diep gebukt, druk het mes hanteerend. In den druiventijd groeide hij mee met de groene vruchtjes, koesterde ze met z'n oog. Als hij bloemen of vruchten naar de markt had gereden, keek hij naar den leêgen wagen, met 'n verdriet, dat wat hij zoo zorgvuldig gekweekt had, in vreemde handen was overgegaan.

Florent was 'n dom, ruw wezen, die vol berekening zich in 't kleine huishouden bewoog. Hij had er zich genesteld, warmpjes, had 't goed. Trinette vond hem bij 't lamplicht leelijk.

 

Na 't avondeten ging Mad. Manson met haar nicht naar 't buiten van David Greiner. 't Was vlak bij. Een mooi heerenhuis in 'n fraai aangelegden tuin, waarin Trinette niemand zag. Toch klonken menschenstemmen uit 'n priëel.

Mad. Greiner lag in 'n causeuse.

‘Is dat je nicht, madame Manson?’

‘Jawel madame.’

Nu kwam er 'n gesprek over huiselijke aangelegenheden. Trinette moest op Jules passen.... en nog eens op Jules.... en nog eens.... 's avonds na achten was ze vrij. Jules was nu naar bed. 't Was 'n dot, 'n engel, 'n schat, 'n juweel. De vorige kinderjuffrouw moest weggezonden worden, omdat ze Juultje sloeg. Of Trinette 't kind eens wou zien in de kinderkamer.

Mevrouw ging voor, toonde 't huis en de kamers, sloop op de teenen naar 'n ledikantje. Er lag 'n lekker, mollig kereltje in.

‘Mon ange adorée,’ zei de moeder in verrukking.

[pagina 59]
[p. 59]

.... ‘Wat 'n heerlijk kind,’ fluisterde tante Adrienne.

In de huiskamer was meneer Greiner. Van achter de krant nam hij Trinette op. De bankier had 'n intelligent voorkomen, kleine bakkebaardjes, 'n scherp gevormden haviksneus.

‘De nieuwe bonne, David.’

‘Tiens, tiens,’ en hij verdiepte zich weer in de koersnoteeringen.

Buiten ademde Trinette vrijer uit. Ze zag op tegen de nieuwe bezigheden.

't Was half tien geworden.

De Rue Vergote had bezoek ontvangen.

Om de tafel, naast oom en Florent, zaten madame Colbert, haar oudste zoontje Janneke en Frans Bonnier. Frans woonde in bij Madame Colbert. Met 'n ongewone hartelijkheid groette hij z'n nicht. De dood van oom Pierre had grooten indruk op den ruwen knaap gemaakt.

Trinette werd voorgesteld. Janneke draaide verlegen an z'n pet. 't Kind was veertien jaar oud. Hij was leerling in de groote steenbakkerij, had 'n zwak voor alles wat met machines in verband stond. In z'n vrijen tijd draafde hij naar de omrastering der spoorwegviaducten, om de treinen door de tunnels te zien stoomen. De locomotieven oefenden 'n magnetischen invloed op hem uit. 's Zondags verdween hij spoorloos. Dan dwaalde hij bij de loodsen van het Luxemburgstation, bleef met 'n taai geduld naar de ijzeren gevaarten kijken. Hij kende alle machinisten, de namen of nummers van de machines en er was ook geen beambte aan de spoorwegen of ze kenden Janneke Colbert.

Trinette zat tusschen hem en Frans. Ze vond den athleet knapper geworden, bedaarder. Hij vertelde van Bonnat, hoe hij zich er trainde. Hij had succes, praatte over 'n overwinning, die hij op 'n collega - worstelaar van beroep - behaald had. De kermis zou de volgende week gelijk met de nationale feesten beginnen. Bonnat was verbaasd geweest over zijn kracht. Hij zette nu reeds 170 pond met eén arm.

[pagina 60]
[p. 60]

't Tricot stond hem prachtig, precies alsof ie naakt was. Zij lachte. En hij bleef vol enthousiasme doorslaan, tot ze op haar beurt al wat er voorgevallen was vertelde en haar reis in den spoorwagen. Dit interesseerde Janneke, die allemaal onnoozele vragen deed. Frans lei hem barsch 't zwijgen op.

Men bleef tot tien uur gezellig bijeen. Toen nam men afscheid en wees tante aan Trinette haar kamertje. 't Was 'n optrekje op den zolder.

‘Florent slaapt hiernaast,’ zei Madame Manson, op de andere deur wijzend.

't Meisje bleef alleen. Flauw verlichtte de kaars de kleine kamer waarin niets stond dan 'n bed en 'n waschtafel. Boven 't ledikant hing 'n Maria-beeldje. Een dakraam was 't eenige uitzicht.

Moe, 't hoofd in de handen, ging ze zitten. Ze voelde zich loom. Al die indrukken waren te veel voor eén dag. Snakkend naar buitenlucht opende ze 't venster.

Alles was donker.

Geen ster aan den hemel.

In de verte 'n paar verlichte woningen.

Droefgeestig bleef ze kijken. 'n Vage melancholie pijnigde haar. 't Was alsof ze nog in Rochefort was, maar alleen, moederziel alleen. Dat maakte haar angstig. Ze schrikte van de eigen schaduw. De zwarte nacht prikkelde haar zenuwen. Huiverend sloot ze 't raam, nam de kaars, keek in de kleerkast, onder 't bed, onder de tafel. Ze had behoefte met iemand te babbelen, nam 'n blad papier uit 't taschje en 'n potlood. Lang kauwde ze op 't houtje, tot de kleine tandjes aardige, vinnige gaatjes geboord hadden. Ze kon de zinnen niet formuleeren. Telkens dwaalden de moeie gedachten af.

Buiten lag Brussel, 't groote, schitterende, waarvan ze 'n glim gezien had, toen ze met oom uit 't station was gekomen. Buiten lag 't, om haar, bij haar. Ze voelde de groote menschenmassa.... Dan weer zag ze Juultje in 't ledikantje, de groene oogen van Frans.... Ze wou 'm wel zien in z'n tricotkleeding. Knap, raar moest-ie zoo zijn. Ze vergat haar brief.

[pagina 61]
[p. 61]

Op de trap klonk 'n mannentred. Zeker Florent. Zonder zich te verroeren luisterde ze naar z'n bewegingen. Nou was-ie in z'n kamer. 'n Lucifer werd afgestreken! Cristi! Wat 'n dun beschot!.... 'n Laars bonsde op den vloer. Ze hoorde 'm z'n kleeren uittrekken. Knoopen kletterden op den stoel. 't Bed kraakte, dreunde tegen 't beschot. Ze giegelde zachtjes.... die dikke jongen....

‘Trinette!... Hé, Trinette!’ riep hij.

Ze gaf geen antwoord.

‘Trinette, slaap je al?’

Weer zweeg ze.

Hij woelde in z'n bed, bromde iets onverstaanbaars.

't Gaf haar 'n gevoel van gerustheid, dat 'n man daar lag. Ze zou anders schrikkelijk bang in 't donker geweest zijn.

Langzaam, zonder geluid te maken, kleedde ze zich uit, keek koket in 't spiegeltje. 't Kaarslicht gaf 'n zachte tint aan de blanke, mollige armen, 't mooie nekje, de rosachtige haren. Vreemd dat Florent twee passen verder sliep. 't Begon haar te hinderen, dat ze zoo stil moest zijn, zonder 'n ritseling van kleeren of ondergoed. Ontkleed, had ze geen slaap meer. Onrustig zette ze 'n stoel bij 't raam, klom er op, keek nog eens naar buiten.

Door de reten van 't venster blies 'n koele tocht, waaiend om de bloote schouders.

Zoo bleef ze staan, met alle warmte van haar jonge bloed hunkerend naar dat groote Brussel, geheimzinnig verborgen, sluimerend, zonder leven, als 'n reuzengedrocht, ergens neergekwakt, 'n dood lichaam, 'n ontzenuwde massa onder de zwarte, sombere wolken.

 

Op de teenen loopend, blies ze eindelijk de kaars uit. In 't donker liep ze tegen de tafel aan. 't Bonsde. Er viel iets om. Ze hoorde Florent onder de dekens lachen. Snel schoot ze in bed.

‘Trinette!... Hé!... Hu... Doe nou je mond open!’...

Ze had om niets ter wereld geantwoord.

[pagina 62]
[p. 62]

't Bleef 'n paar minuten stil.

Toen klonk 'n gemiauw. Zachtjes proestte hij.

.... ‘Miauw!.... Miauw!....

Ze hield 't gezicht in de kussens.

Wat dee-ie 't grappig.

.... ‘Waf!.... Woeaf!.... Waf!’ nu was 't 'n hond.

Ze werd warm van 't lachen.

‘Trinette!.... Hé! Hè!.... Jassus, wat bè-je flauw!’....

Toch geen geluid. Hij gaf 't op. 't Duurde niet lang of ze hoorde 'n snurkend gedreun.

Nog kon ze den slaap niet vatten.

't Bed zóo vreemd, de kamer vol dikken, donkeren nacht.

Zwak onderscheidde ze de omtrekken van 't Maria-beeldje.

Ze zou dan maar bidden.... Heilige Maria.... Heilige Maria.... Heilige Maria....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken