Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bacchus en Christus. Twee lofzangen van Daniel Heinsius (1965)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bacchus en Christus. Twee lofzangen van Daniel Heinsius
Afbeelding van Bacchus en Christus. Twee lofzangen van Daniel HeinsiusToon afbeelding van titelpagina van Bacchus en Christus. Twee lofzangen van Daniel Heinsius

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.86 MB)

Scans (24.31 MB)

XML (1.33 MB)

tekstbestand






Editeurs

L.Ph. Rank

J.D.P. Warners

F.L. Zwaan



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
lofdicht(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bacchus en Christus. Twee lofzangen van Daniel Heinsius

(1965)–Daniël Heinsius–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 206]
[p. 206]

Dan. Heinsii
Lof-sanck
Van
Iesvs Christvs,
den eenigen ende eeuwigen
Sone Godes.



illustratie

 
H*Et Woort was *voor den tijt *by God, *uyt God geresen,Ga naar eind(1)Ga naar eind1Ga naar eind1
 
De selve God, met God den Vader, in het wesen:Ga naar eind2
 
*Maer niet te min de Soon: *die van den Vader erftGa naar eind3Ga naar eind3
 
Zijn macht, zijn heerlickheyt, en zijnen naem verwerft.

Vytleggingen.

1TEn rechten wort de Heere Christus Esa.8,Ga naar eind1 214. Rom.9,32, genaemt, de steen des aenstoots: 3die, niet tegenstaende zijne Godheyt, 4ende de kracht van de selve, volkomelickGa naar eind4 5geopenbaert aen de mensche, soo haest van deGa naar eind5 6mensche niet en was gescheyden, om wiens willeGa naar eind6 7hy was gekomen by de mensche, ende geworden 8mensche, ofte eenige hebben begonnen te 9twijffelen van zijne Godheyt, ende den selvenGa naar eind9 10wederom te kruycen, die voor de mensche gekruyst 11was. Dat is, het gene van de dry EuangelistenGa naar eind11Ga naar eind(11) 12van zijne nederheyt verhaelt wort, tot onderdruckingeGa naar eind12 13van zijne grootheyt ende eewigheyt 14met moetwil te misbruycken. Gelijck deGa naar eind14 15Cerinthianen ende Ebioniten: die wel dorstenGa naar eind15Ga naar eind(15) 16seggen, dat de Heere uyt den sade Iosephs wasGa naar eind16 17geboren. Om dese te bejegenen, is den heyligenGa naar eind17Ga naar eind(17) 18Euangelist Iohannes, de lust ende het vermaecken 19des Heeren, die op zijne heylige borst gerust, 20ende de schatten der verborgentheden Godes 21daer uyt gesogen hadde, veroorsaeckt geweest, 22niet anders als eenen Secretaris van den hemel,Ga naar eind22 23dingen, die, gelijck S. Chrysostomus wel segt,Ga naar eind(23) 24voor dien tijt, de Engelen verborgen waren, uyt 25te spreken: om te toonen, dat de selve Heere 26Iesus, die na het vlees geboren, ende den menscheGa naar eind26 27was gegeven, voor het vlees, ende sonderGa naar eind27, 28 28het vlees, jae voor alle vlees ende schepsel, God, 29by God was geweest. Op de selve wijse sijn 30oock de oude Vaders gedwongen geweest, sooGa naar eind30 31in Synoden als in schriften, haer tegen de vyanden 32des persoons Christi, zijner Godheyt, eewigheyt, 33eenigheyt met den Vader in het wesen, 34ende zijne onuytsprekelicke eewige geboorte 35uyt den Vader, te verklaren: ende een wet teGa naar eind35 36stellen voor de naekomelingen, hoe verre zyGa naar eind36 37souden mogen komen. Den Auteur niet konnende 38spreken van de eygenschappen des Soons 39Godes in desen zijnen Lofsanck, sonder eerst 40ende voor al, van zijne eewige Godheyt te 41spreken, heeft hem selven soo gematigt, dat hyGa naar eind41 42hem by de H. Schrift, ende hare uytleggers, de 43oude Vaders, heeft gehouden.

44Het woort.]

45Gelijck den Heyligen Iohannes heeft zijnGa naar eind45 46oog-merck genomen op het begin van het eerste 47boeck Mosis, soo heeft den auteur gesien opGa naar eind47 48de eerste woorden van den H. Iohannes: die te-

[pagina 208]
[p. 208]
5[regelnummer]
*En doe den hemel wiert met wolcken afgeschoten,Ga naar eind5
 
Den afgront van de zee met watren overgoten,

1gen de Ioden, ende alreede boven genoemde 2Ketters, wilt bewijsen, wie dat niet en is geschapen,Ga naar eind2 3als het al, daer Moses van spreeckt, wiertGa naar eind3 4geschapen. Te weten, de Sone: die hy dan het 5Woort genaemt heeft, om te kennen te geven, 6dat hy niet alleen en is de wijsheyt des Vaders, 7maer oock die de selve ons uytgeleyt ende teGa naar eind7 8kennen heeft gegeven. Gelijck het woort nietGa naar eind8 9anders en is dan een recht beelt van ons verstantGa naar eind9 10ende reden, de selve uytdruckende ende openbarende: 11ende het Griecksche woort, dat den 12Euangelist gebruyckt, het een ende het ander 13oock beteeckent. dat is, woort ende reden. Gelijck 14ooc daerom Tertullianus segt, in zijn boeck 15Van het gebedt, dat hy is, Het woort Godes, ende 16de reden Godes: het woort van de reden, ende de 17reden van het woort.

18Het woort was.]

19Moses hadde geseyt in zijn eerste boeck, sprekende 20van alles dat geschapen was, In den beginne 21schiep God hemel ende aerde: Iohannes segt daer 22en tegen, ende nochtans op het gene dat MosesGa naar eind22 23geseyt hadde, Het Woort was in den beginne: om 24te toonen, dat gelijck het gene dat geschapen 25wiert, begon: alsoo, het gene dat was als alle 26dinck begon, was voor het begin van al dat begon. 27Ende dit was het Woort, daer Iohannes 28tegen Cerinthus ende Ebion van spreeckt; dat 29niet geschapen en is, maer deur het welcke alles 30geschapen is, dat Moses segt geschapen te sijn.Ga naar eind30 31Hierom ist dat Ambrosius segt, overleggende 32de plaetsen, beyde van Moses ende Iohannes, 33Dat geschapen wort begint: dat was en heeft geen 34begin ontfangen maer voorgekomen. Gelijck deGa naar eind34 35Vaders wel verstaen hebben, dat de een plaets 36tegen de ander moet gestelt worden: soo om 37het rechte verstant van de plaets Iohannis, als het 38misbruyck van de plaets Mosis.

39voor den tijt.]

40Dit is oock een uytlegginge van de woorden 41des Heyligen Iohannis, seggende, In den beginne 42was het Woort; daermede gevende te kennen, dat 43het Woort was als alle dinck begon: om het 44Woort alleen uyt te nemen van al dat begon,Ga naar eind44 45ende binnen den tijt is geworden dat het is. Gelijck 46Micheas van den Sone sprekende, segt, dat 47zijn gangen van den beginne sijn, voor de dagen 48des werrelts. cap.5, vers.2.

49by God.]

50Den auteur heeft zijn beste gedaen, om in dese 51hooge ende diepe verborgentheden van de sin 52des H. Euangelists niet te wijcken. Ende het 53Woort was by God, segt Iohannes; gevende daer 54mede te kennen, dat de Sone als Sone onderscheyden 55is van de Vader, daer hy by is: gelijck 56de oude Vaders dat uytleggen tegen Sabellius: 57ende hy hem selven daer na breeder verklaert,Ga naar eind57 58seggende: dat hy een is met hem in wesen: maer 59even wel is onderscheyden als Sone, in het aensien,Ga naar eind59 60dat, gelijck Augustinus segt, de Vader niet 61en is de Sone, nochte de Sone de Vader, al ist dat 62zy beyde een God sijn.

63uyt God geresen.]

64De Propheet David, sprekende in den geest 65van Christo, ende zijn eenige geboorte uyt denGa naar eind65 66Vader, in den tweeden Psalm, segt, Ick sal het 67geset vertellen, dat de Heere tot my geseyt heeft, GhyGa naar eind67 68sijt mijn Sone: ick hebbe dy heden gewonnen.Ga naar eind68 69De oude Vaders, om dese geboorte met eerbiedinge 70uyt te drucken, gebruycken het woort 71ἀνατέλλειν: dat is, rijsen, uytrijsen: gelijck 72het licht uyt de Son rijst. Alsoo zy oock de selve 73gelijckenis gebruycken, van de selve eeuwigeGa naar eind73 74geboorte sprekende: als beneden sal getoont 75worden. Dit woort heeft den auteur hier uytgedrucktGa naar eind75 76ende gevolgt.

77Maer evenwel.]Ga naar voetnoot1

78Den auteur heeft tot noch toe met korte 79woorden veel te kennen gegeven. Ten eersten, 80de eeuwigheyt van God het Woort, seggende, 81Dat het Woort was voor den tijt: ten tweeden, de 82eeuwige geboorte van het Woort uyt den Vader, 83seggende, Dat het Woort, dat voor den tijt 84was, uyt God was geresen: ten derden, de persoon 85van de Sone, die het Woort was, onderscheyden 86van de Vader, seggende, Dat hy by God was: te 87weten, de Sone by den Vader: ten vierden ende 88vijfden, getoont, dat hy God was, ende de selve 89God met God den Vader, in het aensien van het 90wesen, seggende, De selve God met God den 91Vader, in het wesen. Nu toont hy, hoe dat zy 92een zijn, ende worden nochtans onderscheyden: 93ende dat al, volgende de woorden van den 94Euangelist.

95die van den Vader erft.]

96Siet den Apostel tot den Hebreen in het 1, 2, 97daer hy van den Sone sprekende, de welcke hy,Ga naar eind97/8 98segt hy, geset heeft tot eenen erfgenaem aller dingen: 99om dat, gelijck Iohannes segt in het 3, 35, de 100Vader den Sone lief heeft, ende heeft alle dingen in 101zijne handen gegeven.

102En doe den hemel wiert.]

103Den auteur en geeft met dit gantsche veers 104niet anders te kennen, dan het gene dat Iohannes 105segt, alle dingen sijn door hem gemaeckt, ende Pau-

[pagina 210]
[p. 210]
 
De sterren in de locht geboren en geplant,
 
*Hy was des Vaders hulp, *des Vaders rechterhant.Ga naar eind8Ga naar eind8Ga naar eind8
 
Hy was dan *het begin van allerhande saecken,Ga naar eind9Ga naar eind9
10[regelnummer]
*En was in het begin, doen alles was te maecken.Ga naar eind10
 
*Hy was het ware licht: het licht, dat onverwachtGa naar eind11Ga naar eind11-12
 
Gekomen tot de mens, *ginck lichten in de nacht.

1lus tot de Coloss. 1, 16, door hem sijn alle creatueren 2geschapen. Ende dit bewijst oock de Godheyt 3des Soons: Want al watter is, segt S. Augustinus, 4is ofte God ofte creatuere. Bewijst oock zijne 5eeuwigheyt. want dese plaetse is eygentlick afgemaeltGa naar eind5 6uyt de treffelicke Proverb. 8, daer deGa naar eind6 7wijsheyt, dat is de Sone Godes, onder andere 8redenen, sprekende van zijne eeuwigheyt, alsoo 9segt: Doe hy de hemelen bereyde, doe was ick aldaer: 10doe hy de diepte met zijnen percke vervattede.Ga naar eind10 11Doe hy de wolcken daer boven bevestichde: doe 12hy bevestichde de fonteynen der diepten. Soo datmen 13moet letten op de maniere van spreken. 14Want die was doe den hemel wiert, was voor 15den hemel: ende die was doe de afgronden wierden, 16was oock voor die. Gelijck de gene die 17was in den beginne, was voor den beginne. Ende 18daerom segt de selve Wijsheyt, in het selve 19capittel: Doe de diepten noch niet en waren, doe was 20ick alreede veerdich. doe de fonteynen noch niet enGa naar eind20 21sprongen met water. Het welcke dan het selveGa naar eind21 22is met het voorgaende.

23Hy was des Vaders hulp.]

24Om te kennen te geven, dat de Vader den Sone 25niet en heeft gebruyckt als een instrument, 26het welcke Arrius seyde: die over sulcks vanGa naar eind26 27Theophylacto, Basilio, andere oude Vaders, 28wederleyt wort: maer gelijck het den Apostel 29uytlegt op de plaets alreede verhaelt. Ende 30voorder om te toonen, dat dit woort niet en isGa naar eind30 31geweest een ydel geklanck, ofte een woort gelijck 32de onse: maer de tweede persoon inde Godheyt. 33die, gelijck Tertullianus seer wel segt 34teghen Praxean, selve gemaeckt heeft, al het gene 35dat door hem gemaeckt is geworden.

36des Vaders rechterhant.]

37Om te kennen te geven, het voorgaende: te 38weten, dat hy geweest is een ware oorsaeck van 39alle schepselen, als oock dat hy is de macht ende 40de eere des Vaders, door wien alles is geschapen: 41gelijck het woort, rechterhant, over al in de 42schriftuere wort genomen.

43Het begin van allerhande saecken.]

44Ofte om dat hy voor alles was: om welcke 45oorsaeck hy van den Apostel, den eerstgeboren 46aller creatueren wort geseyt: ofte om dat alle 47dingen van hem haer begin hebben. Het welcke 48den Euangelist te kennen geeft, seggende, 49Ende sonder het woort, en is niet gemaeckt, van dat 50gemaeckt is. Waer uyt wederom volgt de eewigheyt 51des Sone Godes. Want alle dingen nootsaeckelick 52na hem sijn, om dat alle dingen door 53hem sijn. jae niet en is voor hem, om dat alles 54door hem is. Ende daer uyt volgt oock weder, 55dat de Heere is sonder begin, als die geweest is 56in den beginne, om dat hy is het begin, van al 57het gene dat begin heeft.

58En was in het begin.]

59Dit is het selve dat den Euangelist segt, In den 60beginne was het Woort.

61Hy was het ware licht.]

62Siet Luc. 2,32. Iohan. 1,45. Esa. 60, 1, ende 63op ander plaetsen: daer de Heere Christus het 64licht genaemt wort, om dat hy het licht is van de 65sielen.

66Ginck lichten in de nacht.]

67Dit is wederom het selve, dat den Heyligen 68Euangelist Iohannes segt, Het licht is in de duysternis 69gekomen, ende de duysternis en heeft het licht 70niet konnen vaten. van het Woort, te weten, de 71Heere, die in het midden van de dwalingen der 72Ioden, Griecken ende Romeynen is gekomen, 73in de nacht van het vlees is verschenen. HetGa naar eind73 74welcke suyver sijnde in hem selven, als geschapenGa naar eind74 75van Gode, die niet gemaeckt en hadde dan 76dat goet was, door de sonde is bedorven ende 77verduystert geworden. Desen nacht en kanmen 78niet beter vergelijcken als by de nacht daer van 79gesproken wort Exod. 10,22. Want gelijck de 80Egyptenaers dry dagen in de nacht leefden, soo 81dat de broeder zijn broeder, nochte de soon zijn 82vader niet en kende, soo is oock Adam met zijne 83nakomelingen in de nacht der sonden gevallen. 84Welcke nacht tot de komste des tweeden Adams 85gheduert heeft, die het licht in de werrelt heeft 86gebrocht; jae selve wesende het licht in de 87werrelt is gekomen, ende heeft de oogen onser 88sielen met de Goddelickheyt zijnes geestes verlicht.

[pagina 212]
[p. 212]
 
*Geboren door zijn kracht, en door zijn kracht verworvenGa naar eind13Ga naar eind13
 
Het menschelicke vlees: geleden en *gestorven.Ga naar eind14Ga naar eind14
15[regelnummer]
*En daerom is hy God: om dat zijn mensheyt nietGa naar eind15
 
Dan door den eygen wil zijns Godheyts en geschiet.Ga naar eind16
 
Geworden ware mens, en ware mens geborenGa naar eind17
 
Door zijnen eygen wil. hy heeft het vlees verkoren,
 
Noch sijnde sonder vlees: door zijnen eygen raet,Ga naar eind19
20[regelnummer]
Noch sijnde God alleen, genomen desen staet.Ga naar eind20
 
Eer dat hy mensche was, eer dat de menschen waren,
 
Besloten by sich self de menschen te bewaren,Ga naar eind22
 
Te worden dat wy sijn. *soo dat de sterflickheyt
 
Komt dalen uyt den gront van zijner eeuwigheyt.Ga naar eind24

1Geboren door zijn kracht.]

2Ten eersten, als selve God sijnde, ende een 3oorsaeck van zijn begin na het vlees. GelijckGa naar eind3 4S. Augustinus betoont in zijn Hantboeck aen 5Laurentium: bewijsende dat de menschwordinghe 6van de mensche Iesus, is een werck van de 7gansche dryeenigheyt. Ten tweeden, als de Sone 8Godes. Ende dat ist, dat Hilarius seer wel segt 9in het boeck. Van de eenigheyt des Vaders ende 10des Soons: Want al ist, dat, (segt hy) de Sone 11Godes, in de geboorte, het lijden ende sterven, saecken 12van onse natuere heeft gedaen, soo heeft hy 13nochtans die saecken uyt kracht van zijne natuereGa naar eind13 14gedaen: gelijckerwijs als hy hem selven een beginselGa naar eind14 15is om geboren te worden: hy selve wilt lijden het 16gene dat hy kan niet lijden: als hy sterft die leeft.Ga naar eind16 17Ende nochtans als hy die God is, dit doet door deGa naar eind17 18mensche, als die geboren wort door zijn kracht, lijt, 19ende sterft; soo en laet hy niet te doen, dat de menscheGa naar eind19 20eygen is: als die geboren wort door zijn kracht, lijt, 21ende sterft.

22gestorven.]

23Den auteur segt dat de Heere oock door zijn 24kracht is gestorven. Ende daerom ist dat hy 25selve segt by Iohannem 10, vers.18. Niemant 26neemt de siele van my, maer ick legge die af van my 27selven. Gevende te kennen, dat hy niet alleen 28met zijne wil is gestorven, dat is, dat hy stervendeGa naar eind28 29in het vlees, met zijnen wil het leven heeft 30gelaten, maer veel meer uytdruckende zijneGa naar eind30 31macht ofte kracht, die de Theologanten, potestatem 32activam, noemen. in het aensien dat hy,Ga naar eind32 33die zijn leven liet, het selve wederom als het hem 34belieft heeft, konde aennemen. Ghelijck hy 35oock gedaen heeft. Het welcke dan zijne Goddelicke 36macht oock in dit deel bewijst.

37En daerom is hy God.]

38Dit is eenen grooten troost voor de siele, dat 39de mensheyt, die de Sone Godes aengenomenGa naar eind39 40heeft, soo met de Godheyt is vereenigt, dat hy 41niet geleden en heeft als mensche, ofte wy wetenGa naar eind41 42dat hy het hadde konnen niet lijden als GodGa naar eind42 43zijnde, ende dat hy door zijnen wille is vernedert 44geweest, om dat wy in hem souden onderdanigGa naar eind44 45wesen. Waer in de gront van onse saligheyt 46bestaet. Want niemant en kan onderdanig 47wesen, dan die met eygen wille yet doet. Nu 48weten wy dat het de selve is, niet alleen die gestorvenGa naar eind48 49is, ende die konde niet sterven, gelijckGa naar eind49 50de Heere van hem selven segt in de voorgemelde 51plaetse, maer oock, gelijck een out Vader wel 52segt, die de doot heeft aengenomen, ende die het 53leven geeft.

54Soo dat zynGa naar voetnoot1 sterflickheyt.]

55Daer en is niet, dat meer schijnt te strijden tegen 56de Godheyt Christi, dan dat hy heeft konnen 57sterven, tegen zijne heerlickheyt, dan dat hy 58is ghestorven. Ende dit is nochtans in hem gheschiet, 59door den raet ende wille van zijne eewigeGa naar eind59 60Godheyt: soo dat niet alleen zijne Godheyt, die 61noch tijdelicke geboorte noch doot is onderworpen, 62maer oock den raet ende het voornemen 63van zijne menswordinge ende sterflickheyt, 64voor alle tijt is: als die voor den tijt beslotenGa naar eind64 65heeft te doen, het gene dat hy op den bestemden 66tijt volbracht ende uytgevoert heeft. Ende dit 67is het, dat den auteur in het voorgaende tot noch 68toe gheseyt heeft, door zijnen eygen raet, Noch 69zijnde God alleen genomen desen staet. Eer dat hy 70mensche was, &c. Oock soudet een groote 71dwaesheyt sijn, te gelooven het gene de Heere 72Christus, sprekende van zijne voorsichtigheyt,Ga naar eind72 73die haer oock in het bysonder tot alles dat geschapen 74is verstreckt, Matthaei in het seste endeGa naar eind74 75in het tiende, segt onder ander in het 29 ende 7630 veers, datter niet een mosken van een half 77pennincxken sonder zijnen wille ter aerden en valt, 78ende te gelooven, dat hy sonder zijnen willeGa naar eind78 79soude gestorven ofte mens geworden zijn. Waer

[pagina 216]
[p. 216]
25[regelnummer]
Want hy *de wijsheyt was des Vaders, en *het levenGa naar eind25Ga naar eind25
 
Van alles watter leeft: die wesen heeft gegevenGa naar eind26Ga naar eind26
 
Aen alles watter is. eer dat de Son of Maen
 
Beduyders van den tijt, den tijt ons wesen aen.Ga naar eind28
 
Eer dat de werrelt wist van maenden ofte dagen,
30[regelnummer]
Eer datse selve was, was God met hem verdragen,Ga naar eind30
 
De Vader met de Soon: dat, al wat dat hy heeft,Ga naar eind31
 
En al wat datter is, *hy oock den Sone geeft.
 
De Vader was het al. *de Soon was al in allen:Ga naar eind33
 
*Des Vaders eygen beelt, *des Vaders welgevallen.

1uyt soude volghen, dat hy geen God en soude 2sijn. Want gelijck God alleen doet dat hy wilt, 3soo en kan hy geen God sijn, die doet dat hy 4niet en wilt, ofte lijt dat een ander wilt.Ga naar eind4

5de Wijsheyt.]

6Alsoo wort hy genaemt Proverbiorum 8,22. 7Sap. 8,4, insonderheyt in den 2 tot de Corinthen 81, 24.

9het leven.]

10In den selven was het leven, ende het leven was 11het licht der menschen, segt onsen Euangelist 1,4, 12noemende de Heere Christum het leven. ofte 13om dat hy al wat leeft onderhout: ofte om dat 14hy het geestelick leven aen alle redelicke creatueren 15geeft, gelijck het Theophylactus uytlegt, 16ende den auteur hier naer segt: ofte om dat hetGa naar eind16 17een van zyn eygendommen is, dat wy in hem 18leven, alsoo de oude Vaders geleert hebben. In 19den Vader sijn wy, in den Sone leven wy, in den 20Heyligen geest nemen wy toe, segt Cyprianus.

21hy oock den Sone geeft.]

22Siet Ioh. 3, 35. item 13, 3. Matth. 28. Luc.Ga naar eind22 2310,22.

24de Soon was al in allen.]

25Christus is al in allen, dat is het eynde, ende 26het begin: gelijck het de oude Vaders uytleggen: 27ende gelijck het spreeckwoort van de 28Griecken, oock by andere gebruyckt, medeGa naar eind28 29brengt. Den Apostel in den eersten tot den Corinthen 3015, 28, gebruyckt de maniere van sprekenGa naar eind30 31van God den Vader: ende tot de Coloss. 3, 3211, van God den Sone: welcke reden de oude 33Vaders tegen de Arrianen gebruycken, die de 34eerste plaets tegen den Sone, ende zyne Godheyt, 35trecken. Soo dat den auteur, de tweeGa naar eind35 36plaetsen wel by een gevoegt heeft: om te toonen, 37dat de Sone niet minder en is van macht als 38de Vader; als een God zijnde.

39Des Vaders eygen beelt.]

40Alsoo wort de Heere Sap. 7,26. tot den Coloss. 411, 15. in den tweeden tot de Corinth. 4, 4, 42genaemt, om dat hy, gelijck Oecumenius met 43de Griecksche Vaders segt, God uyt God is: 44ende daerom brengt S. Hieronymus op de selveGa naar eind44 45plaets, de woorden des Apostels Hebr. 1,3, daer 46de Sone het evenbeelt des selfstandigheyts Godes 47wort genaemt. Hy is dan het beelt des Vaders: 48ten eersten, in het aensien van zijne Godheyt: 49ten tweeden, in het aensien van zijne mensheyt, 50ende de menschen: om dat hy sijnde onsichtbaer 51in zyn natuere, sichbaer is gheworden in de onse. 52Die my siet, segt hy, Philippe, die siet den Vader. 53Ende dat, om ons het beelt Godes wederom teGa naar eind53 54geven, dat in ons door de sonde was vergaen, 55Ende daerom is hy by ons gekomen. Want gelijck 56een beelt dat door vuyligheyt vergaen ofteGa naar eind56 57versleten is, niet vernieuwt en kan worden, ten 58sy dat hy komt, wiens beelt dat het is: soo is het 59beelt des Vaders tot ons gekomen, om het selveGa naar eind59 60in ons te vernieuwen, dat door de sonde teenemael 61vergaen was.

62des Vaders welgevallen.]

63Gelijck de Vader self in zijnen doop heeft getuygt, 64seggende, Dit is mijnen lieven Sone, in de 65welcken ick mijn welbehagen genomen hebbe. Het 66welcke de eerste stemme is, segt Cyprianus, dieGa naar eind66 67de Vader in de persoon van den Vader gesproken 68heeft: ende oock, segt hy, niemant als hy 69alleen, onder alle die in den hemel sijn, en soude 70Iesum Christum zijnen Sone hebben derven 71noemen.

[pagina 218]
[p. 218]
35[regelnummer]
*God self, en eewig God, als God. *maer niet te minGa naar eind35Ga naar eind35
 
*De Vader gaf de Soon, als Vader, zijn begin:
 
*Wt hem, maer niet naer hem. Waer souden wy wat halenGa naar eind37Ga naar eind37Ga naar eind37
 
Om dit te meten af? Siet aen de klare stralen,Ga naar eind38
 
*De stralen van de Son. zy sijn noch voor noch naer,
40[regelnummer]
Maer met, en uyt de Son. soo gaet het oock met haer.Ga naar eind40

1God self.]

2Dat is, niet anders als God: ende dit is dat den 3heyligen Euangelist segt: ende het Woort was 4God.

5maer niet te min.]

6Den auteur begint hier wat hooger te gaen, 7alleen om te toonen met een woort ofte twee, 8hoe verre dat de oude Vaders, geperst sijnde van 9de ketters, sijn geklommen, ende segt in het korte, 10het gene daer zy soo vele van hebben geschreven: 11dat de Sone Godes, alsmen van hem 12spreeckt, sonder te spreken van den Vader, wort 13geseyt het gene dat hy is, van hem selven te sijn, 14ende van hem selven te hebben: maer in het 15aensien dat hy Sone is, ende Sone van den Vader, 16alles van den Vader te hebben. Ende daerom 17oock, gelijck S. Augustinus segt, wort hy inGa naar eind17 18het aensien van hem selven God genaemt, maer 19in het aensien van den Vader, de Sone. ende gelijck 20Cyrillus segt, de Dryeenigheyt in het aensienGa naar eind20 21dat zy een is, is sonder begin: maer de persoonen 22hebben een begin, ende wederom geen begin. Want 23de Vader is sonder begin: ende is de Sone ende denGa naar eind23 24H. Geest, haer begin. Het welck begin ofte 25oorsaeck, is boven ons, gelijck het voor onsGa naar eind25 26is, ende is in het aensien van al dat geschapen is,Ga naar eind26 27geen begin: om dat het was, gelijck den H. Iohannes 28segt, in den beginne. Den auteur heeft 29eygentlick met dese twee veerskens uytgedruckt 30het gene dat de Griecksche Theologanten 31seggen van de Sone, dat hy is αὐτόθεος, niet 32αὐτοϋιός: God van hem self, maer niet van hem 33self Sone.

34de Vader gaf de Soon, als Vader, zijn begin.]

35De oude leeraers seggen, dat de Vader een 36begin is, de Sone een begin is, den Heyligen 37Geest een begin is. De Vader een begin sonder 38begin, de Sone een begin uyt het begin, den 39Heyligen Geest een begin uyt alle beyde. Al is 40het dan dat de Sone is een begin uyt het begin, 41soo moeten wy weten dat hy is sonder begin: 42om dat dit beginsel is sonder begin. De SoneGa naar eind42 43(segt Augustinus) is niet door hem selven, maer uyt 44dien, die uyt niemant en is: geboren van eewigheyt, 45nemende zijn geboorte uyt de eeuwigheyt des Vaders: 46eeuwig uyt eeuwig, God uyt God, gelijck de 47Vader eeuwig is, ende God is.

48Vyt hem, maer niet naer hem.]

49Dit sijn de eygen woorden van Cyrillus ende 50Gregorius: ἐϰεῖθεν γὰρ, ἀλλ᾽ οὐ μετ᾽ ἐϰεῖνον; 50 51sprekende van de Sone ende den H. Geest: 52die, (seggen zy,) sijn uyt den Vader, maer 53niet naer den Vader. Waerom? om dat den 54Vader, gelijck hy van eeuwigheyt geweest is, 55alsoo den Sone van eeuwigheyt heeft gewonnen: 56ofte, om dat de Vader niet en is geweest 57eer hy de Sone heeft gewonnen. om dat hy 58van eeuwigheyt is geweest, ende van eeuwigheyt 59hem heeft gewonnen.

60de stralen van de Son.]

61Gregorius in zijn eerste boeck Van de Sone, 62ende oock ander Vaders, willende te kennen geven, 63hoe dat de Sone Godes van eeuwigheyt is 64met den Vader, ende nochtans als Sone geboren 65is uyt den Vader, gebruyckt de selve reden, dieGa naar eind65 66hier den auteur alreede heeft gebruyckt: dat hy 67soo is van eeuwigheyt geboren uyt den Vader, 68dat hy niet en is naer den Vader, maer van eeuwigheyt 69met den Vader: gebruyckt oock de 70gelijckenis van het licht van de Son, ofte (gelijck 71den auteur doet, ende hy selve in zyn boecxken 72van de Godheyt aen Eunomius) van de stralen 73van de Son: die niet en sijn naer de Son, maer 74met de Son, ende nochtans uyt de Son. Om te 75kennen te geven, dat oock alsoo de Vader noyt 76en is geweest sonder de Sone, ende dat de Sone 77nochtans als Sone is uyt den Vader. Ander gebruycken 78de gelijckenis van het licht ende van 79zijn glans. de welcke niet en konnen gescheyden 80worden, ende worden nochtans onderscheyden: 81als sijnde het eene licht, het ander glans. 82oock soo, dat de glans is uyt het licht, maer niet 83naer het licht. jae oock soo, dat het licht noyt 84en is geweest sonder glans. Het welcke zy meynen 85aldernaest uyt te drucken de eeuwige, endeGa naar eind85 86daerom onuytsprekelicke, geboorte van den Sone 87uyt den Vader. die de H. Schrift oock voor 88oogen stelt, al ist dat zy van de maniere der selver 89niet en spreeckt. Ende dese gelijckenissen 90hebben gebruyckt meest alle de oude Vaders. 91Als Gregorius, Chrysostomus, Theophylactus, 92Leo, Augustinus, Ruffinus op de artikelen van 93het Geloof, lanck ende breet, Iustinus in zijne 94uytlegginge ofte belijdenis Van het Geloof, met 95meer andere. Tertullianus tegen Praxean, ge-

[pagina 220]
[p. 220]
 
*Hoe seylen wy dus hoog? ick bidde laet ons strijcken,Ga naar eind41Ga naar eind41
 
En loopen met den riem, en dese klippen wijcken.Ga naar eind42
 
Een peert dat ongetoomt misbruyckt zijn' eygen macht,Ga naar eind43
 
Heeft zijnen meester haest in ongeval gebracht.Ga naar eind44
45[regelnummer]
Die van der aerde gaen, en na den hemel draven,
 
Gaen seylen sonder roer, en varen sonder haven.
 
Den ancker is hier best. de mens en gaet niet vast,Ga naar eind47
 
Die blint en onbedacht naer Godes wijsheyt tast.Ga naar eind48
 
*Naer dat de schoonen hof van Eden was gesloten,Ga naar eind49Ga naar eind49
50[regelnummer]
Met allerhande vreugt en lusten overgoten,Ga naar eind50

1bruyckt de gelijckenis van den wortel ende de 2spruyte, van de fonteyne ende de riviere, van deGa naar eind2 3Son ende hare straelen. Die het selve met veelGa naar eind3 4redenen bewyst.

5Hoe seylen wy dus hoog?]

6Den auteur gheeft te kennen met de naervolgende 7woorden, niet dat dese gelijckenis nieuw 8is, als die, gelijck gheseyt is, alle de Vaders meest 9gebruyckt hebben: ofte, datse ongherymt is, alsGa naar eind9 10die van de oude kercke komt. Maer ten eersten,Ga naar eind10 11dat men niet lichtveerdich en moet, het gene boven 12alle schepselen is, by geschapen dinghen vergelijcken: 13ten tweeden, dat de oude Vaders, eenige 14dingen hebben geschreven, om haer teghen 15de vyanden van de kercke ende de H. Schrift te 16verklaren, die de H. Schrift met de selve woorden 17niet en segt: niet soo seer, om uyt te legghen 18dat zy segt, als om te verdedighen het ghene zy 19wilt seggen: ende datmen hier buyten niet enGa naar eind19 20behoort te gaen. ghelijck hy selve oock tot noch 21toe niet en heeft gedaen. Beter ist dat wy van dese 22saken spreken met Ambrosio, die segt: En 23vraegt my naer dese verborgen natuere niet. Ick enGa naar eind23 24weet dit beter niet als ick het weet. Dat weet ick 25alleen wel, dat ick niet en weet het gene ick niet 26weten en kan. Ende met Hilario, in zyn tweede 27Van de dryeenigheyt, die, sprekende van de 28eeuwighe gheboorte des Soons uyt den Vader, 29daer den auteur tot noch toe van heeft gesproken, 30oock seer wel segt: Ick en weet het niet, ick 31en ondersoecke het niet, ende sal my selven nochtans 32troosten. De erts-engelen en hebben het niet ghehoort. 33het begrijp vanden tijt en begrypt het niet:Ga naar eind33 34geen propheet en heeft het gevat: geen Apostel en 35heeft het gevraecht, de Sone self, en heeft het niet 36gheseyt. Ende voorwaer, indien de mens niet en 37kan de Son aensien, die den vierden dach ghemaeckt 38is, hoe soude hy de eeuwighe gheboorte, 39de eeuwige natuere van de Sone Godes aensien, 40die alle de daghen ghemaeckt heeft, ende ons 41verstant? Daerom laet ons leeren weten, dat 42wy niet en weten, dan dat God gewilt heeft dat 43wy souden weten, door den Heere Christus: 44door wien wy konnen weten al dat wy moeten 45weten. Iae laet ons leeren, dat wy niet meer en 46konnen weten. Ende dese verborgentheden 47laten varen.

48Naer dat de schoonen hof.]

49Hier begint den auteur te bewijsen den ellendigenGa naar eind49 50staet der menschen naer Adam, die alle in 51hem ende in haer van de sonde zyn besoetelt; jaeGa naar eind51 52door hem oock in haer: ende niet alleen de doot 53van het lichaem, sijnde een straffe van de sonde, 54maer oock de sonde, synde de doot van de siele, 55in hem deelachtig syn geworden, gelijck een out 56Vader wel seght: door dien dat zy door hem deGa naar eind56 57genade Godes hebben verloren, ende alle daghe 58noch de vruchten van zyne sonde voortbrengen. 59Bedorven van verstande, door de onwetentheyt 60ende duysternis van het selve; bedorven van wille, 61door dien dat die stryt tegen de onderdanigheyt, 62die zy Gode schuldigh sijn. Gelijck de erfsonde 63oock anders niet en is, dan een onwetentheyt 64van verstande, ende geen onderdanicheyt 65in de wille. Om eyndelick te bewysen, dat niemant 66de selve genade deelachtig wort, dan die 67de gheboorte in Adam te niet doet, door de herboorte 68in Christo: de welcke het lam is, dat van 69den beginne des werrelts geslachtet wort: (gelijck 70den Heylighen Iohannes van hem spreeckt,) 71ende altijt by de zijne met de teeckenen van zyn 72genade is geweest. tot dat hy selve is geworden 73mens, ende alsoo ghekomen tot den mens; beydeGa naar eind73 74de waerheyt hebbende van onse natuere endeGa naar eind74 75de suyverheyt: sijnde buyten de lendenen vanGa naar eind75 76Adam, ende geen tiende gevende (gelijck den 77Apostel tot den Hebreen in het 7 spreeckt) in 78Abraham, maer de tiende selve met Melchisedech 79ontfanghende. Op dat hy, als niet gheraeckt 80van het serpent, de bete ende het lijckteeckenGa naar eind80 81van het serpent, daer wy ter werrelt 82mede komen, door zyn bloet soude uytvaghen,Ga naar eind82 83ende met zyn leven oprechten het ghene in ons 84was vervallen door het onse. Eyndelick, op dat

[pagina 224]
[p. 224]
 
Dat Adam met zijn vrou *door haer moetwilligheytGa naar eind51Ga naar eind51
 
Het liefelick prieel van Oosten was ontseyt,Ga naar eind52
 
Heeft hy, van God verjaecht, den segen moeten derven,
 
Begonnen quaet te doen, begonnen quaet te erven,Ga naar eind54
55[regelnummer]
Een vyant van het goet, besoetelt, ongesont,Ga naar eind55
 
Verandert en vervalst, bedorven inde gront.Ga naar eind56
 
*De doot wort in den mens en met den mens geboren,
 
Verlaten van hem self, en van hem self verloren:Ga naar eind58
 
Door Adam sonder God: door Adam en zijn zaet,Ga naar eind59
60[regelnummer]
Met Adam en door hem, gestelt in Adams staet.
 
Noch was de groote God soo vol bermertigheden,Ga naar eind61
 
Dat Adam niet soo haest de wet hadd' overtreden,
 
Of heeft hem op de plaets, alwaer hy was verleyt,Ga naar eind63
 
Een vaste medecijn en hulpe toegeseyt.Ga naar eind64
65[regelnummer]
*Als dat hy niet en sou in eeuwigheyt verdreven,Ga naar eind65
 
Gebannen en verjaecht met zijn geslachte leven:
 
Maer dat des vrouwen saet, sijnd' eenmael opgestaen,Ga naar eind67
 
Den vyant met gewelt sou breken en verslaen;
 
Vermorselen den kop, verteeren en vernielen,
70[regelnummer]
Den vader van de doot, den moorder van de sielen.
 
Dit heeft altijt gestaen als eenen grooten schatGa naar eind71
 
In Godes sin bewaert, besloten, en vervat,Ga naar eind72
 
Geteyckent, vast gemaeckt, beset aen alle kanten,Ga naar eind73
 
Gesegelt, toegedaen, met seven diamanten,Ga naar eind74
75[regelnummer]
Gegeven God den Soon: geleyt in zijnen schoot,Ga naar eind75
 
Als sleutel van der Hel, als middel voor de doot.Ga naar eind76

1de natuere die inden eersten mens de werrelt 2met de sonde vervuylt hadde, in den tweeden 3mens, die mens was sonder sonde, ende God 4boven alle creatueren, de werrelt soude suyveren 5van de sonde.

6door haer moetwilligheyt.]

7Want om dat zy meerder begeerden te zijn 8als zy waren, sijn zy min gheworden als zy waren. 9Daerom, ghelijck den eersten Adam ons 10bedorven heeft, om dat hy mens sijnde, wilde 11Gode gelijck syn: soo heeft den tweeden Adam 12ons verlost, om dat hy God synde, mens heeft 13willen worden.

14De doot wort in den mens.]

15Om te kennen te gheven, dat niet de sonde 16door de doot, maer de doot door de sonde in de 17werrelt is gekomen: ghelijck een out Vader wel 18segt, ende den Apostel getuygt Rom. 5.12.

19Als dat hy niet en sou.]

20Siet Genes. 3. 15.

[pagina 226]
[p. 226]
 
*En als de groote vloet quam dalen uyt de wolcken,Ga naar eind77
 
Het aertrijck nemen in, uytroeyen alle volcken,Ga naar eind78
 
En dat de wilde zee met haere vollen tochtGa naar eind79
80[regelnummer]
Stont boven op het lant, vermengelt met de locht,Ga naar eind80
 
*Heeft Noë met zijn huys op desen balck geswommen,Ga naar eind81
 
Gesloten in een hout, en weder uyt gekommen:Ga naar eind82
 
In 't midden van de vloet, gedreven van de sont,Ga naar eind83
 
En buyten menschen troost, *noch binnen het verbont:Ga naar eind84Ga naar eind84
85[regelnummer]
Dat ghy daer na seer klaer *met Abraham ginckt maecken,Ga naar eind85Ga naar eind85
 
O minnaer van de mens en richter van zijn saecken.Ga naar eind86
 
Van doen is uwen lust, gedachten ende wens,Ga naar eind87
 
Vernoegen ende sin, gekomen op de mens.Ga naar eind88
 
Iehova weest ghelooft: doen hebt ghy weer begonnenGa naar eind89
90[regelnummer]
Te dencken op uw werck, des Vaders hert gewonnen;Ga naar eind90
 
Verbolgen en verstoort, onstuymich ende fel.Ga naar eind91
 
*Ghy sijt van doen ter tijt geweest Emmanuel.

1En als de groote vloet.

2Hier begint den auteur nu te bewijsen, dat IesusGa naar eind2 3Christus, die geweest is, als vooren is geseyt, 4voor den tijt, ende belooft is voor het begin van 5den tijt, ende ten lesten is gegeven in de vervollingeGa naar eind5 6des tijts, is de selve Christus. Die daerom 7is het inhout van alle beyde de verbonden, ende 8ons geeft het eeuwighe leven uyt ghenade. HetGa naar eind8 9welcke is wederom het eenigh eynde van alle 10beyde de verbonden. Doch overmits dat nietmant 11de wille Godes en kan kennen sonder hem,Ga naar eind11 12soo ist dat hy menighmael de Vaders heeft aengesproken,Ga naar eind12 13eer hy gekomen is. Ende daerom 14hebben oock eenige onder de oude leeraers geseyt, 15dat hy het woort genaemt is: om dat hy 16van den beginne met zyn volck heeft ghesproken, 17ende zyne soete stemme heeft laeten hooren.

19Heeft Noë met zyn huys.]

20Siet Geneseos 7.

21noch binnen het verbont.]

22Om de belofte der genade, gedaen alreede inGa naar eind22 23het Paradijs, aengaende het saet van de vrouwe: 24ende daerom is het oock dat de oude vaders 25seggen, dat de arcke is gheweest een voorbeeltGa naar eind25 26van de kercke, buyten de welcke niemant en 27kan behouden sijn: ende uytdruckelick, dat deGa naar eind27 28vloet, die het aertrijck bedeckt heeft, voor Noë 29ende de gene die met hem in de arcke waren, 30eenen doop; voor de andere een straffe geweest 31is. die (segt Cyprianus in zijnen 7 brief tot Pompejum) 32niet en hebben konnen door het water 33behouden worden: gelijck die in de kercke niet 34gedoopt en worden door het water, niet gesuyvert 35ende salig gemaeckt worden.

36met Abraham ginckt maecken.]

37Te weten, het verbont van genade: dat eerstGa naar eind37 38met Abraham ende de zyne ghemaeckt wort 39Genes. 15. van te vooren, doch niet soo duydelick,Ga naar eind39 40met Adam gemaeckt ende begrepen in dieGa naar eind40 41treffelicke woorden Gen.3,15. Doch den auteur 42sprekende van het eerste ende tweede, gheeft te 43kennen, dat dit verbont, het welcke in het aensienGa naar eind43 44van den tijt sich verspreyt heeft, van Adam 45tot Abraham, van Abraham tot Mosen, ende de 46verlossinghe uyt AEgypto, ten lesten van de verkondinge 47des wets tot de komste des Heeren in 48het vlees; in het aensien van den gront ende fondament,Ga naar eind48 49een verbont was: te weten de HeereGa naar eind49 50Christus self; die zy altemael gemeen hadden.Ga naar eind50

51Ghy sijt van doen ter tijt geweest Emmanuel.]

52Den auteur segt, dat de Heere Iesus van den 53beginne af is geweest Emmanuel: dat is, God met 54ons. Welcke naem hem is toegeseyt. Esa.7,14. endeGa naar eind54 55toegeeygent Matth. 1,23. Ende hierom hebbenGa naar eind55 56de oude Vaders wel geseyt, dat de gene dieGa naar eind56 57geloochent hebben, dat de Heere in het vlees gekomen 58is, oock niet en konden bekennen, dat deGa naar eind58 59selve Christus gekomen was voor zyn komste:

[pagina 230]
[p. 230]
 
Gekomen daer wy sijn, den hemel schier vergeten,Ga naar eind93
 
Den wijsen Abraham gevrijt, en laeten wetenGa naar eind94Ga naar eind94
95[regelnummer]
Wat dat hy soude doen. *Den ouden Vader ginck
 
Vertrecken in een lant, daer hy was vremdelinck;Ga naar eind96Ga naar eind96
 
Alleen door het geloof. *Heeft Isaack gekregenGa naar eind97Ga naar eind97
 
Den wortel van den boom, den vader van den segen;Ga naar eind98
 
Die gaf ons Israël, den onbevreesden helt,Ga naar eind99Ga naar eind99
100[regelnummer]
Die sich heeft tegen u met worstelen gestelt.
 
*Gelijck een jongelinck met soete min ontsteken,Ga naar eind101
 
Volgt over al zijn lief: het herte moet hem breken.
 
Indien hy niet en siet, indien hy niet en vint
 
De gene die hy soeckt, en grondelick bemint:
105[regelnummer]
Gaet over al haer na: telt altemael haer gangen,Ga naar eind105
 
Bewaert haer, siet haer aen met innerlick verlangen:Ga naar eind106
 
Zijn oogen staen op haer: de geest is hem beswaert,Ga naar eind107
 
Is nimmermeer van haer, tot dat hy met haer paert.Ga naar eind108
 
Soo was het oock met u. doen Ioseph was begraven,Ga naar eind109Ga naar eind109
110[regelnummer]
En dat uw dertel volck geworden was tot slaven:Ga naar eind110

1te weten, by de Vaders in het eerste verbont. 2Tertullianus in het boeck Van het vlees Christi, 3Maer ghy lieden, segt hy, en laet dat niet toe: omGa naar eind3 4dat ghy die Christum niet en wilt aenveerden, dieGa naar eind4 5van doen af leerde het menschelick geslacht aen te 6spreken, te verlossen, te oordeelen; in de gedaente 7van vlees, dat noch niet en was geboren: om dat het 8noch niet en soude sterven, voor dat zyne geboorte 9ende sterflickheyt verkondigt waren.

10Den ouden vader ginck.]

11Siet Genes.12, 1. ende Act.7, 3. daer het 12van den eersten martelaer den H. Stephanus 13wederom verhaelt wort.

14heeft Isaac gekregen, &c.Den Vader van den 15segen.]

16Gelijck Abraham de Vader der gheloovigen 17genaemt wort, soo wort Isaac te recht de Vader 18van den segen alhier ghenaemt: ofte om dat hy 19eerst het teecken van den seghen in zyn vlees 20heeft ontfangen, te weten de besnijdinge: Genes. 2121, 4. ofte om dat hy de eerste vrucht van het 22gheloove is gheweest: ofte om dat hy het eerste 23voorbeelt is geweest van onsen Heere Christus, 24die de segen boven alle segen is. Want gelijck de 25Heere Christus was een Sone van de ghene die 26naer de natuere niet en konde baren, soo wasGa naar eind26 27Isaac een sone van de gene die niet meer naer de 28natuere en konde baeren, ende gelyck daer het 29gheloove van Abraham den ouderdom te niete 30dede, alsoo heeft in de Heylige maecht het gheloove 31de natuere overwonnen. Doch den auteur, 32als hy Isaac den Vader van den seghen noemt, 33heeft noch andere redenen gehadt: als bysonderGa naar eind33 34dat Genes.25,22 de Heere tot Rebecca, huysvrouwe 35van Isaac, segt, datter twee volckeren in 36haer lijf waren. Iacob te weten de Vader van de 37Ioden (die den eersten seghen, het saet van Abraham, 38Gen.22 toegeseyt, ende de genade hebben 39genoten) ende Esau, de vader van de Heydenen, 40die in haer plaets gekomen, ende gelijck den Apostel 41spreeckt Rom. 11.20. ingegriffiitGa naar voetnoot1 zijn. 42Het welcke seer wel bewesen wort van Tertullianus 43in zyn boeck, Tegen de Ioden.

45Gelijck een jongelinck.]

46Dese gelijckenis wort ghebruyckt van de H. 47Schriftuere, om te kennen te gheven, de onuytsprekelicke 48liefde die de Heere de zyne altijt 49heeft toegedraghen. Maer insonderheyt in het 50Hoog liet Salomonis. Ende dat is de oorsaeck, 51dat de oude Vaders, sprekende van de liefde des 52Heeren tot zyne gemeynte, over al dese ghelijckenisse 53gebruycken.

[pagina 234]
[p. 234]
 
Zy sijn van u bevryt: en wederom hier naerGa naar eind111
 
Gestiert, gevolgt, geleyt, tot in de veertig jaer:Ga naar eind112
 
Gekoestert en gequeeckt. in bosschen end' in heydenGa naar eind113
 
Hebt ghy gestelt voor haer *een vier om haer te leyden.
115[regelnummer]
*Met water uyt den steen, met broot dat door de locht
 
Quam vallen op het volck, haer kinders opgebrocht.Ga naar eind116
 
Iae tegen het gebruyck en allerhande reden,Ga naar eind117
 
Bewesen dijne jonst. haer *in het lijf gesnedenGa naar eind118
 
De teyckens van uw komst: *gesteken in de mont,
120[regelnummer]
Gelijck ghy nu noch doet, de kracht van uw verbont.Ga naar eind120
 
De straffe zee geslicht, gemaeckt tot effen paden,Ga naar eind121
 
Soo dat de kinderen van Iacob daer op traden,
 
Gelijck als op de vloer. de vyant die versanck,
 
En al het groot gewelt van Pharao verdranck.Ga naar eind124
125[regelnummer]
*Dan rechters ingestelt, dan koningen gekoren:Ga naar eind125Ga naar eind125
 
Maer boven al den helt van Isai geboren,Ga naar eind126Ga naar eind126
 
In eeuwigheyt gekroont, en naer hem Salomon:Ga naar eind127
 
Het volck door groot verdriet gebrocht uyt Babylon.Ga naar eind128
 
Door Esdras wysen raet, en Nehemias stieren,Ga naar eind129Ga naar eind129
130[regelnummer]
Ierusalem verweckt, en weder wel doen tieren:Ga naar eind130

1een vier om haer te leyden.]

2Siet Exodi 14 9. Psal.78. daer de Propheet 3segt: Ende hy haddese des daegs geleydet door eenerGa naar eind3 4wolcke, ende den gantschen nacht door eenen glans 5viers.

6Met water uyt den steen.]

7Siet Exodi 17,5. ende den Apostel, tot den 8Corinth. in zyn eerste. 10,4 daer hy segt, dat 9dese steen-rotse was Christus.

10in het lijf gesneden De teyckens van uw komst]

11Den auteur verstaet de besnijdenisse. HetGa naar eind11 12welcke het eerste bysonder Sacrament is gheweest, 13daer mede dat de Heere zyn verbont 14heeft besegelt: gelijck de selve oock het verbont 15van de besnydenisse wort genaemt Act. 7,8. 16ende dat hy in het vlees van zyn volck uyt onuytsprekelickeGa naar eind16 17liefde heeft ghesneden. niet anders, 18als men de woorden van een verbont gewoon 19is in houten tafelen te laten snijden. EndeGa naar eind19 20dat is dat hy segt, haer in het lijf gesneden De 21teyckens van uw komst. Siet de instellinge daer van 22Genes. 17,10. Ende wort vernieuwt Iosue 5, 2.

23gesteken in de mont.]

24Den auteur verstaet het ander besonder Sacrament 25van het oude verbont, te weten, het 26paesch lam, het welcke onder ander beteeckende,Ga naar eind26 27de vereeninge, voedinge, ende levendighmakinge,Ga naar eind27 28inden toekomenden Christo.

29Dan rechters ingestelt.]

30Het volck van Israel, sijnde onder het ghebietGa naar eind30 31van eenen Heer, die heer is van al ende boven al, 32is verscheyden manieren van regieringen onderworpen 33geweest tot de komste des Heeren aller 34heeren in het vlees. Onder ander van Iesus af totGa naar eind34 35Eli den priester onder rechters geweest, tot dat 36zy door haer eyghen versoeck eenen koninck 37verkregen hebben: Saul te weten.1, Sam.8,22.Ga naar eind37 38die ghekroont wort van Samuel in het selve 39boeck cap. 10,1. In wiens plaetse David wort 40gesalft in het selfde boeck cap. 16,13. het waere 41ende rechte voorbeelt van den eenigen Coninck 42van Israel, die in het vlees soude verschijnen. 43Doch den auteur, volghende oock in dit deel de 44oude vaders, stelt vijf eeuwen tot de komste desGa naar eind44 45Heeren. De eerste, van Adam tot Noë: de tweede 46van Noë tot Abraham: de derde, van Abraham 47tot David: de vierde, van David tot de 48gevanckenis van Babylon: ende de vyfde, van 49de verlossinge, tot de komste des Heeren.Ga naar eind49

[pagina 236]
[p. 236]
 
En wederom het volck benout, door het gesicht,Ga naar eind131
 
En door het schoon gelaet van Ester, opgericht.Ga naar eind132
 
Haer dickwils aengeseyt, in 't midden van haer lyden,Ga naar eind133
 
De komste van u selfs besloten voor de tyden.
135[regelnummer]
*Tot dat de grooten raet, soo dickwils aengeroert,Ga naar eind135Ga naar eind135
 
Beteyckent en voorseyt, is eenmael uytgevoert:Ga naar eind136
 
Dat God van Israel, de gever van de wetten,Ga naar eind137Ga naar eind137
 
Hem selven oock een wet om onse wil sou setten;Ga naar eind138
 
*Te worden dat wy sijn. dat het beloofde saetGa naar eind139
140[regelnummer]
Sou breken met gewelt *den vinder van het quaet.Ga naar eind140Ga naar eind140
 
*De boden die rontom den hemel altijt sweven,Ga naar eind141
 
En haer tot dynen dienst gestadelick begeven,Ga naar eind142

1Tot dat de grooten raet.]

2Hier begint den auteur te toonen, hoe dat het 3Woort, dat inden beginne was, ende by God 4was, ende God was, daer door alle dingen gemaeckt 5sijn, en daer sonder niet gemaeckt en is 6dat gemaeckt is, dat met den Vader gemeen 7hadde de natuere vanden Vader, dat is, dat waerachtig, 8onveranderlick God was, niet minder als 9den Vader, nochte nae den Vader, maer een met 10den Vader, Sone is geworden van de mensche, 11ende heeft aengenomen de natuere vande mensche, 12ende alsoo is geworden ware mensche, in 13de maeght, ende uyt de maeght aennemende het 14vlees vande mensche, blijvende God boven alle 15mensche: sonder te veranderen de Godheyt 16door de swackheyt van het vlees in het vlees, 17maer aennemende het vlees door de kracht van 18zijne Godheyt: om ons door zijn vlees te brengen 19tot God, ende ons een nieuwe geestelicke 20geboorte te verleenen door de zijne in het vlees. 21op dat, gelijck de eerste geboorte des Sone Godes, 22daer den auteur boven heeft af gesproken, is 23geweest eerst uyt God, daer nae uyt de mensche, 24alsoo onse eerste geboorte soude zijn uyt de 25mensche, de tweede uyt God.

26Te worden dat wy zijn.]

27Dat is, de menschelicke natuere aen te nemen. 28Want de Heere Christus heeft de natuere aengenomen 29die van Adam besoetelt was: op dat hy, 30segt Cyrillus, van de swackheyt van Adam, onse 31natuere soude verlossen, ende de selve met zynen geestGa naar eind31 32mede deelen.Ga naar eind32

33den vinder van het quaet.]

34De Satan: teghen Manichaeum, die de sonde 35Gode toeschreef. S. Augustinus, in zyn boeck 36Van de kerckelicke leere; Het quaet nochte de 37quaetheyt en is niet van God, maer van den duyvel 38gevonden, om dat de selve oock goet van Gode wasGa naar eind38 39gheschapen. Ende een weynich daer nae: De 40duyvel niet te vreden sijnde dat hy alleen moste vergaen, 41heeft andere tot quaet geraden. op dat de gene 42die een vinder was van zijne eygen quaetheyt, oock 43een oorsaeck van eens anders quaetheyt soude worden. 44Cyrillus in zyn boeck Tegen de Anthropomorphiten, 45in zyn 23.cap. Al het vlees, segt hy, 46wort beschuldigt vanden vinder van quaet. Nyssenus 47ende andere vande Griecksche Vaders spreken 48oock geern alsoo, om reden als geseyt is. Laet 49ons dan dit overdencken, ende de goedertierenheyt 50des Heeren Iesu tegen de quaetwilligheyt 51des duyvels stellen. De duyvel en hadde de 52mens niet geschapen, ende heeft hem verleyt. 53De Heere Iesus hadde de mens geschapen, ende 54heeft hem herschapen. Iae om dat te doen, sich 55self oock mens gemaeckt. Om alsoo den duyvelGa naar eind55 56te ontrecken, de natuere die hy geschapen ende 57den duyvel verleyt hadde. Daerom heeft hy 58oock aengenomen het gene dat wy zijn, ende 59niet het gene in ons is vanden duyvel: dat is deGa naar eind59 60natuere van de mens, niet de sonde ende de verdorventheyt, 61de welcke is inde mens; maer vanden 62duyvel, den vinder van het quaet ende den 63bederver van het gene dat in ons goet was, ende 64dat van God was.

65De boden die rontom den hemel altijt sweven.]

66Den auteur gebruyckende het woort altijt, 67legt uyt het woort het welcke den H. Euangelist 68Matthaeus gebruyckt, cap.18,10. daer de Heere 69segt, dat de Engelen inden hemel altijt sien het 70aensicht zijns vaders. Tegen de gene die daer 71uyt besloten, niet wel verstaende het Grieckse 72woort, dat de Engelen van eeuwigheyt de tegenwoordigheyt 73Godes genieten, ende dies volgende,Ga naar eind73 74eeuwich zijn. Want het woort en beteeckent 75geene eeuwigheyt, maer geeft alleen te

[pagina 238]
[p. 238]
 
Sijn al gegaen tot u. De schoone Gabriël,Ga naar eind143Ga naar eind143
 
Is van den hemel af gedaelt op uw bevel,
145[regelnummer]
Naer Idumaea toe, landauwe van de Ioden;Ga naar eind145
 
Vermaert en wel bekent: gelijck hem was geboden.
 
Gevallen door de locht, heeft zijnen voet gesetGa naar eind147
 
In Galileën lant, tot binnen Nazaret:Ga naar eind148
 
Aldaer *de groote bruyt des hemels was geseten,Ga naar eind149
150[regelnummer]
Die door hem aldereerst de blijschap moeste weten.
 
Haer hert was vol van God, en hadde vast in d'hantGa naar eind151Ga naar eind151
 
Zijn wet en zijn verbont. Soo sach zy den gesant,
 
Den hemelschen heraut: die door de gouwe saelen
 
Van d'ongebaende locht seer schielicken quam daelen:
155[regelnummer]
Gesonden vande prins en vorst, die niemant niet,Ga naar eind155
 
Dan binnen in het hert, *en inden geest en siet.
 
Gelijck in eenen droom de menschen dickwils dolen,Ga naar eind157
 
Half wacker, half in slaep, maer niet te min bestolenGa naar eind158
 
Van sinnen en verstant, en sien wat voor haer gaen:
160[regelnummer]
Soo sach de reyne maeght den jongelinck daer staen.
 
Zijn hayr was noch bedaut, van door de locht te rijden,
 
En van de natte drift der wolcken te doorsnijden:Ga naar eind162
 
Zijn wangen wit als snee, gelijck den hemel laet,Ga naar eind163, 164
 
Ontsteken van de Son, of van den dageraet,

1kennen het gestadig vertoon dat de Engelen aenGa naar eind1 2Gode doen, in het gewillig aenbieden van haren 3dienst. Overmits dat zy verstaen, dat desen 4dienst niet en is uyt dwanck, nochte om de 5weerdigheyt van hare natuere, maer uyt genade. 6Gelijck Damascenus seer wel segt, Dat zy dienaers 7zijn van God, naer zyne genade.Ga naar eind7

8de groote bruyt.]

9Niet alleen een poëtische maniere van spreken, 10maer oock die de oude gebruycken tegenGa naar eind10 11Nestorium, ende zyns gelijcke. die seyden dat 12de Heylige maecht alleen moeder was vande 13mensche: ende andere, gelijck Carpocrates, Ebion, 14ende Cerinthus, die wel dorsten seggen, 15dat zy van Ioseph bekent was geweest. Soo datGa naar eind15 16zy maeckten een vrouwe van de maecht, God 17tot een leugenaer, zynen Sone tot een bastart. 18Om welcke redenen de Vaders (gelijck Tertullianus 19ende andere) alsoo somtijts spreken.

20en inden geest en siet.]

21Wy sien God met den geest, niet gelijck hy is, 22maer na dat wy ons selven inbeelden dat hy is,Ga naar eind22 23uyt het gene dat wy meynen dat hem aldernaestGa naar eind23 24bykomt; ofte uyt zyn werck, oft uyt het geneGa naar eind24 25dat hem toegeschreven wort. Gelijck de schilders,Ga naar eind25 26segt Gregorius, in zyn Gespreck op de geboorte 27onses Heeren, haer eerste werck sonder 28coleuren afmalen, om zyne onendigheyt ende 29onse swackheyt. In zyne sprake, ὅτι μόνον 30σϰιαγραφεῖται ὁ θεός. Want God is soo 31verre boven al het gene dat wy van hem dencken, 32als hy verre is boven het gene dat wy sijn.

[pagina 240]
[p. 240]
165[regelnummer]
Soo heeft hy haer gegroet met woorden vol van krachten,Ga naar eind165
 
*Die God (*ô wonder werck!) haer in het lichaem brachten.Ga naar eind166
 
*Tot dat de maeght een soon, een vrouw van onsen aert,Ga naar eind167
 
Een dochter van een mens, *haer vader heeft gebaert.
 
*Die voor den hemel was, en die de groote palenGa naar eind169Ga naar eind169
170[regelnummer]
Des aertrijcks heeft gevest, de wateren doen dwalen

1ô wonder werck!]

2Een werck dat alle wercken te boven gaet. 3Ende daerom segt Ambrosius, in zijn eerste Van 4het geloove: men mach wel weten, dat de HeereGa naar eind4 5Christus is geboren: men mach niet ondersoecken, 6hoe hy is geboren. Dat alleen en mach ick niet ontkennen, 7dit en derf ick niet ondervragen.Ga naar eind7

8die God haer in het lichaem brachten.]

9Soo dat nae de bootschap vanden engel, door 10de overkomste van den Heyligen Geest, hetGa naar eind10 11woort is inde maecht ghekomen, ende in haerGa naar eind11 12vlees geworden. op dat niemant dat de woorden 13vanden engel toe en schrijve: als dat verreGa naar eind13 14vande meyninge des auteurs is. Want het schrickelicke 15dwalinge soude wesen, te gelooven, dat 16het Woort God, soude ontfangen zijn uyt het 17woort des engels: gelijck Athanasius seer wel 18bewijst in zijn boeck Van de moeder Godes. 19Ende daerom segt oock den Euangelist, dat den 20engel van stonden aen van daer is gegaen. Luc. 211, 38, op dat niemant hem dat soude toeschrijven. 22Maer hoe is het geschiet? Den auteur, gelijck 23nu alreede is gesien, noemt het een wonder 24werck: om dat de wijse onbekent is. Soo datGa naar eind24 25Chrysostomus, op den brief tot de Romeynen,Ga naar eind25 26seer wel segt: Ick weet dat het Woort vlees geworden 27is, ende hoe het vlees geworden is, en weet ick 28niet. Sijt ghy verwondert, dat ick het niet en weet? 29geen schepsel en weet het. Ende hoe soude het 30mogelick zyn, dat de mens, die niet en kan begrijpen, 31hoe het slijck ende de siele, als de mens 32eerstmael wiert geschapen, met den anderenGa naar eind32 33ghevoecht is gheworden, soude verstaen, hoe 34het vlees ende de Godheyt vereenigt is geworden, 35inde gene, ende door de gene, die de mensGa naar eind35 36heeft geschapen.

37Tot dat de maecht.]

38De Heere is geboren uyt een maecht, op dat 39hy geen Vader uyt het bedorven saet van Adam 40soude hebben, die het bedorven saet van AdamGa naar eind40 41quam met zijn exempel stichten, door zijn volkomenGa naar eind41 42rechtveerdigheyt oprechten, door zijneGa naar eind42 43verdiensten, in het Paradijs wederbrengen. Den 44auteur doet daer by, een vrou van onsen aert, omGa naar eind44 45dat hy niet min mens moste zijn als Adam, maerGa naar eind45 46buyten de verdorventheyt van Adam, die deGa naar eind46 47verdorventheyt van Adam quam wechnemen. 48Soo dat hy niet alleen daerom en is reyn geboren,Ga naar eind48 49om dat zy maecht was: maer heeft zijn 50moeder selve gesuyvert met zijn geboorte, omGa naar eind50 51dat hy de suyverheyt was vande natuere die hyGa naar eind51 52quam suyveren.

53haer vader heeft gebaert.]

54Naer zijne eewigheyt ende Godheyt. Want 55indien dat alles, (gelijck oock boven uyt S. AugustinusGa naar eind55 56is verhaelt) is ofte God ofte schepsel, 57ende indien de Heere Christus ware God is, gelijck 58hy is, soo moet de selve die Sone was van 59de maecht, oock wel schepper geweest sijn van 60zijn moeder. Ende alsoo spreken alle de oude 61vaders. Chrysologus: O maecht uyt u wort hy, 62die u gemaeckt heeft, uyt u spruyt uwen oorspronck, 63in uw saet is uwen vader, in uw vlees is uwen God: 64jae hy heeft het licht des werrelts uyt u genomen, dieGa naar eind64 65de werrelt haer licht heeft gegeven. Ende op een 66ander plaets vande selve, Zy heeft hem gedragen, 67die de werrelt draecht: zy heeft hem gevoet, daer 68alles voetsel van ontfanckt. Basilius bisschop van 69Seleucien: Doen heeft het schepsel gesien, dat van 70te vooren niet en is gesien geweest, eenen sone, vader 71van zijne moeder, een kint dat voor zijn moeder was, 72een kint dat ouder was dan alle eeuwen.

73Die voor den hemel was.]

74De gedachten vande mens, en gaen niet verder 75dan het lichaem, daer zy aen, ende in gebonden 76zyn. Oversulcks geschiet het gemeynelick,Ga naar eind76 77dat als zy vande vernederinge des Heeren hooren 78spreken, welcke vernederinge begonnen 79heeft met zyne geboorte, zyne hoogheyt vergeten,Ga naar eind79 80jae vergeten zyne eewige geboorte uyt den 81Vader. Daerom komt nu den auteur ende vermaentGa naar eind81 82eenen yder, dat hy boven alle hoogheyt 83is gebleven, die hem soo uytnemende vernedertGa naar eind83 84heeft. Toont oock voorder, dat hy God is geweest, 85met verscheyden eygendommen die God 86alleen toekomen. Van de welcke de eerste is genomenGa naar eind86 87vande scheppinge, die God alleen wort 88toegeschreven, ende een God alleen. Soo dan deGa naar eind88 89selve Christo toekomt, moet hy niet alleen God, 90maer de selve God zijn, in het aensien van hetGa naar eind90 91wesen.

[pagina 242]
[p. 242]
 
Rontom het drooge lant, de groote konstenaer
 
Van hemel en van aerdt, komt woonen binnen haer.
 
De grooten erfgenaem van al dat is geschapen,
 
aDie met den blixem speelt, de winden heeft tot knapen:Ga naar eind174Ga naar eind174
175[regelnummer]
Die met des donders macht, en vreeselick gewelt,Ga naar eind175
 
Tot aen de wortel toe, de boomen neder velt:
 
*Die niet geboren is, maer *voor den tijt gewonnen,Ga naar eind177Ga naar eind177
 
*Onendich, *onbepaelt, en niet en heeft begonnen:Ga naar eind178Ga naar eind178
 
*Die tot den hemel reyckt, *en op de wolcken rijt,
180[regelnummer]
*Iehovah sonder naem, *besluyt sich met den tijt:Ga naar eind180

1Die niet geboren is.]

2Om te kennen te geven, dat de Heere van 3eeuwigheyt sonder moeder is: al ist dat dit 4woort oneygentlick vande eeuwige geboorteGa naar eind4 5wort gebruyckt in onse sprake.

6voor den tijt gewonnen.]

7Om te kennen te geven, dat de Heere alleen 8uyt den Vader is van eeuwigheyt, ende dat de 9schriftuere eygentlick so spreeckt, gelijck Psal.Ga naar eind9 102,7. Du bist mijn Sone, ick hebbe dy heden gewonnen.

12Onendich.]

13Hier gaet den auteur noch voort, ende om te 14toonen dat de mens Christus, die ontfangen was 15vande maecht, zijnde waerachtig mens, oock 16waerachtig God was, bewijst dat noch ander eygendommen,Ga naar eind16 17die God toegeschreven worden, 18niet alleen de gene die oock eenigsins inde mens 19zyn (als daer is, het leven, de wetenschap, de 20waerheyt, de wille, de rechtveerdigheyt, die in 21God wel volkomender ende anders, nochtans 22oock eenichsins inde mens zyn) maer oock de 23andere, van de welcke niemant, jae selve oock deGa naar eind23 24Engelen niet en zijn deelachtig, (als daer is, dat 25hy almachtig, onendig, onbepaelt is) oock den 26Sone toekomen, ende hem oock eygen toekomen,Ga naar eind26 27als die een is in het wesen.Ga naar eind27

28onbepaelt.]

29Die geen plaets en besluyt, om dat hy buytenGa naar eind29 30alle plaets is: daer sonder geen plaets en is, om 31dat hy alles vervolt.Ga naar eind31

32Die tot den hemel reyckt.]

33Een maniere van spreken, die betoont, dat de 34Heere Christus boven alle hemelen is: gelijck 35de schriftuere segt, Dat de wijsheyt (alsoo wort 36hy genaemt) reyckt van het eynde tot het eynde, 37te kennen gevende, dat hy alle beyde de eyndenGa naar eind37 38met zyne oneyndigheyt te boven gaet. 39Want hy kan reycken (segt een out Vader) tot 40al dat geschapen is, al ist dat hem niet en kan besluyten 41al dat geschapen is.

42en op de wolcken rijt.]

43Een maniere van spreken, die den H. GeestGa naar eind43 44seer bemint. Deuteronom. 33,26, O recht: daerGa naar eind44 45en is niemant, die den stercken God gelijck is, die op 46de hemelen tot uwe hulpe rijt, ende op de wolcken, 47in zijne hoogheyt. Psal. 68, 34. Die op de hemelen 48der hemelen rijdet, welcke van outs her zijn. Psal. 49104,3, Hy overwelft zijne hooge salen met water: 50hy stelt de wolcken tot zynen wagen. Psalm 18, 10, 51ende 11, Ende hy boog de hemelen ende daelde neder: 52ende een donckerheyt was onder zyne voeten. Ende 53hy reet op Cherub, ende vloog ende dreef op de 54vleugelen des wints. Doch dit wort alles van den 55auteur geseyt, om te toonen, dat een Christelick 56gemoet, sprekende van de nederigheyt des 57Heeren, daer altijt moet tegen stellen zyne 58hoogheyt: op dat wy niet in slape en vallen, 59maer altijt handelende van zyne kleynheyt, gedenckenGa naar eind59 60zyne grootheyt, ende dat hy sijnde 61boven ons, ons gelijck is geworden alleen om 62ons: blijvende noch evenwel altijt boven ons.

63Iehovah sonder naem.]

64Dat is, die nae zijne Godheyt geenen eygen 65naem en heeft, om dat zyne naem komt uyt de 66waerheyt van zyne onbegrijpelicke natuere: ofte 67om dat de Ioden de naem, die hem hier ende 68in de Heylige schrift gegeven wort, niet uytGa naar eind68 69en drucken.

70besluyt sich met den tijt.]

71Want die God uyt God was voor den tijt, 72was God ende mens, gekomen tot de mens, 73ende geworden mens in de mens.

[pagina 244]
[p. 244]
 
*Besluyt sich in de mens, *wort van de maeght ontfanghen,Ga naar eind181
 
Gedragen en gebaert. zy sit met groot verlangen,
 
Verwachtende den tijt, verwondert ende stom,
 
*Dat God wort haren soon, *en haren bruydegom.Ga naar eind184

1Besluyt sich in de mens.]

2Dat is, die God was voor den tijt, maeckt 3sich selven mens binnen den tijt: binnen ofte met 4de welcken tijt, al gemaeckt is, dat gemaeckt is: 5ende voor de welcken is geweest, de gene die alleen 6niet gemaeckt noch geschapen en is: te weten, 7de Heere Christus, die alleen geweest is eer 8den tijt was, ende en heeft niet begonnen met 9den tijt, noch inden tijt, noch nae den tijt. Om 10dat hy, (segt Augustinus) was een Heere vanden 11tijt, oock doen den tijt begon.

12wort van de maecht ontfangen.]

13Waerachtelick ontfangen, op dat zy waerachtelick 14ende een waerachtig mens soude baren: 15waerachtelick vande maegt gebaert, op dat hy 16niet min waerachtelick haren Sone soude sijn, 17als hy de Sone Godes was: ende alle beyde, omGa naar eind17 18dat hy middelaer soude sijn van alle beyde, ons, 19ende God. Soo dat wy ten rechten mogen seggen, 20dat hy haren Sone is geweest, die zy ontfangen 21ende gebaert heeft: al ist dat het van haer 22niet en quam, dat zy hem ontfangen ende gebaert 23heeft, segt Cyprianus seer wel, maer van 24God. Sprekende vande maniere ende middelen 25van dese verborgentheyt, niet van het vlees selve, 26het welcke hy niet uyt den hemel gebracht, maer 27in, ende vande maecht, heeft aengenomen, als 28waere mens: dat hy geworden is uyt, ende in, 29ende om de mens. Laet ons dan vastelick gelooven, 30niet alleen, dat het Woort God was, met 31den Heyligen Iohannes, daer alreede boven van 32gesproken is: maer oock, Dat het Woort, gelijck 33de selve segt, aen het veertiende veers, vlees geworden 34is, ende onder ons gewoont heeft. Niet 35dat het selve, gelijck Eunomius leerde, in vlees 36verandert is geweest, maer het vlees om onseGa naar eind36 37wille heeft aengenomen. Gelijck de selve plaetse 38altijt, ende van outs eendrachtelick alle oude 39vaders uytgeleyt hebben. Als onder andere 40met Athanasio, Gregorio, Ambrosio, Flaviano,Ga naar eind40 41bisschop van Antiochien, Gelasio, bisschop van 42Caesarea, Chrysostomo, Severiano, bisschop van 43Gabalen, ende hare woorden die doe ter tijt 44noch in de handen van de Christenen waren, 45seer klaerlick bewesen wort van Theodoreto,Ga naar eind45 46(die selve bisschop van Cyren in Syrien geweest 47is, ende in het Synode van Calchedonien, van 48ses hondert bisschoppen voor een schriftmatig 49ende oprecht herder ende leeraer, is verklaert geweest) 50in zijne Tsamen-sprekinge, genaemt 51Atreptos. Waer in hy seer ernstelick tegen de 52dwalingen van zijnen tijt ende voor zijnen tijt, 53bewijst, Dat het Woort vlees geworden is, niet 54veranderende zyne natuere; dat is, de Goddelicke, 55maer aennemende de onse; dat is, de menschelicke. 56Gelijck het woort vlees, in den voorgehaeldenGa naar eind56 57text, niet alleen beteyckent het lichaem, 58maer oock de siele, tegen Arrium ende 59Eunomium: ende niet alleen de siele, maer oock 60de redelicke siele, tegen Apollinarium. SonderGa naar eind60 61de welcke de mens geen volkomen mens is, ende 62die de mens maeckt ware mens, ende volkomelick 63af-sondert, als waere mens. Op dat wy in 64den Heere Christo alle beyde de natueren bekennen 65ende onderscheyden: te weten, die aengenomen 66is, ende aengenomen heeft. Want aenGa naar eind66 67alle beyde is de mens even veel gelegen: dat hy 68ware God ende ware mens is. De wijse van dit 69ontfangen is ons onbekent, de middel was hetGa naar eind69 70geloove. Want hy moeste uyt de maecht geboren 71worden, die het geloove, niet de wellust des moedersGa naar eind71 72heeft ontfangen, segt S. Augustinus.

73Dat God wort haren soon.]

74Te weten, God de Soon.

75en haren bruydegom.]

76Te weten, God den Heyligen Geest: die over 77haer gekomen is, gelijck dat geseyt wort Lucae 781, 35. S. Augustinus segt seer wel in zyn Hantboeck 79aen Laurentium: De selve Iesus Christus, 80sijnde de eenige Sone Godes, is geboren van denGa naar eind80 81Heiligen Geest, ende uyt Maria de maecht. Ende 82voorwaer den Heyligen Geest is een gave, die alsoo 83groot is als die hem geeft, dat is, God: gelijck de 84Vader God, ende de Sone God is. Ende in het 85boeck Van de Christelicke leere, Dat de Sone 86Godes geboren is uyt een mens: maer niet door een 87mens. Al ist dat de meyninge van Ruffinus, ende 88ander Vaders, meer over een komt met het gene 89dat den auteur hier segt. Die meynt, dat by den 90H. Euangelist Luca, van de gantsche Dryeenicheyt 91wort gesproken, alsser geseyt wort, De 92Heylige Geest sal over u komen: ende de kracht des 93allerhoochsten sal u overschaduwen. Soo dat den 94alderhoochsten is de Vader: de kracht des alderhoochsten, 95de Sone: ende dat den Heyligen 96Geest alleen wort uyt gedruckt. Want alsooGa naar eind96 97soude de Sone Godes sijn haren Sone, als 98mensche, ende haren bruydegom, als Sone 99Godes. Welcke naem den selven in het aensien

[pagina 246]
[p. 246]
185[regelnummer]
De maen was negenmael, met nieuw gespannen peerden,Ga naar eind185Ga naar eind185
 
Geloopen om end' om den ronden kloot der eerden,
 
Te wijle dat zy droech. Augustus groot van macht,
 
Hadd' onder zijn gewelt Iudeën oock gebracht:
 
Die gants de werrelt heeft doen eerstelick beschreven.Ga naar eind189
190[regelnummer]
Den vromen Ioseph quam om zynen naem te geven;Ga naar eind190
 
Bewaerder van de maeght. Maria ginck met hem,Ga naar eind191
 
En wandelden te saem tot binnen Bethlehem.Ga naar eind192
 
*Alwaer de groote soon van Iesse placht te leydenGa naar eind193
 
Zijn schapen op het droog, of in begraesde weyden.Ga naar eind194
195[regelnummer]
Tot dat den hemel hem, voor zynen herder staf,
 
Een scepter en een kroon van eeuwigheden gaf.Ga naar eind196
 
Aldaer hy van te voor met heylig vier ontsteken,Ga naar eind197Ga naar eind197
 
En brandend' in den geest, begonnen heeft te spreken,
 
*Van hem die komen sou: den koninck, die nu stortGa naar eind199
200[regelnummer]
Hem selven in het vlees, en selve mensche wort.
 
Daer quamen zy gegaen. de Son die was geredenGa naar eind201
 
Tot daer zy stille staet, en wederom doet tredenGa naar eind202, 203
 
Haer peerden naer ons toe: daer Capricornus hooftGa naar eind203
 
Ons van den schoonen dach, en van het licht berooft.
205[regelnummer]
Gekomen in de vleck, doorvlogen van den regen,Ga naar eind205
 
En van de strange sneeu, en van de lange wegen,Ga naar eind206
 
Insonderheyt de maeght, die God den Heere brocht,Ga naar eind207
 
Heeft naer een plaets gevraecht daer zy wat rusten mocht:Ga naar eind208
 
Van velen niet gekent, van ander' oock mispresen,Ga naar eind209
210[regelnummer]
*Gelijck de werrelt spreeckt en oordeelt uyt het wesen.Ga naar eind210
 
De plaets en wasser niet. gaet liggen in den stal:Ga naar eind211
 
Wort moeder van het kint, dat meester is van al.

1van zyne kercke over al wort gegeven. Gelijck 2hy oock van hem selven bruydegom genaemt 3wort Matth. 25, sprekende van zyne tweede 4komste.

5Alwaer de groote soon van Iesse.]

6Siet 1 Sam. 17,15. daer geseyt wort, dat David 7de schapen van zyn vader in Bethlehem 8weyde.

9Van hem die komen sou.]

10David heeft van ende door den Heere Christo 11gesproken voor zyne komste in het vlees. 12Daerom segt Tertullianus seer wel: David singtGa naar eind12 13Christus by ons, door de welcke Christus hem selvenGa naar eind13 14heeft gesongen.

15Gelijck de werrelt spreect, en oordeelt uyt het 16wesen.]

17Den auteur spreeckt van de H. Maget, gelijck 18de Heere selve 1 Sam. 16, 17Ga naar voetnoot1, van David; gevende 19Samuel last, om hem te salven. God en 20siet niet op het gene daer de mens op siet. Want de 21mens siet op het gene dat voor de oogen is: maer de 22Heere siet op het hert.

[pagina 248]
[p. 248]
 
*Iehovah komt te laet. naer soo veel groote bodenGa naar eind213Ga naar eind213
 
Gesonden van te voor, vint over al afgoden.Ga naar eind214
215[regelnummer]
Het aertrijck is verdeelt: een yder heeft zijn lot:Ga naar eind215
 
Een yder heeft daer uyt gesloten zynen God.Ga naar eind216
 
aNeptunus heeft in zee de volle macht bekomen,
 
Zijn broeder Iupiter den hemel ingenomen:Ga naar eind218
 
Een ander is in d'hel. de werrelt is besmet
220[regelnummer]
Met Bacchus ende Pan, en over al beset.Ga naar eind220
 
De blintheyt en is niet met monden uyt te spreken:Ga naar eind221
 
Zy vieren haren lust, aenbidden haer gebreken.Ga naar eind222
 
Want Bacchus heeft de wijn, de gulsigheden lief,Ga naar eind223
 
En Venus is een hoer, Mercurius een dief.
225[regelnummer]
bDen oppersten van al is besich gansche dagen,Ga naar eind225
 
Om vrouwen op te doen, te volgen en te jagen,Ga naar eind226

1Iehovah komt te laet.]

2Gelijck de Heere Iesus, die in het aensien van 3zyne Godheyt, Iehovah wort genaemt, (als onder 4andere plaetsen. Ierem. 23, vers.2. daer geseyt 5wort, Dat de naem daer het saet Davids 6mede genaemt sal worden, is Iehova, onse gerechtigheyt) 7inde werrelt gekomen is, in het koutsteGa naar eind7 8van den tijt: soo is hy oock gekomen, als de 9liefde ende kennisse Godes teenemael verkoutGa naar eind9 10was ende vervrosen. Iae, als de werrelt teenemaelGa naar eind10 11verdeelt ende uytgedeelt ofte wech gegeven was 12aen de afgoden. Soo datter geen plaets en was 13gelaten, voor de gene, die alleen God sijnde, by 14de mens quam, ende mens wiert, om de mens 15uyt zyne afgoderije tot de waren God, als met 16de hant, te trecken. Sommige baden aen deGa naar eind16 17overledene menschen, om hare kloecke daden, 18ofte om dat zy vorsten ende heeren groot van 19macht geweest waren. Gelijck de Romeynen 20ende Griecken, de Goden, daer den auteur hierGa naar eind20 21van spreeckt. Als daer was Iupiter, die zy seyden, 22dat den oppersten God was. Neptunus, die 23zy seyden, dat de God van de zee was. Gelijck 24oock Hercules, ende andere meer. De sommige,Ga naar eind24 25de gene die zy meynden, dat wat bysonders totGa naar eind25 26dienst van de menschen gevonden hadden. Gelijck 27Ceres het kooren: Pan de sorge van het 28vee, de welcke zy oock seyden niet alleen God 29van het vee, maer oock van de Natuere te zyn: 30om dat zynen naem dat mede brengt. Want de 31Griecken noemen de werrelt, ende al datter in is, 32τὸ πᾶν. De sommige, hare eygen gebreken ende 33wellusten, onder de naem van de Goden. 34Gelijck de selve oock Bacchus, als God vandeGa naar eind34 35wijn: Mercurius de God van de dieven, ende 36Venus van de hoeren, dienden. Het welcke altemael 37in het breede van Augustino, Clemente, 38Iustino, Lactantio, Arnobio, Tatiano, Cypriano, 39Cyrillo, Minucio, Aurelio Prudentio, ende meer 40andere, die tegen de Heydenen, ende haren 41Godsdienst geschreven hebben, wort bewesen.Ga naar eind41 42Die van Egypten, gelijckerwijs als hier beneden 43wort betoont, en waren niet te vreden met menschen,Ga naar eind43 44maer gaven de eere die den eenigen ende 45eeuwigen God toe quam, aen stomme beesten: 46veel onredelicker als de beesten die zy aenbaden, 47om dat zy hare reden onderwierpen die gene, 48die gheene en hadden: ende haren God maeckten 49van de gene, die minder waren als de mens. 50Waer in de Duyvel niet weynig lust en hadde: 51die nimmermeer blyder en is, dan als hy de 52menschen van God mach vervreemden, ende 53den levenden God onstelen dat hem toe komt. 54Dit en kan oock niet bedocht worden sonderGa naar eind54 55schrick ende bevinge: Dat, doe de menschen 56soo verre waren versmoort in het vlees, dat zyGa naar eind56 57God in menschelicke gedaente van beesten aenbaden,Ga naar eind57 58ende dat zy selve de menschen endeGa naar eind58 59beesten in Godes plaets volkomelick gestelt 60hadden, de ware ende eeuwige God, ware ende 61sterfelicke mens is geworden, om de menschen 62uyt hare dwalinge te gaen halen, die niet en 63konden verstaen wat God was, ofte zy mosten 64het uyt de mens verstaen, die God was. SooGa naar eind64 65dat op de selven tijt als de duyvel gebruyckte 66het vlees, om onsen geest te verdooven, de SoneGa naar eind66 67Godes het vlees aengenomen heeft, om onsenGa naar eind67-68 68geest uyt het vlees te trecken.

[pagina 250]
[p. 250]
 
Vol schandelicke lust. hy laet den hemel staen,Ga naar eind227
 
aVerandert in een stier, bof in een witte swaen.
 
cAl wat de werrelt straft, de wetten quaet verklaren,Ga naar eind229Ga naar eind229
230[regelnummer]
Bidt Romulus volck aen. zy rechten op autaren,Ga naar eind230
 
En kercken tot de locht, aenroepen onbedachtGa naar eind231
 
Het gene dat van haer wort aldermeest veracht.
 
En daer het Roomsche rijck streckt zijne groote wiecken,Ga naar eind233
 
Gekomen in de macht en sottigheyt der Griecken,Ga naar eind234
235[regelnummer]
Gaen dese Goden met. de stercke Persiaen,Ga naar eind235
 
dVergetende de Son, bidt dese Goden aen.Ga naar eind236
 
eEn daer Araxes loopt onstuymig, onbedwongen,Ga naar eind237
 
Hartneckig, bruggeloos, met vreeselicke sprongen,
 
En daer het kouwe volck, onaerdig, fonbeleeft,Ga naar eind239
240[regelnummer]
Gaet dolen op het velt, gen op de wagens leeft.
 
Athenen wijt vermaert, heeft alle de gedachtenGa naar eind241
 
Op haren eygen dienst, en onbekende nachten:Ga naar eind242
 
hLoopt naer Eleusis toe: ineemt toortsen in haer hant,
 
Die zy gestadich roert, die zy gestadich brant.Ga naar eind244
245[regelnummer]
Egypten dol en dwaes, gaet rasen ende tieren,
 
kEn soeckt Osiris vast: aenbidt de wilde dieren.Ga naar eind246
 
lHet wijt beroemde kalf, mgeteyckent met zijn bont,
 
nDen wreeden crocodyl, Anubis haren hont.Ga naar eind248
 
*Iudea Godes huys, is besig met te lettenGa naar eind249
250[regelnummer]
oOp Aarons schoonen rock *en op versleten wetten;Ga naar eind250

1Iudea Godes huys.]

2Tot noch toe heeft den auteur gesproken van 3de verblintheyt der Heydenen, aengaende denGa naar eind3 4Godsdienst ontrent de komste des Heeren Iesu 5in het vlees. Nu gaet hy tot de Ioden, die hy 6segt, dat altijt besig waren, met te spreken van 7de komste des Verlossers, ofte Messias, ende hem 8nochtans niet en sagen, als hy quam. Segt oock, 9dat zy op Aarons rock, ende versleten wetten 10stonden: om het welcke te verstaen, moeten wyGa naar eind10 11weten, dat het volck Godes dry gebreken ofte 12dwalingen hadde, daer door dat zy van de kennisseGa naar eind12 13des Heeren, soo dickwils voorseyt, ende 14haer aengeseyt, versteken wierden. Het eersteGa naar eind14 15was, dat zy gevoelden, dat het rijcke van Messias,Ga naar eind15 16niet verder en streckte, als tot het geluck endeGa naar eind16 17de vermeerderinge van hare regieringe. TenGa naar eind17 18tweeden, en verstonden niet, waerom dat de 19wet verkondiget was: niet om dat het volck inGa naar eind19 20werreltlicken tucht ende goede manieren soudeGa naar eind20 21geregiert worden, (gelijck wy lesen dat de wetten 22van Solon, Lycurgus, Minos, ende andereGa naar eind22 23daer toe gegeven, ende gemaeckt zyn geweest: 24alle gebonden aen de regieringe ende gelegentheytGa naar eind24 25van hare landen ende steden, ende daer nae 26volkomelick gevoecht: als men onder ander 27siet by Aristotelem in zyn tweede Polit.) maer 28op dat de menschen het oordeel Godes, ende 29de schrickelicken haet tegen de sonde, kenbaer 30soude worden, om alsoo haer tot de belofte van 31den Salichmaker te brengen, die alleen den toorn 32Godes, verklaert door de wet, op hem soude nemen.Ga naar eind32 33Ten derden, dat zy geen onderscheyt en 34maeckten, tusschen de wet die de regieringe derGa naar eind34 35manieren, ende de uytwendige ceremonien aen-

[pagina 252]
[p. 252]
 
Maer op Messias meest. doch nemend' op hem acht,
 
En siet niet diese soeckt, en soeckt niet diese wacht.
 
Zy wachten naer zijn komst, en tellen zijne weken:
 
En doen niet dan van hem, en zyne wetten spreken:Ga naar eind254
255[regelnummer]
Staen altijt op de wacht, zijn altijt op haer hoe:Ga naar eind255
 
Maer als hy komt tot haer, zijn al de deuren toe.
 
De werrelt licht versuft, de werrelt is gaen slapen:Ga naar eind257
 
Van niemant onbewist, dan die haer heeft geschapen.Ga naar eind258
 
De schepper van de zee, den hemel en de hel,
260[regelnummer]
Is ballinck in het zijn, ja self in Israël.Ga naar eind260
 
Den hemel staet beschaemt, zijn wonderbare geesten,Ga naar eind261Ga naar eind261
 
Sien liggen haren heer, en prince by de beesten;Ga naar eind262
 
Geworpen in de stal. De sterren dies te meer,Ga naar eind263
 
Aenbieden haren dienst, en kennen haren heer.Ga naar eind264
265[regelnummer]
De schoone gouwen bend', die door de groote schansen,Ga naar eind265
 
Van d'onbepaelde locht gaen springen ende dansenGa naar eind266
 
En houden daer de wacht, die beven. een van haerGa naar eind267
 
Staet boven op zijn hooft, neemt zynen meester waer:Ga naar eind268
 
Gaet seggen over al, gaet roepen aen de wijsen
270[regelnummer]
Die verre zijn van daer, dat zy hem eer bewijsen,
 
Aenbidden haren vorst. En op het selve pasGa naar eind271
 
Quam vallen uyt de locht, daer hy gelegen was,Ga naar eind272
 
Een nieuwe ruytery van schrickelicke machten,Ga naar eind273
 
Die altijt staen by God, en op zijn woorden wachten:
275[regelnummer]
Belegeren het huys, soo schamel en soo kleyn,Ga naar eind275
 
En komen neergedaelt op haren Capiteyn.
 
*Verkondigen den paeys, jae bieden aen het leven,
 
Dat nu de mensche wort in eeuwigheyt gegeven;

1ginck: ende niet en sagen dat dese ceremonien 2niet en bestonden dan in offeranden, kleederen,Ga naar eind2 3spijsen, ende diergelijcke uytwendige saken: 4niet anders sijnde, dan teyckenen van den toekomende 5Messias, die met zyne komste moesten 6ophouden. In de welcke zy daerentegen alle 7hare hope ende verdiensten stelden, ende daeGa naar eind7 8door vergaten die zy altijt seyden te verwachten.

9en op versleten wetten.]

10Verstaet de ceremoniale wetten: die, gelijck 11alreede is geseyt, in eenige uytnemende manierenGa naar eind11 12van doen, ende uytwendige saecken, bestonden. 13Daer van gesproken wort Matth. 11, 13 14De wet ende de propheten tot Iohannem: ende inGa naar eind14 15veel andere plaetsen. Maer in sonderheyt siet 16Actorum 15.

17Verkondigen den paeys.]

18Den auteur verstaet het liet Luc. 2, 14, Eere zy 19God in de hoogste hemelen, ende vrede op der aerden: 20in de menschen een goet behagen, gesongen 21van de Engelen, als hier geseyt wort.

[pagina 254]
[p. 254]
 
Tot Godes eer alleen: en heffen op een liet,Ga naar eind279
280[regelnummer]
Dat niet uyt Helicon, maer uyt den hemel vliet.Ga naar eind280
 
*Niet verre van die plaets, en voor des moeders voeten,Ga naar eind281
 
aStont Tityrus en keeck, en quam den herder groetenGa naar eind282
 
Die nu geboren was, met Corydon zijn maet,
 
Die wederom van daer verblijt en lustig gaet.Ga naar eind284
285[regelnummer]
Nu, kinderen, gaet heen, en leert de bosschen singen
 
Een liet, een wonder liet, van onbekende dingen:
 
Dat Tityrus nu maeckt, dat Corydon nu siet,Ga naar eind287
 
Te krijgen in de vuyst een nieu gesneden riet.
 
Dat Tityrus nu maeckt gedueriglick te quelen,Ga naar eind289
290[regelnummer]
Dat Corydon nu past gedueriglick te spelen,Ga naar eind290
 
Te spelen op zijn riet, te spelen op zijn lier,Ga naar eind291
 
bNiet Daphnis oude pijn, niet cMelibeus vier,Ga naar eind292-294
 
Noch Romulus dwolvin, noch ander sottigheden,
 
Gesongen over al op dorpen ende steden:
295[regelnummer]
Maer kinderen gaet heen; maeckt over al vermaert,Ga naar eind295
 
De bruyloft van de maecht, die haren vader baert.
 
De vromen Ioseph sit verslagen van gedachten,Ga naar eind297
 
En weet niet wat hy doet. nu siet hy aen de krachtenGa naar eind298
 
En wonderen van God. nu siet hy aen het kint:
300[regelnummer]
Dan siet hy naer de maecht, wel eer van hem bemint.Ga naar eind300
 
De maecht is daer by hem, en als in eenen schemel,Ga naar eind301
 
Of in een loos gesicht, sit midden in den hemel:Ga naar eind302
 
Omringt van alle kant, beplant aen alle sy,
 
Besloten en bewaert van Godes borgery.Ga naar eind304

1Niet verre van die plaets.]

2Den auteur geeft met dese naevolgende sestien 3veersen te kennen, wie, ende hoedanig zy 4geweest zyn, die de bootschap van den geboren 5herder Israëlis aldereerst hebben ontfangen: te 6weten, herders. Dat is, slechte onnoosele menschen,Ga naar eind6 7die meer met het vee, als met de menschen 8omme gingen. Slechte onnoosele menschen, 9die verre van de menschen altijt geleeft 10hadden, ende daerom aldermeest bequaem warenGa naar eind10 11om God te leeren kennen. Want die tot 12God wilt komen, moet, ofte syn vry, ende onnooselGa naar eind12 13inde saken van de werrelt, ofte worden.Ga naar eind13 14Rijckdom maeckt gierigheyt: wetenschap inGa naar eind14 15werreltlicke saecken, hooghmoedicheyt ende 16verachtinge van de rechte wijsheyt: het omgaen 17met de menschen, doet vergeten al dat God aengaet. 18Die dit alles hebben, moeten soecken datGa naar eind18 19zy niet en hebben: maer voor al, verachten dat 20zy hebben. De onnoosele, onwetende herders, 21die altijt verre van de menschen gewoont hadden, 22worden aldereerst van God tot God geroepen. 23Eer zy yet geleert hadden, leeren zy het 24meeste, leeren zy het eerste, leeren zy het alderhoogste:Ga naar eind24 25de vernederinge van God, die gekomen 26was tot de menschen, om de saligheyt der 27menschen.

[pagina 256]
[p. 256]
305[regelnummer]
Dan sietse naer het kint, dan slaetse weer haer oogenGa naar eind305Ga naar eind305
 
Naer God ten hemel waert, hem willende vertoogenGa naar eind306
 
Haer nederig gemoet. blijft altijt even wijs,
 
Geeft hem alleen den lof, geeft hem alleen den prijs.
 
Het kint licht voor haer neer, begint tot haer te wennen,Ga naar eind309Ga naar eind309
310[regelnummer]
Zijn moeder aen te sien, zijn moeder wel te kennen:
 
Te geven eenen lach, te bieden haer de hant,
 
Te vliegen om den hals met eenen soeten bant.Ga naar eind312
 
Zy werpt op hem een oog vol moederlick bewegen,Ga naar eind313
 
En lacht hem oock eens toe. Nu sitse weer verslegen,Ga naar eind314
315[regelnummer]
Vol van deemoedigheyt en van gedachten groot,Ga naar eind315
 
En heft haer hert op God, die licht in haren schoot.Ga naar eind316Ga naar eind316
 
Dan komt haer wederom de maechdom in haer sinnen,Ga naar eind317
 
Die zy voor al bemint, beroert haer hert van binnen:Ga naar eind318
 
En dickwils als zy geeft een soentjen aen het kint,
320[regelnummer]
Het kint, dat meer en meer zijns moeders herte wint,
 
Bedencktse wie zy is: en hoe zy is gekomen
 
Tot dese nieuwen staet, voor moeder aengenomen.Ga naar eind322
 
Haer oogen vallen neer, de schaemte komter by,Ga naar eind323
 
En maeckt in haer gesicht een soete schildery:Ga naar eind324
325[regelnummer]
Komt staecken hare vreucht, gaet dadelicken manenGa naar eind325
 
En halen voor den dach de maechdelicke tranen;Ga naar eind326
 
De dochters van de vrees, en van de nederheyt,Ga naar eind327
 
Die dickwils in de vreugt, en in de blyschap schreyt.Ga naar eind328
 
aGelijck de schoone sterr', die' smorgens laet aenschouwenGa naar eind329-336Ga naar eind329
330[regelnummer]
Haer purpuren gesicht, en doet den hemel douwenGa naar eind330
 
Met haer vergulden oog: gelijck in een rivier,Ga naar eind331
 
De roode morgen Son komt spelen met haer vier:
 
Of als een roode roos, noch teer en eerst ontsloten,Ga naar eind333
 
Wort van de kouwe nacht met witten dou begoten:
335[regelnummer]
Soo sat zy vol van glans, van heerlickheyt en licht,
 
Soo liep het witte nat van haer root aengesicht.Ga naar eind336
 
O moeder, ende maecht; o maecht, en reyne moeder,
 
De sone die ghy siet, sal selve de behoeder
 
Van uwen maechdom sijn: hy maeckt dat ghy hem hout:
340[regelnummer]
Want God heeft u gevrijt, den hemel u getrout.Ga naar eind340
[pagina 258]
[p. 258]
 
Toont dat ghy moeder sijt. Ey lieve, laet uytbrekenGa naar eind341
 
Het hert dat niet en liecht, en willet niet versteken.Ga naar eind342
 
Al ist dat hy nu licht ellendig, en ontblootGa naar eind343
 
Van heerlickheyt en macht, zijn macht is even groot.
345[regelnummer]
*De Son loopt in het zijn: de Maen met haren wagenGa naar eind345Ga naar eind345
 
Blijft binnen zijn paleys: de nachten, en de dagenGa naar eind346
 
Verkeeren in zijn huys. Het gout, dat aen de sy
 
aVan Pleias staet gevest, is zijn tapissery.Ga naar eind348
 
bOrion heeft van hem zijn schoone plaets verkregen,
350[regelnummer]
En past op zijnen dienst: cstaet met den blooten degen.Ga naar eind350
 
dDe wagen past op hem, als hy maer eens en winckt,
 
eDie van de kouwe vloet van fTethys niet en drinckt.Ga naar eind352
 
Begraven in het stroo, licht boven al de bergenGa naar eind353
 
Daer Roomen mede trotst, en derf de werrelt tergen,Ga naar eind354
355[regelnummer]
Besloten in een hut, verdruckt tot in het stof,
 
Is boven alle macht. Den hemel blijft zijn hof;Ga naar eind356Ga naar eind356
 
Zijn balcken zijn de locht, van Oosten tot in Westen:Ga naar eind357
 
De wolcken zijn gordijn: de groote zee zijn vesten.Ga naar eind358
 
De werrelt blijft zijn huys: ⋆ons herten zyne kerck.
360[regelnummer]
Waer dat hy licht of gaet, is in zijn eygen werck.Ga naar eind360

1De Son loopt in het zijn.]

2Het gene dat van den auteur tot noch toe geseyt 3is geweest van de maecht, ende het kint, 4dient eensdeels om te kennen te geven, dat de 5Heere niet alleen waere mens is geweest, ende 6oversulcks alle andere eygendommen van deGa naar eind6 7mens heeft gehat, maer oock kints ende kinderachtigGa naar eind7 8is geweest; alle dage wassende, gelijck 9den Euangelist van hem spreeckt, ende toenemende 10in wijsheyt. Ende daerom noemt de 11selven hem oock niet alleen een kint, maer oock 12een kindeken. Luc. 2,80Ga naar voetnoot1. Het welcke wederom 13al streckt om te toonen, dat hy ons gelijck is geweest,Ga naar eind13 14uyt genomen in het gene, dat hy ons 15quam af nemen, te weten, de sonde. Hier toe 16dient oock al het gene, dat hier van de moeder 17wort geseyt, die een rechte moeder, jae oockGa naar eind17 18recht moederachtig is geweest tegen haren Sone.Ga naar eind18 19Het welcke wederom bewijst dat hy waerachtig 20mens is geweest. Want de liefde die de maget 21hem toedroeg als God, teenemael een ander was, 22als de moederlicke, die hier wort beschreven. 23Dit heeft dan den auteur poëtische wijse, totGa naar eind23 24verciersel van het werck, in het breede uytgemeten.Ga naar eind24 25Nu gaet hy weder klimmen, ende toonen 26dat die mens, jae dat kint, alle de eygendommen, 27ende wercken van den levendigen 28God toequamen. Niet alleen om te kennen teGa naar eind28 29geven, dat hy een met God was in het wesen, 30maer oock dat de twee natueren, waer van dat 31de eene tot noch is beschreven (de menschelicke, 32te weten) eenen persoon in den Heere 33maecken. Ende dat, volgende de H. Schriftuere, 34die op dese wijse van hem spreeckt. Alsoo lesen 35wy dat den Apostel Roman. 9, 5, van den selven 36daer hy van geseyt heeft, dat hy uyt de VadersGa naar eind36 37soude zyn nae het vlees, segt dat hy is God boven 38al. Ende in meer ander plaetsen.

39ons herten zijne kerck.]

40Daer om ist dat den Heyligen Apostel segt 41inden 1 tot de Corinth. 3, 16, Weet ghy niet dat 42ghy Godes tempel sijt, ende dat de Geest Godes in u 43woont? Want wy moeten weten, dat niet alleen 44de Sone Godes in ons herte woont, gelijck de 45Vader ende den H. Geest, om dat hy over al is: 46maer oock met zynen geest, om dat hy by ons 47met zyn genade is. Siet tot den Ephes. 3, 17.

[pagina 260]
[p. 260]
 
Laet Caesar in zijn goet en moedigheyt verwerren,Ga naar eind361Ga naar eind361
 
Aentrecken zijnen rock van purpur, met de sterren
 
Gestickt en geborduert: bden Ister en den Rijn
 
Doen vallen voor hem neer, die nu verwonnen sijn:
365[regelnummer]
Klimm' boven op zijn koets, en laet hem selven dragenGa naar eind365
 
cTot op Tarpejus berg met zynen gouwen wagen,
 
Dat kostelick gebouw: van daer hy rontom sietGa naar eind367
 
De werrelt gants en gaer staen onder zijn gebiet.Ga naar eind368
 
Dit kint licht boven hem. Iudea wort verheven,Ga naar eind369
370[regelnummer]
De scepter lang belooft aen Iuda wort gegeven.
 
Dat dSina sy verheucht, dat nu eIordanes vry,Ga naar eind371
 
En fBasan sich vertoog, dat gSion sich verbly.Ga naar eind372
 
Laet Idumea toch den dach van heden vieren,
 
hHaer palmen rijsen op, en winnen de laurierenGa naar eind374
375[regelnummer]
Daer Roomen mede pocht, idie Caesar met zijn hant
 
Gaet leggen in den schoot van Iupiter den sant.Ga naar eind376
 
Sijt willekom groot kint, gesien in alle landen,Ga naar eind377Ga naar eind377
 
Gebootschapt in de locht: door wien de sterren branden.Ga naar eind378
 
Den hemel ommegaet. de wijse komen gaen,Ga naar eind379
380[regelnummer]
Geropen door uw vier, om u te bidden aen.Ga naar eind380
 
Sijt willekom groot kint, voor duysent jaer beschreven,Ga naar eind381
 
En duysent jaer daer toe; ten lesten noch gegeven,
 
Ten lesten tot uw volck gekomen. Sijt ghy daer,
 
*O gast van Abraham, o Iacobs worstelaer?Ga naar eind384Ga naar eind384Ga naar eind384
385[regelnummer]
Och siet toch eens, hoe kleyn, hoe teer is hy geworden,
 
*Die Cherub niet en deckt, en niet en kan omgorden.Ga naar eind386Ga naar eind386

1O gast van Abraham.]

2Siet Gen. 18, 3,4, ende voorts. daer Abraham 3den Engel ontfangt, die de oude vaders seggen, 4dat de Heere Christus is geweest. Ende daerom 5segt Cyrillus, bisschop van Ierusalem: Die by 6Abraham hadde geëten, heeft by ons geëten: te kennen 7gevende, dat het de selve was, die AbrahamGa naar eind7 8vergastende by hem at, met de gene, die waereGa naar eind8 9mens onder de menschen als mens heeft geëten, 10om in alle manieren de menschen te leeren, dat 11hy waere mens was. Tertullianus tegen Marcionem: 12Iae wy weten, dat doen oock onder de Engelen 13de Heere aen Abraham is verschenen, sonder geboren 14te worden, met het vlees, te weten, naer het verschilGa naar eind14 15van de oorsaecke.

16Die Cherub niet en deckt.]

17Dat is, die oneyndig is, gelijck de Heere 18Christus is nae zyne Godheyt. Het woort CherubGa naar eind18 19wort op verscheyden manieren in de schrift 20gebruyckt. Somtijts is het eenen eygen naem. 21Gelijck Nehem. 7, 61. Somtijts wort het voor 22de kinderen, die op de genade stoel gemaecktGa naar eind22 23stonden, genomen. Gelijck Exodi 25,19. 37,8, 24ende op meer ander plaetsen. Somtijts voor den 25Engel des Heeren, als Ezech. 9,3. 10,4. 79,4, 26maer in sonderheyt heeft den auteur de ooge 27hier gehat op de eerste plaetse van den selven 28propheet: daer geseyt wort, dat de heerlickheyt 29Godes haer verhief boven den Cherub, daer boven 30zy was.

[pagina 262]
[p. 262]
 
Hy die den hemel vult, sich over al verspreyt,Ga naar eind387
 
*Wort met een hant gevat, en weder neer geleyt.Ga naar eind388
 
De groote Capiteyn, onwinbaer in het stryen,Ga naar eind389
390[regelnummer]
*De wagen Israëls, en al haer ruyteryen:Ga naar eind390
 
Haer bollewerck, haer schans, de meester van het velt:
 
De velt-heer van zyn volck: haer kracht, en haer gewelt.
 
Die sonder spies of boog te roeren of te spannen,
 
Versloech op eenen nacht soo menig duysent mannen,
395[regelnummer]
*Van Sancherib vol moets, tot spijt, tot trots van hem:Ga naar eind395Ga naar eind395
 
En track uyt zyn gewelt de stat Ierusalem.
 
Sijt willekom groot kint, bekent in al de dalen,
 
Daer Moses met uw volck, en Iosuë ginck dwalen:Ga naar eind398Ga naar eind398
 
Van *Amos wijsen soon beschreven, en geroemt,Ga naar eind399Ga naar eind399/400
400[regelnummer]
De schoonste die men vint, van Salomon genoemt.
 
*O roose van het velt, hoe sijt ghy soo verdwenen?Ga naar eind401Ga naar eind401
 
Hoe licht ghy soo veracht? hoe sijt ghy soo verschenen?Ga naar eind402

1Wort met een hant gevat.]

2Dit dient altemael om te bewijsen, dat de 3Heere Christus een waerachtiglick, tastelick,Ga naar eind3 4sienlick vlees heeft aengenomen: niet uyt denGa naar eind4 5hemel, maer uyt ons, ende met ons, om dat hyGa naar eind5 6het selve dede voor ons. Niet of hy ons vleesGa naar eind6 7alleen schijnelick aengenomen hadde, om deGa naar eind7 8oogen te bedriegen: maer waerachtiglick ende 9volkomelick, om de sielen te verlossen, soo dat 10zyn vlees ons vlees, het zyne het onse is geweest. 11Het welcke hy soo heeft aengenomen, dat hy 12was het gene hy aengenomen hadde. Op dat wy 13weten dat in hem t'saemen, ende waerachtiglick 14geweest zyn, de Godheyt, de siele, het vlees, ende 15dat dit t'saemen in hem eenen Christus is geweest, 16ende noch is: eenen Sone Godes, eenen 17salichmaecker, eenen verlosser. Soo dat dese 18dry in hem maecken twee natueren, doch maer 19eenen persoon: de Sone, te weten, van den 20eenigen God, sijnde oock selve den eenigen 21God, van eeuwigheyt tot eeuwigheyt.

22De wagen Israëls.]

23Elisaeus 2 Reg. 2,12, siende dat Elias op wort 24genomen nae den hemel, ende Ioas koninck van 25Israël, siende dat de doot Eliam quam wech nemen, 262 Reg. 13,14, gebruyckt dese woorden, 27Mijn vader, mijn vader, de wagen Israelis, ende zyne 28ruyterye. Gevende te kennen, dat Elias endeGa naar eind28 29Elisaeus, door haere gebeden ende mirakelen, 30gedaen inde naem des levendigen Gods, die vanGa naar eind30 31Israël voor wagens ende ruyterye diende: ofteGa naar eind31 32meer dan alle de wagens ende ruyterye, hielpen. 33Het welcke den auteur hier bequamelick op denGa naar eind33 34Heere Christo past, van de welcken Elias ende 35Elisaeus, niet dan voorboden ende schaduwen enGa naar eind35 36waren: ende door wiens kracht zy alle haere, 37ende zyne vyanden versloegen. Gelijck de 38Heere selve segt by Oseam 1, 7, Dat hy sich wilt 39ontfermen over het huys Iuda, ende haer wilt helpenGa naar eind39 40door den Heere haren God: ende en wilt haer niet 41helpen door boge, sweert, strijt, peerden ofte ruyteryen. 42Het huys Iuda, daer de Heere Christus uyt 43belooft was, door de Heere Christus selfs, die 44de wagen zyns volcks ende hare ruyterye was.

45Van Sancherib vol moets.]

46Siet 2 Chron.32. Daer den Engel Godes, op 47eenen nacht, hondert ende vijfentachtentig duysent 48mannen verslaet.

49Amos wijsen soon.]

50Den auteur verstaet Esaiam; die boven al seer 51duydelick van de Heere Christo heeft gepropheteert, 52ende derhalven een Euangelist onder 53de Propheten genaemt wort.

54O roose van het velt.]

55Siet het Hoogliet Salomonis 2,1. daer andere 56oversetten de bloeme van het velt: andere, de 57roose van Scaron: andere, de lelie in den velde:Ga naar eind57 58ende beduyden het op den Heere Christum, denGa naar eind58 59bruydegom van zyne gemeynte.

[pagina 264]
[p. 264]
 
Oncierlick, sonder eer, berooft van uwen staet,Ga naar eind403
 
Veel hooger als de Maen, en als de Sonne gaet.Ga naar eind404
405[regelnummer]
*O vorst van Canaan, daer alle beken vloeyen,Ga naar eind405Ga naar eind405
 
Met honig ende wijn, de velden altijt bloeyen,
 
*Daer geenen winter is: hoe sijt ghy soo verdwaelt,
 
En uyt de wech gegaen? hoe sijt ghy soo gedaelt?Ga naar eind408
 
Gekomen sonder kleet, in dese strange dagen?Ga naar eind409Ga naar eind409
410[regelnummer]
Doorreden van de wint, en van des hemels vlagen:Ga naar eind410
 
Te wijle dat de kou, de wreede kou, soo snijt,
 
De locht soo spijtig is, en Boreas soo bijt.Ga naar eind412
 
Och dat de dochters toch van Sion komen spreyenGa naar eind413
 
Haer kleeren over u, dees nederheyt beschreyen.
415[regelnummer]
Och dat het bitter ys, och dat de Noorde wint,
 
Vw' naecktheyt niet en raeckt, uw' teerheyt en verslint.Ga naar eind416
 
Och dat de sonen toch van Adam komen loopen,Ga naar eind417
 
Die ghy nu wederom van Satan moet gaen koopen,
 
En dincken wie daer licht geworpen in het kaf,Ga naar eind419
420[regelnummer]
En vagen uwen druck en soete tranen af.Ga naar eind420
 
Dat Zephyrus toch kom, gelijck hy pleecht te suchtenGa naar eind421
 
Op Libanus schoon hooft, en Galaads gehuchten,Ga naar eind422
 
En blase daer ghy sijt: den hemel in de kou,Ga naar eind423
 
Kom vallen daer ghy licht, met zijnen soeten dou.
425[regelnummer]
Och dat de Winter toch met zijnen grijsen haere,Ga naar eind425
 
Verander' in de Lent, en zynen schepper spaere.
 
Och dat de Somer kenn', en diene zynen heer:Ga naar eind427
 
Och dat het gansche jaer sich liever ommekeer.Ga naar eind428
 
*Och dat sich al de bien vergaren op de tippenGa naar eind429Ga naar eind429
430[regelnummer]
Van desen soeten mont, en dese kleyne lippen:

1O Vorst van Canaan.]

2Also wort de Heere Christus genaemt, om 3dat hy een recht prins ende vorst is van het lant 4Canaan, dat is het lant van beloften: het welcke 5beteyckende in het oude verbont het eeuwigeGa naar eind5 6leven, in het nieuwe den geloovigen volkomelick 7geopenbaert ende toegeseyt door Iesum 8Christum, verschenen in het vlees.

9Daer geenen winter is.

10Dese ende diergelijcke eygendommen moeten 11hier van het rechte Canaan verstaen worden.Ga naar eind11 12waer op alle de manieren van spreken geduytGa naar eind12 13konnen worden, die van het ander spreken. Wy 14weten oock, dat de Heere uyt geen ander Canaan 15en quam. Gelijck den auteur hier spreeckt 16van zyne komste tot ons.

17Och dat sich al de bien.]

18Den auteur schijnt gelet te hebben, op de 19plaetse Esai. 7,15. daer van Messia geseyt wort, 20Boter ende honig sal hy eten.

[pagina 266]
[p. 266]
 
Die niet dan manna sijn, en suycker over al,Ga naar eind431Ga naar eind431
 
Daer uyt de rechte vreucht des herten vloeyen sal,Ga naar eind432
 
En druypen over ons. dat allerhande blommen,Ga naar eind433
 
Beneden op de vloer, en op de kribbe kommen,Ga naar eind434
435[regelnummer]
En kroonen haren prins, betoonen dat ghy sijt,Ga naar eind435
 
Die meester sijt van al, oock meester van den tijt.Ga naar eind436
 
De kinders van de locht, de vogels, komen springenGa naar eind437Ga naar eind437
 
Tot binnen in den stal, en boven op u singenGa naar eind438
 
Den soeten willekom. dat yder een bewijst,Ga naar eind439
440[regelnummer]
*Dat ghy zyt diese voet, dat ghy zyt diese spijst.
 
Eylacen! het begin is anders niet dan lijden,Ga naar eind441
 
Dan pijn en groot verdriet. *men gaet het kint besnijden:
 
De maecht die neemt het op. haer moederlick gemoet,
 
*Geeft gaven voor de pijn, en tranen voor het bloet:Ga naar eind444
445[regelnummer]
Betaelt zijn eerste smert: moet koopen zyne wonden,Ga naar eind445
 
Volbrengende de wet: daer hy nochtans geen sondenGa naar eind446
 
*Met ons en heeft gedaen. zy selve bringt hem daer,Ga naar eind447
 
En moet het werck aensien. dit was zijn nieuwe jaer.Ga naar eind448
 
Herodes woelt en tiert: en meynt hem te verslinden,Ga naar eind449Ga naar eind449
450[regelnummer]
Te brengen om den hals. niet wetende te vinden

1Dat ghy zijt diese voet.]

2De Heylige schriftuere deelt de voorsienigheytGa naar eind2/3 3des Heeren in dry deelen: ten eersten, in hetGa naar eind3/4 4aensien, dat zy haer verstreckt tot alles wat van 5Gode geschapen is: ten tweeden, in het aensien, 6dat oock de minste, ende de geringste creatuerenGa naar eind6 7daer door versorgt worden: ten derden, in hetGa naar eind7 8aensien van elcke mens daer in begrepen. Den 9auteur spreeckt hier van de selve, op de tweede 10maniere genomen: van de welcke de schriftuere 11sprekende, gebruyckt het exempel van de vogels. 12Gelijck Iob. 39,3, Wie bereyt de raven haer 13aes, als haer jonge schreyen tot God, ende misbaerGa naar eind13 14maecken, om dat zy niet en hebben te eten? ende 15Psalm 147, 9, gelijck oock Matth. 10,29. Op 16welcke plaetsen den auteur hier gesien heeft.

17Men gaet het kint besnijden.]

18De Heere Christus heeft besneden willen 19worden, niet alleen om de wet te volbrengen, 20maer om de besnijdenisse van andere, die onder 21de wet besneden waren, in zyn vlees te heyligen.

22Geeft gaven voor de pijn.]

23Een paer tortel duyven, ofte twee duyve-jongen, 24gelijck de H. Lucas getuygt in zyn 2, 24, 25ende geboden wort de selve te offeren in de besnijdenisse,Ga naar eind25 26Levit. 12,8.

27daer hy nochtans geen sonden Met ons en heeft 28gedaen.]

29Dit is oock eenen bysonderen troost, Dat de 30Sone Godes onse swackheyt aengenomen heeft, 31in sulcker voegen, dat de swackheyt die in hem 32was, niet en was sonde, maer betaelinge voor de 33sonde: daer onse swackheden voor het meeste 34deel ofte sonde zyn, ofte een fonteyn, ende oorspronck 35van sonden.

36Met ons en heeft gedaen.]

37De Heere Christus en heeft, segt den auteur, 38geen sonde met ons gedaen, noch oock geerft:Ga naar eind38 39want hy is alleen soo gheboren gheweest, dat hyGa naar eind39 40niet van noode en hadde herboren te worden.Ga naar eind40 41Waer uyt dan blijckt, dat hy alleen besneden isGa naar eind41 42gheweest, om de wet te voldoen, ende om zyneGa naar eind42 43gehoorsaemheyt volkomelick te bewijsen.

[pagina 268]
[p. 268]
 
De gene die hy soeckt, brengt al de kinders omGa naar eind451
 
Geboren op dien tijt. dit was de willekom.
 
Weest willekom van ons. dat dese komste vieren,Ga naar eind453Ga naar eind453
 
En desen grooten dach, de menschen, en de dieren.
455[regelnummer]
De zee sy sonder schip: den hemel sonder wolck:
 
De winckels sonder werck, de straten sonder volck.Ga naar eind456
 
De lantman die voortaen den acker sal gaen teelen,Ga naar eind457
 
Doe nu wat uyt de sin zyn peerden en goreelen:Ga naar eind458
 
De krijgsman zijn geweer. *de leeraer swijge stil,Ga naar eind459Ga naar eind459
460[regelnummer]
Van Godes diepen gront, en van het nieu geschil.Ga naar eind460
 
Sijt willekom groot kint, *die Simeön doet singen,Ga naar eind461
 
*Maeckt Zacharias stom. Ick sie Iohannes springen
 
En hippelen tot u, verheugt, en seer verblijt:
 
*Eer hy geboren is, *eer ghy geboren sijt.
465[regelnummer]
Ghy sult gaen op den berg, *gelijck als van te vooren,Ga naar eind465Ga naar eind465
 
En laten uwe stem, en soete wetten hooren,Ga naar eind466
 
Geseten by de locht (met schrickelick gewoelGa naar eind467Ga naar eind467
 
Van volckeren omringt) in uwen hoogen stoel.
 
De selve die de wet op Sinah hebt gaen maecken,Ga naar eind469
470[regelnummer]
Sult wederom den bant van d'eerste wet gaen slaecken,Ga naar eind470

1De leeraer swijge stil.]

2Gelijck de Heere weynig voor zyn doot, ons 3boven al bevolen heeft de vrede ende de paeys, 4ende ghelyck gans zyn leven ons tot de selve 5heeft geleyt ende ghewesen, soo en isser niet dat 6meer tegen den heyligen dagh van zyne geboorte 7stryt, dan datmen van twist ende tweedracht 8op den selven spreeckt. Op dien dach, segge ick, 9op den welcken de Enghelen de vrede gesongen 10hebben. Gelyck het alleen oock de liefde van de 11eenigheyt geweest is, die den Sone Godes, dieGa naar eind11 12met God een was, een heeft doen worden met 13den mensche om de menschen eerst met den anderen,Ga naar eind13 14ende alsoo met Gode te vereenigen: beyde 15de Ioden, ende die noch vreemdelingen (segt 16den Apostel) van het verbont waren. Ende daerom 17noemt de selven oock de Heere Iesus Ephes.Ga naar eind17 182, 14, onsen paeys, die alle beyde een gemaeckt 19heeft, ende die het afschutsel des middelmuers heeft 20gebroken.

21die Simeon doet singen.]

22Lucae in het tweede, den treffelicken lofsanck 23die de selve daer aen het 29, v, singt, hebbende 24den Heere in zyne ermen, ende gereet sijnde om 25te scheyden uyt het vlees, nae dat hy den salighmaker 26in het selve gesien hadde.

27Maeckt Zacharias stom.]

28Lucae 1, 22. om dat hy de bootschap van Gabriel, 29aengaende de geboorte van S. Ian, geen 30geloof en gaf.

31Eer hy geboren is.]

32Te weten Iohannes, die op het groeten van 33Maria in zyns moeders buyck hippelde. Als of 34hij sich hadde willen haesten om zyn voorloopers 35ampt te bedienen, daer toe dat hy gekomenGa naar eind35 36was.

37eer ghy geboren sijt.]

38Te weten de Heere Iesus, die door de kracht 39des H. Geestes ontfangen was, ende de vrucht 40van Elisabeth in haren buyck op dede springen.

41gelyck als van te vooren.]

42Om te kennen te geven, dat oock de eerste 43wet is verkondicht door den Heere Iesus, den 44Engel van den grooten raet. Gelyck merckelickGa naar eind44 45blijckt Actor. 7, 38, ende by den Apostel tot den 46Heb.12,26.

[pagina 270]
[p. 270]
 
*Op Thabors hooge kap: de wet, die van u wort,Ga naar eind471
 
Niet lange tijt daer na, begrepen in het kort.Ga naar eind472
 
Schier tot een woort gebracht: Dat yder moet beminnenGa naar eind473
 
Eerst God van ganscher hert, van krachten, ende sinnen;Ga naar eind474
475[regelnummer]
Een ander als zich selfs. Die neerstig daer op let,
 
Doet al wat God ons leert, *volbrengt de gansche Wet.
 
Weest willekom van ons. *Ick sie den duyvel suchten,Ga naar eind477Ga naar eind477
 
En loopen voor u wech, de sieckten voor u vluchten:
 
De blinde weder sien: die lam, en kreupel sijnGa naar eind479
480[regelnummer]
Oprijsen, ende gaen. O groote medecijn,Ga naar eind480
 
Ghy sult door uwe macht veel duysent mannen spijsen,
 
Ghy sult de dooden selfs doen uyt de graven rijsen,
 
En brengen voor den dach, vertoonen aen de Son,Ga naar eind483
 
En rucken uyt den schoot van Styx, en Acheron.
485[regelnummer]
Ghy sult de wilde zee tot aen de locht gevaren,Ga naar eind485
 
Met een geweldig oog doen stillen hare baren:Ga naar eind486
 
En als het u belieft, den schrickelicken vloet
 
aVan Amphitrite self, vertreden met den voet,Ga naar eind488
 
Gelijck het drooge lant. bGhy sult de groote vlagen,Ga naar eind489
490[regelnummer]
Gekomen van de maen, verstooren, en verjagen,Ga naar eind490

1Op Thabors hooge kap.]

2Siet Matth. 5, vers.1. Ende Iesus siende de scharen, 3klam op den berg. Den auteur volgt onder de 4Vaders de gene, die dese plaets van den berg 5Thabor verstaen.Ga naar eind5

6Volbrengt de gansche wet.]

7Een wet die soo kort is, datse een yder van 8buyten kan, diese hoort: soo groot ende swaer, 9datse niemant en kan volkomelick volbrengen. 10Want wie en kan niet twee ofte dry woorden 11van buyten leeren? ende wie bemint God, als hyGa naar eind11 12gebiet, soo lange als hy leeft: ofte zynen naesten 13volkomelick, soo lange als hy met hem leeft?

14Ick sie den duyvel suchten.]

15Hier begint den auteur in het korte te verhalen, 16de meeste mirakelen die de Heere in denGa naar eind16 17vleesche sijnde gedaen heeft. Die niet alleen de 18wet Mosis ten deele, door de wet der genade,Ga naar eind18 19maer oock de wet der natuere door zyne komste, 20heeft te niet gedaen. Gelijck het blijckt uyt 21zyne mirakelen. Want al dat hy gedaen heeft, 22heeft hy ofte naer onse natuere, ofte boven deGa naar eind22 23onse gedaen, dat is, ofte naer de onse die hy aengenomen 24hadde, ofte naer de zyne, die de onseGa naar eind24 25aengenomen hadde. Naer de onse, heeft hy gehongert, 26gedorst, is hy geboren geworden, ende 27in de kribbe geleyt. Naer de zyne, heeft hy mirakelen 28gedaen, ende zyne Goddelicke kracht 29volkomelick bewesen. Soo dat den auteur met 30eenen hier te kennen geeft, dat de kracht Godes 31niet en kan verscheyden worden van zyn wesen,Ga naar eind31 32die daerom de Heere Christus oock sijnde in hetGa naar eind32 33vlees, gemeen gehat heeft met den Vader, ende 34den H. Geest, gelijck het wesen. Door dien dat,Ga naar eind34 35gelijck hy niet en konde gescheyden worden 36van God die een is, hy desgelijcks oock niet en 37konde gescheyden worden van God, die almachtig 38is. Ende daerom, segt hy selve Iohan. 5, 17, 39Mijn Vader werckt tot noch toe in my: ende ick 40wercke, tegen Valentinum ende andere, die niet 41en wilden bekennen, dat de kracht Godes, alleGa naar eind41 42drie de persoonen gemeyn is.Ga naar eind42

[pagina 272]
[p. 272]
 
Verdrijven uyt het lijf. *veranderen in licht,Ga naar eind491
 
In vier, in heerlickheyt, dijn eygen aengesicht.
 
De visschen uyt het diep doen komen voor uw oogen,Ga naar eind493
 
*Betalen uwe schult: de boomen doen verdroogen:Ga naar eind494
495[regelnummer]
En aAchelous nat, dat voor u wort gebracht,Ga naar eind495
 
In liefelicken wijn veranderen zijn kracht.Ga naar eind496
 
Beminner van de mens, eer dat ghy waert geboren,Ga naar eind497
 
Verlosser van de mens, naer dat hy was verloren,
 
Wat hebt ghy niet gedaen, wat hebt ghy niet gesochtGa naar eind499
500[regelnummer]
Tot zyner hulp en troost: wat hebt ghy niet bedocht?
 
Maer sonderling' het volck van Israël gesproten,Ga naar eind501Ga naar eind501
 
*Met boter ende melck, en honig overgoten.
 
Van waer komt desen haet, en tooren die zy voen?
 
De valsheyt van gemoet, de wreetheyt die zy doen?

1Veranderen in licht.]

2Siet Marci 9, 2. Lucae 9, 29, ende in sonderheyt 3Matthaei 17, 20. daer geseyt wort, dat deGa naar eind3 4Heere in het aensien van zyne discipulen, te weten, 5Petrus, Iacobus, ende Iohannes, op den berg 6verandert is geweest. Doch op dat niemant en 7dencke, dat zyn lichaem verandert is geweest, 8ofte dat hy een geestelick soude aengenomen 9hebben, segt den auteur, Dat hy zyn aengesicht 10heeft verandert, gelijck den Euangelist Mattheus 11segt, dat zyn aengesicht heeft gebloncken als de 12Son, ende Lucas, dat zyn aengesicht anders is geworden. 13Oock Hieronymus segt seer wel, dat de 14veranderinge is geweest, niet van natuere, maer 15van heerlickheyt. Ende dat is het gene, dat den 16auteur hier uytdruckelick segt. Siet Chrysostomum 17ende Proclum, bisschop van Constantinopolen, 18die alle beyde bysonder van dese veranderingeGa naar eind18 19op den berg, geschreven hebben. Gelijck 20oock andere onder de Vaders. Als Damascenus, 21die eenen Lof-sanck op de selve heeft gemaeckt, 22daer in hy segt, dat de Heere, als meester 23van het leven, ende heere van de doot, op 24den berg Thabor Mosen ende Eliam heeft doen 25komen: om te getuygen dat hy God was. DeGa naar eind25 26Ioden, die leefden, en achteden hem niet: endeGa naar eind26 27die de Ioden aldermeest achteden, doot synde, 28quamen hem dienen ende eeren.

29Betalen uwe schult.]

30Hoe kan de Sone Godes schuldig sijn, die alleGa naar eind30 31menschen schuldig sijn, ende niemant en kan betalen? 32Den auteur heeft gesien op de plaets 33Matth. 17. daer de Heere, komende in Capernaum, 34gemaent wort om de schattinge, die eenGa naar eind34 35yder voor zyn hooft aen de Romeynen betaelde.Ga naar eind35 36De welcke al wast dat hy wel wiste nietGa naar eind36 37schuldig te zyn nae den geest, als sijnde de Sone 38Godes, nochte nae het vlees, als sijnde sone van 39een koninck, (David te weten) gelijck hy oock 40selve aen Petro daer verklaert, maeckt nochtansGa naar eind40 41daer zyn schult af, gevende te kennen, dat hy 42was gekomen, om zyne geestelicke macht te 43verklaren, niet om de tijdelicke te verachten.Ga naar eind43 44Ende doet daerentusschen Petrum eenen vis 45vangen, in den welcken hy den penninck vint, 46om voor haer beyde te betalen. Twee dingen 47leerende. Ten eersten, wat wy sijn, ende wat wy 48de tijdelicke overigheyt schuldig sijn. Ten anderen, 49wie dat hy was, ende dat hy voor sichGa naar eind49 50self niet en behoefde te betalen, die alleen op 51sulcke wijse konde betalen. Halende uyt het 52diepste van de zee, dat is, uyt een ander element, 53door zyne Goddelicke kracht, het gene hem de 54menschen op het lant wilden doen betalen.

55Met boter ende melck.]

56Den auteur heeft gesien op het gene, dat vanGa naar eind56 57Moses, sprekende van de treffelicke weldaden 58van de Heere aen het volck Israëls bewesen, in 59zynen tweeden Lofsanck Deut. 32, 14, geseyt 60wort: Dat hy haer gegeven heeft, de boter van de 61koeyen, ende de melck van de schapen: mitsgaders het 62vet der lammeren, ende der hamelen op Basan gequeeckt, 63ende bocken met het merg-vet van de terwe.Ga naar eind63

[pagina 274]
[p. 274]
505[regelnummer]
Wie heeft dit volck gemaeckt? wie heeftse toch gesogen?Ga naar eind505
 
Heeft haer de zee gevoet, en weder uytgespogen?Ga naar eind506
 
Of een leeuwinne wreet geworpen in een wout,Ga naar eind507
 
*Dat zy gaen haren God vast maken aen een hout?Ga naar eind508
 
Haer lange tijt belooft, verkondigt, aengewesen,Ga naar eind509Ga naar eind509
510[regelnummer]
Beschreven, aengeroert, en toegeseyt, voor desen.Ga naar eind510
 
De vader van zijn volck: het wijt vermaerde lam,
 
Bekent Egypten door, en in het lant van Cham:Ga naar eind512
 
De schrickelicke sterr' *die Balaam sach rijsenGa naar eind513
 
Tot Moabs onderganck, gedwongen haer te prijsen:
515[regelnummer]
Die hy verkondigt heeft: die gants Iudea lasGa naar eind515
 
Veel jaren voor den dach eer hy geboren was.
 
*Iudea wreet, verstockt, bloetgierich, ongenadich,Ga naar eind517Ga naar eind517
 
Gaet selve doen de moort: Iudea wort hantdadich:Ga naar eind518

1Dat zy gaen haren God vast maken aen een 2hout.]

3Niet dat God kan lijden, ofte aen het hout 4vast gemaeckt worden: maer om dat in de Heere 5Christo twee natueren sijn, wort de gansche 6persoon toegeschreven, dat de eene alleen eygen 7is. Alsoo segt den Heyligen Geest Actor.20, 28, 8dat God sich de kercke met zijn bloet gekocht 9heeft. Ende den Apostel Paulus segt, dat de Heere 10der heerlicheyt is gekruyst geweest. De Ioden 11hebben God gekruyst, maer niet de Godtheyt:Ga naar eind11 12om dat sy gekruyst hebben die God ende mens 13was. Ende dese maniere van spreken (hoewel 14niet eygen) heeft haren troost: op dat wy verstaen,Ga naar eind14 15dat het geen ander is geweest, die in het 16vlees heeft geleden, als die in het waerachtig lijden 17des vlees, sonder lijden is geweest: ende dat 18het de selven is die gestorven is, ende die de doot 19in zyn doot heeft overwonnen: die volkomelick 20gestorven is, ende volkomelick meester van de 21doot is geweest. een alleen, beyde een, beyde in 22een, beyde de selve. Te weten de selve persoon. 23de Heere Christus.

24die Balaam sach rijsen.]

25Geen prophetye ofte voorsegginge van den 26Heere Christo, zyne komste ende macht, is duydelicker, 27vermaeckelicker voor de gheloove,Ga naar eind27 28schrickelicker voor de ongelooyige, ende vyanden 29des Heere Christi, als die gelesen wort Num. 3024, daer Bileam, als oock van te vooren, gheroepenGa naar eind30 31synde, om Israël te vervloecken, begint hemGa naar eind31 32tot den hemel te verheffen, ende door de kracht 33des Heeren, met onuytsprekelicke woorden, dieGa naar eind33 34hem de Geest in gaf, te segenen: roepende onder 35andere, Een sterre is daer gekomen uyt Iacob, ende 36eenen scepter heeft sich vertoont uyt Israel: die de 37Capiteynen van Moab sal slaen, ende alle de kinderenGa naar eind37 38van Seth tot niet maecken. Siet Petrum in 39zynen 2, c.2, vers. 15.

40Iudea wreet, verstockt.]

41Al ist dat het leven des Heeren, niet anders en 42is geweest dan een geduerig lijden, ende zijn lijden 43geduert heeft al zijn leven: soo is nochtans 44zyne offerhande aen het kruys, geweest het uyterste, 45ende gruwelickste van gants zyn lijden: 46ende het leste van zyn leven, het hoochste in zyn 47smerte. Doch in dit lijden moeten wy dry dingen 48sonderlinge overleggen. Ten eersten, zyneGa naar eind48 49mensheyt: die meer geleden heeft voor de 50mens, als de mens, jae alle menschen konnen lijden. 51Ten tweeden, zyne Godheyt, daer den auteur 52hier gaet van spreken: de welcke Godheyt 53in het sterven van de mensheyt, stercker was dan 54alle menschen die leven. Iae dede de menschen, 55die doot waren, weder leven. Hy hinck (segt 56S. Ambrosius (in het boeck Van de menswerdinge 57Christi,) aen het kruys, ende verroerde alleGa naar eind57 58dingen: hy beefde aen het hout, ende dede gans de 59werrelt beven. Daermen wel by mach voegen: 60dat hy starf, ende dede de dooden leven. Ten 61derden, de vrucht van het lijden des mensheyts 62Christi, die meerder is als alle menschen konnenGa naar eind62 63overdencken. Door dien dat de offerhande van 64een, meerder is gheweest als de sonde van allen: 65de genade als de overtredinge. gelyck Cyprianus 66wel segt. Soo dat de mens niet beter en kan 67doen, dan met bevinge daer op dencken: ende 68zyn lijden met boetveerdigheyt, zyne macht 69met verschricktheyt, zyn bloet met tranen overleggen.Ga naar eind69

[pagina 276]
[p. 276]
 
Gaet tegen alle recht, gaet met haer eygen hantGa naar eind519
520[regelnummer]
Doorbooren aen het cruys den hemelschen gesant:
 
Die met het gansche pack van onse boose daden,Ga naar eind521
 
En van den tooren Gods hangt aen het hout geladen,
 
Geperst, gepraemt, verdruckt, veracht, versmaet, bespot,Ga naar eind523
 
Verlaten van den mens, *en om den mens van God.
525[regelnummer]
Al wat geschapen is, siet zijnen schepper hangen,Ga naar eind525
 
De locht die rontom is, en kan hem niet omvangen,Ga naar eind526
 
En wort nu met gewelt (o wreetheyt over groot!)
 
Gedwongen aen te sien haer eygen vaders doot.Ga naar eind528
 
*De Son vertrack voor eerst: den hemel sloot zijn oogen,Ga naar eind529
530[regelnummer]
Bedeckt' hem met de mist, en wild' hem niet vertoogen.Ga naar eind530
 
En als hy hem den geest ten lesten geven sach,Ga naar eind531
 
Ginck vluchten uyt de locht, en weygerde den dach.Ga naar eind532Ga naar eind532
 
Het schutsel van de kerck, *seer kostelick gewevenGa naar eind533Ga naar eind533
 
Met schoon scharlaken root, heeft eenen krack gegeven,Ga naar eind534
535[regelnummer]
Gescheurt tot onder toe: de steenen neergedaelt,Ga naar eind535
 
Gespleten met gewelt, gebrijselt en gemaelt.Ga naar eind536Ga naar eind536

1en om den mens van God.]

2Een maniere van spreken by de Heere selveGa naar eind2 3gebruyckt, uyt de persoon van de mens. Om teGa naar eind3 4kennen te geven, niet dat hy van God verlaten isGa naar eind4 5geweest, die selve God was, ende een met den 6Vader: maer om dat hy in het aensien van de 7natuere, die hy met ons gemeyn hadde, gesmaect 8heeft den tooren Godes teghen de natuere, 9de welcke van hem was afgheweken. DieGa naar eind9 10oock soo swaerlick, soo verschrickelick, soo onuytsprekelick 11over hem wiert uytgegoten, dat 12alle menschen t'samen die niet en konnen bedencken, 13nochte en souden hebben konnen dragen. 14Ende daerom heeft den auteur de woorden 15des Heeren selve Matth.27, 46, behouden: dieGa naar eind15 16de Propheet David oock van te vooren psalm. 1722, 1, gebruyckt hadde. Laet ons dan weten, 18dat dese woorden van hem gheseyt wierden, 19uyt onse natuere, om dat de straffe die hy droeg, 20was even groot (seght Cyprianus) niet de schult: 21als die gheen sonde en hadde. Ende dat ist datGa naar eind21 22den auteur segt, om de mens. Gevende, in het 23korte te kennen, ten eersten, dat hy om onsent 24wille heeft geleden: ten tweeden, dat hy sprack 25in ons: ten derden, dat de natuere die van GodGa naar eind25 26verlaten was, de selve was die de Sone Godes 27aengenomen hadde: ten vierden, dat in de selve 28nochtans, in zyn aensien, gheen sonden en was,Ga naar eind28 29om dat zy met de Goddelicke vereenigt was. 30Maer hoe wiert hy verlaten? te wyle dat de mensheyt 31was in het lyden, hielt haer de Godtheyt 32stil, segt Ireneus. Om dat te weten, de mensheytGa naar eind32 33die volkomen in hem was, oock volkomelick 34soude lijden: ende dat wy alsoo altemael in hem 35ende door hem voldoen souden.Ga naar eind35

36De Son vertrack voor eerst.]

37De Son, wesende de gemeene toortse des werrelts,Ga naar eind37 38weygerde het licht aen de loden, niet alleen 39op dat zy oock (gelyck Maximus met namenGa naar eind39 40Taurinensis segt) blint souden worden van 41ooghen, die blint van herten waren: maer oock, 42om dat alle elementen met haren schepper beroertGa naar eind42 43waren: al was het dat hy naer onse natuereGa naar eind43 44maer beroert en wiert. Ende op dat zy oock de 45geschapen Son souden missen, die den schepper 46van de Son, ende de Son van gerechtigheyt, met 47onrecht verdruckt hadden.

48seer kostelick geweven Van schoon scharlaken 49root.]

50Want alsoo wort het selve schutsel van deGa naar eind50 51kerck, dat in de doot des Heeren scheurde, beschreven 522 Paralip. 3, 14. Wt welcke plaetse 53blijckt dat het van verscheyden coleuren is gheweest. 54Doch den auteur noemt het bysonderste. 55Ende is een maniere van spreken die genoemtGa naar eind55 56wort Synecdoche.

[pagina 278]
[p. 278]
 
Den aouden Atlas quam te schudden en te drillen,Ga naar eind537Ga naar eind537
 
Te wijcken van zijn pack, als of hy hadde willenGa naar eind538
 
Ontrecken zynen hals, den hemel laten gaen.Ga naar eind539
540[regelnummer]
Natura stont bevreest, verslagen en belaen.Ga naar eind540
 
Gaf eenen grooten sucht, daer mede dat de mondenGa naar eind541
 
Ontsloten van der aerdt, haer diepten open stonden.
 
Het aertrijck brack in twee tot aen bCocytus poel,
 
En Pluto wiert met kracht geruckt uyt zynen stoel.
545[regelnummer]
De dolle cCerberus, geseten aen de deuren
 
Van yser ende stael, sach al de poorten scheuren:
 
En voelende den dach, liep drymael achter uyt:Ga naar eind547
 
En gaf met elcke keel een ysselick geluyt.
 
dTisiphone bebloet, met grooten schrick bevangen,
550[regelnummer]
Verroerde sevenmael haer vreeselicke slangen.Ga naar eind550
 
Het brandende moras van ePhlegethon dat spoog
 
Veel nevel ende mist, veel vlocken viers om hoog.
 
Gelijck als fAEtna schiet uyt hare diepe kolcken,
 
gEen grondeloose zee van vlammen in de wolcken,
555[regelnummer]
In dien hTypheus roert zijn lendenen, en geeftGa naar eind555
 
Van onder eenen schreeu, het aerderijck dat beeft,
 
iTrinacria bestaet te dansen, en te beven,Ga naar eind557
 
Den roock komt meer en meer tot in de locht gedreven.
 
*De dooden leefden in de graven, op zijn stem,Ga naar eind559Ga naar eind559
560[regelnummer]
En liepen korts daer na tot in Ierusalem.

1De dooden leefden.]

2Dit is de meeste kracht die de Heere getoontGa naar eind2 3heeft in zyne meeste vernederinghe. Want Elisaeus 4ende Elias, hebben oock de dooden gheweckt, 5Elias in het 1 der Koningen 17, Eliseus 6in het 2,4,33, maer door de kracht van de gene, 7die voor alle menschen synde gestorven, de dooden, 8selve stervende, soude verwecken. Oock alle 9de treffelicke, ende groote wercken die tegen 10de natuere, soo van Eliseus als van Elias, gedaen 11zyn geweest, zyn gedaen geweest, als van gesanten 12ende ambassadeurs, gesonden van den Heere 13ende Koninck der natuere, ende den aennemer 14van de onse. Die inde volheyt des tijts soude 15verschijnen: om te kennen te geven, dat alle de 16mirakelen, die voor zyne komst, van de zyne, 17in zynen naem gedaen zijn geweest, de zyne sijn 18geweest. Voorder den Euangelist Matthaeus, in 19zyn 27 cap. in het 52 veers, stelt onder andere 20mirakelen, die geschiet zyn doe de Heere zynen 21geest gaf, Dat de graven geopent wierden, ende dat 22vele lichamen der heyligen, die geslapen hadden, op 23stonden. Ende segt nochtans in het volgende 24veers, dat zy eerst na zyne verrijsenisse uyt de 25graven gegaen sijn. Want de woorden aldus 26luyden: Ende uyt de graven gekomen sijnde, na 27zyne verrijsenis, sijn in de Heylige stat gekomen, 28ende hebben sich aen vele vertoont. Dese swarigheytGa naar eind28 29overlegt S. Augustinus in zynen 99 brief, 30aen Euodium geschreven, ende meynt, dat den 31Heyligen Euangelist, als hy segt, dat de dooden 32doen verresen syn, te weten, als de Heere zynen 33geest gaf, een maniere van spreken gebruyckt 34soude hebben, die anticipatio, ofte voorkominge, 35genaemt wort: wanneermen segt, yet te geschieden, 36het welcke korts daer na sal geschieden. 37De Griecksche Vaders seggen, dat de dooden, 38als de Heere zynen geest gaf, geweckt 39wierden: doch daer na, als hy verrees, eerst uyt

[pagina 280]
[p. 280]
 
De dooden braecken uyt, en liepen self getuygen,Ga naar eind561
 
Betoonen over al, dat *Belial most buygen,Ga naar eind562
 
Verslagen, omgebracht, gebroken en gevelt,
 
En dat Emmanuel alleen behielt het velt:Ga naar eind564
565[regelnummer]
*Die midden door het graf den derden dach quam breken,Ga naar eind565Ga naar eind565
 
Gebruycken zijne macht. De doot heeft u geweken.Ga naar eind566
 
De duyvel heeft gesien, dat ghy tot zijner spijt,Ga naar eind567
 
*Ten hemel op gegaen, en ingeklommen sijt.Ga naar eind568Ga naar eind568

1de graven quamen. De oude Poëten der Christenen, 2onder welcke is Iuvencus, die al voor S. 3Hieronymus, ten tijde vanden Keyser Constantinus, 4geschreven heeft, legt dese woorden uyt, 5als ofte de dooden op de selven tijt, levende geworden, 6uyt de graven, ende in de Heylige stat 7gekomen waren. Want hy spreeckt, of hy deGa naar eind7 8selve niet gelesen en hadde.

 
Tum veterum monumenta virum patuere revulsis
10[regelnummer]
Objicibus, vivaeque animae per membra reversae,
 
Et visum passae populi, per maenia late
 
Erravere urbis.

13De selve worden oock van Cypriano na gelaten.Ga naar eind13 14Gelijck oock Chrysostomus schijnt in zyne uytlegginge 15op de voorgaende plaetse, in het drie 16en vijftichste veers, insgelijcks de selve woorden, 17te weten, na zijne verrijsenis, na te laten: die opGa naar eind17 18een ander nochtans duydelick segt, Dat de dooden 19door de stem van den Heere, gevende den 20geest, geweckt, dat is, alleen levende gemaeckt 21wierden, maer daer na met hem eerst verresen. 22Als oock Origenes. Andere seggen, dat de meyninge 23van den Euangelist is, dat zy, doe de Heere 24sterf, geweckt wierden, ende uyt de graven quamen:Ga naar eind24 25maer na zyne verrijsenis, eerst in de Heylige 26stat quamen. Dit is de oorsaeck dat den auteur, 27volgende soo de eene als de ander uytlegginge 28van de oude, voorsichtelick spreeckt, endeGa naar eind28 29segt, Dat de dooden leefden, dat is, levende wierden 30(want dat woort heeft een bysonder kracht, 31om de groote macht des Heeren, in zyne grootste 32vernederinge, te kennen te geven) op de stem 33des Heeren, doen hy starf: doch dat zy korts 34na dien tijt, tot in Ierusalem liepen: dat is, dat zy 35levende wierden, doen hy starf: ende verresen, 36doen hy opstont. Doch het gevoelen, dat hy 37selve van de voorgaende plaetse Matthei heeft, 38daer mede alle swarigheyt wort wech genomen,Ga naar eind38 39sal hy met de hulpe Godes, op een ander te kennenGa naar eind39 40geven. Alsoo hy vastelick gevoelt, dat de geleerde 41veel dingen onder den anderen mogenGa naar eind41 42overleggen, die slechte ende eenvoudige, metGa naar eind42 43meerder stichtinge, niet en weten.

44dat Belial most buygen.]

45Door dien dat de duyvel ten eersten volkomelick 46was overwonnen van den Heere Christus, 47als God sijnde. Ten tweeden behoorlickGa naar eind47 48overwonnen van den selven als mens sijnde. 49Want het en hadde geweest, (segt Ireneus in zynGa naar eind49 50III, Tegen de Valentinianen) dat de vyant van 51de mens, hadde overwonnen geweest door de mens,Ga naar eind51 52de vyant van de mens en soude niet behoorlick overwonnen 53hebben geweest voor de mens.Ga naar eind53

54Die midden door het graf den derden dach quam 55breken.]

56De Heer is met gewelt gebroken uyt de eerde, 57om ons vlees te bevryen van de stant, daerGa naar eind57 58het in was gestelt door den eersten Adam: die,Ga naar eind58 59gelijck van hem na den val geseyt wort, Genes. 603, 19, stof was, ende soude tot stof weder keeren: 61is gebroken door de macht van den duyvel,Ga naar eind61 62om dat hy het saet was dat het serpent den 63kop soude vertreden: is gebroken door de doot, 64om dat hy ons leven was, ende ons dat gaf door 65zyne verrijsenis, ende alreede verkregen hadde 66door zyne doot: is oock, gelijck de schrift ons 67leert, gebroken door zyne vyanden, die het graf 68bewaerden, op dat alle de gene die gekomen waren,Ga naar eind68 69om te beletten dat hy niet en soude verrijsen,Ga naar eind69 70getuygen souden wesen, dat hy was verresen: 71ende om alsoo de Ioden door de kracht 72van zyne verrijsenis, gelijck in zyn sterven door 73de beweginge van alle de elementen, noch eens 74te overtuygen, dat hy God was. Te meer, om 75dat, gelijck zyn lijden is geweest den hoochsten 76trap van zyne vernederinge, alsoo de verrijsenis 77geweest is den eersten trap van zyne verhooginge, 78ende met hem, ende in hem, van de onse.

79Ten Hemel op gegaen.]

80Dit is den hoochsten, ende oppersten trap van 81de verhooginge des Heeren, ende met hem, van 82de onse. De Heere is na zyne verrijsenis ten hemel 83met het vlees geklommen: niet daer hetGa naar eind83 84Woort van te vooren niet geweest en was, maer daer

[pagina 282]
[p. 282]
 
*Dat ghy zijt met ons vlees ten hemel in gevaeren.Ga naar eind569
570[regelnummer]
Het aerderijck, de zee, tien hondert duysent paeren
 
Van englen, sagen aen, dat ghy door eygen macht,
 
Ons vlees hebt boven al, jae boven haer, gebracht.Ga naar eind572Ga naar eind572
 
*Van daer ghy sont den Geest: *die komend' uyt u beyden,Ga naar eind573Ga naar eind573
 
Den Vader, en den Soon, *maer van haer onderscheyden,Ga naar eind574Ga naar eind574
575[regelnummer]
*Is dat ghy beyde zijt: is beyde, dat ghy zijt,Ga naar eind575
 
*En die ghy niet en zijt: *met beyde voor den tijt.

1het Woort vlees geworden niet geseten en hadde, 2segt Cyprianus. Ende daerom segt oock den 3auteur, dat de doot hem geweken heeft, die overGa naar eind3 4zyne Godheyt geen macht en hadde, ende de 5duyvel, die een gesworen vyant van onse natuere,Ga naar eind5 6ende de vernieuwinge, maer noch meer van 7de vereeniginge, van de selve in Christo, was.Ga naar eind7 8De Heere is dan ten hemel ingeklommen, niet 9om zyne, maer om onse wille, om dat hy hem 10naer zyne natuere noyt en hadde verlaten. GelijckGa naar eind10 11hy oock op der aerden is gekomen, sonder 12den hemel te verlaten. Soo dat hy dit oock gedaen 13heeft door zyne macht, ende tot onser verheffinge 14in hem. Ende daerom te meer, tot spijt 15vanden duyvel, die ons vervoert hadde, endeGa naar eind15 16most sien, dat onse natuere, die hy verdorven 17ende besmet hadde, ten Hemel met hem opgevoert 18wiert.

19Dat ghy zijt met ons vlees.]

20Den auteur gheeft hier nu te kennen, dat de 21Heere is opgestaen, ende ten hemel ghevaeren, 22niet gelyck hy gestorven is, alleen te weten alsGa naar eind22 23mens, ofte alleen in het aensien vande menschelickeGa naar eind23 24natuere, maer als God ende mens: dat is, 25soo dat de gansche persoon van de Sone is verhoogt 26geworden, ende in hem onse natuere. DieGa naar eind26 27opgevaeren is niet alleen met, maer oock, door 28de Goddelicke: als wesende niet de selve oft eenGa naar eind28 29natuere, maer van den selven ende inden selven.Ga naar eind29 30door dien zy inden selven was vereenigt.

31Van daer ghy sont den Geest.]

32Den auteur gaet nu in korte woorden begrijpen,Ga naar eind32 33al het gene wy vanden Heyligen Geest ghelooven 34moeten. Soo haest en was den Heere niet 35gevaeren ten hemel, ofte den H. Geest is ghekomen 36op der aerden. Ende gelyck de Sone, sijnde 37onsienlick, sienlick geworden was: soo is oock 38de Geest, die onsienlick was, sienelick verschenen, 39op den vyftichsten dach van zyne verrijsenis, 40den tienden na de opvaringe ten hemel. Gelyck 41de Sone van eeuwigheyt gheboren uyt den 42Vader, op den bestemden tyt is gekomen tot den 43mens, soo is den Heylighen Gheest, van eeuwigheyt 44voortkomende uyt alle beyde, op den bestemden 45tyt gekomen tot den mens. De welcke 46niet alleen ghetoont heeft, dat hy waerachtig 47God was, gevende de Apostelen gaven die boven 48de menschen waren, ende die nootsakelick 49voor alle menschen waren, om de selve in deGa naar eind49 50kennisse des Heeren te onderwijsen: maer heeft 51oock bewesen, dat de Heere Christus waerachtig 52was, ende waerachtig God was: oock na dat hy 53waerachtig mens was geworden, van de welckenGa naar eind53 54hy belooft was, Iohan.16, 7.Ga naar eind54

55die komend' uyt u beyden.]

56Want gelyck het den Vader eygen is, dat hyGa naar eind56 57van eeuwigheyt den Sone heeft gewonnen, soo 58is het den Sone eygen, dat hy van eeuwigheyt 59uyt den Vader is geboren, den H. Geest, dat hy 60uyt alle beyde van eeuwigheyt voortkomt: ende 61soo, dat hy het wesen van eeuwigheyt van alleGa naar eind61 62beyde ontfangt. Van alle beyde, als sijnde den 63bant van de onuytsprekelicke Dryvuldigheyt, 64gelyck Bernardus hem noemt: de weldadigheyt 65van God, ende God selve: de kracht van God 66den Vader ende den Sone: ende met haer God 67selve.

68maer van haer onderscheyden.]

69Den H. Geest is onderscheyden van den Vader 70ende den Sone, maer niet verscheyden: datGa naar eind70 71is, distinctus, non diversus. een God, ende de selveGa naar eind71 72God, niet de selve persoon in de selve Godheyt.

73Is dat ghy beyde sijt.]

74Te weten God. Want den Heyligen Geest is 75waerachtig God, gelyck God de Vader, ende 76God de Sone: gelyck hy oock met alle beyde 77gemeyn heeft dat hy een geest is. Want de Vader 78(segt Bernardus) is een geest, de Sone is een 79geest, den Heyligen Geest is een geest.

80en die ghy niet en sijt.]

81Te weten den H. Geest. Want gelyck de Vader 82niet en is de Sone, soo en is de Vader nochte 83de Sone den H. Geest niet. Die van den Vader 84ende den Sone onderscheyden wort Matth. 3, 8516,17, Iohan.14,16, ende in zynen eersten brief, 865,8, met meer andere plaetsen. Den auteur segt

[pagina 284]
[p. 284]
 
Van daer ghy wederom sult komen ons besoecken,Ga naar eind577
 
Doen klincken uw trompet tot aen des werrelts hoecken:Ga naar eind578
 
*Gaen spreken uyt het recht van alle vlees dat leeft,Ga naar eind579
580[regelnummer]
En dat de bleecke doot tot haer genomen heeft.Ga naar eind580
 
Verlosser weest gegroet, van vreesselicke machten:Ga naar eind581Ga naar eind581
 
*O schrickelicke leeu van Israëls geslachten,
 
Van Iuda neergedaelt: de God van Abraham,Ga naar eind583
 
En die naer Abraham veel hondert jaren quam.Ga naar eind584
585[regelnummer]
Die wederom den hof van Eden hebt ontsloten,
 
Cocytus toegestopt, en Pytho doot geschoten,Ga naar eind586
 
Gebroken zijn gewelt. O uytverkoren saet!Ga naar eind587
 
Dat Pluto met zijn macht den kop in stucken slaet:Ga naar eind588
 
Het slot heeft afgeruckt, de posten afgesmetenGa naar eind589
590[regelnummer]
Van zijn geweldig hof, het oude jock versleten,Ga naar eind590
 
Dat Moses selve droech: in zijne plaets geset
 
Een minnelick verbont, en liefelicke wet.Ga naar eind592
 
Het eynde van de wet, het eynde der propheten;Ga naar eind593
 
*Die Moses heeft gesien, *en Iosue geweten:Ga naar eind594Ga naar eind594

1dan, dat den Heyligen Geest is, dat zy beyde (deGa naar eind1 2Vader te weten ende de Sone) syn: in het aensien 3van de natuere ende het wesen. Dat is, dat hy 4God is gelyck zy. Soo dat hy, beyde is, het gene, 5dat zy sijn, dat is God: ende is die zy niet en sijn, 6dat is een ander, in het aensien van de persoon, te 7weten: niet de Vader, niet de Sone, maer den H. 8Geest.

9met beyde voor den tyt.]

10Dat is, met beyde eeuwig. Want gelyck de 11Sone eeuwig is met den Vader, al is hy uyt den 12Vader geboren, gelyck de H. Schrift selve van 13hem spreeckt: soo is den H. Geest eeuwig met 14alle beyde, al komt hy voort uyt alle beyde.

15Gaen spreken uyt het recht.]

16Gelyck het de volkomen onderdanigheyt des 17Heeren Christi was verheyschende, dat hy eenmaelGa naar eind17 18om ons ende voor ons geoordeelt, jae veroordeelt, 19soude worden: soo verheyst zyne volkomen 20heerlickheyt, dat hy eenmael oordeele: 21niet alleen de ghene die hem veroordeelt hebben: 22maer oock alle die zyn oordeel onderworpenGa naar eind22 23willen syn, ende liever hebben zyne rechtveerdigheytGa naar eind23 24te verwachten, als zyne bermhertigheyt 25aen te nemen.

26O schrickelicken leeu van Israëls geslachten.]

27Dat is, den leeu uyt den geslachte Iuda. gelijckGa naar eind27 28de Heere ghenaemt wort Apocalyps.5,5. Ende 29(segt hy) een vande ouderlingen seyde tot my: 30weent niet, siet de leeu uyt den geslachte Iuda, de 31wortel Davids, heeft overwonnen. Doch den auteur 32noemt hem alsoo in het aensien van zyne 33verrijsenis. Gelyck oock Bernardus dat gedaen 34heeft, seggende: Die een lam was in zyn lyden, 35is een leeu geworden in zyn verrijsen. De leeu van 36het geslachte Iuda is verresen ende overwinner geweest: 37die de doot, de welcke hy door onse swackheyt 38heeft geladen, door zyne kracht ende verrysenis metGa naar eind38 39den voet heeft vertreden.

40Die Moses heeft gesien.]

41Moses heeft den Sone Godes ghesien inden 42geest: ende door verscheyden openbaringen, 43ende tot verscheyden eynden. Ende daeromGa naar eind43 44noemt Tertullianus, Tegen Marcionem, den 45Heere Christum, Den God Mosis, ende segt: 46Wat heeft hy met Moses te doen, die den God van 47Moses verwerpt?

48en Iosue geweten.]

49Die het volck in het lant van beloften heeft 50gebracht, ende alsoo een voorbeelt was vande 51gene die ons in het rechte lant van beloften soudeGa naar eind51 bringhen.

[pagina 286]
[p. 286]
595[regelnummer]
Het eynde van de wet, en weder het begin:Ga naar eind595Ga naar eind595
 
*Die Iacobs vader waert, en zijt oock Benjamin.Ga naar eind596
 
Aen Adam eerst belooft, by Noë vast geblevenGa naar eind597Ga naar eind597
 
In alle zijnen noot: *den goeden man geschrevenGa naar eind598
 
Een hantschrift in de locht, naer dat hy was verschoont:Ga naar eind599
600[regelnummer]
Dat nu tot onsen troost, noch dickwils wert getoont.
 
*Die Iacob heeft gevoelt, *en Salomon gesongen,Ga naar eind601Ga naar eind601
 
*En Samsom uytgebeelt, van alle kant besprongen,Ga naar eind602Ga naar eind602
 
Bevochten en getergt: *die Moab heeft geducht,Ga naar eind603
 
*En Amalec gevreest, *en David heeft gesucht.Ga naar eind604Ga naar eind604Ga naar eind604
605[regelnummer]
*O Sone van de mens, en van den aldermeesten:Ga naar eind605
 
*De tweede van dien naem, maer niet te min den eersten,Ga naar eind606Ga naar eind606

1Die Iacobs vader waert, en sijt oock Benjamin.]

2Iacobs vader was de Heere Christus, als God, 3ende oversulcks de God Iacobs. Benjamin, om 4dat hy de sone Iacobs, jae de liefste sone Iacobs 5was, naer de mensheyt, gelijck Benjamin: als dieGa naar eind5Ga naar eind5 6van Iacob selve aen Iuda belooft wiert. Genes. 749, vers. 10.

8den goeden man geschreven Een hantschrift 9inde locht.]

10Te weten, den regenboge. de welcke Noë 11tot versekeringe van het menschelicke geslachteGa naar eind11 12gegeven, ende inde locht gelyck geschildert isGa naar eind12 13geworden, tot een vast teecken, dat de werreltGa naar eind13 14niet meer met het water soude vergaen. Siet Genes.9, 15vers.9.

16Die Iacob heeft gevoelt.]

17In het worstelen. Siet boven, ende Gen.23,24.

18en Salomon gesongen

19Salomon heeft den Heere Christus gesongen 20in zyn Hoogliet, als boven is geseyt.

21En Samson uytgebeelt.]

22Die de oude Vaders betoonen een voorbeelt,Ga naar eind22 23ten eersten vande vervolgingen, ten tweeden 24van het lijden Christi geweest te syn. Maer sonderlinge 25Prosper Aquitanicus in zyn tweede 26deel, in het 11 ende 12 cap. Van de beloften ende 27voorseggingen. In het welcke boeck hy 28toont, hoe het gene dat in het oude verbont is 29geschiet ende gheseyt van velen, in het nieuwe 30in eenen Christo vervult wort.

31Die Moab heeft geducht.]

32Siet Num.24, 17: daer Balaam segt, Datter 33spruyten sal een sterre uyt Iacob, ende datter opstaen 34sal een roe uyt Israël, die slaen sal de Capiteynen 35van Moab, ende verwoesten alle de sonen 36Seth.Ga naar eind36

37En Amalec gevreest.]

38Siet Exod.27, daer Amalec vlucht voor het 39teecken dat Moses maeckte: het welcke de Vaders 40uytleggen op het cruyce des Heeren. Siet 41onder andere Prosperum Aquitan. in zyn eerste 42boeck boven vermelt, cap.40.

43en David heeft gesucht.]

44In een groot deel van zyn Psalmen.

45O Sone van de mens.]

46Desen naem wort de Heer op veel plaetsen 47inde schriftuere toegeschreven: ende in sonderheyt 48van hem selven, om de waerheyt te betuygen 49van de menschelicke natuere.

50De tweede van dien naem.]

51Want den eersten Iesus is geweest Iosue de sone 52Nun, die de Israëliten in het beloofde lant 53heeft gebrocht. Den auteur segt, De tweede van 54dien naem, niet om datter niet meer en syn geweest 55van dien naem (als Iesus Iosedec die oock 56met Zorobabel een groot deel van de Ioden in 57Ierusalem gebracht heeft, ende alsoo oock in dat 58deel een voorbeelt des Heeren Iesu van sommigeGa naar eind58 59genaemt wort) maer om dat Iosue, die Iesus 60Naue van Sirach, de Grieckschen text, ende de 61oude Vaders wort genaemt, de bysondere ende 62eerste voorlooper van de Heere is geweest: die 63ons in het waere Canaan moet brengen. Gelijck 64de rechte ende waere Iesus oock boven om die 65oorsaeck, Vorst van Canaan, vanden auteur genaemt 66is geweest. Siet den selven Prosper Aquit.

[pagina 288]
[p. 288]
 
En aldermeeste naem: o soete naem, voor wien,Ga naar eind607
 
Tot in den hemel toe, *sich buygen alle knien:
 
O Iesu soete naem, soet boven alle maten,
610[regelnummer]
Soet boven honichdau, en boven honichraten:
 
Soet boven al het riet, dat Indien ons sent,
 
Soet boven al het soet, dat yemant is bekent.
 
Soet boven al het soet, daer minnaers veel van houwen,
 
*O rechten Ionathan, soet boven alle vrouwen.Ga naar eind614-616
615[regelnummer]
Elia weest gegroet: door uw' verrijsenisGa naar eind615
 
Elias in de locht, en Ionas uyt de vis.Ga naar eind616
 
Besneden en gedoopt: *gestorven, sonder sterven:Ga naar eind617
 
Gesoncken tot der hel, maer sonder God te derven:Ga naar eind618Ga naar eind618
 
Als die God selve waert, *en waert in zijnen schoot,Ga naar eind619
620[regelnummer]
Noch sijnde sonder vlees, en midden in de doot.

1in zijn tweede voorgemelde boeck cap. 14,25, 216, alwaer wijtloopig wort getoont, dat Iesus 3Naue, ende het gene van hem in het oude testament 4geseyt wort, een voorbeelt is geweest van 5den Heere Iesus.

6sich buygen alle knien.]

7Siet den Apostel Paulus Philipp.2, 10, Op dat 8in de naem Iesus alle knien sich buygen, van de gene,Ga naar eind8 9die in den hemel, op der aerden, ende onder der aerden 10sijn.

11O rechten Ionathan, soet boven alle vrouwen.]

12Den auteur heeft uytgedruckt de bewegelickeGa naar eind12 13woorden des konincks Davids, daer mede hy 14beweent 2 Sam.1 de doot van Ionathan; onder 15ander seggende; Jonathan mijn broeder, ick ben in 16bangigheyt om uwen wille: ick hebbe groote vreucht 17ende vroeyelickheyt aen u gehat. Vwe liefde was myGa naar eind17 18sonderlinge, boven de liefde der vrouwen.Ga naar eind18

19gestorven sonder sterven.]

20Want de Heere Christus is ghestorven in den 21vlees, maer niet gestorven met het vlees: om datGa naar eind21 22hy als God, meerder was dan alle vlees. Is oock 23wel waerachtelick gestorven, door dien dat de 24siele ende het lichaem van den anderen gescheydenGa naar eind24 25sijn geweest: maer niet geheel gestorven, 26overmits het Woort ofte de Godtheyt met de 27siele ende het lichaem vereenigt is gebleven. Iae 28alsoo is hy mens ghebleven, oock doot zynde:Ga naar eind28 29in het aensien te weten van desen bant, niet van 30zyne menschelicke natuere. Daerom segt den 31auteur, gestorven sonder sterven.

32en waert in zynen schoot Noch sijnde sonder 33vlees.]

34De Heere Christus, segt den auteur, was in 35den schoot des Vaders, eer hy het vlees hadde 36aengenomen, jae aennemende het vlees, ende na 37het aennemen van het vlees. Want die in den 38schoot des Vaders over al regierde, segt een out 39Vader, heeft in den buyck van de maecht het vlees 40aengenomen. De selve heeft het selve oock indenGa naar eind40 41schoot der aerden neer gheleyt, sonder nochtans 42te gaen uyt den schoot van den Vader: tot dat 43hy is verresen ende ten hemel opgeklommen. 44Ende daerom straft Cyrillus in zijn boeck TegenGa naar eind44 45de Anthropomorphiten, de gene die dorsten 46seggen, dat den eenig-geboren sone Godes, 47mensche gheworden sijnde, den hemel van zijne 48Godtheyt beroofde ende leeg liet staen. Daerom 49segt Nyssenus oock seer wel, dat de Heere 50wiert gesonden, maer niet gescheyden. HyGa naar eind50 51wiert, (segt hy, sprekende van de geboorte,) gesonden 52door de liefde die hy de mens toedroech, niet 53gescheyden: om dat de natuere van de Godtheyt nietGa naar eind53 54en wort gescheyden. Ghelijck oock de Vaders in 55het Synode van Nicenen, Hy is, God sijnde, gekomen 56op der aerden, bedeckende met vlees de grootheyt 57van zyne Godtheyt, ende dat na zynen wille.Ga naar eind57 58Soo dat hy den hemel niet en verliet: gelyck hy oock 59eer hy het vlees aennam, buyten de werrelt niet en 60was. Hy was God, hy is God, gelijck Gelasius wel 61segt. Daerom gelijck het seker is, dat hy bleef 62daer hy was, om dat hy bleef dat hy was, wordende 63gheboren; soo is het seker dat hy bleef 64daer hy was, oock in de doot: als blijvende byGa naar eind64 65God, blijvende God, blijvende in het leven, ende 66blijvende het leven.

[pagina 290]
[p. 290]
 
Op eenen tijt by God, en God; doot, en begraven.Ga naar eind621
 
*Begraven was het vlees met kostelicke gaven:Ga naar eind622
 
*De siele was by God, en by de moordenaer:Ga naar eind623Ga naar eind623
 
De Godheyt was, en bleef, in alle bey te gaer.Ga naar eind624
625[regelnummer]
Van God den vader self in uwen doop gepresen,Ga naar eind625Ga naar eind625
 
Als God, en als de Soon, en van den Geest gewesen.Ga naar eind626
 
*Om dat ghy drye sijt, en sijt nochtans maer een,Ga naar eind627
 
En dat ghy drye sijt, en sijt nochtans alleen.Ga naar eind628
 
*O dooder van de doot, vernielder van de sonden,Ga naar eind629
630[regelnummer]
Voor wien den hemel beeft, de wolcken staen gebonden.Ga naar eind630Ga naar eind630
 
De sterren houden stil, en vreesen allegaer.
 
Voor wiens verstoort gemoet, de groote wagenaerGa naar eind632
 
Van het gemeyne vier, de luyster van der eerden
 
De brandend' heete Son, rontom bedeckt zijn peerden

1Begraven was het vlees met kostelicke gaven.]

2In dit veers en is niet te vergeefs geseyt, jaeGa naar eind2 3selve niet de leste woorden. Den auteur verstaet 4door de kostelicke gaven de Myrrha ende Aloë,Ga naar eind4 5van Nicodemus tot de begravinge gegeven, op 6dat oock het lichaem selve niet en soude vergaenGa naar eind6 7van de gene die het leven selve was. Ende 8daerom en konnen wy sonder schrick ende 9troost dit niet overdencken, als dat op eenen tytGa naar eind9 10het vlees is in de aerde gheweest, de siele in den 11Hemel, de Godtheyt by alle beyde: treckendeGa naar eind11 12de moordenaer daer de siele was, ende makende 13dat het vlees niet en verginck dat in het graf 14was. Soo dat het Woort ende de siele sijn gebleven 15gelyck sy waren, doen het vlees in het graf 16was, ende het vlees dat in het graf was, is sonder 17verderf gebleven selve in het graf sijnde, doorGa naar eind17 18de kracht van de Godtheyt, ende de eeuwige 19voorsienigheyt van den selven, wiens vlees eenGa naar eind19 20versekeringe van het onse was, dat in het graf salGa naar eind20 21rusten: eenen troost van onse natuere, die inGa naar eind21 22Christo met de Goddelicke tot het vlees toe isGa naar eind22 23verresen ende op-genomen, ende in een yder 24van ons noch sal verrijsen. Iae dat de verrijsenis 25des Heeren een wet stelt voor de onse: om datGa naar eind25 26hy het lichaem, dat hy van ons heeft genomen, 27in zijne opstandinge vernieuwt heeft, ende alle 28de leden treckt daer het hooft is. Ten lesten tot 29vervollinge van de plaets Psalm.16, 10. Ghy en 30sult niet toelaten dat uwen wel beminden het verderfGa naar eind30 31proeve. Gelijck die op Christo uytgeleyt wort, 32Actor.2, 31.

33De siele was by God.]

34Den auteur heeft hier voorsichtelick gesproken,Ga naar eind34 35om te wederleggen het gevoelen van Euthymius, 36ende eenige andere vande Griecksche 37Vaders, die de plaetse Lucae aen het 23,43. daerGa naar eind37 38de Heere den moordenaer, die als moordenaer 39gekomen was aen het kruys, ende door zijne belijdenisse 40starf als martelaer (gelijck S. Hieronymus 41van hem spreeckt) belooft, dat hy dien dach 42met hem soude in het Paradijs sijn, verstaen hebbenGa naar eind42 43van de Godtheyt des Heeren, die doch over 44al is ende oock by de moordenaer, doen hy dat 45beloofde: gelijck oock tegen andere, de welckeGa naar eind45 46seyden, dat de Heere sprack van het Paradijs dat 47Adam voor den val bewoont hadde. Segt daerom, 48Dat de siele des Heeren was by God, ende 49de moordenaer. dat is, de ruste die de GodtsaligenGa naar eind49 50bereyt is van den Heere, na dit leven.

52Om dat ghy drye sijt, en sijt nochtans maer 53een.]

54Om dat de Godtheyt is dryvuldig in persoonen, 55ende nochtans eenig inde dryvuldigheyt. 56Daerom als wy gelooven in den Vader, den Sone, 57den Heyligen Geest, die drye zijn; gelooven 58wy in God, die een is, (niet in Goden, die veel 59sijn, gelijck de Heydenen doen:) om dat zy een 60God sijn. Want in het aensien dat zy Vader, Sone, 61H. Geest sijn, moet men weten dat het persoonen 62sijn van eene Godtheyt: in het aensien 63dat zy God sijn, moetmen weten, dat de persoonen 64een ghemeyne natuere hebben: ende dat 65wederom, om dat zy een God sijn.

66O dooder van de doot.]

67Om dat hy, ende geen ander, voor ons is gestorven, 68die op sulcker wijse, stervende, de doot heeft 69overwonnen, dat hy de doot in de doot niet gevoelt en 70heeft, segt Fulgentius, in zijn III Tegen Thrasimundum.

[pagina 292]
[p. 292]
635[regelnummer]
Met grondeloosen nacht. voor wiens verborgen licht
 
De groote Seraphins bedecken haer gesicht.
 
*O koninck weest gegroet, van eeuwigheyt geboren,Ga naar eind637
 
Van eeuwigheyt gekroont, van eeuwigheyt gekoren,
 
*Melchisedech gelijck. O priester sonder tijt,Ga naar eind639Ga naar eind639
640[regelnummer]
*O eeuwige Propheet, *o eeuwige Levijt.Ga naar eind640Ga naar eind640
 
*Gesalfde weest gegroet, met soeten dau bestreken,Ga naar eind641Ga naar eind641
 
Die niet en sal vergaen, en nimmermeer ontbreken,
 
*Met olyen van vreugt, met salven seer bequaemGa naar eind643Ga naar eind643
 
*Tot uw drydobbel ampt: *van daer komt uwen naem.

1O koninck weest gegroet.]

2Hier begint den auteur te spreken van de dry 3ampten Iesu Christi: het konincklick ampt, het 4prophetisch ampt, het priesterlick ampt. Oock 5was hy een koninck niet alleen van de Ioden, gelijck 6de Ioden al spottende van hem schreven, 7maer van alle de zijne: een priester niet alleen 8voor de zijne, maer oock van zijn eygen lichaem:Ga naar eind8 9een propheet ende Heer van alle propheten, 10die van hem, ende door hem, krachtelickGa naar eind10 11haer ampt bedient hebben.

12Melchisedech gelijck.]

13Melchisedech was koninck: de Heere Christus 14is koninck. Melchisedech was priester sonderGa naar eind14 15eynde: het selve is de Heere Christus. Melchisedech 16was sonder moeder: de Heere Christus 17is sonder moeder in het aensien van zijne 18Godheyt. Melchisedech was sonder Vader: de 19Heere Christus is sonder Vader in het aensien 20van zijne mensheyt. Melchisedech was sonder 21geslachte: de Heere Christus is boven alle geslachten,Ga naar eind21 22ende sonder eenig geslachte, als God 23sijnde. Melchisedech was boven Abraham, alsGa naar eind23 24die Abraham de thienden offerde: de Heere 25Christus segt Iohannis 8, 58, Eer Abraham geboren 26is geweest, ben ick geweest. Gevende daer mede te 27kennen, niet alleen dat hy voor hem was metGa naar eind27 28den tijt, maer oock in heerlickheyt en weerde. 29Siet van Melchisedech Genes. 14, ende de tegenstellinge 30van de Heere Christus, ende Melchisedech,Ga naar eind30 31die den Apostel maeckt tot den Hebreen 327,1, ende van daer voort. Onder de oude Vaders 33in sonderheyt Athanasium in zijn boeck, in 34het welcke hy toont, waerom dat Melchisedech 35geseyt wort, sonder vader, sonder moeder, sonder 36geslachte te sijn.

37O eewige Propheet.]

38De Heere Christus heeft onder andere ampten, 39oock het prophetische van eeuwigheyt 40ontfangen: daer in verscheyden van andere 41propheten. Ten eersten, om dat hy het selve 42van eeuwigheyt bedient: ten tweeden, om dat 43de andere propheten niet anders gedaen en hebben, 44als hare leere ende prophetyen verbreyt, ende 45den volcke voorgestelt, daer de Heere ChristusGa naar eind45 46de herten van de zijne, door de kracht zijner 47leere beweegt, ende innerlick bereyt: jae zijn 48eygen leere, tot de welcke hy oock zijne propheten 49heeft gebruyckt, krachtich ende vruchtbaer 50maeckt: jae die in de tafelen onser herten doorGa naar eind50 51den geest des levendigen Gods schrijft.

52O eewige Levijt.]

53Om dat hy den rechten eerstgeborenen onderGa naar eind53, 54 54zijne broederen, dat is, het rechte Israël, geweest 55is, beyde priester in het offeren van zijn lichaem, 56ende Levijt. Gelijck die selve de priesters hielpenGa naar eind56 57in haer ampt, ende bystonden.

58Gesalfde weest gegroet.]

59Dat is, Christe, ofte Messia. Siet Esa. 61, 1. 60Actor. 10, 39. daer van dese salvingen wort gesproken.

62Met olyen van vreucht.]

63Siet Psalm. 44, 8.

64Tot uw drydobbel ampt.]

65Boven alreede verklaert.

66van daer komt uwen naem.]

67Te weten Christus, dat is, Gesalfden.

[pagina 294]
[p. 294]
645[regelnummer]
Messia weest gegroet, *wech, waerheyt, ende leven:Ga naar eind645
 
*Gods wijsheyt, Gods verstant, God aen de mens gegeven:Ga naar eind646
 
*Het Woort, de schat, *het net: *de lantman, die de wanGa naar eind647
 
Draecht in de rechter hant, het kooren wannen kan:
 
De bijl set aen den boom, om in het vier te smackenGa naar eind649
650[regelnummer]
Het hout dat niet en wast, de vruchteloose tacken:
 
*Den hoecksteen van het huys, *de grondeloose schat:Ga naar eind651Ga naar eind651
 
*Die met de groote vuyst het aerderijck afmat.Ga naar eind652

1Wech, waerheyt, ende leven.]

2Gelijck de Heere hem selven noemt, Iohan. 314,6, Iesus seyde hen: Ick ben de wech, de waerheyt, 4ende het leven. De wech (segt Hilarius) om dat wy 5door hem tot den Vader komen konnen. De waerheyt, 6om dat hy de leugen niet en kent. Het leven, 7om dat hy alles doet leven.

8Gods wijsheyt.]

9De Sone Gods, niet alleen de wijsheyt Gods, 10maer oock de wijsheyt als God. Want hy wortGa naar eind10 11de Wijsheyt genoemt, ten eersten als Sone, ten 12tweeden als God. God de Vader (segt Augustinus,) 13is de wijsheyt self: ende de Sone wort genaemt 14de Wijsheyt des vaders, gelijck hy genaemt wort het 15licht des vaders, dat is, gelijck een licht uyt het licht, 16ende alle beyde een licht. Soo datse beyde, een 17wijsheyt, ende een wesen zijn. Gelijck bewesen 18wort van de Vaders, ende Petrus Lombardus, 19genaemt de Meester der Sententien: die meerGa naar eind19 20plaetsen uyt de selve, hier toe dienende, by eenGa naar eind20 21vergaert heeft in zijn eerste boeck Distinct.5. 22Al ist dat de Sone Gods eygelick de wijsheytGa naar eind22 23Gods genaemt wort. Siet boven, ende den selven 24Lombard. distinct. 10. Daer hy bewijst dat 25de wijsheyt Gods somtijts van de goddelickeGa naar eind25 26natuere, somtijts van de persoon, te weten de 27Sone, wort geseyt.

28Het Woort, de schat.]

29Den auteur gaet voort in dit veers, gelijck hy 30in de twee voorgaende heeft begonnen, ende 31vergaert by een de treffelickste naemen, die deGa naar eind31 32Heere Christo in de H. Schrift, in het aensien 33van zijne Godheyt, rechtveerdigheyt, goetheyt, 34kercke ende opbouwinge; met meer andere eygendommen;Ga naar eind34 35toegeschreven worden. Hilarius 36noemende de Heere, De schat, ende seggende, 37dat hy alsoo in de schrift genaemt wort, in zijn 38boeck Van de eenigheyt des Vaders ende des 39Soons, schijnt gelet te hebben op de plaets 1 Cor. 404, 7. daer de kennisse Godes in Iesu Christo eenen 41schat wort genaemt, ofte op de andere tot 42de Coloss. 2, 3. daer wy beneden van spreken: 43alwaer den auteur den Heere Christus, niet alleen 44eenen schat, maer eenen grondeloosen schat, 45noemt. Hy wort, (segt den voorgemelden Hilarius) 46eenen schat genaemt, op dat alle de verborgenGa naar eind46 47rijckdommen der hemelen in hem bekent souden 48worden.

49het net.]

50Siet de gelijckenis Matth. 13,47. Daer het 51rijcke der hemelen, by een net wort vergeleken, 52ofte selfs de Koninck van het rijcke, gelijck de 53Vaders seggen. die een recht net is, (segt Hilarius 54in het selve boeck) om dat door hem, ende in 55hem, een menichte van Heydenen, gelijck als visschen, 56uyt de zee van het werreltlicke leven, in de 57kercke wort vergaert, daer het verschil der goeden ende 58der quaden wort verstaen.Ga naar eind58

59de lantman die de wan Draecht in de rechterhant.]

61Alsoo wort de Heere Christus genaemt van 62Iohannes den dooper, Matth. 3, 12, doende daer 63by oock de reden, Die de wan heeft in zijn hant,Ga naar eind63 64ende sal den dorschvloer suyveren, ende het kooren in 65de schuere vergaren: maer het kaf met onuytblusselick 66vier verbranden. Het welcke anders niet en 67is, als een dreygement, voor de hypocriten, die 68in de kercke ende onder de geloovigen schuylen, 69ende haer selven behagen, door dien zy van 70de menschen niet bekent en worden: vergetendeGa naar eind70 71daerentusschen, dat de gene, die het hooft is van 72zijn ware leden, oock de rechter ende onderscheyder 73van de valsche sal wesen. Welcke is de 74Heere Christus alleen, die oock daerom alleen 75de wan wort toegeschreven, daermede hy het 76kooren van het kaf sal afscheyden. Het welcke 77selve de Apostelen, (segt Cyprianus in zijnen 21Ga naar eind77 78brief) niet en is gegeven. Ende in zijnen 21, Dat 79de Sone van den Vader alleen is gegeven, het kooren 80van het kaf, ofte van het onkruyt, af te sonderen.

81Den hoecksteen van het huys.]

82Alsoo wort de Heere genaemt Esa. 28,16, Siet 83ick legge in Sion eenen grontsteen, eenen beproefsteen,Ga naar eind83 84eenen kostelicken hoecksteen, die wel gegront 85is. Psalm 118, 22, De steen die de bouwlieden verworpen 86hebben, is den hoecksteen geworden. Siet 87oock Mar. 12,10. Luc.20,17. Ephes. 3,20. daer 88den Apostel segt: Dat die van Ephesen zijn getimmert 89op het fondament der Apostelen ende Pro-

[pagina 296]
[p. 296]
 
*Het Pascha, *de fonteyn van onvervalste lusten,Ga naar eind653Ga naar eind653
 
*De grooten eerstelinck van alle die noch rusten:Ga naar eind654Ga naar eind654
655[regelnummer]
*De prince van de paeys, *den hopman, die den roofGa naar eind655
 
Sal deylen met gewelt, de gront van het geloof:Ga naar eind656
 
*De selve desen dag, en gisteren, en morgen:Ga naar eind657
 
*Den engel *van den raet, die lange was verborgen,Ga naar eind658

1pheten: namelick Iesu Christo, den uytersten hoecksteen. 2Welcke plaetse opentlick bewijst, dat alleGa naar eind2 3de andere, van den Heere Christo te verstaen 4zijn. Die, gelijck Theophylactus segt, den rechten 5steen is daer de kercke opgebout staet; verworpenGa naar eind5 6van de wijse, ende de leeraers deser 7werrelt: maer insonderheyt, de Ioden, gelijck de 8Heere oock tegen haer de voorgemelde plaetse 9Davids is gebruyckende. Matth. 21, 42. Marc. 1012,10. Luc. 20,17.

11de grondeloosen schat.]

12Om dat den Apostel segt 1 Cor. 2, 3, Dat in 13den Heere Christo alle de schatten der wijsheyt ende 14kennisse verborgen sijn.

15Die met de groote vuyst.]

16Siet Esa. 40,12, Wie meet de wateren met de 17vuyst, ende vatet den hemel met der spannen?

18Het Pascha.]

19De Heere Christus wort genaemt het Pascha 201 Cor.5,7. om dat hy het ware lam is, dat voor 21de sonden wort geslachtet: gelijck het lam dat 22op de feest van Pascha wiert geslachtet, oock het 23Pascha wiert genaemt Exod. 12, 11.

24de fonteyn.]

25De Heere Christus wort de fonteyn des waters 26genaemt (segt Hilarius in zijn boeck Van de 27eenicheyt des Vaders ende des Soons) om dat uyt 28hem de dorstige herten met de genade van de Goddelicke 29wateren gelaeft worden. Siet Iohan.4,13,14. 30Den auteur noemt hem, de fonteyn van onvervalste 31lusten: om dat alle de lusten die buyten 32den Heere Christo zijn, de eenige fonteyn van 33de genade, daer door wy met God versoent, ende 34tot den smaeck van rechte ende volkomen 35lusten gebrocht worden, ydelheyt sijn, ende 36sotte wanen.Ga naar eind36

37De grooten eerstelinck van alle die noch 38rusten.]

39Alsoo wort de Heere Christus genaemt 401 Cor. 15, 23. om de kracht van zijne verrijsenis: 41die alle de zijne deelachtig sullen worden. 42Want gelijck onse natuere in hem is geboren 43geworden, ende zijne geboorte, gelijck Leo seer 44wel segt, is ons beginsel, om dat de geboorte vanGa naar eind44 45het hooft, oock de geboorte is van het lichaem; 46soo is oock de selve in hem verresen. Ende daeromGa naar eind46 47wort hy geseyt den eerstelinck van de verrijsenis. 48Den eerstelinck is opgestaen: daer na die 49Christo toe komen, sullen opstaen in zijne toekomste,Ga naar eind49 50segt den Apostel.

51De prince van de paeys.]

52Soo wort de Heere Christus genaemt Esa. 9,5, 53daer hy segt, sprekende in den geest van hem, 54ende zijne komste: Want het kint is ons geboren, 55de Sone is ons gegeven, de heerschappy is geleyt op 56zijn schouwer. Men sal zijnen naem noemen den 57Wonderlicken, den raetsman, den geweldigen ende 58machtigen, den Vader van eeuwigheyt, den PrinceGa naar eind58 59van paeys.

60den hopman die den roof Sal deylen met 61gewelt.]

62Den auteur heeft zijn oogmerck gehat op deGa naar eind62 63plaets Esa. 53, 12. daer van den Heere Christo 64geseyt wort: Daerom wil ick hem groote hoopen 65ten buyt geven: ende hy sal de stercken ten roove 66hebben, om dat hy zijn leven in de doot gegeven 67heeft.

68De selve desen dag.]

69Den auteur heeft gesien op de plaetse Hebr. 7013, 8, Iesus Christus is gisteren ende heden de selve, 71ende inder eeuwigheyt.

72Den Engel van den raet, die lange was verborgen.]

74Den Engel, dat is, de bode. Want het Griecksche 75woort, daer het onse afkomt, het selve beteyckent.Ga naar eind75 76Nu staet hier te mercken, dat de VadersGa naar eind76 77in de plaets Esa. 9, 5, alreede boven verhaelt,Ga naar eind77 78daer de andere oversetters, na den HebreeuschenGa naar eind78 79text, oversetten, den Wonderlicken, den Raetsman, 80ofte den verwonderlicken Raetsman, de plaetse uytgeleyt 81hebben, volgende den Grieckschen, dieGa naar eind81 82heeft, den Engel ofte bode van den grooten raet. 83Gelijck onder de Griecksche gedaen hebbenGa naar eind83 84Athanasius, Iustinus Martyr in zijn tweede Verantwoordinge 85der Christenen, ende Tegen Tryphonem, 86Epiphanius Tegen de Arrianen, Dionysius 87Areopagita in zijn boeck Van de hemelsche 88machten, cap. 4. Acacius, bisschop van 89Miletenen, in het Synode van Ephesen. Onder 90de Latijnsche, Tertullianus in zijn boeck Van hetGa naar eind90 91vlees Christi, Cyprianus in zijn tweede Van de 92getuygenissen tegen de Ioden, Hieronymus op 93de woorden Esaiae. Die de reden oock daer by

[pagina 298]
[p. 298]
 
*Den engel, die Gods volck met openbare kracht,Ga naar eind659Ga naar eind659
660[regelnummer]
Heeft midden in de vreucht van Canaan gebracht.
 
Met schrick en met gewelt, de volcken en de steden,
 
Van het beloofde lant voor Israël vertreden.Ga naar eind662
 
*De meester, en den heer van David uwen knaep,Ga naar eind663Ga naar eind663
 
*De wijngaert, *en de wijn: *den herder, *en het schaep.Ga naar eind664.Ga naar eind664
665[regelnummer]
*De fackel, en *het licht, dat sich sal openbaeren,Ga naar eind665
 
En *al het volck, dat sit in duysternis, verklaeren.Ga naar eind666

1voegt, waerom de oversetters in de selve vanGa naar eind1 2den Hebreeuschen text sijn geweken. Petrus 3Diaconus in zijn boeck Van de menschwerdinge 4ende genade Iesu Christi, Hilarius in zijn derde 5Van de Dryeenigheyt, Augustinus in zijn 18 6Van de Stat Godes, ende in zijn 2 Van de Dryeenigheyt, 7cap. 13, ende Novatianus in het zijne, 8Ambrosius op het 10 tot de Romeynen, Epiphanius 9in zijnen Ancyrotus, ende meer andere. 10Doch de Heere Christus wort alsoo genaemt, in 11het aensien van zijn prophetelick ampt. Ende 12daerom ist, dat Tertullianus seer wel segt in zijn 13voorgemelde boeck: Dat hy wort geseyt den 14Engel oft de bode van den grooten raet, om te kennen 15te geven, niet zijne natuere, maer zijn ampt. Ende 16Dionysius, Dat hy wort geseyt den Engel van den 17grooten raet, om dat hy, gelijck hy oock van hem 18selven engelsche wijse spreeckt, al het gene dat hyGa naar eind18 19van den Vader gehoort heeft, ons gebootschapt heeft. 20Ende Augustinus in zijn 18 Van de Stat Godes, 21Dat het niet te verwonderen en is, dat de Heere 22Christus, den Engel Godes almachtig wort geseyt. 23Want gelijck hy een dienaer (segt hy) wort genaemt, 24om dat hy in de gedaente van een dienaer by de 25menschen is gekomen, soo wort hy oock genaemt een 26Engel, om het Euangelium, dat hy de menschen heeft 27gebootschapt. Nu dat de Sone Godes deurgaensGa naar eind27 28in de H. Schrift wort genaemt den Engel, is 29bekent. Gelijck Gen.48,16, Iacob hem noemt 30den Engel, die hem van alle quaet heeft bewaert. 31Ende op andere plaetsen, den Engel van Iehova, 32ende den Engel van het verbont. Siet oock de treffelicke 33plaetse Exodi 5,2,3,20, ende 23. Want 34in het 16 Gen. daer den engel van Iehova aen 35Agar voorsegt de geboorte van Ismael, wilt 36Hilarius dat het God selve, dat is, de Sone Godes, 37geweest soude sijn. Al ist dat Tertullianus 38het selve niet toe en staet.Ga naar eind38

39van den raet, die lange was verborgen.]

40Te weten, den raet van onse salichmakinge:Ga naar eind40 41ofte, gelijck het S. Hieronymus uytlegt: dat de 42Ioden voor eenen tijt verworpen souden worden: ende 43dat de Heydenen de salichmaeckinge ontfangen souden.

45Den engel, die Gods volck.]

46Den auteur heeft gelet op de treffelicke plaetse 47Exod.23, vers.20. daer den Heere segt, Siet ick 48sende eenen engel voor u: op dat hy u beware op den 49wech, ende dat hy u brenge in de plaetse die ick u 50bereyt hebbe. Siet dat ghy hem niet en vergramt, 51hoort zijne stem, ende en past hem niet te tergen, &c.Ga naar eind51 52welcken engel is geweest, de Heere Christus, 53den Engel Gods, ende God self.

54De meester, en den heer van David uwen 55knaep.]

56De Heere Christus is een sone Davids geweest 57na het vlees, een heer van den selven ende meester 58na zijne Godheyt. Ende daerom segt een 59out Vader seer wel: Gelijck de Heere in het aensien 60dat hy mens is, is uyt Abraham: soo is hy 61oock, in het aensien dat hy God is, voor Abraham. 62Ende gelijck hy als mens, is een sone van David, soo 63is hy als God, een Heere van David. Ende hierom 64segt David selve van hem Psalm. 110: De 65Heere heeft geseyt tot mijnen Heere, sit aen mijne 66rechterhant, &c.

67De wijngaert.]

68Alsoo noemt de Heere Iesus hem selven Iohan. 6915, 1.

70en de wijn.]

71In de instellinge van het groot sacrament, dat 72ons met hem vereenigt.

73Den herder.]

74Siet Iohan. 10,11. daer de Heere segt, Dat hy 75den goeden herder is.

76end' het schaep.]

77Also wort de Heere Iesus meermael genaemt 78in de Heylige Schrift, in het aensien van zijne onnooselheyt 79ende gedultsaemheyt in het lijden.Ga naar eind79 80Onder andere by Esa.53,7.

81De fackel.]

82Alsoo wort de Heere Christus, ofte soo de andere 83oversetten, de verlossinge aen zijn volck 84van hem gedaen, onder andere genaemt van 85Esaia in zijn 62, vers.1, het welcke begint, Om 86Sions wille, soo en sal ick niet swijgen, ende om 87Ierusalems wille, soo en sal ick niet in houden, tot 88dat hare gerechticheyt opgaet als een glans, ende haer 89heyl ontbrande als een lamp, oft fackel. Sijnde een 90treffelicke prophetye van de heerlickheyt endeGa naar eind90

[pagina 300]
[p. 300]
 
*Den hooren onses heyls: *de peerel groot van prijs,Ga naar eind667
 
*De Son *die niet en daelt, *de geestelicke spijs.Ga naar eind668
 
*Den arent, die met kracht tot in het graf getogen,Ga naar eind669
670[regelnummer]
Is weder met gewelt, en macht daer uyt gevlogen,
 
En sit nu boven al. *O koperen serpent,Ga naar eind671
 
Dat van ons alle quaet, en ongevallen went.Ga naar eind672
 
Geweest tot aller tijt, geweest tot aller eeuwen,Ga naar eind673
 
*Die Daniel sach aen in 't midden van de leeuwen,Ga naar eind674Ga naar eind674

1treffelickheyt, met de welcke de Heere Christus 2zijne kercke soude vercieren; tot haer komende: 3ende zijne genegentheyt ende sonderlinge liefde 4die hy haer soude bewijsen.

5het licht.]

6Simeon in zijnen Lofsanck noemt den Heere 7Iesus, een licht tot verklaringe van alle volckeren,Ga naar eind7 8Luc.2, 32.

9al het volck dat sit in duysternis.]

10Siet den lofsanck Zachariae, Luc. 1. daer hy 11segt, dat de Heere Iesus gekomen is om sich te 12vertoonen aen de gene die in duysternis ende inde 13schaduwe des doots saten.

14Den hooren onses heyls.]

15Siet den selven Luc. 1, 69. daer de Heere 16Christus genaemt wort, den hooren des heyls, 17ofte, vande salicheyt; verweckt uyt den huyse 18Davids.

19de peerel groot van prijs.]

20Den auteur heeft zijn oog-merck gehadt op 21de ghelijckenis Matth.13,45. Daer gesegt wort, 22dat het rijcke des Hemels gelijck is eenen koopman, 23die schoone peerlen soeckt: de welcke, gevonden 24hebbende eene groot van prijs, heeft al 25zijn goet verkocht, om de selve te koopen. Op 26welcke plaetse S. Hieronymus by de peerel verstaetGa naar eind26 27de wet ende de Propheten. vande welcke 28de Heere Christus het eynde, jae oock het inhoutGa naar eind28 29is. Andere, gelijck Chrysostomus, de waerheyt: 30die de Heere Christus selve is. De meesten 31deel van de Vaders, den Heere Christus selve. 32Siet onder andere Theophylactum, die meest 33over al Chrysostomum volgt: ende Isidorum 34Pelusiotam, die daer van in het bysonder heeft 35gehandelt in zijnen 82, brief, van het eerste 36boeck.

37De Son.]

38Alsoo wort de Heere oock in de heylige 39Schrift genaemt, gelijck Malach.4, vers.2 de Son 40van rechtveerdicheyt. Maer voor (segt hy) die 41mijnen naem kent, sal sich verheffen de Son van 42rechtveerdigheyt.

43Die niet en daelt.]

44Dat is, de Son, die niet onder en gaet. Ende 45alsoo spreeckt Esaias van den Heere, 60,20. Vwe 46Son en sal niet meer ondergaen, ende uwe mane en sal 47haer niet meer vertrecken. Want de Heere sal u voorGa naar eind47 48een eeuwig licht zyn, ende uwe God voor uwe heerlickheyt.

50de geestelicke spijs.

51Alsoo noemt de Heere Iesus hem selven, benevenGa naar eind51 52in de plaetsen daer hy zijne heylige maeltijt 53instelt, Iohan. 6. Ende bewijst het selve met 54veel redenen.

55Den arent.]

56Alsoo wort de Heere genaemt Ierem. 49, 22. 57Siet hy vlieget opwaerts als eenen arent, ende sal zijn 58vleugelen uytbreyden over Botsra. De reden wort 59hier van den auteur gegeven. Ende van Hilarius, 60die segt, lettende op die plaetse: Den arent 61wort hy genaemt, om dat hy na zijne hoogweerdige 62verrijsenis, als met riemen van vleugels, weder totGa naar eind62 63den Vader is gevlogen.

64o koperen serpent.]

65Moses, gelijck van hem geschreven is Num. 6621, 9, maeckte een metalen slange, ende richtede 67die op tot een teecken: ende wanneer yemant 68een slange beet, soo sag hy dese slange aen, ende 69bleef in het leven. Gelijck al de gene die van de 70slange in Adam gebeten zijn, sterven: ten sy dat 71zy met de oogen des geloofs, het teecken aen het 72hout des cruyces opgerecht aenschouwen, ende 73alsoo blijven leven. Gelijck de uytlegginge van 74den Heere selve wort gedaan.

75Die Daniel sag aen.]

76Siet de Historie van Bel te Babel, in het veertiende 77Danielis, na de gemeyne oversettingen:Ga naar eind77 78die daer in de Griecksche Theodotionis gevolgt 79hebben.

[pagina 302]
[p. 302]
675[regelnummer]
*Die Sidrach met de zijn' int midden van de vlam,Ga naar eind675
 
Int midden van het vier, met krachten daer uyt nam.
 
O vader laet ons hert onsteken als dien oven,Ga naar eind677
 
Om uwe groote macht te kennen en te loven,
 
Laet gloeyen ons gemoet, en branden ons verstant
680[regelnummer]
Met uwe soete min, en neemt ons metter hant.Ga naar eind680
 
*Geeft ons voor al den wil, die niet en is genegenGa naar eind681Ga naar eind681
 
Van selfs tot eenig goet, maer sonder uwen segen
 
En sonder uwen wil, *oft nimmermeer en staetGa naar eind683
 
Behoorlick naer het goet, oft soeckt alleen het quaet.
685[regelnummer]
Geleyt ons, blijft ons by, verleent ons uwe leden,Ga naar eind685Ga naar eind685
 
Een yseren geloof, en vierige gebeden,
 
Die dringen door de locht, en als de duyvel bast,
 
Ons hert en ons gemoet maeckt aen den hemel vast,Ga naar eind688
 
Met eenen stercken bant, met kabels ende touwen
690[regelnummer]
*Van rechte sekerheyt, van een volmaeckt betrouwen,Ga naar eind690

1Die Sidrach.]

2Siet Danielis 3, v. 19, ende van daer voort, 3hoe dat Sçadrac, Mesçac, ende Habednego, door 4last van Nebucadnezar, in den gloeyenden oven 5geworpen, (om dat zy het beelt van hem gemaeckt 6niet en wilden aenbidden) ende van den 7Engel daer uyt verlost zijn. Den vierden heeft 8Nebucadnezar bekent te zijn gelijck de SoneGa naar eind8 9Godes. Het welcke andere anders, de Vaders 10op den eenigen Sone Godes uytgeleyt hebben. 11Want om dat hy was boven de ander engelen, heeft 12den Heydenschen Keyser, die noyt yet gelesen hadde 13van den Sone Godes, gelooft dat hy dat was, ende 14alsoo geoordeelt, segt Ambrosius in zijn eerste 15Van het geloof. Siet Tertull. in zijn 4 Tegen 16Marcionem: daer hy tweemael dese plaetse alsoo 17uytlegt. Siet oock den selven Tegen Praxean, 18met meest alle de oude.

19Geeft ons voor al den wil.

20Den auteur geeft nu te kennen, dat de wil tot 21het goet in de mens, moet komen van de gene, 22die de wil in de mens goet gemaeckt hadde. die; 23gelijck den Apostel segt; In ons werckt het willen 24ende het volbrengen.

25Oft nimmermeer en staet.]

26Onse wil is soo in ons bedorven, dat hy in den 27bedorven mens, ofte onbehoorlick genegen isGa naar eind27 28tot het quaet, ofte niet behoorlick en staet naGa naar eind28 29het goet. Ende dat ist dat Fulgentius in zijn 30boeck Van de Praedestinatie ofte de VerordeningeGa naar eind30 31ende de Genade, by na met de selve 32woorden seer treffelick segt: Wy en behagen God 33niet, ten zy dat wy willen: maer van hem wort hetGa naar eind33 34ons gegeven dat wy willen, van de welcken het en zyGa naar eind34 35dat de wil des menschen verandert wort tot het goet; 36soeckt, ofte altijt het quaet, ofte en staet nimmermeer 37behoorlick na het goet.

38Van rechte sekerheyt.]

39Dat is, de sekerheyt, daer den Apostel van 40spreeckt tot den Coloss. 2, 1. aldaer hy de selve 41πληροφορίαν noemt: dat is, een rechte ende 42vaste seeckerheyt, die in onse herten wort verweckt 43van den Heyligen Geest, ende krachtig 44getuygt van de liefde Gods tot de menschen, ende 45bysonder van elck een in het bysonder; onsGa naar eind45 46versekerende, datter niet en is dat ons van de 47liefde Gods in Christo kan scheyden: ende vastelick 48indruckende, dat wy ter saligheyt van 49hem verordent zijn. Vyt welcke sekerheyt, alsGa naar eind49 50uyt hare fonteyne, komen spruyten de onuytsprekelickeGa naar eind50 51suchten des geestes. Daer van gesproken 52wort Rom. 8, 26. ende het onuytsprekelick 53vertrouwen, het welcke roept, Abba 54Vader. Galat.4,6.

[pagina 304]
[p. 304]
 
*Gelijck uw Martelaers, die midden door de pijn,Ga naar eind691Ga naar eind691
 
Gerabraeckt en verbrant, tot u geklommen sijn.
 
Toomt onsen sotten waen, toomt de genegentheden,Ga naar eind693
 
Om niet te nemen aen dan dat bestaet in reden.Ga naar eind694
695[regelnummer]
Ghy die de reden sijt van alles dat ghy doet,Ga naar eind695
 
Laet ons in uwen wech vast stellen onsen voet,Ga naar eind696Ga naar eind696
 
Doorsoecken dat ghy segt, beginnen van uw' wiege,
 
En wassen op met u: tot dat ons herte vliege,
 
Herboren door uw woort, wit, suyver, als een krijt,
700[regelnummer]
Gereynicht door uw bloet, tot daer ghy selve sijt.Ga naar eind700
 
*Wy laten Esau staen, en willen niet bevragenGa naar eind701Ga naar eind701
 
Noch al te diep insien, *waerom dat God mishagenGa naar eind702
 
In hem hadd' eer hy was, maer prijsen hem die vraechtGa naar eind703
 
En neerstich ondersoeckt, wie dat u meest behaecht,

1Gelijck uw Martelaers.]

2De Martelaers, sijnde de treffelickste, getrouste, 3ende kloeckste soldaten des Heeren Iesu, zijnGa naar eind3 4oock van den selven gewapent geweest, tegen 5het vlees, de doot, de hel, ende den duyvel: gewapent 6met een sterck, onwinbaer, onbewegelick, 7Goddelick geloof, daer door dat zy in het 8midden van de pijnen, staende met den geest boven 9alle pijnen, boven alle machten, boven vlees, 10doot, hel, ende duyvel, met een hooch ende vry 11gemoet haren Heere, capiteyn, ende meester bekent, 12gelooft, gepresen, jae ten lesten oock gevolcht 13hebben. Gevende daer mede volkomelick 14te kennen, gelijck Athanasius wel segt, dat 15de doot van haren capiteyn alreede overwonnenGa naar eind15 16was: die zy so weynig vreesden, dat zy de selve 17door haer geloof gingen overwinnen, ende onder 18haren voet leggen.

19Wy laten Esau staen.]

20Den auteur gaet voorby alle duystere ende 21onnoodige questien dit punt aengaende, daer nuGa naar eind21 22(God betert) de kercken door gescheurt worden, 23ende laetter die van spreken, die dat met geweltGa naar eind23 24verstaen willen. Waer door het wel somtijts 25gebeurt, dat men hem selven soo veel teGa naar eind25 26doen geeft, datmen geenen tijt en heeft, om op 27den uytgedruckten wille Godes, roerende deGa naar eind27 28saecken die in zijn woort klarelick geopenbaert 29zijn, te letten, ende die met een suyver herte te 30bedencken. S. Augustinus segt seer wel in zijnen 31brief, daer hy handelt, Hoe datmen God moet 32sien: My dunckt datter meer gelegen is in het ondersoecken 33van dese saecken, datmen weet, hoe datmen 34leven moet, dan hoe datmen spreken moet. Want 35die vanden Heere Iesus Christus geleert hebben, 36sacht ende nederich te zijn van herten, sullen met gedachten 37ende gebeden eer vrucht doen, als met te lesenGa naar eind37 38ende te hooren. Segt oock dat hy Esau laet staen,Ga naar eind38 39om dat hy buyten Christo was, daer desen Lofsanck 40van spreeckt: was oock buyten de VoorordeningeGa naar eind40 41van God, ofte de Praedestinatie, aengaende 42de kinders Gods, die buyten Christo, 43ende in de godloosen geen plaetse en heeft. GelijckGa naar eind43 44oock niemant in Christo, ofte van God,Ga naar eind44 45tot quaet door de Verordeninge gebrocht ofte 46gedwongen en wort, al ist dat God het quaet 47van te vooren siet, ende het verderf van te vooren 48siet; daer het quaet oorsaeck van is: nietGa naar eind48 49hy die goet is, ende de mens alsoo geschapenGa naar eind49 50heeft.

51Waerom dat God mishagen In hem hadd' 52eer hy was.]

53Den auteur spreeckt nu van de Verworpinge 54ende Verkiesinge, die eygentlick begrepen wordenGa naar eind54 55onder de Verordeninge ofte Praedestinatie: 56al ist dat de oude dat woort meest van de verkiesinge 57alleen gebruycken. Door dien dan dat 58wy weten, dat Iacob soo wel als Esau in de erfsonde 59ontfangen ende geboren is geweest, ende 60dat geen van haer twee met het geloove ofte de 61kracht van dien (gelijck Pelagius verstont dat hetGa naar eind61 62geloove in de macht der natuere was) ontfangen 63ende geboren is geweest; vragen eenige, waerom 64dat God Esau min als Iacob heeft verkoren; 65ende of daer ander oorsaeck is geweest als het 66goetduncken des Heeren, de welcke ontfermtGa naar eind66 67die hy wilt, Exod.33, 19, Roman.9, 15, te weten,Ga naar eind67 68de sonde in Esau, ende dat hy Gods genaede 69heeft verworpen.

[pagina 306]
[p. 306]
705[regelnummer]
*Begint van onder aen, telt altemael uw' treden,Ga naar eind705Ga naar eind705Ga naar eind705
 
Daer van hy noch de baen sal vinden hier beneden,Ga naar eind706
 
En gaet daer buyten niet. het ander, is hy wijs,Ga naar eind707
 
Dat sal hy stellen uyt, tot in het Paradijs.
 
Dat is de groote school, *daer ghy sult in verklaren
710[regelnummer]
Des Vaders diepen sin, uw' wijsheyt openbaren:
 
Geseten op den throon, altijt voor u bewaert;
 
Daer een ontallick volck van Engelen vergaert.
 
Wy nemen Iacob aen, die God koos, om te gevenGa naar eind713Ga naar eind713
 
Een sterck geloof in u; noch sijnde sonder leven,Ga naar eind714
715[regelnummer]
Noch in zijns moeders buyck: en sonderd' hem daer af,
 
Niet siend' op Iacobs deucht, *maer dat hy Iacob gaf.
 
Die verder willen gaen, die moeten onder blijven,Ga naar eind717Ga naar eind717
 
Niet doende gants den dach dan twisten ende kijven,Ga naar eind718
 
Doorgronden uwen raet, en soecken sonder end',
720[regelnummer]
Het gene dat noch haer, noch ander is bekent.
 
Dus wort het vier gestoockt, *dus wort van ons verdreven
 
De rust, de soete paeys: dus gaet ons vast begevenGa naar eind722

1Begint van onder aen.]

2Door dien dat eenighe de oorsaeck van de 3verkiesinge met kracht ende gewelt ondersoeckenGa naar eind3 4willen, hooger gaende als zy begrijpen konnen, 5ende dat tot onrust van hare siel, ende twist 6met haren naesten; komt den auteur hier endeGa naar eind6 7geeft goeden raet voor de godsaligen, aenwijsendeGa naar eind7 8alle slechte eenvoudige menschen, hoe zy 9in gerustheyt ende met vreucht tot hare salicheyt 10de leere der Verordeninge ofte der Praedestinatie 11gebruycken, ende van hare verkiesinge 12versekert sullen wesen. Het welcke, segt hy, 13sal geschieden, indien wy van onder aen, dat is 14van de vruchten, ende niet van de oorsaeck derGa naar eind14 15verkiesinge, beginnen. Soo dat een yder de voetstappen 16des Heeren Iesu volcht, zijn oogen heeft 17op alle het gene hy gedaen ende ons gheleert 18heeft: bidde om zijnen geest, ende, door de hulpe 19des selven, afstant doe van zijne sonden: zijn 20out leven verandere, ende een nieuw beginne. 21Hier uyt sal hy gevoelen de kracht van het geloof, 22ende de liefde Godes; sijnde het rechteGa naar eind22 23teecken van de verkiesinge: al ist dat hy niet verder 24en gaet, nochte van boven en begint, dat is, 25van de oorsaeck der verkiesinge en spreeckt. 26Want die inde selve sich al te veel bekommeren,Ga naar eind26 27en begrijpense niet, ende missen oock de vruchten.

29daer ghy sult in verklaren.]

30S. Augustinus sprekende van diergelijcke geschillen, 31Dan sal men weten (segt hy) namelick in 32het eeuwige leven, Datmen nu niet en weet, waerom 33van twee kinderen het eene aengenomen is geworden 34door bermhertigheyt, het ander is verworpen 35door rechtveerdigheyt.

36maer dat hy Iacob gaf.]

37Te weten, het geloof dat van de Heere quam. 38Den auteur heeft uytgedruckt de Synodale 39woorden van de Vaders ofte bisschoppen van 40Africa, om haer geloof in Sardinia gebannen, de 41welcke van dese verkiesinge, schrijven: Voorwaer 42de Heere en heeft in Iacob niet gekosen nochte 43uytverkoren de menschelicke wercken, maer de 44Goddelicke gaven.

45Dus wort van ons verdreven De rust, de soete 46paeys.

47Want te wijle dat de menschen soecken de 48verborgentheyt van God, verliesen zy de kennisse 49van God; willende weten, het gene zy niet 50weten en konnen, ende nalatende te weten, het 51gene dat zy weten moeten. Daer door dat zyGa naar eind51 52ten lesten oock verliesen (gelijck een out Vader 53seer wel segt) de paeys ende vrede, door de welckeGa naar eind53 54zy God verliesen. Ende en dincken niet op het 55gene oock seer treffelick van Augustino geseyt 56wort, Dat het beter is te twijffelen van verborgen,Ga naar eind56 57als te hooren van onseker dingen.Ga naar eind57

[pagina 308]
[p. 308]
 
De min, de nederheyt. wy setten onsen stapGa naar eind723Ga naar eind723
 
Tot boven in de locht, en klimmen sonder trap.
725[regelnummer]
*Vergeten God den Soon, en loopen naer den Vader;Ga naar eind725
 
Verliesen het compas, en hoe wy kommen nader,
 
Hoe dat wy verder sijn. verlatende de reeGa naar eind727
 
Van God en van zijn woort, verdrincken in de zee:Ga naar eind728
 
Gelijck aBellerophon, misprijsende de peerden
730[regelnummer]
Die liepen op het lant, ginck vliegen van der eerden,
 
Gaf bPegasus de spoor: gelijck als cPhaëthon
 
Ginck sitten boven op de wagen van de Son.
 
Wy steunen op ons self met al te groot betrouwen,
 
En gaen met Babels volck tot in de wolcken bouwen,
735[regelnummer]
Verachtende den boom des levens, raken aenGa naar eind735
 
De plant van wetenschap, dat Adam heeft gedaen.Ga naar eind736
 
Maer vallen oock met hem. Wy breken in uw' schatten,Ga naar eind737
 
Doortasten uwen gront, die niet en is te vatten,Ga naar eind738
 
Gaen boven ons verstant, en soecken onsen val.Ga naar eind739
740[regelnummer]
Maer die niet hoog en gaet, die vint u in den stalGa naar eind740
 
Voor zijne voeten neer: gelijck de Persianen,Ga naar eind741
 
Die sonder ydelheyt, bevrijt van sotte wanen,
 
V sochten daer ghy waert. zy sagen u van ver,
 
Doch volgden niet haer self, maer volgden uwe ster.Ga naar eind744
745[regelnummer]
Laet ons oock desgelijcks, op dat wy niet en dolen,
 
*V soecken daer ghy schijnt, niet daer ghy sijt verholen,Ga naar eind746Ga naar eind746

1Vergeten God den Soon.]

2Sonder de welcke niemant en kan den wille 3des Vaders verstaen: als die door ende in hemGa naar eind3 4geopenbaert is. Daerom die buyten ende sonder 5hem yet van God ende zijne natuere willen weten, 6vallen in den afgront van onwetenheyt, ende 7worden eenen spot van den duyvel, die ons 8altijt van Christo soeckt te leyden, om van God 9te brengen: tot den welcken wy door zijne leere 10ende menswerdinge moeten komen. Want de 11Sone Godes vereenigt ons op tweederley manieren 12met den Vader. Ten eersten, door zijne 13leere, om dat hy ons daer door brengt tot den 14Vader: ten tweeden, door zijne menswerdinge, 15om dat hy is, gelijck Cyrillus wel segt, den bant 16die ons met den Vader vereenigt: met ons menschen,Ga naar eind16 17als mens: met God den Vader, als God, 18ende een God. Gelijck hy oock, sijnde in den 19hemel, ons vlees bewaert tot een pant, ende totGa naar eind19 20een tegenpant ons hier laet zijnen geest. Daer 21om, om tot God te komen, moeten wy alleen 22volgen zijne leere, ende daer niet buyten gaen: 23ende om met God vereenigt te worden, eerst 24met hem vereenigt worden door zijne leere ende 25het gebruyck van de segelen der selver. Het 26welcke niet en konnen doen de gene die met onnoodige 27geschillen ende diepe verborgentheden 28haer te seer bemoeyen.

29u soecken daer ghy schijnt.]

30Dat is, daer ghy wilt bekent sijn, te weten, in 31uw woort.

[pagina 310]
[p. 310]
 
Bedeckt met vrees en schrick, *gelijck u Moses sach,Ga naar eind747
 
*Int midden van het vier, en van den donderslach,
 
Met roock en ongeweer, basuynen, en trompetten,Ga naar eind749
750[regelnummer]
Bekleet met heerlickheyt, verkondigen uw wetten,
 
Afkomen op den berg: omcingelt met een vlam,Ga naar eind751
 
Die gants het volck de kracht, en het gesicht benam:
 
Doe Sina door den brant, den nevel, end' het klincken
 
Van uwe groote stem, schier meynde te versincken,
755[regelnummer]
Van vreese te vergaen: te smelten gaer en gantsGa naar eind755
 
Voor dijne majesteyt, en schrickelicken glans.
 
*Of als u Pharao sach in slachorden vechten,Ga naar eind757
 
En staen voor Israel, zijn peerden ende knechten,

1Gelijck u Moses sach.]

2Dat het de Sone Gods is geweest, die de Wet 3in Sina heeft verkondicht, getuygt selve de H. 4Schriftuere. Gelijck boven is bewesen uyt de 5plaetsen Hebr.12, 26, Actor.7, 38. Siet oock 6meest alle de oude Vaders, volgende daer in deGa naar eind6 7selve.Ga naar eind7

8Int midden van het vier, en van den donderslach.]

10Siet Exod.19,5,18, ende van daer voort. Alwaer 11beschreven wort, met wat een onuytsprekelicke 12majesteyt dat de Heere ghereetschapGa naar eind12 13maeckte om zijne wetten te verkondigen. De 14gene die de Heydenen hare wetten ende ceremonien 15gegeven hebben, als Minos, Lycurgus, 16Numa, ende andere, om haer selven by het 17volck aensienlick te maecken, seyden die vanGa naar eind17 18eenighe van hare Goden ontfangen te hebben: 19Minos van Iupiter, Lycurgus van Apollo, Numa 20van Egeria. De God der heirscharen is met vier, 21met schrickelicke majesteyt, met vreeselick geluyt 22van basuynen ende trompetten, met onweer 23ende donder op den berg gekomen, ende 24heeft aldaer zijne wetten verkondicht: niet alleen 25meerder in majesteyt als alle menschen,Ga naar eind25 26maer wiens tegenwoordigheyt om zijne majesteytGa naar eind26 27geen menschen konden verdragen. Siet 28Exodi 24,17. Alwaer de tegenwoordicheyt des 29Heeren, een teerende vier wort genaemt. WantGa naar eind29 30dat Moses alleen voor hem quam; quam alleen 31van hem, die hem versterckte.

32Of als u Pharao.]

33Gelijck de H. Schriftuere ons klarelick te 34kennen geeft, dat het de Heere is geweest, die deGa naar eind34 35wet heeft verkondicht, daer tot noch toe van gesproken 36is geweest; Soo leert de selve ons oock, 37dat geen ander dit overtreffende mirakel, totGa naar eind37 38voorstant van zijn volck, als de Heere Iesus, heeft 39gedaen: te weten, die in een wolcke gestaen, 40met Israel gevochten, ende Pharao ten lesten in 41het meer heeft doen versincken. Want Exodi in 42het 14 cap. daer dese historie beschreven wort, 43segt den H. Geest, Dat den Engel des Heeren ginck 44voor het leger Israels, ende daer na vertrock, ende 45achter haer ginck. Te weten in het 19 veers. Ende 46wederom daer na in het veertiende, dat GodGa naar eind46 47selve, sijnde in een colomne viers, ende in de 48wolcke, op het leger van Egypten zijne oogen 49wende, ende dat versloech. Het welcke de Vaders 50ten rechten gevolcht hebben, die dit selve 51oock den Heere Christo toeschrijven. Men leest 52oock als noch eenen Grieckschen Lof-sanck Op 53de begravinge des Heeren Christi, die begint: 54Die met het water van de zee bedeckt heeft den vervolger, 55Den tyran: Die hebben onder d'eerde Bedeckt 56de kinders van het volck, dat hy doen heeft geholpen. 57Gelijck eenen anderen Damasceni: die oock insgelijcks 58begint van het selve mirakel. Op dat 59alle groote sielen sich verheffen, als zy dinckenGa naar eind59 60ende overleggen, dat zy eenen Salichmaker hebben, 61die, oock doen hy God alleen was, by zijnGa naar eind61 62volck geweest, haer geholpen, ende zijne vyandenGa naar eind62 63heeft verslagen. Want voor de andere die 64daer mede spotten, sal hy eenen rechter zijn. 65Doch den auteur en heeft niet te vergeefs hierGa naar eind65 66by willen brengen, maer over al op de Schriftuere,Ga naar eind66 67ende de Vaders zijne ooge gehat. OmGa naar eind67 68dat hy soude bewijsen, Dat wy het geloove niet en 69moeten leyden daer wy willen, maer volgen daer het 70selve leyt: ende aen de nakomelingen niet het onse 71geven, maer bewaren het gene wy van onse ouders 72hebben. Gelijck Vincentius Lirinensis seer wel 73segt in zijne Vermaninge Tegen de Ketteryen.

[pagina 312]
[p. 312]
 
*Dijn uytgekosen deel, *dijn erffenis, *dijn vee;Ga naar eind759
760[regelnummer]
Gewapent *met de locht, en met de gantsche zee.
 
Die staend' op uw' bevel, en weder opgeswollen,
 
Quam op des vyants macht, en gants zijn heyr te rollen,
 
Inslockte gants het heyr. ghy die tot uwe macht,
 
Ons door uw nederheyt, en kintsheyt hebt gebracht,Ga naar eind764
765[regelnummer]
*Die, sijnde dat ghy waert, *geworden *daer beneven,Ga naar eind765
 
Het gene dat wy zijn, en allebey gebleven;Ga naar eind766
 
Hebt beyde, dat wy zijn, en dat ghy selve waert,
 
*Vereenigt sijnd' in u, doen varen oppewaert.

1Dijn uytgekosen deel.]

2Alsoo wort het volck Israels genaemt Deuteron. 332, van Mose in zijnen treffelicken Lofsanck, 4daer hy segt: Want het deel des Heeren, is zyn 5volck, Iacob is het snoer zijner erve.

6dijn erffenis.]

7Het selve volck wort de erve ende het erfdeel, 8ofte erffenis des Heeren, genaemt op vele 9plaetsen. Gelijck 1 Reg.8,33. Siet oock Deuteron.4,20. 10in het 2 Sam.21,3. Psalm 47,5. Zach. 112, 12.

12dijn vee.]

13Is de Heere Christus, gelijck boven geseyt is, 14ende hy sich noemt eenen herder, soo moet oockGa naar eind14 15Israel, eygentlicken voortijden ende alleen zijnGa naar eind15 16volck genaemt, zijn kudde ofte vee zijn. Gelijck 17zy oock geseyt worden op vele plaetsen: endeGa naar eind17 18insonderheyt by Ierem. in het 13, 17, ende 23 19cap. ende in het 2, ende korts daer na in het 3 v.

20met de locht.]

21Dat de Heere den wint gebruyckt heeft in 22het verderf van Pharao met de zijne, blijckt genoech 23uyt den eersten Lof-sanck Mosis Exodi 2415. daer hy segt in het 10 veers: Du hebst met dijnen 25wint daer over geblasen, de zee heeftse gedeckt, 26zy zijn gesoncken als loot in geweldige wateren.

27Die, sijnde dat ghy waert.]

28God, te weten, dat hy van te vooren was.Ga naar eind28

29geworden daer beneven Het gene dat wy 30zijn.]

31Te weten mensche, dat wy zijn. Want deGa naar eind31 32Heere Christus, aennemende het vlees, bleef 33gants in den Vader dat hy was, ende wiert gants 34in de maeght dat hy niet en was, om ons te helpen 35uyt het gene dat wy waren, ende te maecken 36het gene dat wy niet en waren. Wy en hadden 37niet van het gene dat hy was, hy en hadde niet 38het gene dat wy waren. Tot dat hy heeft aengenomen 39het gene dat wy zijn, om ons mede te 40deelen van het gene dat hy hadde. Het welcke 41allen troost, ende alle hooge gedachten te boven 42gaet. Ende dat ist dat Ambrosius segt: Ick en 43hadde het zijne, hy en hadde het mijne niet, op dat 44hy my mede deelen soude van het zijne.

45daer beneven.]

46Dit woort en is oock niet te vergeefs ofteGa naar eind46 47sonder kracht, maer om te kennen te geven, dat 48de Godheyt niet en is verandert geworden in de 49mensheyt, maer dat de mensheyt, die hy niet en 50hadde, aengenomen wiert van de Godheyt, die 51in hem bleef dat zy was. Den auteur gebruyckt 52het woort beneven, om te toonen dat hy, die van 53eeuwigheyt God was, mens wordende niet en 54verloos dat hy was, gelijck Gennadius wel segt, 55maer sich daer beneven vernederde om te zijn, 56dat hy niet en was.

57Vereenigt zijnd' in u.]

58Onse natuere is met de Heere vereenigt, segt 59den auteur, in sulcker voegen, dat hy die de natuere 60hadde van den Vader, oock de natuere 61heeft willen hebben van de mens, op dat, gelijck 62hy blijft de selve met den Vader, in het aensien 63van zijne natuere, zijnde een ander als de Vader 64in het aensien van de persoone, hy oock hebbende 65twee natueren, de Vaders ende de onse, nochtansGa naar eind65 66maer een en soude blijven in het aensien van 67de persoon. Ende op dat, gelijck de Sone niet 68en kan gescheyden worden van den Vader, om 69de eenigheyt van de natuere, de mens oock niet 70en soude gescheyden worden van God, als sijnde 71zijne natuere aengenomen van den Sone Godes 72in eenigheyt van persoone. Want het de selve is, 73Christus God, ende Christus mens: ende allebey 74tot troost van de mens, als die God sijnde, ende 75God blijvende, oock mens is geworden om de 76mens.

[pagina 314]
[p. 314]
 
*Soo dat de mensheyt sit getogen van der eerdenGa naar eind769Ga naar eind769
770[regelnummer]
Daer uwe Godheyt is, *van even grooter weerdenGa naar eind770
 
In u die beyde sijt: in ons noch even swack,
 
Niet anders als een last, niet anders als een pack.
 
Die niet te min aen u geknocht en vast gesloten,Ga naar eind773
 
Gesuyvert in ons hooft, en met zijn bloet begoten,Ga naar eind774
775[regelnummer]
Verheffen onsen geest, en trachten naer ons wit:
 
Te komen tot de plaets, daer ghy nu selve sit.Ga naar eind776
 
*Maer op dat ons gemoet mach teenemael geraeckenGa naar eind777
 
Tot onsen hoogen staet, ghy geeft ons hier te smaeckenGa naar eind778

1Soo dat de mensheyt sit.]

2De mensheyt, segt den auteur, sit daer de 3Godheyt is in Christo, dat is, aen de rechter hant 4des Vaders. Ende dit is het gene dat van Ambrosio 5geseyt wort in zijn vierde Van het geloove: 6Dat gelijck wy aen de rechterhant des Vaders in hem 7(te weten Christo) sitten, niet om dat wy met hem 8sitten, maer om dat wy in Christo sitten, door de vereeninge 9des lichaems Christi, dat wy soo oock in 10Christo leven, door de vereeninge zijns lichaems.

11Soo dat de mensheyt sit.Ga naar voetnoot1

12De mensheyt is in Christo verheven, al ist dat 13de menschen noch tot hem niet en zijn verheven: 14jae ons hooft is verheven, ende wy de leden 15in het hooft. Ende daerom ist dat Maximus 16Taurinensis segt, sprekende van dese verholentheyt: 17Daer een deel van my regeert, geloove ick, dat 18ick oock regeere: daer mijn bloet verheven wort, gevoele 19ick, dat ick worde verheven, daer mijn vlees 20verheerlickt wort, daer weet ick dat ick verheerlickt 21worde. Een weynig daer na: Want gelijck onse 22God in hem is, soo is ons bloet in hem. Ende daer 23na: Want in Christo heeft ons vlees ons lief: want 24wy zijn leden ende vlees van hem, gelijck den Heyligen 25Apostel wel segt. Om kort te maecken, 26den Heere is vlees van ons vlees geworden in 27zijn geboorte, wy worden vlees van zijn vlees 28in onse wedergeboorte. Soo dat wy nootsaeckelick 29in hem zijn daer hy is, die om ons gekomen 30is daer wy zijn, ende geworden is dat wy 31sijn. Ende dat ist dat den Apostel 1 Corinth.6 32leert, Dat wy leden zijn van Christo: jae ons eygenGa naar eind32 33niet en zijn. Dat ons lichaem, onsen geest, door 34hem ende in hem, Gode toekomen. Dat deGa naar eind34 35Heere ons sal verwecken door de kracht van 36hem die opgeweckt is: aen welcken wy gebonden 37ende vast geknocht sijn, gelijck de leden aen 38malkanderen, ende dies volgende, dat de leden 39alreede in het hooft sijn verheven. Gelijck hy 40uytdruckelick spreeckt Ephes. 2, 6, Dat de Heere 41ons met Christo Iesu in de hemelen geset heeft, ofte 42heeft doen sitten.

43Van even grooter weerden In u die beyde sijt.]

44Om dat zy met de Godheyt in een persoone 45vereenigt is. Ende daerom segt ten rechtenGa naar eind45 46Chrysostomus op den brief tot de Hebreen: Het 47is een sake, die schrickelick ende te verwonderen is, 48dat ons vlees daer boven sit, ende wort van de engelen, 49ende eertsengelen, ende Cherubin ende Seraphin aengebeden. 50Het welcke ick dickwils overdenckende vanGa naar eind50 51my selven gae, ende krijge een groot gevoelen van 52het menschelicke geslachte. Ende wel ten rechten, 53als dat de Heere Christus met eenen dry dobbelenGa naar eind53 54bant in sich heeft vereenigt: Ten eersten, 55van zijne eeuwige verkiesinge, daer mede datGa naar eind55 56hy ons tot zijne leden heeft verkosen: ten 57tweeden van ons vlees, dat in eenen persoon met 58hem is vereenigt: ten derden door den bant van 59zijnen geest, die ons volkomelick in, ende met 60hem vereenigt.

61Maer op dat ons gemoet.]

62Den auteur, om desen Lofsanck te besluyten, 63gaet toonen, dat gelijck de mensheyt in de Heere 64Christo soo vereenigt is met de Godtheyt, dat 65geen mens sonder den middelaer van God ende 66de menschen, de mens Christo, tot God kan komen, 67de selve ons oock eenen middel nagelatenGa naar eind67 68heeft, om met hem volkomelick vereenigt te 69worden: te weten, de spijse van zijn vlees, den 70dranck van zijn bloet. Waer in het leven van deGa naar eind70 71geloovige, de middel om het lichaem ende den 72geest des selven deelachtig te worden, volkomelickGa naar eind72 73bestaet. Overmits dat dit het rechte broot 74der Enghelen is, daer de propheet David af 75spreeckt, Psalm.78,25, de rechte maeltijt van de 76sielen, het ware manna der genaden, het welcke 77den honger verdrijft inder eeuwigheyt, om dat 78het is het broot van eeuwigheyt. Het hemelsche 79fonteyn water, dat den dorst verslaet, om dat het 80komt uyt den steen, die Christus was, gelijck 81den Apostel wel segt, 1 Corinth.10,4. Het welcke 82onse siele soo voet, dat wy in het gene dat wy 83nemen, opgenomen, in het gene dat wy eten,

[pagina 316]
[p. 316]
 
Vw vlees, uw dierbaer bloet: set ons aen uwen dis,Ga naar eind779Ga naar eind779
780[regelnummer]
Bereyt ons hier de spijs van uw geheugenis.Ga naar eind780
 
Daer worden wy gevoet, *niet met het broot van heden,
 
Maer met den waren kost van aller eeuwigheden:
 
Gaen boven tot in u: wy worden met het hert,Ga naar eind783
 
Deelachtig van uw' vreugt, gevoelen uwe smert.
785[regelnummer]
Wy springen uyt het vlees, en worden gans ontbonden,
 
*Gaen loopen met den geest tot binnen in uw wonden:
 
*Wy mesten ons gemoet, en lesschen onsen dorstGa naar eind787
 
In uw gebroken lijf, in uw bebloede borst.
 
Daer vinden wy de vreugt die namaels sal verschijnen,Ga naar eind789
790[regelnummer]
En suygen uyt de melck die niet en sal verdwijnen:Ga naar eind790
 
Het voetsel van de siel, dat niet en sal vergaen,
 
Verborgen in uw vlees, *o grootenapelikaen!Ga naar eind792
 
Die om u eygen volck te laven en te spijsen,
 
Vw' lichaem hebt gescheurt, en weder doen verrijsen;
795[regelnummer]
Herboren door de doot: wy suygen uyt de wijn,
 
De wijn van hemelrijck, *tot dat wy droncke sijn:
 
Versmooren in uw doot, ons sinnen en gedachten,Ga naar eind797
 
Die allen tegenspoet en swarigheyt verachten:

1verandert worden. Indien wy het selve nuttigen, 2gelijck wy behooren, met een vast geloove, enGa naar eind2 3suyver gemoet. Soo dat de Heere als in ons, ende 4voor onsen oogen gekruyst wort, door de gedachtenis 5van zijn lijden: ende wy in hem, doorGa naar eind5 6het dooden van ons leven.

7niet met het broot van heden.]

8Dat is, met het verganckelicke broot, ofte met 9het dagelicksche broot, daer wy in het gebedt 10des Heeren dagelicks om bidden. Al ist dat S. 11Augustinus, op de woorden des Heeren by S. 12Luca, oock het broot daer wy om bidden, op ditGa naar eind12 13broot uytlegt: gelijck oock Cyprianus in zijn 14uytlegginge op het gebedt des Heeren, met 15meer andere van de Vaders. Om dat zy dat alleGa naar eind15 16dage plachten te nuttigen.

17Gaen loopen met den geest tot binnen in uw 18wonden.

19Cyprianus, sprekende van dit sacrament in 20zijn boeck daer van geschreven: Wy hangen hier 21door aen het cruys, wy suygen hier door het bloet, 22jae wy steken hier door tot binnen in de wonden onsesGa naar eind22 23saligmakers.

24Wy mesten ons gemoet.

25S. Augustinus, uytleggende de woorden des 26Heeren by S. Luca, Het is weynig (segt hy) dat 27wy ontfangen, ende worden in het herte gemest, wantGa naar eind27 28het gene dat wy gelooven, voet; niet dat wy sien.

29O grooten pelikaen.]

30Siet hier van in de uytlegginge die beneden 31volgt, daer alle woorden ende manieren vanGa naar eind31 32spreken, wijtloopig uytgeleyt worden.

33tot dat wy droncke sijn.]

34Cyprianus op de plaetse alreede verhaelt: 35Hoe treffelick is de kelck, hoe heylig is dese dronckenschap? 36daer door dat wy van ons selven gaen, endeGa naar eind36 37gaen by God: vergetende het voorige, strecken ons 38uyt tot het volgende. Een weynig daer na: Dese 39dronckenschap en ontsteeckt de sonde niet, maerGa naar eind39 40blustse.

[pagina 318]
[p. 318]
 
Sijn meester van ons self, en breken uyt den ban:Ga naar eind799
800[regelnummer]
*Vertreden Behemoth, *staen op Leviathan.Ga naar eind800
 
*Verlosser weest gegroet, *gesalfde weest gepresen,
 
*Die sijt, en waert te voor, en eewelick sult wesen:
 
*O Alpha sijt gelooft, het aller eerste goetGa naar eind803
 
Dat onse siel verheugt, *O mega sijt gegroet.Ga naar eind804Ga naar eind804Ga naar eind804

1Vertreden Behemoth.]

2Alsoo naemt den H. Iob.40, 10, gelijck eenige 3seggen, den elephant: gelijck andere, alle 4groote ende schrickelicke dieren. om te kennen 5te geven de macht des Heeren. Den auteur heeft 6het woort hier gebruyckt voor alle krachten, 7maer in sonderheyt des duyvels,

8staen op Leviathan.]

9Alsoo wort in het selve Iobi 5. 20, ghenaemt 10de walvis, ofte soo eenige meynen, alle groote 11visschen des meers. Gelijck Esai. 27,1, het selve 12woort voor de groote draeck, dat is, den duyvel 13wort genomen. Daer Procopius aenteyckent,Ga naar eind13 14dat het woort Leviathan eenen eygen naem is, 15ende alsoo by de Hebreen gebruyckt wort: doch 16den duyvel beteeckent. die niet alleen, segt hy, 17slange, draeck, maer oock walvis, basiliscus, ende 18leeuw in de schriftuere wort genaemt. Den 19auteur gebruyckt met den prophete Iob alle 20beyde de woorden, om te kennen te geven alle 21machten ende krachten, die de mens soude 22mogen vreesen, ofte die hem te machtig sijn.

23Verlosser.]

24Verstaet den naem Iesus.

25gesalfde.]

26Verstaet den naem Christus.

27Die sijt, die waert te voor, end' eeuwelick sult 28wesen.]

29Apocalyps.1, 4.

30O Alpha sijt gelooft.]

31Dat is, het beginsel: gelijck de Alpha, by de 32Griecken de eerste letter is, ende by ons de A. 33Alsoo wort de Heere genaemt Apocalyps. 1, 5, 348, ende 11.

35O mega zijt gegroet.

36Dat is, het eynde, om dat O mega, dat is, de 37groote O, de leste letter is in de Griecksche 38sprake. Gelijck de Heere Christus oock het eynde 39is van alles. Apoc.1,8, ende 11, Ick ben de A, 40ende de O: de eerste ende de laetste. Ende, Wie en 41soude hem niet prijsen (segt Gregorius, sprekende 42van de geboorte des Heeren) die van den beginne 43is? Wie en sal hem niet loven, die de leste is? Die 44verder gehaelde uytleggingen op dese letterenGa naar eind44 45wilt hebben, in het aensien dat zy op de HeereGa naar eind45 46Christo geduyt worden, lese Tertullianum in 47zijn boeck De Monogamia, Epiphanium in zijn 48Ancyrato, die de selve op de twee natueren in 49den Heere duydet: ende Originem op Iohannem. 50Wy sullen ons by de woorden van den 51Heyligen Iohannes houden, ende daer by 52blijven.

 

Eynde vande Geestelicke uytleggingen.

eind(1)
De eerste aantekening gaat aan de tekst van Heinsius vooraf en dient als inleiding op de gehele hymne gezien te worden. Christus wordt ‘de steen des aenstoots’ genoemd: Jes. VIII:14: Dan zal Hij ulieden tot een heiligdom zijn, maar tot een steen des aanstoots en tot een rotssteen der struikeling den twee huizen Israëls, tot een strik en tot een net den inwoners te Jeruzalem. Rom. IX:32/3:...want zij hebben zich gestoten aan de steen des aanstoots, gelijk geschreven is: Zie, ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis, en een iegelijk die in Hem gelooft zal niet beschaamd worden. Dit laatste citaat berust op Jes. XXVIII:16 en op Jes. VIII:14, naar de Septuagint. Naar christelijke verklaring is met de steen des aanstoots in het Oude Testament Christus bedoeld; zie Matth. XXI:42, Luc. II:34, enz. Vanaf de eerste aantekening vinden we een paradoxale uitdrukkingswijze, waartoe de schrijver wel genoopt is door de te behandelen stof. Christus is nog maar nauwelijks ten hemel gevaren, of de twijfel aan zijn goddelijkheid begon zich af te tekenen: de drie eerste evangeliën werden verkeerd geïnterpreteerd.
eind1
Nu eerst begint Heinsius' Hymne, met een parafrase van de Johannesproloog. Allereerst de woorden: In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Deze tekst, aldus Scriverius, gaat parallel met Genesis I:1: In den beginne schiep God hemel en aarde.
Johannes denkt bij zijn eerste evangelievers aan Genesis, of liever aan de auteur van dit Bijbelboek: Mozes, Heinsius denkt aan Johannes; aldus ontstaat de trits Mozes-Johannes-Heinsius. Dit is geen pedanterie, het is het gevoel voor traditie.
(45) Johannes' bedoeling is het de Joden en ketters duidelijk te maken, dat Christus niet geschapen is, zoals de wereld en de mens geschapen zijn door God.
Johannes noemt Christus het Woord. Dit tracht Scriverius nu verder uit te leggen, door te wijzen op een tweeledige betekenis van het begrip Woord. Allereerst betekent het dat het Woord (Christus) de wijsheid Gods is. Bovendien is Christus het, die deze wijsheid van God ons heeft meegedeeld en uitgelegd, namelijk tijdens zijn aanwezigheid op de aarde. Hiermee is de eenheid van Vader en Woord in eerste instantie zo volledig mogelijk gegeven.
Nu volgt er een toevoeging: het Woord is ‘niet anders... dan een recht beelt van ons verstant ende reden, de selve uytdruckende ende openbarende’. De wijsheid van de Vader wordt gerealiseerd in het Woord, de Zoon. De voortreffelijkste wijze waarop het verstand zich kenbaar kan maken is de taal, het woord. Welnu: God denkt in zichzelf, naar binnen toe; Christus, het Woord, is de naar-buiten-wending van het in God gedachte. Zoals onze gedachten zich in woorden openbaren, zo openbaart het Woord, wat in God aan overdenkingen leeft. Het Griekse woord logos betekent dan ook: rede en woord (vgl. in het Latijn de toevallig overeenkomende woorden ratio-oratio).
p. 208 (14) Dei spiritus et dei sermo et dei ratio, sermo rationis et ratio sermonis et spiritusutrumque Jesus Christus dominus noster-, nobis, discipulis Novi Testementi, novam orationis formam determinavit. (Zie G.F. Diercks: Tertullianus De Oratione, diss. A'dam, 1947; voor tekst en vertaling p. 5 v., voor de commentaar p. 54 v.). Tertullianus: De Oratione Liber in init. (P.L. 1, 1251).
Hier lezen we weer hetzelfde: Het Woord van God en de wijsheid van God, het woord van de wijsheid en de wijsheid van het woord, die identiek zijn.
(19) De commentaar gaat over van ‘Het woort’ naar ‘Het woort was’. Nogmaals worden de woorden van Mozes en Johannes naast en tegenover elkaar gezet. Alles wat geschapen is heeft een begin gehad, maar het Woord was er, toen de schepping een feit werd: het heeft dus geen begin gehad. Het Woord is niet geschapen, maar door het Woord is alles geschapen. Het Woord, Christus, is dus de Schepper.
(31) Ambrosius: De Fide ad Gratianum (P.L., 16, 527 vv.) is vol van deze gedachte. Het citaat is gedeeltelijk te vinden in kolom 541: Quod enim erat in principio, non includitur tempore, non principio praevenitur.
(40) De uitlegging van Joh. I:1 duurt voort. Het accent is nauwelijks verlegd; de annotatie houdt zich weer bezig met het ‘in den beginne’, ‘voor den tijt’. Christus was er voor de schepping begon. Het Woord heeft geen begin gehad, het Woord is buiten en boven en voor de tijd.
Scriverius citeert de profeet Micha (V:1, niet: 5, vers 2): En gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda, uit u zal Mij voortkomen die een Heerser zal zijn in Israël, en wiens uitgangen zijn van ouds van de dagen der eeuwigheid.
De laatste woorden van deze befaamde tekst zijn door de annotator weergegeven met de woorden: ‘van den beginne..., voor de dagen des werrelts’.
(50) Joh. I:1: en het Woord was bij God. Heinsius volgt het evangelie op de voet. Uit deze woorden is een belangrijke conclusie te trekken: als het Woord bij God was, kan het niet anders of de Zoon is onderscheiden van de Vader: de Zoon is immers bij Hem. Dit tegen de ketterij van Sabellius (3de eeuw), die van geen onderscheiding van Vader en Zoon wilde weten en sprak van υἱοπάτωρ.
(60) Scriverius stelt zich op het standpunt van Augustinus: de Zoon is de Zoon, de Vader is de Vader, hoewel zij beiden één God zijn. Zie Augustinus: De Trinitate, I, 4, 7 (P.L., 42, 824): Ideoque non sunt tres dii, sed unus Deus.
(64) Hoewel Vader en Zoon onderscheiden één zijn, is toch de Zoon uit de Vader voortgekomen. Kroongetuige is de Psalmist David (Ps. II:7): Gij zijt mijn Zoon, heden heb Ik u gegenereerd.
Het gaat dus toch om een geboorte, overigens niet om een eerder en later zijn. De Zoon rijst uit de Vader, als het licht uit de zon, een beeldspraak die in de oud-christelijke letterkunde vele malen voorkomt. Zie beneden.
(71) ἀνατέλλειν: Zie II Petr. I:19 over Christus: ἕως οὗ ἡμέρα διαυγᾴσῃ ϰαὶ φωσφόρος ἀνατείλῃ ἐν ταῖς ϰαρδίαις ὑμῶν. - Ook te vinden bij Ignatius (Ad Magn. IX, 1) en Joh. Chrysostomus (Hom. in Pascha VI, 1: ἀνατολαὶ ἀνατολῶν (= opgang der opgangen).
eind1
geresen: voortgekomen.
eind2
De selve God: dezelfde God; in het wesen: in het zijn.
eind3
(77) In de tekst: Maer niet te min de Soon; in de annotatie: Maer evenwel (de Soon). In de aantekening volgt een samenvatting van het weinige, maar moeilijk te begrijpene, dat de dichter tot nu toe gezegd heeft. Ten eerste: God, het Woord, dus de Zoon, is van eeuwigheid. Ten tweede: de geboorte van het Woord uit de Vader is voor de tijd. Ten derde: de Zoon is onderscheiden van de Vader. Ten vierde: Het Woord is God en ten vijfde: Het Woord is dezelfde als God de Vader. Maar hoewel Vader en Zoon één zijn, zijn ze toch onderscheiden.
eind3
(95) De Zoon erft de macht, de heerlijkheid van de Vader, evenals zijn naam. Deze situatie wordt gebaseerd op twee Bijbelteksten. Hebr. I:2: (God voortijds veelmaal en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon), welke Hij gesteld heeft tot een erfgenaam van alles, door welke Hij ook de wereld gemaakt heeft. Het laatste fragment van dit citaat is uiterst belangrijk: God heeft door de Zoon de wereld gemaakt. Christus is dus van eeuwigheid af de Zoon, die zijn macht van de Vader heeft gekregen. Dezelfde gedachte ook in Joh. I:3: Alle dingen zijn door Hem geworden, en zonder Hem is niet één ding geworden, dat geworden is.
De tweede tekst is Joh. III:35: De Vader heeft de Zoon lief, en heeft alle dingen in zijn hand gegeven.
Hier ligt de nadruk op de afhankelijkheid van de Zoon van de Vader.

eind1
Ten rechten: Terecht.
eind4
van de selve: daarvan
eind5
soo haest....niet: nauwelijks, nog maar net.
eind6
gescheyden: heengegaan.
eind9
den selven....die: hem (Christus)....die.
eind11
Dat is: dat wil zeggen.
eind(11)
Het Johannesevangelie wordt uitgezonderd. De genoemde foutieve interpretatie der evangeliën openbaart zich in de onjuiste inzichten aangaande Christus' wonderbaarlijke geboorte, waarover het Johannesevangelie anders en op zeer eigen wijze spreekt. Heinsius' Christushymne is in het begin geheel gebouwd op de eerste verzen van het vierde evangelie: vermoedelijk meent de dichter dat daar de zuiverste bron te vinden is voor de menselijke kennis aangaande Christus, God op aarde. Ook Nonnus, belangrijke bron voor Heinsius inzake Bacchus, heeft dit evangelie geparafraseerd.
eind12
nederheyt: staat van vernedering; onderdruckinge: eliminering.
eind14
met moetwil: met (boos) opzet.
eind15
Cerinthianen: volgelingen van de gnosticus Cerinthus, over wie weinig bekend is (1e eeuw). Irenaeus (Adv. Haeres. III, 11, 1) zegt dat Johannes zijn evangelie tegen C. schreef. Zie ook r. 17; Ebioniten: eveneens gnostici, een joods-christelijke sekte te Jeruzalem. Ebion is een apocryfe figuur.
eind(15)
Als eerste ketters noemt Scriverius gnostische Bijbelinterpretatoren, die Christus gezien hebben als een zoon van Jozef zonder meer, waarmee Christus' goddelijkheid geloochend werd. In het algemeen mag men van deze groeperingen zeggen, dat ze meenden dat Christus slechts als mens had geleden.
eind16
Josephs: van Jozef, de bruidegom van Maria
eind17
Om: Met het doel; bejegenen: bestrijden; is den heyligen....veroorsaeckt geweest: is de heilige evangelist Johannes ertoe gebracht...
eind(17)
Tegenover deze ketterse meningen staat nu, met name genoemd, de evangelist Johannes, en in het bijzonder diens evangelieproloog. Johannes was ‘de lust en het vermaecken des Heeren’; even verder noemt Scriverius Johannes ‘eenen Secretaris van den hemel’: Johannes is de bij uitstek beminde discipel van Jezus; bij het Laatste Avondmaal rustte hij aan Christus' borst (Joh. XIII:25). Scriverius gaat naar ons gevoel wel heel ver in barok-allegorische interpretatie als hij zegt dat Johannes de diepste verborgenheid over de relatie van de Vader en de Zoon ‘daer uyt gesogen hadde’. Zo wist Johannes dingen die tot dan toe zelfs aan de engelen onbekend waren. Dit diepste geheimenis, dat in het eerste deel van de hymne onderwerp van overwegingen is, komt in het kort hier op neer: Christus, die voor de mensen mens geworden is, was reeds voor zijn menswording de eeuwige Zoon van God, existeerde reeds voor de schepping, ja van eeuwigheid af, als God.
eind22
Secretaris: ‘geheimschrijver’.
eind(23)
De belangrijkste bron is Chrysostomus; voor Johannes aan de borst van Christus: Hom. in Jo., I, 2, (PG, 59, 25); de gedachte van Johannes als Secretaris: id. (PG, 59, 26); de zaken die zelfs aan de engelen onbekend waren: id., 26.
Het is begrijpelijk dat de oude christenen zich reeds gedwongen voelden het onvoorstelbare mysterie van Christus, God en mens, te bestuderen, ook terwille van de apologie. Zij bestreden hen die andere meningen waren toegedaan. Christus is van eeuwigheid, geboren uit de Vader, en Hij is ook mens geweest.
p. 206 (37) Heinsius' uitgangspunt, aldus Scriverius, voor zijn bespiegelingen over Christus als God, is in de Bijbel te vinden en in de uitleggers van de Bijbel: de oud-christelijke auteurs.
eind26
na: naar, wat betreft.
eind27, 28
voor: ante.
eind30
soo in Synoden als in schriften: mondeling op synoden en schriftelijk.
eind35
wet: voorschrift.
eind36
hoe....komen: hoe ver zij zouden mogen gaan.
eind41
gematigt: beperkt.

eind45
heeft zijn oog-merck genomen: gelet heeft op, aansluit bij.
eind47
den auteur: de schrijver (Heinsius).
eind5
(1) Christus schepper van de wereld (Joh. I:3). Paulus verwijst naar deze Johannestekst in Col. I:16: Want door Hem zijn alle dingen geschapen die in de hemel en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen. Christus wordt hier aangeduid als de grond, waarin de schepping geworteld is. God schept door middel van Christus. Christus is ook het doel (‘tot Hem’) en de kracht, waarin alles vastheid en orde heeft (Brouwer). In het slot van het citaat noemt Paulus de engelen machten, tronen, heerschappijen, enz.
(3) Een citaat van Augustinus: De Trinitate, I, 6, 9 (P.L. 42, 824): Alles wat is, is òf God, òf schepsel; Omnis enim substantia quae Deus non est, creatura est; et quae creatura non est, Deus est. Hiermee is de situatie scherp getekend. Het Woord is dus God, is schepper. Het is, nogmaals gezegd, eeuwig.
(6) Nu citeert Scriverius een passage uit het boek Spreuken (VIII:27 vv). De Wijsheid uit dit Bijbelboek is steeds opnieuw geïdentificeerd met Christus. Het hoofdstuk begint aldus: Roept de Wijsheid niet, en verheft niet de verstandigheid haar stem? Vs. 22: De Heer bezat mij in het begin zijns wegs, vóór zijn werken, van toen aan. Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van de aanvang, van de oudheden der aarde (23). Ik was geboren als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water (24); aleer de bergen ingevest waren, vóór de heuvelen was ik geboren (25): Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch de aanvang van de stofjes der wereld (26). Toen Hij de hemelen bereidde, was ik dáár; toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef (27), toen Hij de opperwolken van boven vestigde, toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte (28).... toen was ik een voedsterling bij Hem, en ik was dagelijks zijn vermakingen, te aller tijd voor zijn aangezicht spelende, spelende in de wereld zijns aardrijks, en mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen (30 v.).
Scriverius vraagt in het bijzonder aandacht voor de wijze van zeggen in deze verzen: hij, die was, toen de hemel geschapen werd, was er voor de hemel; degene die in den beginne was, was er voor den beginne.
eind2
wilt: wil (de vorm komt in deze tekst vaker voor); bewijsen: aanwijzen.
eind3
het al: alles.
eind7
die: degene die.
eind8
te kennen...gegeven: heeft doen kennen.
eind9
beelt: uitdrukking, vormgeving.

eind22
op: met betrekking op, op basis van.
eind30
dat: antecedent: alles (acc. c. inf. constructie).
eind34
maer voorgekomen: maar is aan het begin voorafgegaan.

eind44
uyt te nemen: uit te zonderen.

eind57
hy: Heinsius.
eind59
in het aensien: in dit opzicht.

eind65
zijn....Vader: zijn geboorte uit de Vader, die ‘einmalig’ is.
eind67
geset: inzetting, besluit.
eind68
gewonnen: verwekt.
eind73
de selve: deze.
eind75
Dit woort: nl. ἀνατέλλειν.

voetnoot1
Afwijkend van de tekst: Maer niet te min.

eind97/8
daer....segt hy: de zin ‘loopt niet’: waar hij van de Zoon sprekend, zegt.

eind8
(23) Christus de hulp van de Vader. Tegen de ketter Arius (256-336), die van mening was dat het Woord een schepsel en instrument was en in geen enkel opzicht gelijk aan het wezen van de Vader. De Arianen zijn steeds opnieuw door de kerkvaders bestreden.
(27) Theophylactus: Enarratio in Ev. Jo. (P.G. 123, 1139-1140). In deze passage richt Theophylactus zijn pijlen tegen Arius en Sabellius en aan de hand van de Johannesproloog weerlegt hij eerst Arius, als deze beweert dat Gods Zoon een creatuur is, en vervolgens Sabellius met zijn leer omtrent de Drieëenheid: hij neemt wel een eenheid aan, maar meent dat in de tijd drie opeenvolgende openbaringsvormen zich gemanifesteerd hebben. Basilius: Adv. Eunomium, Lib. IV (P.G. 29, 689 A), onder het hoofd: Quod filius creatura non est. Tertullianus: Adv. Praxean 7 (P.L. 2, 185), waar de auteur Joh. I:3 citeert.
eind8
(36) Christus de rechterhand Gods, een nadere aanduiding van Christus als ‘des Vaders hulp’. Als God het schepsel schept, is zijn rechterhand daar nauw bij betrokken. De aantekening wijst er op dat er zeer vaak in de Bijbel sprake is van Gods rechterhand, die Scriverius wil zien als Christus. Er kan gedacht zijn aan plaatsen als Ps. CXXXVIII:7: Uwe rechterhand behoudt mij. Gewoner in de Bijbel over Christus, zittende ter rechterhand Gods.
eind8
Hy was: was Hij.
eind9
(43) Hetzelfde thema blijft van kracht: Christus ‘het begin van allerhande saecken’: Christus was er voor dat er iets was. Zie Col. I:15: Dewelke is het beeld des onzienlijken Gods, de eerstgeborene aller creature. Christus als zichtbare manifestatie van de onzichtbare God (Brouwer). Eerstgeborene betekent volgens Brouwer een eretitel voor hem die heerschappij heeft. De hierboven geciteerde Statenvertaling levert, indien we ‘eerstgeborene’ in de gewone betekenis opvatten wel moeilijkheden op in verband met de relatie Vader-Zoon.
Daarna een andere interpretatie: omdat alle dingen hun begin uit Hem hebben. Joh. I:3. Hieruit is weer de eeuwigheid van de Zoon te bewijzen: Als Hij alles schept, is Hij vóór alles.
eind9
dan: dus, derhalve; allerhande saeken: alle dingen in hun verscheidenheid.
eind10
was te maecken: gemaakt moest worden.
eind11
(62) Christus als het ware licht. Luc. II:32: Een licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van uw volk Israël. Joh. I:4, 5 (niet: 45): In het zelve was het leven, en het leven was het licht der mensen; en het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen. Jes. LX:1: Maak u op, word verlicht, want uw licht komt, en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. Vele andere plaatsen: zie Trommius s.v. licht.
eind11-12
Heinsius speelt in deze twee regels op zijn wijze met het woord licht.
(66) Ter toelichting allereerst Joh. I:5: zie hierboven. Christus wordt vlees, komende temidden der dwalingen van Joden, Grieken en Romeinen. De wereld verkeert in een nachtsituatie, de nacht van het vlees. De zonde overheerst de mens, die door God goed geschapen was. Deze zondenacht wordt vergeleken met de drie dagen duisternis in Egypte (Ex. X:22). De nacht van de zonde duurt tot de komst van de tweede Adam, Christus, die het licht brengt, ja, het licht is.
eind5
dese plaetse: nl. van Heinsius; eygentlick: nauwkeurig; afgemaelt uyt: afgeschilderd naar, ontleend aan.
eind6
treffelicke: treffende.
eind10
doe....vervattede: toen hij de diepte (afgrond) in zijn omheining besloot(?) (Vgl. vert. Bijbelgenootschap).
eind20
veerdich: werkende, actief.
eind21
het selve....met: het zelfde....als, overeenstemt met.

eind26
over sulcks: op dit punt.
eind30
dit woort: Christus (het Woord, vs. 1).

eind73
de nacht van het vlees: de duisternis van de vleselijke (in bijbelse zin!) mens; Het welcke: antec. het vlees.
eind74
in hem selven: in zichzelf.
eind13
(1) Weer wordt de nadruk gelegd op de goddelijkheid van Christus èn op zijn Zoon-zijn. Allereerst spreekt Scriverius, in navolging van Heinsius, over het feit dat Christus als God zelf de oorzaak geweest is van zijn incarnatie, zijn leven als mens. Augustinus wordt in dit verband aangehaald: Encheiridion ad Laurentium, cap. 38 (P.L. 40, 251-252). Welbeschouwd lezen we bij Augustinus dat de incarnatie het werk is geweest van de hele Drieëenheid, terwijl noch Heinsius, noch Scriverius de Heilige Geest hier in hun betoog betrekken. De woorden van Augustinus luiden: Sed cum illam creaturam, quam Virgo concepit et peperit, quamvis ad solam personam Filii pertinentem, tota Trinitas fecerit; neque enim separabilia sunt opera Trinitatis; cur in ea facienda solus Spiritus Sanctus nominatus est? An et quando unus trium in aliquo opere nominatur, universa operari Trinitas intellegitur? Ita vero est, et exemplis doceri potest; zie ook August. De Trinit., II, X, 18 (P.L. 42, 857):.... visibilem namque Filii solius personam invisibilis Trinitas operata est.
(8) Vervolgens is er sprake van God de Zoon, naar aanleiding van een groot citaat van Hilarius: De Trinitate, Lib., IX, 7 (P.L. 10, 286 A): Nam tametsi in partu et passione et morte naturae nostrae res (of: rem) peregerit; res tamen ipsas omnes virtute naturae suae gessit, dum sibi ipse origo nascendi est, dum pati vult quod eum pati non licet, dum moritur, qui vivit. Et tamen cum haec Deus per hominem agit, ex se natus, per se passus et ex se mortuus; non et hominem se non egit, dum et natus et passus et mortuus est.
Samenvattend leren we uit het citaat het volgende: Al is het ook zo dat God mens geworden is, de menselijke natuur aangenomen heeft (Hij werd geboren, leed en stierf), dan is het daarnaast toch ook zo, dat Hij deze menselijke natuur heeft aangenomen uit kracht van zijn goddelijke natuur. Zoals Hij zijn vleeswording zelf gewild heeft, zo heeft Hij zelf willen lijden, als mens, wat Hij als God niet lijden kan. Als God kan Hij slechts leven, terwijl Hij toch sterft. Hij is als mens geboren, door zijn eigen kracht en Hij doet wat de mens van nature eigen is. Men kan het ook zo uitdrukken: Christus is God, Hij wordt mens naar eigen wil, en lijdt als mens wat de gewone mens lijdt.
eind13
Geboren door zijn kracht: Hij was (samentrekking) geboren door zijn eigen kracht; en door zijn kracht verworven: en door zijn eigen kracht heeft Hij (geen samentrekking meer) verworven.
eind14
(22) Christus sterft, ook naar eigen verkiezing, door eigen kracht. Joh. X:18: (Daarom heeft mij de Vader lief, overmits Ik mijn leven afleg, opdat Ik hetzelve wederom neme). Niemand neemt het van mij, maar Ik leg het van mijzelve af: Ik heb macht hetzelve af te leggen en heb macht hetzelve wederom te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen.
Daarmee, aldus de annotator, wil Christus te kennen geven, dat Hij niet alleen gestorven is krachtens zijn eigen wil, maar Hij drukt er bovendien zijn macht en kracht mee uit, die in de theologie ‘potestas activa’ heet, d.w.z.: Hij die zijn leven geeft, is in staat, zo het Hem belieft, het leven weer aan te nemen, zoals Hij ook gedaan heeft. Immers, Christus staat op uit het graf en hiermee bewijst Hij aan de mens zijn goddelijke macht. Voor potestas of potentia activa zie Thomas van Aquino: Disputationes de Veritate, quaestio 16, a 1 ad 13. Potentia activa est principium agendi in aliud; passiva est principium patiendi ab alio.
Men zou kunnen denken dat het koninklijke woord van Christus uit Joh. X door Scriverius geciteerd genoeg zou geweest zijn om deze zaken aan de lezer duidelijk te maken.
Heinsius voegt aan hetzelfde gegeven echter een nieuw aspect toe: Christus is God, omdat Hij naar eigen wil mens geworden is. Ook de annotator geeft hier weer een toelichting, ditmaal meer stichtelijk dan dogmatisch van aard: er is immers sprake van ‘eenen grooten troost voor de siele’. Het Woord is mens geworden door eigen wil en is toch God gebleven. En de troost voor de ziel ligt hierin dat het menszijn van Christus zo met zijn goddelijkheid verbonden is, dat Hij niets als mens geleden heeft, of we weten ook dat Hij het als God ook niet had kunnen lijden. Hij is uit eigen wil vernederd, opdat de mens in Hem onderdanig zou zijn. Dit is de grond van onze zaligheid. Alleen uit eigen wil kan men onderdanig zijn. Het is dezelfde persoon, die gestorven is als mens, en die als God kon niet-sterven. Hij is, tenslotte, gestorven, om het leven te geven. Nog voordat er mensen bestonden heeft Christus reeds besloten als mens de mens te redden. Zie vooral vs. 23 v., opnieuw geciteerd in de aantekening. Niets schijnt meer in strijd met de goddelijkheid van Christus dan juist zijn sterven. En toch is juist dit sterven gebeurd ‘door den raet ende wille van zijne eewige Godheyt’. Dit goddelijk plan stond reeds ‘van den beginne’ af aan vast en op de juiste tijd werd dit plan verwerkelijkt. Het zou dwaasheid zijn te menen dat Christus, die zoveel zorg voor de mens en de schepping toont, zonder zijn wil gestorven zou zijn, zomaar en bij wijze van spreken toevallig. In dat geval zou Hij geen God zijn. God doet alleen datgene wat Hij wil, en als Hij tegen zijn wil zou geleden hebben en gestorven zou zijn, was Hij geen God.
eind14
geleden en gestorven: Hij heeft geleden en is gestorven (hier is geen sprake meer van samentrekking!).
eind15
mensheyt: mens zijn.
eind16
geschiet: plaats heeft, tot stand komt.
eind17
Geworden: Hij is geworden; ware mens: als waarachtig mens.
eind19
vlees: lichaam; raet: plan, besluit.
eind20
Noch....alleen: terwijl hij alleen nog (maar) God was (zonder menselijke natuur); genomen: aangenomen.
eind22
Besloten: heeft hij besloten; bewaren: redden.
eind24
gront: diepte.

eind3
na: naar.
eind13
van zijne natuere (accent op zijne): van zijn goddelijke natuur.
eind14
gelijckerwijs als hy hem selven een beginsel is: zoals hij voor zichzelf een begin is.
eind16
niet lijden: obj.
eind17
door de mensche, als die: met gebruikmaking van de menselijke natuur (door Hem aangenomen), daar hij toch.
eind19
en laet...te doen: houdt hij niet op te doen, blijft hij doen.

eind28
met zijne wil: vrijwillig.
eind30
gelaten: verlaten.
eind32
in het aensien dat: met het oog hierop dat.

eind39
mensheyt: menselijke natuur.
eind41
niet: niets.
eind42
dat hy het hadde konnen niet lijden: dat hij in staat was geweest het niet te lijden.
eind44
om dat: opdat.
eind48
de selve: dezelfde.
eind49
niet sterven: obj.

voetnoot1
zyn: tekst heeft de
eind59
raet: plan, besluit.
eind64
als die....: daar hij....
eind72
voorsichtigheyt: voorzienigheid
eind74
verstreckt: uitstrekt; Matthaei....: Matth. VI en X, 29, 30.
eind78
ende te gelooven: en tegelijk te geloven (tegenstrijdig met het vorige).
eind25
Christus als de Wijsheid van de Vader. (5) Tot dit doel eerst een verwijzing naar het oud-testamentische boek Spreuken, waarin een gepersonifieerde figuur, Wijsheid, optreedt, die de mensen goddelijke wijsheid leert. De Wijsheid zet de mens levensvoedsel voor. In VIII:23-31 is deze personificatie het scherpst te ontdekken: de Wijsheid is dan de eerstelinge der schepping Gods en zij bestond reeds voordat God de aarde geschapen had. Deze opvatting uit het Spreukenboek sluit zeer wel aan bij Joh. I:1-18, het evangeliegedeelte dat Heinsius hier volgt. Spreuken VIII:22: De Here bezat mij in het begin zijns wegs, vóór zijn werken, van toen aan.
Het tweede citaat is uit het apocriefe boek der Wijsheid, VIII, 4: Want zij is een leermeesteresse der wetenschap Gods en een uitkiezeresse zijner werken.
Tenslotte een nieuw-testamentisch citaat, niet minder duidelijk dan de voorafgaande: 1 (niet 2) Cor. I:24: Maar hun die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij Christus, de kracht Gods en de wijsheid Gods.
eind25
(9) Christus als het leven van al wat leeft. Nogmaals Joh. I:4, waar Christus ‘het leven’ genoemd wordt: In het Woord was het leven en het leven was het licht der mensen. Eerste verklaring: Christus onderhoudt al wat leeft. Tweede verklaring: Christus geeft het geestelijk leven aan de mens, en verlicht de mens aldus. Derde verklaring: het is één van Christus' eigenschappen, dat de mens in Hem leeft.
(15) Voor de tweede verklaring zie Theophylactus, Enarratio in Ev. Jo., P.G. 123, 1146 (cap. I): ἀλλά ϰαὶ ὡς τῆς πνευματιϰῆς ζωῆς πρόξενον πᾶσι τοῖς λογιϰοῖς.
(18) Cyprianus: De Baptismo Christi, cap. VI: In patre sumus, in filio vivimus, in Spiritu Sancto movemur et proficimus (ed. Pamelius, Keulen 1617, III, p. 267 B).
eind26
Christus als schepper van alles wat leeft. Voordat de wereld was, voor de tijd er was, waren Vader en Zoon er en hadden zij gemeenschappelijk wat des Vaders was. Zie Joh. III:35: De Vader heeft de Zoon lief, en heeft alle dingen in zijn hand gegeven. Joh. XIII:3: Jezus wetende dat de Vader hem alle dingen in de handen gegeven had, en dat hij van God uitgegaan was en tot God henenging, stond op van het avondmaal.... Matth. XXVIII:18: En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Luc. X:22: Alle dingen zijn mij van mijn Vader overgegeven; en niemand weet wie de Zoon is dan de Vader, en wie de Vader is dan de Zoon, en wie het de Zoon zal willen openbaren.
(24) Christus was ‘al in allen’. Christus de alpha en de omega. Het ‘al in allen’ is bijbels. Gebruikt voor de Vader in 1 Cor. XV:28: En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon zelf onderworpen worden dien, die hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. En in Col. III:11 dezelfde uitdrukking voor de Zoon:... maar Christus alles in allen. Deze teksten zijn gebruikt tegen de Arianen. Scriverius prijst Heinsius dat hij deze twee genoemde teksten samengevoegd heeft: de Zoon is niet de mindere van de Vader, beiden zijn ze één God.
(39) Christus des Vaders beeld. Het Boek der Wijsheid VII, 26: Want zij (de wijsheid) is een afschijnsel des eeuwigen lichts, en een onbevlekte spiegel van Gods werkende kracht, en een beeld van zijn goedigheid. De wijsheid hier weer geïdentificeerd met de Zoon. Col. I:15: ...dewelke is het beeld des onzienlijken Gods, de eerstgeborene aller creatuur. Ook in II Cor. IV:4 is sprake van Christus, die het beeld Gods is.
Oecumenius: In ep. II ad Corinth., IV, 4 (P.G. 118, 961 i.f.): Εἰϰόνα Θεοῦ τὸν Ξριστὸν ὡς Θεὸν ἐϰ Θεοῦ προςηγόρευσεν.
Voor Hieronymus op 2 Corinth., IV, 4: P.L. 29, 803; 30, 781.
Hebr. I:3: Dewelke alzo hij is het afschijnsel zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid,....
Brouwer vertaalt duidelijker: En daar de Zoon de uitstraling is van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen....
(47) Op tweeërlei wijze wordt nu uitgelegd dat Christus het beeld des Vaders is: ten eerste is Hij, als Zoon, het beeld van God, de afdruk van Gods wezen; ten tweede is Hij Gods beeld als mens. Joh. XIV:9: Wie de Zoon ziet, ziet de Vader.
Zo heeft Christus ons het beeld Gods, weergegeven, nadat het door de zonde verloren gegaan was. Een beeld, door bederf aangetast, kan niet vernieuwd worden, tenzij hij komt, naar wie het beeld gemaakt is.
(62) Tenslotte: Christus was des Vaders welgevallen, Matth. III:17.
De opmerking van Cyprianus is in ons verband belangrijk genoeg: de aangehaalde woorden uit Matth. zijn de eerste woorden die de Vader als de Vader gesproken heeft. We herinneren ons dat de dichter en de annotator de woorden Gods steeds gesproken achten te zijn door de Zoon. Maar bij de doop van Christus spreekt God zelf. Cyprianus, De Bapt. Christ., III, 267 B. (ed. Pamelius, 1617):.... Te ipsum non ita ante hoc tempus locutum audivimus, ut personaliter tibi assignetur locutio quam proferres. .... non est qui sibi hoc verbum audeat arrogare, non est in caelestibus agminibus qui Dominum Jesum, suum audeat filium nominare.
eind26
wesen: bestaan.
eind28
Beduyders: Aanduiders.
eind30
verdragen....dat: overeengekomen ..... dat
eind31
al wat dat: al wat.
eind33
het al: het allemaal, alles.
eind4
lijt: duldt, ondergaat.

eind16
naer: na.

eind22
Matth. XXVIII:18.

eind28
mede brengt: leert, zegt.
eind30
maniere van spreken: uitdrukking.
eind35
trecken: aanvoeren.

eind44
brengt: betrekt.
eind53
Ende dat: terug op r. 51.
eind56
beelt: afbeelding; vuyligheyt: vuil, schimmel.
eind59
het selve: beeld.

eind66
stemme: woord (lat. vox).
eind35
Weer wordt het probleem Vader-Zoon samenvattend gesteld: de Zoon, het Woord is God. De Zoon is van eeuwigheid God, evenals de Vader dat is. Maar toch gaf de Vader aan de Zoon zijn begin.
(5) Voor Scriverius zijn deze enkele woorden van Heinsius een samenvatting van uitvoerige bespiegelingen der kerkvaders, welke noodzakelijk waren om ketters te bestrijden. Indien men spreekt van Gods Zoon, zonder dat men verder van de Vader spreekt, brengt men onder woorden wat Hij zelf is, en wat Hij van zichzelf heeft; maar als men over Christus spreekt ten aanzien van zijn Zoon-zijn, dus in verband met de Vader, wordt er over Hem op zulk een wijze gesproken, dat blijkt dat Hij alles van de Vader heeft en niets van zichzelf. Of om het anders te zeggen: Christus is t.o.v. zichzelf God, t.o.v. de Vader: Zoon.
(17) Zo ook getuigt Augustinus (Tract. in Joh. nr. 39 (P.L. 35, 1683): quod Filius ad se ipsum est, Deus est; quod ad Patrem est, Filius est, vgl. Enarrat. in Ps. LXVIII, Sermo I, 5 (P.L. 36, 845):.... Pater enim non ad se, sed ad filium dicitur) over Christus, evenals Cyrillus: De sacrosancta Trinitate Liber (P.G. 77, 1143), waar we dit citaat niet letterlijk, maar ongeveer eensluidend aantreffen. De Drieëenheid als eenheid is zonder begin. Maar wat de afzonderlijke personen van de Drieëenheid betreft, is er een verschil. De Vader immers is zonder begin en is het begin van de Zoon en de Heilige Geest. Maar dit begin is boven en buiten ons begrip gelegen: het ligt vóór de schepping, vóór de tijd.
(28) Heinsius drukt in deze twee regels (35-36) uit, wat Griekse theologen zeggen aangaande de Zoon: Hij is αὐτόθεος (zelf God), maar niet αὐτοϋιός (uit zichzelf Zoon). De eerste zegswijze wordt van Christus gebezigd bij Eusebius. Hist. Eccl., X, 4, 16 (P.G. 20, 856 B) en Epiphanius. Contr. Haeres. 77, 35 (P.G. 42, 693 B). Maar zie vooral Origenes (op Joh. 32, 28; P.G. 14, 817 C), die αὐτοϋιός van Christus zelf bezigt naast αὐτοσοφία, doch in andere betekenis.
(34) Deze aantekening maakt de zaak waarover het gaat niet helderder in rationele zin en de paradoxale vormgeving spreekt alleen tot onze verbeelding. De Vader is het begin van al het bestaande, maar heeft zelf geen begin. De Zoon heeft zijn begin uit de Vader, de Heilige Geest heeft zijn begin uit Vader en Zoon. Daarop volgt een correctie: hoewel de Zoon zijn begin heeft uit de Vader, is Hij toch zonder begin, van ons tijdsbegrip uit bekeken.
(43) Augustinuscitaat. Mogelijk: August. Contr. Maxim. Arianor. Episc. Lib. II, cap. XIV, 1 en 2 (P.L. 42, 771). § 1: non est a se ipso Filius, sed ab illo de quo natus est; § 2: Nec videtis quam necesse sit, ut qui non est ex nihilo, non est ex aliqua re alia, sed ex Deo, esse quod Deus est de quo est, hoc est Deus de Deo. Quocirca Deus de Deo natus, quia non aliud prius fuit, sed natura coaeterna de Deo est, non est aliud quam est ille de quo est, hoc est, unius eiusdemque naturae, vel unius eiusdemque substantiae.
eind35
als: evenals.
eind37
(48) Het probleem is nog niet opgelost: de Zoon komt voort uit de Vader, maar Hij, de Zoon, is niet na de Vader, dus: niet later in de tijd. Dit geldt ook voor de Heilige Geest. Het mysterie van de Drieëenheid ligt buiten onze tijdsvoorstelling. De Vader is zonder de Zoon ondenkbaar: beiden waren van eeuwigheid.
(50) Gregorius van Nazianze: Or. Theol. III (= Or. XXIX) (P.G. 36, 77 B): ὅτι ἐϰεῖθεν, εἰ ϰαὶ μὴ μετ᾽ ἐϰεῖνον.
Vgl. Cyrillus Alexandrinus: In Jo. Ev. Lib. I, cap. I (P.G. 73, 28).
eind37
Hoe kunnen wij, vraagt Heinsius zich af, dit onbegrijpelijke duidelijker maken? En hij geeft een oude beeldspraak ter verduidelijking: God is de zon, Christus is te vergelijken met de stralen van de zon. De zonnestralen ontstaan tegelijkertijd met de zon en komen toch uit de zon. Zoals de zon er niet is zonder zonnestralen, zo is de Vader niet zonder de Zoon. Nog een ander beeld: licht en glans kunnen niet gescheiden gedacht worden: de glans is uit het licht, en ontstaat tegelijkertijd met het licht. Het licht is nooit zonder glans.
(60) De aantekening is niet geheel thuis te brengen.
(61) Wellicht: Gregorius van Nyssa: Contra Eunomium; het eerste boek van dit geschrift handelt vooral over de Zoon (P.G. 45, 361-364). Zie ook boek IX, in fine (id., 825 A). Indien we gelijk hebben zou in r. 61 en in r. 71 hetzelfde boek van Gregorius bedoeld zijn, zij het ook dat hier twee verschillende titels genoemd zijn.
(91) Gregorius van Nyssa: De Fide ad Simplicium (P.G. 45, 140 B): Zoals de stralen onverbrekelijk met het licht verbonden zijn (licht zonder stralen bestaat immers niet), zo is ook de Zoon een afstraling. Ἀπαύγασμα is hier de zeer frequente technische benaming van Hebr. I:3 af, van het eeuwige Godslicht; zie ook Gregorius van Nyssa: De Deitate Filii et Spiritus Sancti, P.G. 46, 560 C en D; 561 A. Chrysostomus: 7e Hom. in Jo. (P.G. 59, 64). Ook: Hom. in Hebr. (P.G. 63, 22). Theophylactus: Enarr. in Ev. Jo. cap. 1 (P.G. 123, 1139 A). Leo Magnus: Sermo XXV (P.L. 54, 210). Augustinus: b.v. Sermones, no. 118 en 120 (P.L. 38, 672, 676), maar liever Ep. 170, 4 (P.L. 33, 749). Ruffinus (sic!): Comment. in Symb. Apost. (P.L. 21, 346 A en B): R. weet dat de vergelijking mank gaat. Justinus: Expositio rectae confessionis (P.G. 6, 1222-1223): de Zoon uit de Vader als licht uit licht; zie verder 1227, 1231, 1239. Tertullianus: Adv. Prax., 8 (P.L. 2, 163 C); T. heeft drie vergelijkingen: Protulit enim deus sermonem,....sicut radix fruticem, et fons fluvium, et sol radium. Meer plaatsen geeft Lampe: Patr. Lexicon, s.v. ἀπαύγασμα.
eind37
naer: na; wat: iets.
eind38
Om dit te meten af: ter vergelijking.
eind40
haer: hen (Vader, Zoon).

eind17
in het aensien van: ten opzichte van.
eind20
in het aensien dat: wat betreft het punt dat, in het opzicht dat.
eind23
ende is de Sone ende den H. Geest, haer begin: en de Vader is het begin van de Zoon en de Heilige Geest.
eind25
boven ons: boven ons begrip; voor ons: temporeel (ante).
eind26
ende is...begin: en t.a.v. (in de trant van) het geschapene geen begin is.

eind42
beginsel: begin.

eind65
reden: woorden.
eind85
aldernaest: het best.
eind41
Het tweede gedeelte dat handelt over de tijd voor de incarnatie, de geschiedenis die het Oude Testament verhaalt, begint met een achttal regels (vss. 41-48), die de overgang van het eerste naar het tweede deel markeren. Met twee beelden, ontleend aan de scheepvaart en het paardrijden, geeft de dichter te kennen dat hij in het eerste deel zich vermeten heeft dingen te doorgronden, die de mens niet doorgronden kan: de Drieëenheid blijft een mysterie en het is voor de mens gevaarlijk zich al te zeer in dit mysterie te verdiepen: de mens kan Gods wijsheid niet doorgronden.
(5) Scriverius voegt aan deze overgangsregels nog heel wat toe. Allereerst deelt hij mee dat Heinsius niét bedoelt te zeggen dat de zonstralen-beeldspraak nieuw is, hetgeen het apparaat van Scriverius op de vorige bladzijde ook wel overtuigend aantoonde, evenmin dat de vergelijking onjuist zou zijn.
(10) Wellicht horen we dan even een protestants geluid, in de toevoeging: ‘aangezien die van de oude kerk stamt’. Dan volgt wat Heinsius wél bedoeld heeft: het is gevaarlijk om God en Zoon te vergelijken met zon en licht, omdat men, aldus doende, de Schepper en het geschapene vergelijkt. Het is immers onmogelijk zich een beeld van God te vormen door vergelijkingen te trekken die aan de zichtbare wereld ontleend zijn. De zon-stralenvergelijking is reeds gekritiseerd door Rufinus (Comment. in Symb. Apost., P.L. 21, 347-348).
(13) Als de oud-christelijke auteurs dergelijke vergelijkingen toch maken, terwijl de Bijbel daar niets van zegt, deden ze dit om de vijanden van Kerk en Bijbel te bestrijden: zij moesten wel een poging tot nadere verklaring ondernemen. Maar men moet niet van de Heilige Schrift afwijken.
(22) Er volgt een citaat uit Ambrosius (De Incarn. Dom. Sacr., I, cap. III, § 21, P.L., 16, 824): Ne quaerite cuiusmodi naturam. Nescio multo melius hoc, quam scio. Hoc solum bene scio, quod nescio, quae scire non possum.
(26) Vervolgens komt Hilarius (De Trinitate Liber II, § 9, P.L. 10, 58 A) aan het woord. Wij geven allereerst zijn eigen woorden: Ego nescio, non requiro et consolabor me tamen. Archangeli nesciunt, angeli non audierunt, saecula non tenent, propheta non sensit, apostolus non interrogavit, filius ipse non edidit.
De vertaler heeft de opmerkingen over aartsengelen en engelen samengesmolten en een zeer eigen vertaling gegeven van: saecula non tenent.
Beide citaten behoren fraai bij de desbetreffende regels van Heinsius: de eeuwige geboorte van de Zoon is onbegrijpelijk voor iedereen en het begrip is voor het geloof overbodig. Scriverius gaat op dit thema nog voort: wij kunnen niet recht de zon in kijken, laat staan dat we de schepper van de zon, dat is Christus, zouden kunnen aanzien. Wij weten slechts wat wij door Christus weten, zoals Hij ons geleerd heeft toen Hij op aarde was.
eind41
Hoe seylen wy dus hoog: Hoe zeilen we zo scherp aan de wind (WNT VI, 106); strijcken: zeil minderen, vaart matigen.
eind42
en loopen met den riem: en met de riemen verder gaan.
eind43
misbruyckt: verkeerd gebruikt.
eind44
haest: spoedig.
eind47
en gaet niet vast: gaat niet zeker, verdwaalt.
eind48
onbedacht: onbezonnen.
eind49
(48) Het verhaal van het Oude Testament begint Heinsius bij de zondeval en de gevolgen daarvan en de belofte van God, dat Hij eenmaal de duivel zal vernietigen (vs. 49-76).
Onmiddellijk is Scriverius op zijn post voor nadere toelichtingen. Hij schrijft over de ellendige staat van de door zonde bezoedelde mens, met als gevolg de straf: de dood van het lichaam en de dood van de ziel: de zonde. Zie: Concilium Arausicanum II, can. 2; Mansi VIII, 712. (56) De genade van God is verloren, de zonde is oppermachtig.
Het menselijk verstand is verminkt, evenals de wil, die de onderdanigheid aan God bestrijdt. Er volgt een omschrijving van het begrip erfzonde:
(62) onkunde, en verduistering van het verstand en een bedorven wil, die zich niet onderwerpt aan God.
Tegelijkertijd is er de belofte: de mens zal de goddelijke genade opnieuw deelachtig kunnen worden door zijn geboorte uit Adam te niet te doen, door de wedergeboorte in Christus, het lam dat van den beginne geslacht wordt. Verwijzing naar Openbaringen. Zie Openb. V:6: En ik zag, en zie, in het midden van de troon en van de vier dieren en in het midden van de ouderlingen een Lam staande als geslacht,.... Vs. 12: Het Lam dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging. Zie ook Openb. XIII:8.
(71) Zo is Christus met zijn genadetekenen altijd de mens nabij geweest, dus ook voor zijn geboorte. Totdat Hij zelf als mens op aarde gekomen is, onze waarachtige menselijke natuur aangenomen hebbend, zoals de mens die had voor de zondeval. Christus had geen deel aan de zondeval. Zie Hebr. VII:1 vv.: (... Waar de voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening Melchizédeks een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid.) Want deze Melchizédek was koning van Salem, een priester des Allerhoogsten Gods, die Abraham tegemoetging als hij wederkeerde van het verslaan der koningen, en hem zegende; Aan welke ook Abraham van alles de tiende toedeelde: die vooreerst overgezet wordt: Koning der gerechtigheid, en daarna ook was een Koning van Salem, 't welk is een Koning des vredes; Zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtrekening, noch begin der dagen noch einde des levens hebbende; maar de Zoon Gods gelijk geworden zijnde, blijft hij een priester in eeuwigheid.
Aantekening van Brouwer bij deze tekst: Melchizédek is Hebr. mijn koning is gerechtigheid. Salem is hier vrede. In Gen. XIV wordt niets van de afkomst van Melchizédek gezegd. Naar rabbijnse regel: wat niet geschreven staat, bestaat niet, wordt hieruit de conclusie getrokken van ‘zonder vader enz.’, Zo is M. een goddelijk wezen, een dubbelganger en voorloper van Jezus. M. hief van Abraham tienden: dit niet alleen: in Abraham ook van het nageslacht van Abraham, dus ook van Levi. Daaruit blijkt, dat het priesterschap van M. hoger was dan dat uit Levi.
Het is duidelijk dat deze gedachte bij Scriverius een plaats heeft. Christus geeft geen tienden, maar ontvangt met Melchizédek tienden.
(80) Christus had het ‘lijckteecken’, de erfzonde niet, zijn bloed zou onze zonde wegdoen; Hij zou weer oprichten hetgeen door de zonde in ons ten val gekomen was.
eind49
Naer dat: Nadat.
eind50
Met.... overgoten: bij hof van Eden.
eind2
fonteyne: bron.
eind3
Die: Tertullianus.

eind9
als....komt: aangezien ze komt.
eind10
van de oude kercke: de oud-christelijke kerk, enigszins polemisch tegen het katholicisme?
eind19
hier buyten: buiten de H. Schrift.
eind23
Ick en weet dit beter niet als ick het weet: Ik kan het beter niet dan wel weten.
eind33
het begrijp vanden tijt en begrypt het niet: de omvatting van de tijd omvat het niet.

eind49
te bewijsen: uit een te zetten.
eind51
ende in haer: en in zichzelf.
eind56
wel: goed.
eind73
beyde... ende: zowel....als.
eind74
waerheyt: echtheid, werkelijkheid.
eind75
lendenen: geslacht.
eind80
serpent: slang (duivel); lijckteeken: litteken (omschrijving van de erfzonde).
eind82
uytvaghen: wegdoen.
eind51
Tekening van de gevolgen van de zonde: de mens verliest Gods zegen en hij draagt de zonde over op het volgende geslacht.
(15) De dood is het directe gevolg van de zonde en niet omgekeerd. Rom. V:12: Daarom gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzó de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welke allen gezondigd hebben....
eind51
Dat: Nadat; moetwilligheyt: boosheid.
eind52
prieel van Oosten: lusthof van het Oosten, paradijs (Gen. II:7).
eind54
erven: overdragen op nageslacht.
eind55
Een vijant enz.: predicatief bij hy (vs. 53); ongesont: boos, bedorven(?)
eind56
inde gront: tot op de bodem.
eind58
Verlaten....self (bij den mens (vs. 57)): Verlaten door zichzelf en door zichzelf te gronde gericht.
eind59
Door Adam....God: bij den mens (vs. 57); en....staet: en zijn zaad (van Adam) wordt (samengetrokken) .... gesteld in Adams toestand.
eind61
Heinsius laat, in overeenstemming met het Bijbelverhaal, de zondeval onmiddellijk gevolgd worden door Gods belofte van de redding der mensen.
(20) Gen. III:15: En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad: datzelve zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen.
eind63
Of: Of Hij (God).
eind64
vaste: zekere.
eind65
Als dat: Namelijk dat.
eind67
opgestaen: verschenen.
eind71
heeft....gestaen: is geweest.
eind72
In Godes sin: in Gods geest, gedachten; besloten: omsloten.
eind73
Geteyckent: Opgetekend; vast gemaeckt: bevestigd; beset: omringd.
eind74
toegedaen: gesloten; seven diamanten: vgl. Openb. V:1: een boek.... verzegeld met zeven zegelen.
eind75
Gegeven....Soon: Openb. V:6.
eind76
Als....doot: Als hetgeen de hel ontsluit, als geneesmiddel voor de dood.

eind77
Het verhaal van de zondvloed en Noach met de ark, weer betrokken door de dichter in de opzet van zijn gehele hymne: na de belofte aan het eerste mensenpaar door God gegeven, horen we nu voor het eerst van het verbond van God en mensen.
eind78
nemen in: veroveren, bedekken.
eind79
dat: (plaatsvervangend voegw.) toen; tocht: stroom.
eind80
vermengelt met de locht: tot in de lucht.
eind81
desen balck: deze belofte (de paradijsbelofte).
eind82
Gesloten.... gekommen: predicatief bij Noë (81).
eind83
gedreven van de sont: door de zonde aangedreven, veroorzaakt (‘zond’vloed).
eind84
(1) Nadere uitleg in de annotaties: de Christus van het Oude en het Nieuwe Verbond is dezelfde. Christus, opnieuw, het Woord, dat zich richt tot de mens. Dit is het wat Heinsius als tweede gedeelte van zijn Hymne aankondigde: het Verbond, ‘en het gestadig onderhouden van het selve’.
(22) Als Noach op de wateren vaart is hij, zegt Heinsius, ‘buyten menschen troost’ en toch ‘binnen het verbont’, dat eerst in Abraham zijn voltooiing vindt (vs. 85). Men vergelijke de ‘belofte der genade ((22))’ en het ‘verbont van genade ((37))’.
Tussen de belofte aan de eerste mensen en het verbond met Abraham staan Noach en de zijnen. Met de Verbondsgedachte op de achtergrond is het zeer begrijpelijk dat van oudsher de ark gezien is als een ‘voor-beelt’ van de kerk: in ark en kerk zijn behoudenis.
(29) De zondvloed is de voorafschaduwing van de doop. Zie b.v. Ambrosius, De Sacramentis II, 1, 1 (P.L. 16, 443): In diluvio quoque figuram baptismatis praecessisse hesterno coepimus disputare. Quid est diluvium nisi in quo iustus ad seminarium iustitiae reservatur, peccatum moritur?
(31) Voor Cyprianus zie men Ep. 74 niet: 7 (P.L. 3, 1183): Nam ut in illo mundi baptismo, quo iniquitas antiqua purgata est, qui in arca Noë non fuit, non potuit per aquam salvatus fieri, ita nec nunc potest per baptismum salvatus videri, qui baptizatus in Ecclesia non est. Vgl. ook Cyprianus: De Haereticorum Baptismate (P.L. 3, 1216). Zie ook I Petrus III:20:.... wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte, in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het water. Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt,....
eind84
menschen troost: hulp van mensen; noch: toch (de hele versregel predicatief bij Noë).
eind85
Het verbond met Abraham, waarover Heinsius in het begin weinig zegt. Na een gebed tot Christus van de dichter horen we eerst in vs. 94 iets meer over deze aartsvader. Het gebed is in het geheel van de hymne opvallend genoeg: het verbond met Abraham is het teken van de liefde van Christus voor de mens; Christus hernieuwt in zijn denken de gedachte aan zijn toekomstig verlossingswerk. Van toen af is Christus Emmanuel geweest.
(37) De annotatie wijst op Gen. XV; zie vooral vs. 18: Te dienzelfden dage maakte de Heer een verbond met Abraham, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier Frath.
Voor de historische lijn: Matth. I:1: Het boek des geslachts van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon Abrahams. Vergelijk ook Gal. III:8: En de Schrift tevoren ziende dat God de heidenen uit het geloof zou rechtvaardigen, heeft tevoren aan Abraham het Evangelie verkondigd, zeggende: In u zullen al de volkeren gezegend worden.
Nogmaals terugblik op Gen. III:15. Daarna een toespeling op de voortschrijdende openbaring door de tijd heen: Adam - Abraham - Mozes - Christus.
(51) Twee teksten, één uit het Oude, één uit het Nieuwe Testament, ter toelichting van de naam Emmanuel. Jes. VII:14: Daarom zal de Heer zelf ulieden een teken geven. Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een zoon baren, en zijn naam Immanuel heten. En Matth. I:23: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en gij zult zijn naam heten Emmanuel.
(55) Polemiek tegen ketters die ontkenden dat Christus in het vlees gekomen was; zij immers konden evenmin erkennen dat Christus reeds voor zijn komst gekomen is.
(2) Tertullianus: De Carne Christi, cap. VI (P.L. 2, 809): Sed vos hoc non recipitis, non eum Christum recipientes, qui iam tunc et adloqui, et liberare, et iudicare humanum genus ediscebat in carnis habitu, non natae adhuc, quia nondum moriturae, nisi prius et nativitas eius et mortalitas adnuntiaretur. In dit citaat spreekt Christus ‘van doen af’ tot de mens, verlossend en oordelend.
eind85
Dat: antec. het verbont; seer klaer: zeer duidelijk (adv. bep.).
eind86
minnaer van de mens: Christus; richter.... saecken: bestuurder van zijn lot (Christus).
eind87
Van doen: van toen af.
eind88
Vernoegen: vreugd; sin: neiging, begeerte; is.... gekomen....mens: heeft zich gericht op de mens.
eind89
Jehova: Christus, vgl. 180: Iehovah sonder naem; 213: Iehovah komt te laat.
eind90
uw werck: het werk van de verlossing; des Vaders hert gewonnen: (toen hebt gij) het hart van de Vader voor de mens gewonnen.
eind91
Verbolgen....fel: bij ‘des Vaders hert’ (90).

eind2
bewijsen: uiteen te zetten.
eind5
vervolginge: verloop.
eind8
Het welcke: antec. het eeuwige leven.
eind11
hem: Christus.
eind12
Vaders: uit het Oude Testament.

eind22
belofte der genade: (door Scriverius onderscheiden van 37: verbont van genade). Genadebelofte in het paradijs.
eind25
voorbeelt: voorafschaduwing.
eind27
uytdruckelick: met duidelijke woorden.

eind37
eerst: voor het eerst.
eind39
Genes. 15: Tussen haken te denken; van te vooren: vroeger (tegenover ‘eerst’, r. 37) (inzet van de praedic. toevoeging bij ‘dat’ (r. 37).)
eind40
begrepen: vervat; treffelicke: treffende.
eind43
het welcke in het aensien van den tijt sich verspreyt: dat uit het oogpunt van de tijd fasen vertoont, zich in fasen voltrekt. Tegenover 48: in het aensien van den gront ende fondament.
eind48
in het aensien.... was: t.a.v. de grond en het fundament één verbond was.
eind49
te weren: namelijk
eind50
die.... hadden: die (nl. Christus, die het fundament is) al deze verbonden gemeen hadden.

eind54
toegeseyt: toegezegd, beloofd.
eind55
toegeeygent: toegekend, gegeven (door de engel).
eind56
wel: juist.
eind58
bekennen: erkennen.
eind93
Gekomen: Gij zijt gekomen; daer wy sijn: op aarde; den hemel: Gij hebt den hemel (geen regulaire samentrekking, evenals in 94).
eind94
Christus zegt aan Abraham wat hij doen moet: zijn land verlaten en trekken naar een vreemd land (Gen. XII:1).
eind94
gevrijt: hebt gij beschermd.
eind96
Maar Heinsius denkt evenzeer aan Hebr. XI:8: Door het geloof is Abraham geroepen zijnde, gehoorzaam geweest om uit te gaan naar de plaats die hij tot een erfdeel ontvangen zou, en hij is uitgegaan, niet wetende waar hij komen zou.
eind96
in: naar.
eind97
Over Izak lezen we heel weinig: de stamvader van het Volk, de ‘vader van den segen’. Voor dit laatste: Gen. XXVIII:1 vv.: de zegening van Jacob.
(16) Maar Scriverius geeft een veel uitgebreider verklaring:
1. Izak is de eerste die besneden werd, een teken van de zegen. Gen. XXI:4: En Abraham besneed zijn zoon Isaäk, zijnde acht dagen oud, gelijk als hem God geboden had. (De besnijdenis in het O.T. is gelijk aan de doop in het N.T.)
2. Izak is de eerste vrucht van het geloof. Hebr. XI:11: Door het geloof heeft ook Sara zelve kracht ontvangen om kroost te geven, en boven de tijd haars ouderdoms heeft zij gebaard, overmits zij Hem getrouw heeft geacht die het beloofd had.
3. Izak een voorbeeld van Christus, de zegen boven alle zegen. Het bewijs hiervoor: Maria, de moeder van Christus, kon volgens de wet der natuur geen kind baren; Sara kon op haar leeftijd volgens de wet der natuur evenmin een kind baren. Abraham verwekte een kind, zijn ouderdom in het geloof overwinnend, evenals in Maria de natuur door het geloof overwonnen is.
4. Uitgangspunt Gen. XXV:21 vv.: En Isaäk bad de Heer zeer in tegenwoordigheid van zijn husvrouw, want zij was onvruchtbaar; en de Heer liet zich van hem verbidden, zodat Rebekka zijn huisvrouw zwanger werd. En de kinderen stieten zich te samen in haar lichaam. Toen zeide zij: Is het zo? waarom ben ik dus? en zij ging om de Heer te vragen. En de Heer zeide tot haar: Twee volken zijn in uw schoot en twee natiën zullen zich uit uw ingewand vanéén scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal de mindere dienen.
Rebekka zal twee kinderen krijgen: Jacob, de vader van het Joodse volk; zie Gen. XXII:17, waar God tot Abraham zegt, nadat deze zijn zoon Izak niet hoeft te offeren: Voorzeker zal ik u grotelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en als het zand dat aan de oever der zee is;.... Het tweede kind is Ezau, de vader van de heidenen. Zie Rom. IX:13: Gelijk geschreven is: Jacob heb ik liefgehad, en Ezau heb ik gehaat. Vgl. Mal I:2 v.: Ik heb ulieden liefgehad, zegt de Heer; maar gij zegt: Waarin hebt gij ons liefgehad? Was niet Ezau Jacobs broeder? spreekt de Heer: nochtans heb ik Jacob liefgehad, en Ezau heb ik gehaat....
(40) Uit de aantekening blijkt, in overeenstemming met de Bijbel, dat de nakomelingschap van Ezau, de heidenen, in de plaats gekomen is van de Joden: de Joden erkenden Christus niet, de heidenen wel. Genoemd wordt Rom. XI:20; wij citeren de voorafgaande verzen (17 v.): En zo enige der takken afgebroken zijn, en gij een wilde olijfboom zijnde in derzelver plaats zijt ingeënt, en des wortels en der vettigheid des olijfbooms mede deelachtig zijt geworden, zo roem niet tegen de takken; en indien gij daartegen roemt, gíj draagt de wortel niet, maar de wortel u. Gij zult dan zeggen: De takken zijn afgebroken, opdat ík zou ingeënt worden. 't Is wèl; zij zijn door ongeloof afgebroken, en gíj staat door het geloof.
De heidenen zijn door hun aanvaarding van Christus binnen het volk van God opgenomen (Brouwer).
Zo is Izak de vader van de zegen, eerst als vader der Joden, later als vader der bekeerde heidenen. (42) Tertullianus: Lib. adv. Judaeos (P.L. 2, 597 B vv.).
eind97
Heeft: Hij heeft.
eind98
Den wortel van den boom: appositie bij Isaäck
eind99
Twee regels over Jacob die met God geworsteld heeft (Gen. XXXII:24).
eind99
Israël: Jacob.
eind101
In een brede vergelijking tracht Heinsius nu zijn lezers duidelijk te maken hoezeer God van de mens houdt: Gods liefde wordt vergeleken met de liefde van een jongen voor een meisje.
(45) Deze vergelijking dient men als ontleend te zien aan het Hooglied.
eind105
Gaet over al haer na: (En) haar overal volgt; telt: (en) naspeurt.
eind106
Bewaert haer: Haar met zijn aandacht omringt, haar bewaakt.
eind107
beswaert: zwaar, bedrukt.
eind108
Is nimmermeer van haer: is nooit van haar weg.
eind109
De geschiedenis van het Volk gaat verder: de slavernij in Egypte, de exodus en de tocht door de woestijn (vs. 112), de vurige kolom die het Volk voorging, het water uit de steenrots, en het manna; de dichter noemt de besnijdenis als teken van de komst van de Verlosser. Het Paasfeest als gedachtenis aan de uittocht wordt gememoreerd en christleijk geïnterpreteerd. En tenslotte (vs. 121 vv.) wordt de doortocht door de Rode Zee in herinnering gebracht.
Op enkele onderdelen gaat de annotator nader in.
(2) Niet Ex. XIV:9, maar Ex. XIV:19: En de Engel Gods, die vóór het heir Israëls ging, vertrok, en ging achter hen; de wolkkolom vertrok ook van hun aangezicht, en stond achter hen....(20)....en de wolk was tegelijk duisternis en verlichtte de nacht.
Psalm LXXVIII:14.
(6) Het water uit de rots: Ex. XVII:5: Toen zeide de Heer tot Mozes: Ga henen voor het aangezichts des volks,.... en neem uw staf in uw hand, waarmede gij de rivier sloeg,.... Daarna een nieuw-testamentische tekst, I Cor. X:4:....en allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben: want zij dronken uit de geestelijke steenrots die volgde, en de steenrots was Christus.
De Bijbel zelf geeft dus aanleiding tot de combinatie van deze twee teksten. Voor onze auteur is het belangrijk dat in allegorische verklaring Christus reeds in het O.T. aanwezig was.
(10) De besnijdenis als oudste sacrament. Hand. VII:8: En hij gaf hem het verbond der besnijdenis. In plaats van insnijdingen van verbondsregels in houten tafelen, insnijding in het lichaam.
(20) Gen. XVII:10: Dit is mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is u besneden worde. Joz. V:2 en 3: Te dier tijd sprak de Heer tot Jozua: Maak u stenen messen, en besnijd wederom de kinderen Israëls ten tweden male. 3 Toen maakte zich Jozua stenen messen, en besneed de kinderen Israëls op de heuvel der voorhuiden.
(23) Een tweede sacrament uit het Oude Testament, dat ook naar het Nieuwe Testament toe uitgelegd wordt: het paaslam (Ex. XII:3 vv.).
eind109
u: Christus; Ioseph: de zoon van Jacob.
eind110
dat: toen; dertel: wederspannig.
eind3
en laet dat niet toe: erkent dat niet.
eind4
die: dem. pron. bij Christum, vooruitwijzend naar ‘die van doen af...’.

eind26
naer de nature: volgens de natuur(wet).
eind33
als bysonder: zoals vooral.
voetnoot1
Lees: ingegrift.

eind111
van: door.
eind112
Gestiert: Bestuurd; tot in de veertig jaer: tot veertig jaar toe.
eind113
gequeeckt: grootgebracht; heyden: wildernissen.
eind116
opgebrocht: grootgebracht.
eind117
tegen het gebruyck en allerhande reden: op ongewone en het verstand te boven gaande wijze.
eind118
Bewesen dijne jonst: hebt gij Uw liefde betoond.
eind120
Gelijck ghy nu noch doet: in het Heilig Avondmaal.
eind121
straffe: ruwe; geslicht: vlak gemaakt;
eind124
al het groot gewelt: de hele, grote legermacht.
eind125
(29) De periode der richteren en vervolgens die der koningen.
(37) I Sam. VIII:22: De Heer nu zeide tot Samuel: Hoor naar hun stem en stel hun een koning.
(38) I Sam. X:1: Toen nam Samuel een oliekruik en goot ze uit op zijn hoofd, en kuste hem, en zeide: Is het niet alzo, dat de Heer u tot een voorganger over zijn erfdeel gezalfd heeft?
(43) De periodenindeling van de geschiedenis tot de komst van Christus is vanouds zeer bekend en vindt haar oorsprong in Matth. I:17.
eind125
Dan: Vervolgens hebt ge; rechters ingestelt: richters aangesteld.
eind126
Van de koningen worden David, de zoon van Isaï (2 Sam. XXIII:1) en voorvader van Christus, en Salomo genoemd.
eind126
den helt van Isaï geboren: hebt gij de held, de zoon van Isaï.
eind127
naer hem: na hem.
eind128
door groot verdriet gebracht: hebt gij door groot verdriet heen gebracht.
eind129
De profeten Ezra en Nehemia zijn vermeld in verband met de babylonische ballingschap.
Dit grootste deel van de hymne handelt over het leven van Christus op aarde (vs. 141-580).
eind129
stieren: leiding, beleid.
eind130
verweckt: hebt gij opgewekt (uit zijn verval); tieren: groeien.

eind3
haddese....geleydet: leidde ze (geen v.v.t.!).

eind11
verstaet: bedoelt; Het welcke: antec. de besnijdenisse. (Vreemde vorm)
eind16
dat: rel. pron., antec. het eerste....sacrament (r. 12).
eind19
Ende dat is dat: en dat betekent, hetgeen.

eind26
beteeckende: symboliseerde.
eind27
vereeninge: vereniging.

eind30
ghebiet: gezag.
eind34
Iesus: Jozua.
eind37
Saul te weten: namelijk Saul.
eind44
eeuwen: perioden (zie vs. 51-135).
eind49
verlossinge: bevrijding uit de babylonische ballingschap.
eind131
En wederom.... benout: En gij hebt wederom het benauwde (benarde) volk; gesicht: aanblik.
eind132
opgericht: (en) hebt gij het opgericht.
eind133
Haer....aengeseyt: Gij hebt hun dikwijls aangezegd.
eind135
Het moment dat Gods raadsplan werkelijkheid zal worden breekt nu aan.
(1) Het is zeer begrijpelijk dat de annotator teruggrijpt naar het eerste deel van de hymne, gebouwd op de proloog van het Johannesevangelie. Het Woord, dat bij God was, vanaf den beginne, dat God was en is, is mensenzoon geworden, heeft de natuur van de mens aangenomen, maar blijft God boven de mens. Door zijn vlees brengt Hij de mens tot God en schenkt Hij de mens wedergeboorte. Christus is eerst uit God geboren, toen uit een mens. De mens wordt eerst uit een mens geboren, maar omdat Christus uit een mens geboren is, en dus mens is geworden, is het voor de mens mogelijk voor een tweede keer geboren te worden, wedergeboren te worden, uit God.
Mij dunkt dat de paradoxale omschrijvingen van Scriverius de diepte van de goddelijke gebooret voor elke moderne lezer duidelijk maken.
eind135
den grooten raet: het grote heilsplan; aengeroert: in het Oude Testament.
eind136
Beteyckent: Door sacramenten aangeduid; eenmaal: tenslotte.
eind137
Niet minder paradoxaal is Heinsius: God die de wetten aan zijn volk gegeven heeft, stelt zichzelf nu een wet, terwille van de mens: hij wordt mens.
(30) Cyrillus Alexandrinus: Adv. Anthropom., c. XXII i.f. (P.G. 76, 1119 (393)): ϰαὶ διὰ τοῦτο πέφηνε ἄνθρωπος, ἵνα τῆς ἐν Ἀδάμ ἀσθενείας τὴν ἡμῶν φύσιν ἐλευθερώσας, ὡς ἐν αὐτῷ καὶ πρώτῳ δείξη πνευματιϰήν.
eind137
Dat....: Namelijk dat.... (bij den grooten raet, vs. 135).
eind138
setten: stellen.
eind139
Te worden....: namelijk te worden.... (bij: een wet, vs. 138); dat....quaet: eveneens bij een wet; het beloofde saet: Christus.
eind140
(33) Christus is gekomen om de verwekker van het kwaad te vermorzelen. In de annotatie wordt eerst partij gekozen tegen ‘Manichaeum’ (zie J. Quasten, Patrology, vol. III, p. 356-362). Mani of Manichaeus heeft een kosmogonie van dualistische aard uitgedacht: licht en duisternis tegenover elkaar. Dat M., zoals Scriverius meedeelt, zonder meer de zonde aan God toeschreef is onjuist. S. citeert Augustinus, die in zijn jeugd manichaeër was, met een uitvoerig citaat, dat de gedachte van de oorsprong der zonde uit God bestrijdt. (De Eccl. Dogm., cap. 27 (P.L. 42, 1218)): Malum vel malitiam non esse a Deo creatam, sed a diabolo inventam, qui et ipse bonus a Deo creatus est.
In de vertaling van Scriverius: om dat; de tekst geeft: ‘die’. Het citaat gaat verder: nec contentus solus perire, suasit aliis, ut qui esset suae malitiae inventor, fieret et aliorum auctor. Het kwaad is dus afkomstig van de duivel, die door God goed geschapen was. Zo wordt de duivel begin van alle kwaad en de verleider van de mensen.
(44) Cyrillus: Adv. Anthropom., caput 23 (P.G., 76, 1119): ϰατηγορεῖ μὲν ϰαὶ πάσης σαρϰὸς τῆς ἁμαρτίας ὁ εὑρετής.
(46) Nyssenus; Gregorius van Nyssa, Or. cat., cap. 6 en 7 (P.G. 45, 29-32)
Scriverius trekt conclusies en stelt Christus en duivel tegenover elkaar. De duivel is geen schepper van de mens maar zijn verleider. Christus is de schepper van de mens en herschepper door zelf mens te worden. Christus is de mens zonder zonden.
eind140
vinder: verwekker.
eind141
De annunciatie (141-166). Een uiterst suggestief fragment, dat voortdurend aan de schilderkunstige afbeeldingen van dit gebeuren herinnert. Het begint in de hemel, als de engelen zich naar Christus spoeden.
(65) Een nadere toelichting over de engelen. Matth. XVIII:10: Want ik zeg ulieden, dat hun engelen, in de hemelen, altijd zien het aangezicht mijns Vaders, die in de hemelen is. Er blijkt een moeilijkheid met deze tekst te bestaan: het hier gebruikte altijd (Gr. διὰ παντός) dient letterlijk opgevat te worden, en betekent dus: (de engelen zien) steeds (het aangezicht van God). Dit tegen een andere interpretatie, nl. dat de engelen van eeuwigheid Gods aangezicht gezien hebben, waaruit geconcludeerd kan worden dat de engelen van eeuwigheid af geweest zijn.
(1) De engelen dienen God niet uit dwang, noch wegens hun natuur, maar uit genade.
(6) Damascenus: Johannes Damascenus: De fide orthodoxa, lib., II, cap. III (De angelis) (P.G. 94, 865 i.f.): Ἄγγελος τοίνυν ἐστὶν οὐσία νοερὰ, ἀειϰίνητος, αὐτεξούσιος, ἀσώματος, Θεῷ λειτουργοῦσα, ϰατὰ χάριν ἐν τῆ φύσει τὸ ἀθάνατον εἰληφυῖα.
eind142
haer: zich.

eind31
de selve: de verloste natuur; met: door.
eind32
mede deelen: (aan ons) mededelen.

eind38
de selve: de duivel.
eind55
den duyvel te ontrecken: de duivel te ontrukken.
eind59
vanden duyvel: afkomstig van de duivel, ook r. 61.

eind73
dies volgende: derhalve.
eind143
De tocht van de engel Gabriël naar het joodse land, naar Nazaret. De ontmoeting met Maria, ‘de groote bruyt des hemels’.
(8) Voor Scriverius niet alleen een schone wijze van zeggen, maar bovendien polemisch tegen hen die niet geloofden in het wonder van Maria's hemelbruid-zijn. Tegen Nestorius, die de titel θεοτόϰος van Maria (dei genetrix) wilde beperken en vervangen door die van Χριστοτόϰος. Maria alleen moeder van de mens Christus. Anderen gaan verder en achten Jozef de vader, waardoor God een leugenaar en Christus een bastaard wordt.
eind143
al: allemaal.
eind145
Idumaea: Palestina (= Edom).
eind147
heeft: heeft hij.
eind148
Galileën: genitief.
eind149
Aldaer: waar.
eind151
Prachtige omschrijving van de goddelijke bruid, wier hart vol van God was en die zijn wet en verbond krachtig bewaarde. Dan nadert door het luchtruim Gabriël, door God, die de mens slechts in hart en geest ziet, gezonden.
(20) Hierover nadere en diepzinnige uiteenzetting van Scriverius: wij zien God met het geestesoog, niet zoals Hij werkelijk is, maar zoals we ons Hem voorstellen. Die voorstelling leidt de mens af of uit Gods werk en daden, of uit de Bijbel, zoals deze Hem niet-adequaat aan ons leert kennen. Vergelijking met de schilder die eerst zijn ontwerp schetst, voordat hij de kleuren aanbrengt. Zo kent de mens God slechts in geschetste contouren, maar de heerlijkheid der realiteit ontbreekt. Zie Gregorius: Oratio Theolog. IV περὶ υἱοῦ (XXX) cap. 17-18 (P.G. 36, 125 B, C). De woorden ὅτι μόνον σϰιαγραφεῖται ὁ θεός staan daar evenwel niet zo letterlijk.
eind151
hadde vast in d'hant: bewaarde, onderhield.
eind155
niemant niet: dubbele ontkenning.
eind157
Als in een droom, tussen slapen en waken in, ziet Maria de engel, die met barokke aanduidingen door Heinsius geschilderd wordt.
eind158
bestolen: beroofd.
eind162
drift: jacht.
eind163, 164
Zijn....dageraet: Zijn sneeuwwitte wangen waren als de late hemel, gloeiend van zon, of de ochtendhemel, gloeiend van de dageraad (samentrekking van ‘den hemel, ontsteken’).
eind1
vertoon: zich tonen, presenteren.
eind7
naer: overeenkomstig.

eind10
die: een (manier van spreken) die.
eind15
dat....geweest: dat Jozef haar ‘bekend’ had, gemeenschap met haar had gehad.

eind22
na: naar, overeenkomstig; inbeelden: voorstellen.
eind23
uyt: op grond van, met behulp van.
eind24
zyn werck: de natuur; uyt het gene dat hem toegeschreven wort: nl. in de Bijbel.
eind25
Gelijck de schilders haer....afmalen: tussengevoegde vergelijking, waarna de redengevende bijw. bep.: om....swackheyt weer aansluit bij de voorgaande zin.
eind165
Heinsius duidt het gesprek van Gabriël en Maria aan (Luc. I:26-38), met als belangrijkste vers: En de Engel antwoordende zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen: daarom ook, dat Heilige dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden (vs. 35).
(1) Het hele gebeuren blijft een wonder, een onbegrijpelijke aangelegenheid en Scriverius weet, zeer zinvol, niet beter te doen dan woorden van Ambrosius aan te halen (De Fide ad. Gratianum, I, cap. X, 65, P.L. 16, 543): Licet scire quod natus sit: non licet discutere quem ad modum natus sit. Illud negare mihi non licet, hoc quaerere metus est.
(8) De woorden van Gabriël brengen, aldus Heinsius, God in het lichaam van Maria. De aantekening leert dat dit gebeurt door de indaling van de Heilige Geest. Het zou een grote dwaling zijn het woord van de engel als directe aanleiding te beschouwen.
(17) Athanasius: Sermo in annuntiationem 7, (P.G. 28, 928): ϰαὶ βλασφημοῦσιν οἱ λέγοντες, ὅτι αὐτὴ ἡ φωνὴ τοῦ ἀρχαγγέλου ἦν ἡ ὑπόστασις τοῦ Θεοῦ Λόγου.
Naïef is de opmerking dat daarom de Evangelist vertelt dat Gabriël onmiddellijk daarna is weggegaan (vs. 38).
(25) Chrysostomus: Hom. IV in Matth. 3 (P.G. 57, 42 v.); beter mogelijk: Hom. 2 ad. Ep. ad. Rom. (P.G. 60, 409-410). Hier richt Chrysostomus zijn pijlen tegen hen die op onbetamelijke wijze de geboorte van God's Zoon willen nasnuffelen. De preciese ‘Wortlaut’ echter vind ik op beide passages niet!
(29) Ook Scriverius brengt onder woorden dat dit mysterie onbegrijpelijk is: we kunnen niet begrijpen hoe ziel en slijk bij de schepping van de mens samengevoegd zijn; zouden we dan wel kunnen begrijpen hoe God en vlees verenigd zijn?
eind166
Die: subject; haer: meew. vw.
eind167
Heinsius laat de zaak voor wat ze is: onbegrijpelijk, en gaat verder met de heilsgeschiedenis: Maria baart Christus, de maagd baart een zoon, een vrouw baart haar Vader!
(37) Niet minder paradoxaal legt Scriverius nader uit: Christus is uit een maagd geboren, opdat Hij geen zondige vader zou hebben. Hij kwam juist om de zondige mens terug te brengen naar het paradijs. Christus is de zoon van een ‘vrou van onsen aert’, want Hij moest om ons te redden juist mens zijn, zonder deel te hebben aan de zonde van de mens, welke Hij kwam wegnemen. Christus heeft een zuivere geboorte omdat Maria maagd was, sterker: Hij heeft door zijn geboorte Maria gezuiverd; Hij was immers de mens in zijn zuivere vorm die de onzuivere mensennatuur kwam zuiveren.
(53) Maria heeft haar vader gebaard, haar goddelijke vader namelijk. De zoon van de maagd is de schepper van zijn moeder!
(61) Chrysologus: Sermo 142 (P.L. 52, 581 A): Virgo, concipitur ex te auctor tuus, tua ex te oritur origo, in tuo germine est genitor tuus, in tua carne est Deus tuus, et ipse lucem mundi per te recepit qui lucem mundo dedit.
(65) Sermo 143 (P.L. 52, 584 B): Portavit eum qui portat orbem, (genuit genitorem suum), nutrivit omnium viventium nutritorem.
(68) Basilius van Seleucien: In Sanct. Deiparae Annunt. (Or. 39) (P.G. 85, 445-446 C): Τότε ϰατεῖδεν ἡ ϰτίσις (= schepsel) ὅ μὴ τεθέαται πρώην · υἱὸν, τῆς τεϰούσης πατέρα · βρέφος (= kind), τῆς μητρὸς προϋπάρχον· παιδίον τῶν αἰώνων ἀρχαιότερον.
eind169
Men lette op de parallelle bouw: vs. 166, 169, 174, 175, 177, 179. Weer Christus als schepper van hemel en aarde.
(73) Nogmaals bespiegelingen hierover van Scriverius: de mens denkt vanuit zijn menselijke positie. Vandaar dat het menselijk denken over de mens geworden Christus vaak zo onjuist is. De vernedering van Gods zoon begint met zijn incarnatie. En deze geboorte van Christus op aarde is in het denken van de mens vaak zo overwegend, dat zijn geboorte uit de Vader vergeten wordt. Daarom, aldus Scriverius, zegt Heinsius nogmaals: Die voor den hemel was. Christus was God en had de goddelijke eigenschappen. Als voorbeeld: de schepping, een daad van Christus.
eind169
palen: pijlers.

eind4
mach: mag, ook in r. 5, 6.
eind7
derf: durf; ondervragen: onderzoeken.

eind10
overkomste: indaling.
eind11
woort: logos.
eind13
als dat....: daar dit....
eind24
de wijse: de wijze waarop.
eind25
op: in de uitlegging van.
eind32
met den anderen ghevoecht is geworden: samengevoegd is.
eind35
inde gene....: Christus.

eind40
die: antec. hij.
eind41
stichten: opbouwen, onderrichten, geestelijk opbouwen.
eind42
oprechten: oprichten.
eind44
doet daer by: voegt daaraan toe.
eind45
hy: Christus.
eind46
die: antec. hij.
eind48
maer heeft: maar....heeft.
eind50
met: door.
eind51
suyverheyt: zuivere vorm.

eind55
Augustinus: vgl. p. 210, r. 3 vlg.
eind64
hy heeft het licht des werrelts uyt u genomen: hij heeft uit u het licht gezien, hij heeft uit u zijn geboorte ontleend (let op de woordspeling met ‘de werrelt haer licht’ (65)).

eind76
Oversulcks: Daardoor; gemeynelick: gewoonlijk.
eind79
zyne hoogheyt....: zij zijn hoogheid....
eind81
vermaent: herinnert eraan.
eind83
soo uytnemende: zo zeer.
eind86
genomen van: ontleend aan.
eind88
een God alleen: slechts één God.
eind90
de selve: dezelfde; in het aensien van: wat betreft.
eind174
De dichter, in zijn lofspraak op Christus, de schepper van het al, gebruikt nu een mythologische beeldspraak. Men zie de aantekeningen aan het einde van de Hymne.
eind174
knapen: knechten.
eind175
vreeselick: angstaanjagend.
eind177
Nogmaals over de eeuwige Christus en de op aarde gekomen Christus.
(1) De eeuwige Christus heeft geen moeder: op die grond zouden we dan ook niet moeten spreken over de eeuwige geboorte. Dit is een figuurlijk taalgebruik.
(6) Christus komt voort uit de Vader. Weer Ps. II:7.
eind177
gewonnen: verwekt.
eind178
(12) Christus is ‘onendich’. De aantekening schenkt ons even een blik op de mensopvatting van Scriverius. Christus waarachtig God en waarachtig mens. Hij is dus van eeuwigheid tot eeuwigheid. God alleen is eeuwig, almachtig, ‘onbepaelt’. Engelen en mensen zijn dat niet. Andere goddelijke eigenschappen, die de mens enigermate heeft, worden ook genoemd: leven, wetenschap, waarheid, wil, rechtvaardigheid, alle eigenschappen die God volkomener heeft. Hoe het ook zij: deze eigenschappen van de mens tellen mee. Dit alles staat wél bij Scriverius, maar niet bij Heinsius te lezen.
(28) Wat het woord ‘onbepaelt’ betreft: de betekenis is: die niet in ruimte te vatten is, omdat Hij buiten alle ruimte is. Maar ook: zonder welke geen ruimte is, omdat Hij alles vult en vervult.
(32) Christus boven alles, zijn oneindigheid gaat de eindigheid te boven. Zijn oneindige wijsheid gaat alle eindigheid te boven. Hij reikt tot het geschapene, maar het geschapene kan Hem niet omvatten. (Pastor Hermae, Mand. I ed. Whittaker 26, 1, p. 23, 7).
(42) Een reeks kosmische omschrijvingen van Christus in het Oude Testament, alle bedoeld om de mens steeds in de gedachten te brengen dat de vernederde Christus de machtige God is. In het denken aan Christus dienen vernedering en goddelijke hoogheid altijd verenigd te worden. Christus was bij ons, maar is (ook) boven ons.
eind178
onbepaelt: onbegrensd; niet.... begonnen: geen begin heeft.
eind180
besluyt sich met: omsluit zich met, sluit zich op in.

eind4
dit woort: nl. geboren; oneygentlick: niet letterlijk, figuurlijk (en eigenlijk onjuist).

eind9
eygentlick: letterlijk (en juist).

eind16
bewijst: zet hij uiteen.
eind23
van....deelachtig: aan welke deelhebben.
eind26
eygen: rechtmatig.
eind27
als die....: omdat hij....

eind29
Die: object; daer sonder: zonder wie.
eind31
vervolt: vervult (MNW s.v. vervullen, kol. 254).

eind37
alle beyde de eynden: de twee uiteinden.

eind43
die den H. Geest seer bemint: die vaak in de Bijbel voorkomt.
eind44
O recht: onduidelijk. Vert. Bijbelgenootschap: ‘O Jeschurun’.
eind59
handelende: sprekende.

eind68
uyt....drucken: schrijven en spreken.

eind181
Maria wacht de geboorte van haar zoon af, eindeloos verwonderd over het feit dat God haar zoon zal zijn èn haar bruidegom.
(1) God in de maagd Maria, een thema dat Scriverius aanleiding geeft tot paradoxale bespiegelingen: God was er voor de tijd, maar wordt mens in de tijd. Christus staat eigenlijk, in zijn eeuwigheid, buiten de tijd. Christus is Heer van de tijd. Augustinus: De Civ. Dei, V, cap. 33 (P.L. 41, 439):....tamquam dominus regit (sc. tempus)....
(12) Christus zal door Maria gebaard worden, opdat zij waarachtig Hem als zoon zal krijgen en Hij waarachtig mens zal zijn, die waarachtig Gods zoon is.
(23) Het zeer indirecte citaat uit Cyprianus heb ik niet thuis kunnen brengen. Cf. Exposit. in Symb. Apost. c. 13 Pamel. III, 314 B-315 A? in 315 A b.v.: unum eis (sc. paganis) verbum impossibile videtur quod adolescens femina divinum germen, non hominis vitio, sed Deo inspirante conceperit. De geboorte van Christus, aldus Cyprianus, vindt zijn oorsprong bij God, en niet bij Maria. Christus brengt zijn lichaam niet mee uit de hemel, maar Hij ontvangt het van Maria.
(29) Deze bespiegelingen, aldus Scriverius, dienen uit te gaan van het feit dat het Woord God was en dat het Woord vlees is geworden en onder ons gewoond heeft (Joh. I:14). Bestrijding van Eunomius (Quasten, III, 306 vv.), die geleerd zou hebben dat het Woord in vlees veranderd is.
Er volgen vele plaatsen ter adstructie van de ware opvatting, die we hier niet behoeven na te gaan; al deze plaatsen zijn te vinden bij (50) Theodoretus, in diens Dialoog ‘Atreptos’ (P.G. 83, 76 A-80 C).
(53) Het Woord dat vlees wordt, verandert niet naar zijn wezen: het blijft goddelijk, en neemt onze menselijke natuur aan.
Men lette op Scriverius' verklaring van het woord vlees in Joh. I:14. Over de verschillen tussen Arius en Eunomius: Quasten III, 308.
(60) Over Apollinaris: Quasten III, 377 vv. We citeren p. 382: Following Plato he asserted that in man their coexist body, soul, and spirit (νοῦς). The second of these three elements is understood as the irrational (ψυχὴ ἄλογος) or animal soul and the principle of life; the third, the spirit or mind, as the rational soul (ψυχὴ λογιϰή) and the controlling and determining principle. According to Apollinaris, in Christ were to be found the human body and irrational soul, the first two elements, but not the third, the human spirit or rational soul, the latter being replaced by the Divine Logos.
Men vergelijke ‘the rational soul’ en Scriverius' ‘redelicke siele’. Nogmaals Christus ware God en waar mens. Nogmaals: de toedracht van de ontvangenis door de maagd Maria gaat boven het menselijk begrip uit.
(70) Augustinus: De Trinitate, XIII, 18 (23) (P.L. 42, 1032): Et tamen ex virgine, cuius conceptum spiritus, non caro: fides, non libido praevenit.
(75) Nu nog een aantekening over God als bruidegom van Maria. Hier te denken aan de derde persoon van de Triniteit: de Heilige Geest. Augustinus: Ench. ad Laur., cap. 37 (P.L. 40, 251): Idem namque Iesus Christus, Filius Dei unigenitus, id est unicus, Dominus noster, natus est de Spiritu Sancto et Virgine Maria. Et utique Spiritus Sanctus Dei donum est, quod quidem et ipsum est aequale donanti.
(85) Nogmaals Augustinus geciteerd: De eccl. dogm., cap. 2 (P.L. 42, 1214): Natus est ergo Dei Filius ex homine, non per hominem.
Belangrijk is het hier nog aan toe te voegen dat de tekst van Augustinus misvattingen van ketters als Eunomius en Apollinaris bestrijdt, t.a.v. de vleeswording van Christus. De aard van Scriverius' aantekening klopt geheel met de mededelingen van Augustinus. Eunomius denkt aan het vlees zonder ziel, en Apollinaris aan de afwezigheid van de ‘redelicke siele’.
(87) Voor Rufinus: Comm. in symb. Apostol., cap. 9 (P.L. 21, 349 (73)). Deze auteur citeert Luc. I:35 en schrijft: Vide ergo cooperantem sibi invicem Trinitatem.
(1) Voor de naam van de bruidegom in het eind van de aantekening wordt verwezen naar Matth. XXV:1 vv., de gelijkenis van de wijze en de dwaze maagden. Vs. 1: Alsdan zal het koningrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden, welke haar lampen namen en gingen uit, de bruidegom tegemoet.
Het is wel duidelijk dat Scriverius in begin van deze aantekening op een andere bruidegom zinspeelt dan hier aan het einde.
eind184
en haren bruydegom: en God haar bruidegom wordt. (Vgl. de afwijkende opvatting van Scriverius).

eind17
ende alle beyde, om dat....: en beide (waarachtig mens en waarachtig God), opdat....
eind36
maer: maer dat het selve.
eind40
met: met behulp van, uit de geschriften van.
eind45
van: door.
eind56
in den voorgehaelden text: Joh. I:14.
eind60
redelicke siele: verstand.
eind66
ende aengenomen heeft: en die aangenomen heeft (de goddelijke natuur).
eind69
ontfangen: nl. door Maria.
eind71
die: object, antecedent: hy.

eind80
van: door.
eind96
uyt gedruckt: genoemd; Want alsoo: Want op deze wijze, bij deze uitlegging van de tekst.
eind185
Nu komt de geschiedenis van Christus' geboorte. Keizer Augustus wordt in het voorbijgaan genoemd, evenals de volkstelling.
De schaapherder David, en Jozef en Maria zijn in Bethlehem geweest. I Sam. XVII:15: Doch David ging henen, en kwam weder van Saul, om zijns vaders schapen te weiden te Bethlehem.
eind185
nieuw gespannen: verse.
eind189
Die: antec. Augustus; doen: toen; beschreven: geregistreerd.
eind190
geven: opgeven.
eind191
Bewaerder....: appositie bij Den vromen Joseph: beschermer.
eind192
En wandelden: En zij trokken.
eind193
Alwaer: Waar (rel.); de groote soon van Iesse: David.
eind194
op het droog, of in begraesde weyden: reddend of voedend.
eind196
van: tot in
eind197
Zoals in zijn voorwoord maakt de dichter ook nu melding van David als de zanger van de komende Christus.
(9) Scriverius tekent er bij aan dat David van Christus gezongen heeft door Christus. Tertullianus zegt het nog fraaier: Ille (David) apud nos canit Christum, per quem se cecinit ipse (De Carne Christi, cap. XX (P.L. 2, 831)).
eind197
Aldaer....: Waar (antec. Bethlehem, vs. 192); van te voor: profetisch.
eind199
stort....: het is een diepe val voor de God-Zoon.
eind201
Lyrisch-romantische beschrijving van Maria en Jozef, Bethlehem betredend.
eind202, 203
Tot daer...toe: tot de zuiderkeerkring.
eind203
Capricornus: het dierenriemteken de Steenbok, hier de steenbokskeerkring, de zuiderkeerkring. De kortste dag is aangebroken, 21 dec.
eind205
de vleck: het vlek (vgl. Van Hoogstraten: het naast de); doorvlogen: doordrenkt.
eind206
strange: hevige; van de lange wegen (doorvlogen): door de lange tocht afgemat (?).
eind207
brocht: met zich droeg.
eind208
Heeft: heeft zij (de maeght). De zin loopt niet, i.z.v. het subject wisselt van zij (mv.) naar zij (enk., Maria); mocht: kon.
eind209
mispresen: gelaakt (predic. bij weggelaten zij, 208).
eind210
wesen: uiterlijk voorkomen.
eind211
gaet: zij gaat.

eind12
singt: bezingt.
eind13
de welcke: antec. David.

voetnoot1
moet zijn: 1 Sam. 16, 7.
eind213
Tot vs. 248 beschrijft Heinsius de heidense wereld, waarin Christus geboren wordt. Hij begint met de samenvattende omschrijving: Christus komt te laat.
(1) Scriverius weidt daar zeer uitvoerig over uit. Allereerst verklaart hij waarom de dichter niet Christus, maar Jehova zegt: Christus is God, dus Jehova. Jer. XXIII:5 en 6 (niet 2): Zie, de dagen komen, spreekt de Heer, dat ik David een rechtvaardige spruit zal verwekken, die zal als koning regeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op aarde; in zijn dagen zal Juda verlost worden en Israël zéker wonen, en dit zal zijn naam zijn waarmede men hem zal noemen: ‘De Heer Onze Gerechtigheid’. Scriverius gaat verder met een woordspel: zoals Christus in het koudst van het jaar gekomen is, zo is Hij ook gekomen in een tijd waarin de liefde voor en de kennis aangaande God ‘koud’ geworden was. Overal hadden de goden hun plaatsen ingenomen, zodat er voor Hem, die de mensen naar de ware God wilde leiden, geen plaats was. Over het heidendom, het geloof aan de goden, volgt meer in gedicht en annotatie. Sommigen baden tot de gestorvenen, die voorheen in het leven machtig geweest waren. Hieronder verstaat Scriverius ook de Griekse en Romeinse goden, die in de zeventiende eeuw zo vaak gezien worden als na hun dood verheerlijkte vorsten en helden. De volgende opsomming van klassieke goden is wel merkwaardig: Eerst Jupiter en Neptunus, vervolgens de heros Hercules, en dan als tweede categorie de goden die iets bijzonders voor de mens hebben uitgevonden: Ceres, de godin van het graan, Pan, de veegod en de god van de natuur, met de etymologische toevoeging dat de naam van deze laatste god alles betekent, hier uitgelegd als: de wereld en al wat er in is. Dit laatste in overeenstemming met de stoïsche zienswijze, zie voor de afleiding nog Lofs. Bacch. vs. 632 + adn. Scriv. Tenslotte, als derde categorie, de goden, die welbeschouwd niets anders zijn dan geobjectiveerde menselijke gebreken, zoals we die reeds eerder tegengekomen zijn in de inleiding op de Bacchushymne. De door Heinsius bezongen Bacchus wordt hier in een adem genoemd met de dievengod Mercurius en de hoerengodin Venus. De oudchristelijke bestrijding van het heidendom is hier slechts aangeduid door een reeks auteursnamen: wij gaan hen stilzwijgend voorbij.. Wat deze opsomming betreft, zie Heinsius' Inleiding op zijn Bacchus-Hymne p. 99.
(42) De Egyptenaren aanbaden zelfs de redeloze dieren.
(50) Het was een goed tijd voor de duivel: voor Christus was geen plaats. Scriverius' ontroerde conclusie ligt voor de hand: in zulk een tijd wordt God mens. De mensen kunnen dit mysterie niet begrijpen, of ze moeten het weer leren verstaan door de mens geworden God. De mens ging dwaselijk in zijn menselijke natuur op en juist dan wordt Christus de ware mens. Anders gezegd: De mens, verstrikt in het vlees (zijn zondige natuur) en zonder geest (het goddelijke beeld in hem) wordt gered door Christus, die de menselijke natuur (vlees) aanneemt om onze geest uit het vlees te verlossen.
eind213
naer: na.
eind214
vint: vindt hij.
eind215
een yder: elke god; lot: deel.
eind216
daer uyt: uit het aardrijck; gesloten: buitengesloten; zynen God: de god van het aertrijck.
eind218
ingenomen: bezet.
eind220
beset: in bezit genomen.
eind221
De blintheyt en is niet met monden uyt te spreken: Er zijn geen woorden voor de blindheid.
eind222
Zy: de mensen; vieren: vereren.
eind223
gulsigheden: onmatigheid.
eind225
Den oppersten van al: Jupiter.
eind226
op te doen: te krijgen, verwerven.

eind7
koutste van den tijt: winter.
eind9
verkout: verkild.
eind10
vervrosen: bevroren.
eind16
baden aen: baden tot.
eind20
de Goden: (baden tot) de Goden.
eind24
De sommige: sommigen (aanbaden).
eind25
die....hadden: veelvoorkomende ‘vervlechting’: waarvan zij meenden, dat enz.; noot op Lofs. B. vs. 632 (p. 176).
eind34
de selve: zij (Grieken en Romeinen).
eind41
bewesen: uiteengezet.
eind43
betoont: aangewezen.
eind54
bedocht: overdacht.
eind56
versmoort: verstikt; vlees: zondige menselijke natuur.
eind57
in menschelicke gedaente van beesten: in dieren tot mensen vervormd.
eind58
selve: zelfs.
eind64
de mens....die God was: Christus.
eind66
verdooven: bedwelmen.
eind67-68
vlees: menselijke natuur; vlees: zondige menselijke natuur.
eind227
laet....staen: laat....in de steek.
eind229
Al het kwade bidden de Romeinen aan! De Romeinen zijn de Grieken in het kwade nagevolgd en bij de vorming van het Romeinse wereldrijk wordt het kwaad van dit heidendom over de wereld verbreid. Perzen, Grieken en Egyptenaren genoemd of weer genoemd.
eind229
straft: afkeurt.
eind230
Romulus volck: de Romeinen.
eind231
kercken: tempels; aenroepen: roepen aan; onbedacht: dwaas, onbezonnen.
eind233
daer: waar; wiecken: suggereert ons het beeld van de romeinse adelaar als veldteken.
eind234
Gekomen....: (bij ‘het Roomsche rijck’). De Romeinen in hun denken afhankelijk van de Grieken; zij hebben de macht èn de dwaasheid der Grieken overgenomen.
eind235
met: mee.
eind236
Vergetende de Son: zijn zonnedienst verlatende.
eind237
Araxes enz.: rivier in Armenië (zie de aant. van Scriverius achterin).
eind239
kouwe: harde; onaerdig: onvriendelijk, onbeleefd; onbeleeft: ongastvrij.
eind241
heeft alle de gedachten: richt zich geheel op.
eind242
haren eygen dienst: de dienst aan zichzelf, het dienen van zichzelf; onbekende: aan de nietingewijden onbekende.
eind244
roert: beweegt.
eind246
vast: voortdurend.
eind248
Anubis: Egyptische dodengod, mens met de kop van een jakhals; haren hont: Anubis vaak als helper of zoon van Osiris beschouwd.
eind249
Godes huys: huis Gods (verkoren volk, waaronder God woont).
eind250
Tot vs. 260 is nu het oog van de dichter gericht op de Joden, die hun eredienst en hun wetten onderhouden en ook uitzien naar de beloofde Messias. Maar als deze komt, bemerken ze het niet.
(1) Deze omstandigheid weer toegelicht. Het joodse volk had drie gebreken, die hen verhinderden de Messias te onderkennen. In de eerste plaats waren ze van mening dat het rijk van de komende Messias slechts het doel had hun macht te vergroten. De komst van de Messias had dus een politiek-staatkundig doel. Ten tweede begrepen ze niet waartoe de wetgeving diende; de wetten waren niet gegeven terwille van een goede levenswijze, zoals de Griekse wetten wilden, Aristotelem in zyn tweede Polit., cf. Arist. Polit. II, 9-12 (= 1269a 28-1274b 26) cap. 9 over Sparta, cap. 10 over Creta, cap. 11 over Carthago en tenslotte cap. 12 § § 2-6 over Solon. Maar de wetten moesten hun leren aangaande het oordeel Gods en zijn afkeer van de zonde. Zo moest het volk uitzien naar de Zaligmaker, die de toorn Gods op zich zou nemen. Ten derde maakten ze geen onderscheid tussen de wetten, het uiterlijk leven betreffend, en de godsdienstige ceremoniën, die toch symbolen waren van de komende Messias.
(13) Matth. XI:13: Want al de profeten en de wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd. In Handelingen XV komt de vraag naar voren of onbesnedenen, die christen werden, eerst besneden dienden te worden.

eind3
aengaende den Godsdienst: in godsdienstig opzicht; ontrent: t.a.v. (bij ‘verblintheyt’).
eind10
stonden: zich baseerden; om het welcke te verstaen: om dit te verstaan.
eind12
daer door dat: waardoor.
eind14
versteken wierden: verstoken bleven.
eind15
gevoelden: van mening waren.
eind16
niet verder en streckte, als tot: slechts diende tot.
eind17
vermeerderinge: versterking; regieringe: macht.
eind19
om dat: opdat, cf. r. 28.
eind20
goede manieren: goed handelen.
eind22
wetten van Solon, Lycurgus, Minos: cf. Scriv. op vs. 748, p. 310: Minos, Lycurgus, Numa.
eind24
gelegentheyt: toestand, omstandigheden; ende....gevoecht: en daar geheel bij aangepast.
eind32
verklaert: duidelijk gemaakt, geopenbaard; hem: zich.
eind34
tusschen de wet....aenginck: tussen de wet die de regeling van het handelen en de wet die de uitwendige ceremoniën betrof.
eind254
niet dan: niets anders dan.
eind255
hoe: hoede.
eind257
licht versuft: ligt in verdoving.
eind258
Van niemand onbewist,.... Slechts Hem, die de wereld geschapen heeft, niet kennend (letterlijk: van niemand niet wetende, dan van die haar geschapen heeft).
eind260
het zijn: wat van Hem is.
eind261
Christus in de stal, zoals de engelen zien. Ook de sterren erkennen de Messias. De wijzen uit het Oosten worden door de ster van Bethlehem geleid en de engelen zingen het: ‘Vrede op aarde’.
eind261
zijn wonderbare geesten: nl. de engelen.
eind262
prince: vorst.
eind263
dies te meer: destemeer.
eind264
kennen: erkennen.
eind265
De schoone gouwen bend': de schone, gouden schare, de sterren; schansen: bolwerken.
eind266
onbepaelde: onbegrensde.
eind267
die: demonstratief; een van haer: nl. de ster van Bethlehem.
eind268
Staet boven op zijn hooft: Staat boven zijn hoofd; neemt waer: let op.
eind271
pas: moment.
eind272
daer: daar, waar; hy: Christus.
eind273
ruytery van schrickelicke machten: heirscharen van engelen.
eind275
Belegeren: omringen.
eind2
niet en bestonden dan: slechts bestonden.
eind7
daer door: waardoor (zij).

eind11
uytnemende: bijzondere.
eind14
tot Iohannem: tot Johannes toe (behoort tot het citaat uit Matth. 11, vs. 13).

eind279
heffen op: heffen aan.
eind280
vliet: stroomt.
eind281
Tot en met vs. 296 de herders, hier met vergiliaanse pastorale namen aangeduid. Heinsius wil trouwens meer: met de herders van Bethlehem begint een nieuwe, ware pastorale. Dat kan, nu de Herder gekomen is. De klassieke onderwerpen komen te vervallen en Maria en haar zoon komen in de plaats daarvan.
(1) Buiten de ‘cultuur’ leven de herders, die in tegenstelling tot Grieken, Romeinen en Joden, wel een open oor en oog hadden voor de geboren Messias. Onwetendheid in wereldse zaken is een noodzakelijke voorwaarde om God te leren kennen. Rijkdom en wetenschap verhinderen dit. Omgang met mensen verhindert omgang met God.
eind282
den herder: Christus.
eind284
Die: antec. Tityrus; gaet: weggaat.
eind287
maeckt: maeckt te krijgen (er voor zorgt te krijgen); siet: siet te krijgen (idem).
eind289
maeckt: ervoor zorgt; quelen: zingen.
eind290
past: ervoor zorgt.
eind291
lier: herderslier, fluit.
eind292-294
object van quelen, spelen.
eind295
vermaert: bekend.
eind297
Jozef, in moeilijke omstandigheden, is door Heinsius niet vergeten. Hij ziet Maria zoals ze daar zit in de stal van Bethlehem, en tegelijkertijd ziet hij haar visionair.
eind298
nu.... nu: nu eens, dan weer; krachten: wonderen.
eind300
wel eer: reeds lang.
eind301
schemel: schimachtige verschijning, visioen.
eind302
loos gesicht: bedriegelijk visioen; sit: zit zij toch (antithetisch met ‘daer bij hem’, 301).
eind304
Godes borgery: de engelen.

eind6
slechte onnoosele: domme eenvoudige.
eind10
bequaem: in staat, geschikt.
eind12
vry: los, niet gebonden; onnoosel: onwetend.
eind13
ofte worden: of vry enz. wórden.
eind14
gierigheyt: hebzucht.
eind18
Die: Zij die; dat: wat.
eind24
meeste: voornaamste.
eind305
De enige pagina zonder aantekeningen: dat wil zeggen dat er geen dogmatische moeilijkheden in de tekst zijn. Heinsius is hier de lyrisch vertellende dichter; hij verdiept zich in het innerlijk van Maria, in de wisselende stemmingen die haar overvallen. Zij kijkt naar beneden en ziet haar kind; zij kijkt omhoog naar God.
eind305
Dan....dan: nu eens, dan weer.
eind306
vertoogen: tonen; blijft: zij blijft.
eind309
Het kind kijkt lachend naar de moeder. Vgl. Verg. Ecl. IV, 60. Maria lacht terug en is even daarna weer heel klein en toch vol hoge gedachten.
eind309
wennen: zich wenden.
eind312
met....bant: met een liefelijke omhelzing.
eind313
bewegen: ontroering.
eind314
verslegen: nederig, heel ‘klein’.
eind315
gedachten groot: hoge gedachten.
eind316
Prachtig woordspel: Maria heft haar hart op tot God die op haar schoot ligt. Daarna denkt ze aan haar positie als ongetrouwde moeder en bevangt schaamte haar.
eind316
En heft haer hert op God: En heft haar hart op tot God.
eind317
maechdom: maagdelijkheid.
eind318
voor al: boven alles; beroert: de maechdom beroert.
eind322
voor moeder aengenomen: hoe zij als moeder (in de gewone zin!) is geaccepteerd (sociaal), wordt beschouwd.
eind323
Haar oogen vallen neer: Zij slaat haar ogen neer; de schaemte komter by: de schaamte overvalt haar.
eind324
En maeckt....: en doet haar liefelijk blozen.
eind325
Komt staecken: maakt een einde aan; manen: opwekken.
eind326
halen voor den dach: te voorschijn brengen.
eind327
nederheyt: vernederd zijn, vernedering.
eind328
Die: antec. vrees, nederheyt.
eind329-336
Drieledige vergelijking: zoals de purperen morgenster Venus de dauw brengt, zoals de rode morgenzon in een rivier weerspiegelt, zoals een rode roos door de nachtkoude wordt bedauwd, zo zat Maria rood van schaamte en behuild terneer.
(1) De nu afgesloten Mariapassage wordt door Scriverius samenvattend behandeld: Christus was werkelijk mens, Hij is ook een echt kind geweest, dat toenam in wijsheid (Luc. II:52). Luc. I:80 (niet: 2, 80): En het kindeken wies op,.... Nogmaals de nadruk op de zondeloosheid van Christus.
(12) De uitweiding over Maria wil hetzelfde laten zien nl. het echte kind-zijn van haar zoon en tevens dat zij werkelijk ook moeder geweest is: hier is sprake van de liefde van de moeder voor haar kind en niet van Maria's liefde voor de Zoon Gods. Fraai is de wijze waarop Scriverius over deze passage schrijft: Heinsius schreef ‘poëtische wijse’ en ‘tot verciersel’ over deze menselijke kant van de stal van Bethlehem.
(25) Na de menselijke kant van Christus, nu zijn goddelijke. Scriverius zegt thans dat de dichter weer hoger gaat klimmen, tot hoger zaken overgaat.
eind329
de schoone sterr': Venus, avond- en morgenster.
eind330
douwen: dauw geven.
eind331
met....oog: door haar gouden oog.
De vergelijkingen in deze regels hebben als gemeenschappelijk punt de combinatie licht, rode gloed: vocht. Zie: Venus - dauw, zon - rivier, rode roos - dauw.
eind333
eerst: pas.
eind336
witte nat: heldere vocht.
eind340
gevrijt: bemind.
eind341
Toont: (imperatief) Toon; uytbreken: naar buiten komen, zich uiten.
eind342
versteken: verbergen.
eind343
licht: ligt.
eind345
Heinsius verlaat nu de stal en plaatst Christus in de kosmische ruimte: zon, maan en sterrebeelden worden, gepersonifieerd, even getekend, alle gezien in hun relatie afhankelijk van Christus. De tegenstelling kribbe-hemellichamen wordt uitgewerkt.
(28) Dit alles is dienstig, zegt Scriverius, om de lezer de twee naturen van Christus, zijn goddelijke en zijn menselijke, te laten zien. Rom. IX:5:.... en uit welke (nl. de Vaderen) Christus is zoveel het vlees aangaat, dewelke is God boven allen te prijzen in eeuwigheid. Amen.
eind345
De Son loopt in het zijn: De zon loopt in het Zijne, in Zijn heelal.
eind346
binnen zijn paleys: binnen zijn rijk.
eind348
gevest: bevestigd, gehecht; tapissery: borduursel.
eind350
past op: let op (cf. 351).
eind352
bij wagen (351).
eind353
licht boven: ligt Hij boven, gaat Hij teboven.
eind354
trotst: praalt; en....tergen: en de wereld durft uit te dagen.
eind356
Nogmaals de twee zijden van Christus: Hij behoort de hemel toe, maar ook: de wereld blijft zijn huis, onze harten zijn zijn kerk.
(41) I Cor. III:16: Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en de geest Gods in ulieden woont? Eph. III:17:.... opdat Christus door het geloof in uw harten wone, en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt. De Zone Gods woont in onze harten, evenals de Vader en de Heilige Geest, niet alleen omdat Hij overal is, maar Hij woont ook in ons hart met Zijn Geest, omdat hij genadiglijk bij ons is.
eind356
Is: Is Hij.
eind357
balcken: dak.
eind358
vesten: vestingen (of: slotgrachten).
eind360
licht of gaet: ligt of gaat; is in zijn eygen werck: is Hij in zijn schepping.

eind6
oversulcks: daarom.
eind7
Kints ende kinderachtig: met de eigenschappen van een kind en op een kind lijkend.
voetnoot1
lees: Luc. I:80.
eind13
streckt: dient.
eind17
rechte: echte.
eind18
rechtmoederachtig: echt moederlijk, als 'n moeder.
eind23
poëtische wijse: op dichterlijke wijze, op de wijze der dichters.
eind24
verciersel: opsiering.
eind28
toequamen: behoorden.
eind36
Vaders: nl. uit het O.T.

eind361
Heinsius blijft antithesen opstellen, nu tussen het kleine, grote kind en de machthebbers van deze aarde. Van deze tegenstellingen uit denkend betrekt hij ook het joodse land binnen zijn gezichtskring, dat door Christus de scepter ontvangt (370).
eind361
Caesar: Augustus; goet: bezit; moedigheyt: trots; verwerren: verward raken.
eind365
Klimm'....dragen: Hij klimme....en hij late.... (concessief).
eind367
gebouw: bouwwerk (app. bij wagen); van daer: antec. Tarpejus berg, 366.
eind368
gaer: helemaal, geheel.
eind369
licht boven hem: ligt boven hem, gaat hem te boven.
eind371
vry: gerust.
eind372
vertoog: vertone.
eind374
Haer palmen: subject; winnen de laurieren: overwinnen, zegevieren over de laurieren (vgl. MNW, sv. winnen, kol. 2643).
eind376
Iupiter den sant: de heilige Jupiter.
eind377
Een zeer lange aanspraak tot de gekomen Christus volgt nu tot (vs. 441): Het ‘sijt willekom’ wisselt af met aanspraken tot Christus, die, als Bacchus, met de meest uiteenlopende, karakteriserende namen toegesproken wordt.
eind377
gesien in alle landen: nl. door de ster van Bethlehem.
eind378
Gebootschapt in de locht: door de engelen.
eind379
ommegaet: draait.
eind380
geropen: geroepen.
eind381
beschreven: (over wie) geschreven (is); noch: toch.
eind384
(1) Christus is al duizenden jaren her verwacht en tenslotte gekomen. In verband met de lange verwachting van zijn komst noemt Heinsius hem o.m. ‘gast van Abraham’. Zie Gen. XVIII:1-4: Daarna verscheen hem de Heer aan de eikenbossen van Mamré, als hij in de deur der tent zat, toen de dag heet werd. En hij hief zijn ogen op en zag; en zie, daar stonden drie mannen tegenover hem; als hij hen zag, zo liep hij hun tegemoet van de deur der tent, en boog zich ter aarde. En hij zeide: Heer heb ik nu genade gevonden in uw ogen, zo ga toch niet van uw knecht voorbij. Dat toch een weinig waters gebracht worde, en wast uw voeten, en leunt onder deze boom.
De oude vaders, aldus Scriverius, menen dat deze verschijning Christus geweest is.
(5) Cyrillus van Jeruzalem: Catechesis XII, P.G. 33, 744.
Voor dit citaat is ook Gen. XVIII:5 en 8 van belang: En ik zal een bete broods langen, dat gij uw hart sterkt.... En hij nam boter en melk, en het kalf dat hij toegemaakt had, en hij zette het hun voor, en stond bij hen onder die boom, en zij aten.
(11) Tertullianus: Adv. Marc. Lib. III, cap. IX (P.L. 2, 361 v.): Ideoque et ipse cum angelis tunc apud Abraham in veritate quidem carnis apparuit sed nondum natae, quia nondum moriturae, sed et discentis iam inter homines conversari.
Het is overigens waarschijnlijker dat Scriverius citeert: De carne Christi, cap. VI (P.L. 2, 809 B): Atquin tunc quoque inter illos angelos ipse Dominus apparuit Abrahae sine nativitate cum carne scilicet, pro eadem causae diversitate.
eind384
Jacob worstelend met God: Gen. XXXII:24: Doch Jacob bleef alleen over; en een man worstelde met hem totdat de dageraad opging. En vs. 30: En Jacob noemde de naam dier plaats Pniël; want, zeide hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn ziel is gered geweest.
eind384
Iacobs worstelaer: worstelaar met Jacob.
eind386
(16) Voor beter begrip van deze regel en aantekening, dient men uit te gaan van Ex. XXV, waarin een nauwkeurige beschrijving te vinden is van de tabernakel, waarin cherubs zijn aangebracht, als symbool voor de aanwezigheid Gods. De tabernakel is de afbeelding van Gods hemelse woning (Hebr. VIII:5, IX:11, 24). Heinsius wil zeggen dat God (Christus dus in dit verband) niet besloten kan blijven binnen de symbolische tabernakel. Christus, zegt Scriverius, is immers oneindig, en hij gaat verder met mededelingen over de cherub. Weinig belangrijk is Cherub als eigennaam (Neh. VII:61): Ook togen dezen op van Telmélah, Telharsa, Kerub....Ex. XXV:19: En maak u een cherub aan het ene einde aan deze zijde, en de andere cherub aan het andere einde aan gene zijde; aan het verzoendeksel zult gijlieden de cherubs maken, aan de beide einden van hetzelve. Ex. XXXVII:8: Eén cherub aan het ene einde aan deze zijde, en de andere cherub aan het andere einde aan gene zijde: aan het verzoendeksel maakte hij de cherubs, aan deszelfs beide einden.
Belangrijkste plaats bij deze regel is Ez. IX:3: En de heerlijkheid van de God Israëls hief zich op van de cherub waarop Hij was, tot de dorpel van het huis.... Ez. X:4: Toen hief zich de heerlijkheid des Heren omhoog van boven de cherub, op de dorpel van het huis.... De laatst genoemde tekst bestaat niet en het is moeilijk uit te maken welke plaats Scriverius bedoelt: er zijn nog vele cherub-plaatsen in Ezechiël. Mogelijk Psalm 79 (80), 2: O Herder Israëls!.... die tussen de cherubs zit. (?)
Men zie nogmaals nu naar vs. 385 v.: het kleine, tere Christuskind gaat boven de cherubs uit, is groter en meer - want allesomvattend.
eind386
Cherub: subject; en niet: en Cherub niet; omgorden: omvatten.

eind7
de selve....met: dezelfde als.
eind8
vergastende: als gast of vriend bezoekend.
eind14
naer het verschil van de oorsaecke: overeenkomstig het verschil van de oorzaak (van zijn verschijning).

eind18
nae: naar, volgens.
eind22
kinderen: engelen, cherubs (op ark); genade stoel: genadetroon, hier de ark des verbonds.
eind387
Nog een dergelijke antithese: Christus die de hemel vervult en overal is, wordt door Maria neergelegd.
(1) Heinsius' woorden, waaruit we de kleinheid van Christus nog eens horen, worden door Scriverius eenzijdig uitgelegd: hij legt de nadruk op de werkelijke vleeswording, het mensworden. Christus werd niet naar de schijn mens, maar echt mens om ons te verlossen.
(14) De auteur wil het daarna nog eens anders zeggen: God, ziel en vlees zijn in Hem, Gods Zoon, zaligmaker en verlosser, een eenheid. Twee naturen, één persoon.
eind388
Wordt met een hant gevat: door Maria.
eind389
De kleine Christus: de grote kapitein, de wagen Israëls. Voor de laatste omschrijving verwijst Scriverius naar een Bijbelverhaal: de hemelvaart van Elia: II Kon. II:12: (alzo voer Elia met een onweder ten hemel). En Elisa zag het en hij riep: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijne ruiters! Tweede tekst, uit het einde van de levensgeschiedenis van Elisa (niet Elias zoals S. schrijft): II Kon. XIII:14: Elisa nu was krank geweest van zijn krankheid aan welke hij stierf; en Joas de koning Israëls was tot hem afgekomen, en had geweend over zijn aangezicht, en gezegd: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiters.
(33) Na een uitleg van deze teksten, deelt Scriverius mee dat Elia en Elisa voorboden en schaduwen van Christus geweest zijn. En bovendien: Elia en Elisa hebben door de kracht van Christus hun daden volvoerd.
(38) Hosea I:7: Maar over het huis van Juda zal Ik mij ontfermen en zal ze verlossen door de Heere hun God, en Ik zal ze niet verlossen door boog noch door zwaard noch door krijg, door paarden noch ruiteren.
eind390
haer: hun (ad sententiam), ook in de volgende vss.
eind395
(45) Koning Sanherib van Assyrië trok op tegen Juda, toen Jehizkia koning was. II Kron. XXXII:21: En de Heer zond een Engel, die alle strijdbare helden en vorsten en oversten in het leger des konings van Assyrië verdelgde. Voor het getal 185000: II Kon. XIX:35.
eind395
moets: trots; trots: spijt.
eind398
Christus is bekend met het gebied dat Mozes en Josua doortrokken, van Egypte naar het beloofde land.
eind398
ginck dwalen: rond trok.
eind399
Jesaja, zoon van Amos (Jes. I:1), heeft Christus voorspeld.
eind399/400
van: door.
eind401
(54) Hooglied II:1: Ik ben een roos van Saron, een lelie der dalen. Door Scriverius als vanouds uitgelegd naar Christus, als bruidegom van de gemeente.
eind401
verdwenen: verlept, verdord.
eind402
soo verschenen: nadruk op soo.

eind3
tastelick: tastbaar.
eind4
sienlick: zichtbaar.
eind5
met ons: als wij.
eind6
of: alsof.
eind7
schijnelick: in schijn.

eind28
Gevende te kennen....: bij Elisaeus, Ioas.
eind30
die van Israël: de Israëlieten.
eind31
diende: dienden (vgl. hielpen, 32).
eind33
bequamelick: geschikt, juist.
eind35
niet dan....en: vgl. maer....en (ontkennend partikel).
eind39
haer: hen (= het huis Iuda).

eind57
Scaron: Saron.
eind58
beduyden op: leggen het uit als aanduiding van.
eind403
oncierlick: zonder luister; uwen staet: positie.
eind404
Veel hooger....: bij ‘staet’.
eind405
(1) Nieuwe benaming: vorst van Kanaän: het land van belofte, dat, naar Scriverius, het symbool was van het eeuwige leven; in het Nieuwe Testament in Christo ons geheel geopenbaard. Heinsius doelt in het gedicht ook op de hemel, zij het ook dat hij het bijbelse beloofde land in zijn gedachten mee laat spelen.
eind405
Canaan enz.: het hemelse Kanaän.
eind408
En uyt de wech gegaen: En van uw weg afgeweken, afgedoold.
eind409
Heinsius laat het Christuskind in de Hollandse winterkou geboren worden.
De dochteren Sions: Hooglied III:11, enz.
eind409
strange: koude.
eind410
Doorreden....: predicatief bij ghy (vs. 408): geteisterd.
eind412
spijtig: scherp; Boreas: Noordewind.
eind413
Zij moeten het Christuskind toedekken. Laten ook de mannen komen, die door Christus vrijgekocht worden van de duivel.
eind416
verslint: vernietigt.
eind417
sonen....van Adam: mannen.
eind419
dincken: bedenken.
eind420
vagen....af: wegvegen, wegnemen; druck: verdriet.
eind421
De lieflijke wind Zephyrus tegenover de koude Noordenwind uit vs. 412.
eind422
Libanus: van Libanon; Galaad: Gilead (streek van Israël).
eind423
den hemel in de kou....dou: dat de hemel in de kou, waar gij ligt, kome vallen met zijn zoete dauw.
eind425
Prachtig lijken me ook deze verzen, waarin gesmeekt wordt dat de grijze winter verandere in lente, opdat de schepper der jaargetijden gespaard worde! De lente is eigenlijk niet genoeg: de zomer dient te komen.
eind427
Kenn': erkenne.
eind428
sich ommekeer: zich terugwende ('t lente worde).
eind429
De zomergedachte brengt het lieflijke tafereeltje mee dat nu volgt: de bijen dienen zich te zetten op de lippen van het Kind.
eind429
tippen: lipranden.

eind5
beteyckende: het teken was van.

eind11
het rechte Canaan: het echte (hemelse) Kanaän.
eind12
geduyt: door uitlegging toegepast.

eind431
Onmiddellijk is er de symboliek van de christelijke bij die het hemels manna van Christus' genade van zijn lippen drinkt.
eind431
Die: de lippen.
eind432
Daer uyt: Waaruit (uit de lippen).
eind433
Behalve bijen: bloemen op de grond van de stal en langs de kribbe. Ook bloemen op het hoofd van het kind, als een kroon.
Christus meester van de tijd; vgl. Hymne aan Bacchus (vs. 559). Meester van al cf. vs. 212.
eind434
vloer: vloer van de stal.
eind435
betoonen: aantonen, laten zien.
eind436
Die meester....al: bij ghy (435); meester van den tijt: hij die de tijd naar zijn hand zet.
eind437
Na de bloemen: de vogels die boven het hoofd van Christus zingen. Met een ook reeds Grieks beeld (cf. Eur. El. 897: αἰθέρος τέϰνα) heten ze in vs. 437: kinders van de lucht.
Christus voedt de vogels, een mededeling, naar het op het eerste oog schijnt, van weinig importantie, maar de zaken van het christelijk geloof die de dichter straks zullen bezighouden, komen nu reeds in de annotatie (1) ter sprake: de voorzienigheid Gods.
Uitgangspunt, hoewel pas als laatste tekst genoemd: Matth. X:29: Worden niet twee muskens om een penningske verkocht? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uw Vader.
Scriverius deelt de goddelijke voorzienigheid, naar hij zegt op dezelfde wijze als de Bijbel, in drieën in: de voorzienigheid strekt zich uit over al het door God geschapene; ook het kleinste creatuur leeft onder deze voorzienigheid; elk mens heeft er deel aan. Over het tweede punt is hier in het bijzonder sprake: de vogels zijn in de Bijbel het symbool van de voorzienigheid die zich ook bekommert om het kleine en schijnbaar onbelangrijke schepsel. Allereerst het prachtige citaat uit Job, waar God zelf spreekt. Men lette op de niet te verbeteren wijze van zeggen: de jonge raven schreien tot God als ze niet te eten hebben. ‘Hij hoort de jonge raven’ zegt gezang 143 van de Hervormde kerk. Ps. CXLVII:9:.... die het vee zijn voeder geeft, den jongen raven als zij roepen. We wijzen ook op Luc. XII:24: Aanmerkt de raven, dat zij niet zaaien noch maaien, welke geen spijskamer noch schuur hebben, en God voedt dezelve: hoeveel gaat gij de vogelen te boven!
Dit Lucashoofdstuk zal Scriverius ook wel bedoelen als hij zijn driedeling geeft aangaande de voorzienigheid.
eind437
De kinders....: Dat de kinderen....
eind438
boven op u: boven u.
eind439
den....willekom: de liefelijke verwelkoming; yder een: elk van de genoemde schepselen.
eind441
Na de heerlijkheid van het voorgaande gedeelte nu de tegenstelling: het begin van Christus' leven is pijn: de besnijdenis vindt plaats. Christus, zegt Scriverius, (r. 19 e.v.), wordt niet alleen besneden om de wet te volbrengen, maar in Christus wordt de besnijdenis geheiligd. Zie in tegenstelling r. 41/42.
eind444
(22) Lev. XII:8: (in verband met offergaven na de besnijdenis): Maar indien haar hand niet genoeg voor een lam vindt, zo zal zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, één ten brandoffer en één ten zondoffer.... Luc. II:24:.... en opdat zij offerande gaven, naar hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven.
eind445
Maria volbrengt de wet, terwijl Hij geen zonden gedaan heeft.
eind446
daer: terwijl.
eind447
Met ons: Als wij.
eind448
zijn nieuwe jaer: Jezus wordt op de achtste dag na zijn geboorte besneden, naar christelijke tijdrekening 1 januari.
eind449
De kindermoord van Herodes als welkom voor Christus.
eind449
woelt en tiert: gaat tekeer en raast; meynt: is voornemens.

eind2/3
deelt de voorsienigheyt des Heeren in dry deelen: onderscheidt drieërlei in de voorzienigheid des Heren.
eind3/4
in het aensien, dat zij haer verstreckt: in zoverre zij zich uitstrekt.
eind6
geringste: onaanzienlijkste.
eind7
in het aensien van: ten opzichte van.
eind13
schreyen: schreeuwen.

eind25
ende geboden: en zoals geboden.

eind38
gedaen,....geerft: de bekende onderscheiding van ‘dadelijke’ zonde en ‘erfzonde’.
eind39
alleen: bij ‘hy’ (waarop nadruk).
eind40
herboren: wedergeboren.
eind41
alleen: bij ‘om de wet te voldoen’ (overigens tegenstrijdig met r. 19).
eind42
de wet: aan de wet.
eind451
brengt: brengt hij.
eind453
Als dit het welkom is van Herodes, laten wij dan nu Christus welkom heten. Heinsius stelt zich dat voor als een stille wereld en een volledige rust.
eind453
van ons: van onze kant.
eind456
winckels: werkplaatsen.
eind457
voortaen: straks; teelen: bebouwen.
eind458
Doe....uyt de sin: zette nu even uit zijn gedachten; goreelen: garelen.
eind459
Het Kerstfeest, dat de dichter zich voorstelt, is zo naar de eigen tijd overgebracht dat we nu zeer actuele geluiden horen: zonder twijfel zinspeelt Heinsius op de kerkelijke geschillen van zijn dagen, de befaamde twist tussen remonstrant en contra-remonstrant. Het ‘nieu geschil’ dient met Kerstfeest niet besproken te worden, de predikanten dienen te zwijgen over het diepste wezen van God; Elke onenigheid onder christenen dient geschuwd te worden.
(1) Scriverius wijst in dit verband wel op Joh. XVII, in het bijzonder op vs. 21: Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in mij, en ik in U;....opdat de wereld gelove dat Gij mij gezonden hebt. Met Kerstfeest hebben toch ook de engelen van de vrede gezongen?
(15) Ef. II:12: Dat gij in die tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende en zonder God in de wereld. Ef. II:14: Want Hij is onze vrede, die deze beiden één gemaakt heeft; en de middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende,....
eind459
geweer: wapen.
eind460
gront: wezen.
eind461
Een nieuw welkom, allereerst in verband met Simeon in de tempel: Luc. II:25 vv. Scriverius haalt vs. 29 aan: Nu laat Gij, Heer, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord. Vervolgens Zacharias, de vader van Johannes de Doper, natuurlijk in het evangelie voorafgaand aan Simeon.
(27) De dichter noemt Zacharias stom, wegens zijn ongeloof en dus in tegenstelling met Simeon (Luc. I:12 vv.). Daarna het verhaal van Luc. I:41: En het geschiedde als Elisabeth de groetenis van Maria hoorde, zo sprong het kindeken op in haar schoot;....
(31) Naar Scriverius meedeelt is als het ware de nog ongeboren Johannes ongedurig om als voorloper van Christus te fungeren.
eind465
De Bergrede, direct in verband gebracht met de wetgeving op de Sinaï: na de wet nu de vervulling van de wet.
(41) Scriverius knoopt onmiddellijk aan bij de wijze waarop Heinsius dit gebeuren aankondigt: Ghy sult gaen op den berg, gelijck als van te vooren.... Daarmee wordt uitgedrukt, zegt de annotator, dat de wetgever op de Sinaï en Hij die de Bergrede uitspreekt, één en dezelfde zijn.
(45) Om deze overtuiging te adstrueren verwijst Scriverius naar Hand. VII:38: Deze (Mozes) is het die in de vergadering des volks in de woestijn was met de Engel (Christus) die tot hem sprak op de berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de levende woorden ontving, om ons die te geven.
Hebr. XII:26: (Ziet toe dat gij dien die spreekt, niet verwerpt; want indien dezen niet zijn ontvloden, die dengeen verwierpen welke op aarde goddelijke antwoorden gaf, veel meer zullen wij niet ontvlieden, zo wij ons van dien afkeren die van de hemelen is;) wiens stem toen de aarde bewoog....
eind465
van te vooren: eertijds (op de Sinaï).
eind466
soete wetten: Bergrede.
eind467
De wijze waarop Christus de bergrede uitspreekt is duidelijk door Heinsius aangepast aan het oud-testamentische verhaal van de wetgeving: Christus zit zeer hoog en is omstuwd door de discipelen, die de wereld representeren; Hij is gezeten ‘in uwen hoogen stoel’, als God.
eind467
by de locht: hoog, in den hoge; met.... omringt: visionair gezien: alle volkeren der aarde zijn rondom. Vgl. in uwen hoogen stoel (468).
eind469
De selve....slaecken: Gij zult, dezelfde die de wet op de Sinaï gemaakt hebt, weer de band van de eerste wet gaan losmaken.
eind470
In de Bergrede wordt de wet van Mozes opgeheven.

eind11
eenigheyt: eenheid.
eind13
eerst met den anderen: eerst met elkander (de gedachte is niet calvinistisch, bij uitzondering!).
eind17
de selven: subject (hij, de apostel).

eind35
daer toe dat: waarvoor.

eind44
merckelick: duidelijk.
eind471
kap: top.
eind472
begrepen in het kort: kort samengevat.
eind473
Luc. X:27: Gij zult de Heer uw God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw kracht en uit geheel uw verstand, en uw naaste als uzelve.
(6) Een korte wet, die niemand geheel kan volbrengen: wie bemint God volkomen en altijd, of zijn naaste gedurende geheel zijn leven?
eind474
sinnen: verstand.
eind477
Een hernieuwd welkom aan Christus die de duivel verjaagt.
(15) Hiermee, aldus Scriverius, begint de dichter de wonderen van Christus te vertellen: de duivel vlucht b.v. als Christus zieken geneest. S. voegt hier aan toe, dat Christus niet alleen de wet van Mozes ten dele terzijde gesteld heeft, maar ook de gang der natuur doorbreekt in zijn wonderen. De verdere aantekening doet me twijfelen of S. het wel zo bedoelt: onder het woord natuur zou hij dan in ieder geval verderop iets anders verstaan. Christus doet alles als mens of als God, naar onze natuur of boven onze natuur. Hij is geboren, heeft honger en dorst geleden als een mens; naar zijn goddelijke natuur heeft hij wonderen gedaan.
(40) Weer tegen de gnosticus Valentinus.
eind477
Ick sie den duyvel suchten....: Bij de genezing van bezetenen.
eind479
Achtereenvolgens het genezen van blinden en lammen, de wonderbare spijziging, de opwekking van b.v. Lazarus (met mythologische beeldspraak aangaande onderwereld), het stilmaken van de zee bij storm, het wandelen op zee, een maanzieke genezen.
eind480
medecijn: arts.
eind483
brengen voor den dach: het daglicht doen zien.
eind485
gevaren: gegaan, gestegen.
eind486
geweldig: machtig; stillen: bedaren.
eind488
vertreden: betreden, bewandelen.
eind489
vlagen: zinsverbijsteringen.
eind490
gekomen van: veroorzaakt door.

eind5
van....verstaen: opvatten als.

eind11
als: zoals.

eind16
meeste: voornaamste, grootste.
eind18
ten deele....genade: vgl. vs. 470.
eind22
boven de onse: op een wijze, die onze natuur te boven gaat, op goddelijke wijze.
eind24
de zyne: zijn goddelijke natuur.
eind31
verscheyden: gescheiden.
eind32
die: antec. de kracht Godes.
eind34
gelijck: evenals.
eind41
bekennen: erkennen.
eind42
gemeyn: gemeen(schappelijk).
eind491
De verheerlijking op de berg volgt in de reeks wonderen en brengt een uitvoerige theologische verklaring mee in de annotaties.
(1) Er wordt naar drie Bijbelteksten verwezen: Marc. IX:2vv.: En na zes dagen nam Jezus met zich Petrus en Jacobus en Johannes, en bracht ze op een hoge berg bezijden alleen. En Hij werd voor hen van gedaante veranderd; en zijn klederen werden blinkende, zeer wit als sneeuw, hoedanige geen voller op aarde zó wit maken kan. En van hen werd gezien Elia met Mozes, en zij spraken met Jezus.... En er kwam een wolk, die ze overschaduwde, en een stem kwam uit de wolk, zeggende: Deze is mijn geliefde Zoon; hoort Hem.
Luc. IX:29 vv.: En als Hij bad, werd de gedaante zijns aangezichts veranderd, en zijn kleren wit en zeer blinkende. En zie, twee mannen spraken met Hem, welke waren Mozes en Elia.... (En er) kwam een wolk en (die) overschaduwde hen; en zij werden bevreesd, als die in de wolk ingingen. En er geschiedde een stem uit de wolk, zeggende: Deze is mijn geliefde Zoon: hoort Hem.
Tenslotte Matth. XVII:1 vv.: En na zes dagen nam Jezus met zich Petrus, en Jacobus, en Johannes zijn broeder, en bracht ze op een hoge berg alleen. En Hij werd voor hen veranderd van gedaante; en zijn aangezicht blonk gelijk de zon, en zijn klederen werden wit gelijk het licht. En zie, van hen werden gezien Mozes en Elia, met Hem tezamen sprekende.... Terwijl Hij nog sprak, zie, een lichtende wolk heeft hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is mijn geliefde Zoon, in dewelke Ik mijn welbehagen heb: hoort Hem. Nu de theologische uitweidingen van Scriverius, die bij de laatste tekst aanknopen: Christus' aardse lichaam is niet veranderd, Hij heeft geen geestelijk lichaam aangenomen, maar Zijn gezicht heeft geblonken als de zon. Lucas deelt mee dat zijn aangezicht is veranderd.
(13) Dan een citaat uit Hieronymus: In Matth. XVII, vs. 1-5, vooral op vers 2 (P.L. 26, 121-122): Transformatio splendorem addidit, faciem non substraxit.
(16) Chrysostomus: 56ste homilie in Matth., 1 en 2 (P.G. 58, 549-550).
(17) Proclus van Constantinopel: Or. VIII (P.G. 65, 763-764).
(20) Damascenus schreef een acrostichon: In transfigurationem Domini nostri Iesu Christi (P.G. 96, 847-848). Het acrostichon luidt: Mωσῆς Θεοῦ πρόσωπον ἐν Θαβὼρ ἔδε. Fraaie overdrachtelijke duiding van deze gebeurtenis op de berg door Damascenus: naast Christus staan de vereerde Mozes en Elia, die Christus kwamen eren, terwijl de levende Joden niets van Christus wilden weten.
eind493
Het volgende zeer wonderlijke wonder uit Matth. XVII:24 vv.: En als zij te Kapernaüm ingekomen waren, gingen tot Petrus die de didrachmen ontvingen en zeiden: Uw Meester, betaalt hij de didrachmen niet? Hij zeide: Ja. En toen Hij in huis gekomen was, voorkwam hem Jezus, zeggende: Wat dunkt u, Simon? de koningen der aarde, van wie nemen zij tollen of schatting, van hun zonen of van de vreemden? Petrus zeide tot Hem: Van de vreemden. Jezus zeide tot hem: Zo zijn dan de zonen vrij. Maar opdat wij hun geen aanstoot geven, ga heen naar de zee, werp de angel uit, en neem de eerste vis die opkomt; en zijn mond geopend hebbende zult gij een stater vinden: neem die en geef hem aan hen, voor mij en u.
A.M. Brouwer tekent o.a. bij deze geschiedenis aan: Elke Jood boven de 19 moest voor de onderhouding van de tempeldienst jaarlijks een didrachme betalen. Daar didrachmen zelden gemunt werden, betaalden dikwijls twee personen samen een stater. Petrus wist blijkbaar dat Jezus zich aan die verplichting hield. Als aardse koningen van hun familie geen belasting heffen, dan ook de Hemelkoning niet. De Joden betalen voor de Grote Koning (Matth. V:35); Jezus is de zoon, en zijn volgers de kinderen Gods: die zouden dus vrij zijn.
En nu Scriverius: Hoe kan de Zoon Gods iets aan de mensen schuldig zijn, aan wie alle mensen schuldig zijn? S. is van mening dat het geëiste aan de Romeinen betaald moest worden.
(36) Naar de geest was Christus niets schuldig: Hij was de Zoon van God. Ook naar het vlees was Hij niets schuldig: Hij kwam uit het geslacht Davids, het koningsgeslacht, dat niet hoefde te betalen.
Inderdaad lezen we in de geschiedenis, door Mattheus beschreven, iets dergelijks.
(47) De wonderlijke oplossing van het probleem, door Christus gegeven, wordt door Scriverius dubbelzijdig uitgelegd: we kunnen er uit leren wat we de overheid schuldig zijn, en ten tweede demonstreerde Hij ons dat Hij niet behoefde te betalen door de wijze waarop Hij betaalde: uit een ander element, uit het diepste van de zee, haalt Hij door zijn goddelijke kracht wat men Hem op het land (aardeelement) wilde doen betalen.
eind494
Nu het wonder van de vijgeboom die verdort (Matth. XXI:18 vv.) en de bruiloft te Kana, waar Christus water in wijn verandert (Joh. II:1 vv.).
eind495
Achelous nat: het water, obj. bij (doen) veranderen.
eind496
kracht: eigenschappen (obj. bij veranderen).
eind497
Nieuwe aanspraak tot Christus van de dichter: Wat hebt ge veel voor uw volk gedaan en hoezeer hebben ze u gehaat. Inleiding tot de lijdensgeschiedenis.
eind499
gesocht: beproefd.
eind501
Maer....gesproten: Maar in het bijzonder hebt gij het volk uit Jacob gesproten....
eind501
(59) Tweede lofzang van Mozes; de eerste: na de doortocht van de Rode Zee.

eind3
in het aensien van: ten aanschouwen van.
eind18
bysonder: in het bijzonder.
eind25
om te getuygen: om er getuige van te zijn.
eind26
ende die....synde: Mozes en Elia.

eind30
die: aan wie.
eind34
gemaent wort om: aangespoord wordt te betalen.
eind35
voor zyn hooft: hoofdelijk.
eind36
De welcke al wast dat hy wel wiste: al wist hij ook wel dat hij deze
eind40
maeckt nochtans daer zyn schult af: toch erkent hij die als zijn schuld (de zin is zeer gewrongen).
eind43
verklaren: openbaren.
eind49
ende dat hy....die alleen....betalen: en dat hij, die alleen in staat was zó te betalen, voor zichzelf niet hoefde te betalen.

eind56
gesien op: gedacht aan.
eind63
ende....terwe: Men vergelijke de tekst in de vert. van het Bijbelgenootschap, die duidelijker (beter) is.
eind505
gesogen: gezoogd (vgl. MNW VII, 2405).
eind506
haer: hen, het volk.
eind507
geworpen: voortgebracht, gebaard.
eind508
Wat is dit voor een volk dat Christus gaat kruisigen?
(1) Dit lijden van Christus brengt een nieuwe problematiek: hoe kan God lijden? Allereerst het antwoord van Scriverius: God kan niet lijden. Weer de twee-naturen-leer. Alleen Christus als mens kan lijden.
(7) Hand. XX:28:....om de gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door zijn eigen bloed. I Cor. II:8: Want indien zij (nl. de oversten dezer wereld) ze (nl. de wijsheid Gods) gekend hadden, zo zouden zij de Heer der heerlijkheid niet gekruist hebben.
God is gekruisigd, maar de goddelijkheid van Christus is niet gekruisigd. Hieruit is troost te halen: de mens Christus sterft aan het kruis, de God Christus kan niet lijden en overwint de dood.
eind509
Nogmaals een terugblik op de lang verwachte Christus van het Oude Testament. Christus reeds voorafgeschaduwd in het joodse Paaslam en in het land van Cham, Egypte. Zie Ps. CV:23: Daarna kwam Israël in Egypte, en Jacob verkeerde als vreemdeling in het land van Cham. Zie ook vs. 27: Zij deden onder hen de bevelen zijner tekenen, en wonderwerken in het land van Cham.
eind509
Haer....desen: predicatief bij ‘haren God’ (508).
eind510
aengeroert: vermeld.
eind512
het lant van Cham: Ethiopië (?).
eind513
(24) Bij deze terugblik hoort ook de geschiedenis van Bileam (Num. XXIV). Dit verhaal is voor Scriverius de duidelijkste voorspelling van Christus in het Oude Testament. Zie vooral vs. 17.
II Petrus II:15:.... die de rechte weg verlaten hebbende, zijn verdwaald, en volgen de weg van Bileam, de zoon Beors, die het loon der ongerechtigheid liefgehad heeft.
eind515
die....las: waarvan Judea las.
eind517
De Joden zelf doden Christus.
(40) Christus' leven is één groot lijden geweest, maar de kruisdood is het toppunt. Drie kanten in het lijden dienen overdacht te worden: het lijden van Christus als mens is het grootst mogelijk lijden dat denkbaar is; de goddelijkheid van Christus in het lijden van zijn menselijke natuur was sterker dan alle levende mensen tesamen, deed zelfs mensen die gestorven waren weer opstaan toen Christus stierf.
(55) Ambrosius zegt: Pendebat in cruce, et omnia commovebat. Tremebat in ligno, quem totus tremebat hic mundus....Christus mortuus est ut illius mors vita fieret mortuorum (De Inc. Dom. Sacr., I, cap. V, § 39 (P.L. 16, 828)). Tenslotte: de vrucht van het lijden van de mens Christus is groter dan dat de mens deze zich ooit denkend kan voorstellen. Zijn offer is groter dan de zonden van alle mensen, de genade Gods is groter dan alle menselijke overtredingen.
(65) Cyprianus: De Passione Christi, par. 6: Ecce plus potuit unius donum quam omnium delictum, et gratia quam peccatum (ed. Pamel., III, 280 A (1617)).
(66) Het slot van de aantekening heeft, zoals vaker, een piëtistische toon: ons denken over het lijden dient vol ‘bevinge’ te zijn; Christus' lijden dient met boetvaardigheid overdacht te worden, zijn macht dient ons te verschrikken, zijn bloed moeten wij met tranen overdenken.
eind517
ongenadich: wreed.
eind518
wort hantdadich: slaat de hand aan hem.

eind11
Godtheyt: goddelijke natuur.
eind14
niet eygen: niet geheel juist, het wezenlijke niet geheel treffend.

eind27
vermaeckelicker: verheugender; voor de geloove: voor het geloof (vrl. genus lijkt mij niet onmogelijk, vgl. WNT s.v. geloof, kol. 1234).
eind30
als ook van te vooren: evenals daarvóór.
eind31
hem: Israël.
eind33
onuytsprekelicke: die hij uit zichzelf niet zou hebben kunnen zeggen.
eind37
kinderen van Seth: vgl. p. 286, r. 35. Opnieuw de Moabieten (zonen van het krijgsrumoer). Zie Beknopt Commentaar op de bijbel in de nieuwe vertaling (J.H. Kok, Kampen), p. 123.

eind48
sonderlinge: in het bijzonder.
eind57
verroerde: bracht in beweging.
eind62
die meerder is: die groter is, overtreft (vgl. 64).
eind69
overleggen: overdenken.
eind519
De verschrikkelijkheid van Christus' lijden verder benadrukt: de afgezant van de hemel aan een kruis; Christus beladen met al onze zonden, van God en mens verlaten.
(15) Matth. XXVII:46: Mijn God! Mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten. Christus, aldus de annotatie, kan dit alleen uitgeroepen hebben van zijn menselijke natuur uit. Daar Hij, naar zijn andere natuur God is, kan Hij niet van God verlaten zijn. Weer: dit alles is niet door een mens te doordenken.
(16) Ps. XXII:2: Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, van de woorden mijns brullens?
(20) Cyprianus: De Passione Christi, par. 6, Pamelius III, 279 B: Pro similitudine poenae, non culpae.
Nogmaals in de annotatie samengevat: Christus heeft om onzentwil geleden; Christus sprak deze woorden als mens, niet als God; de menselijke natuur van Christus was van God verlaten; Christus was mens, maar de ware mens zonder zonden.
(32) Irenaeus: Contra haereses, III, (P.G. 7, 928 A): Si enim alter quidem passus est, alter autem impassibilis mansit.
eind521
met....geladen: predicatief bij Die (521): beladen met enz.; pack: last.
eind523
gepraemt: gekweld.
eind525
De schepping ziet haar schepper aan het kruis hangen, maar is toch te klein voor Hem. Weer een paradox. De natuur kan dit niet aanzien: de zon onttrekt zich derhalve aan het oog. Dat is het eerste teken van de onvoorstelbaarheid van de dood van Christus.
(36) Toegelicht door Scriverius, allereerst met een argument dat we bij Heinsius niet lezen: de zon weigert haar licht aan de Joden. Maximus Taurinensis Hom. 57 (P.L. 57, 364 A):.... ut quorum mentem caecitas invaserat, eorum oculos caecitas occuparet. De tweede reden komt overeen met die Heinsius geeft. De derde reden: de mensen die de schepper van de zon onrechtvaardig ter dood brachten, dienen de zon te missen, die Hij, de Zon der gerechtigheid, geschapen heeft.
eind526
locht: hemel.
eind528
haer eygen vaders doot: de dood van haar schepper.
eind529
voor eerst: als eerste.
eind530
hem: zich; hem....vertoogen: zich vertonen.
eind531
hy: de zon.
eind532
weygerde den dach: wilde geen licht meer geven.
eind532
ontsloten: (intr.) opengingen.
eind533
(48) Als de zon weg is, scheurt het voorhangsel van de tempel. Scriverius spreekt niet van tempel, maar van kerk. Hij voegt er nog een stilistische opmerking bij. Volgens II Kronieken III:14, waar de tempelbouw beschreven wordt, zag het voorhangsel er als volgt uit: Hij maakte ook de voorhang van hemelsblauw, en purper, en karmozijn, en fijn linnen.... Nu noemt Heinsius alleen het rood; synecdoche, zegt de annotator, d.w.z. pars pro toto.
eind533
kerck: tempel.
eind534
heeft eenen krack gegeven: is gescheurd.
eind535
de steenen: de rotsen zijn.
eind536
Matth. XXVII:51:....en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden.
eind536
gemaelt: vermalen tot gruis.

eind2
Een maniere van spreken: een uitdrukking.
eind3
uyt de persoon van de mens: vanuit, voortkomend uit zijn mens-zijn (vgl. 19: ‘uyt onse natuere’).
eind4
hy: bep. aankondigend.
eind9
Die: de toorn Gods.
eind15
behouden: niet veranderd.
eind21
als die....: omdat hij....
eind25
in ons: als mens.
eind28
in zyn aensien: ten opzichte van hem, wat hem betreft.
eind32
Om dat te weten: opdat namelijk.
eind35
voldoen: (absoluut gebruikt) de schuld voldoen, betalen.

eind37
gemeene: gemeenschappelijke.
eind39
met namen: genaamd.
eind42
beroert: bewogen.
eind43
naer...maer: slechts naar onze (menselijke) natuur.

eind50
schutsel: voorhangsel (van ‘het heilige’).
eind55
Ende: En dit.
eind537
De gebeurtenissen bij het sterven van Christus worden nu in mythologische trant verder verhaald. Atlas laat de hemel bijna vallen, die hij van oudsher gestut had. De diepten der aarde openen zich tot in de hel: Pluto verliest zijn macht, Cerberus ziet voor het eerst het daglicht, de furie Tisiphone verkeert in grote angst, de hellerivier de Phlegethon spuwt vuur. Het lijkt mij waarschijnlijk dat Heinsius nu juist de mythologie hanteert om te laten zien dat het sterven van Christus het einde betekent van het heidense geloof.
eind537
Atlas: de hemeldrager; quam te schudden: begon te schudden, schudde; drillen: trillen.
eind538
Te wijcken van: onder (zijn last) uit te gaan.
eind539
laten gaen: laten neervallen.
eind540
belaen: bedrukt.
eind541
daer mede dat: waardoor.
eind547
den dach: het licht.
eind550
Verroerde: schudde.
eind555
In dien: wanneer.
eind557
Trinacria: Sicilie; bestaet te: gaat.
eind559
In deze en de volgende regels spreekt Heinsius over het opstaan van doden tijdens het sterven van Christus.
(1) Zoals uit de annotatie blijkt is het mogelijk de bijbelse gegevens op verschillende manieren te interpreteren, wat voor sommigen ingewikkelde consequenties meebrengt. In het gedicht zegt Heinsius dat de doden op Christus' stem herleefden en korte tijd daarna in Jeruzalem waren. Deze weer tot het leven gekomenen getuigden overal dat Christus de duivel had overwonnen (vs. 561 vv.).
Scriverius wijst er allereerst op dat Christus in zijn grootste vernedering zijn grootste wonderteken heeft verricht: doden levend maken. Nu volgen oud-testamentische voorbeelden van het opwekken van doden. I Koningen XVII vertelt over de opwekking van de zoon van de weduwe van Zarfath (vs. 9 vv.) door Elia; II Kon. IV:33 vv. geeft het verhaal van Elisa, de Sunamitische en haar gestorven zoon. Voor Scriverius waren overeenkomstig de gangbare reformatorische visie Elia en Elisa gezanten en ambassadeurs van Christus; deze wonderen gebeurden door de kracht van Hem, die voor alle mensen gestorven is en stervend doden heeft opgewekt. In de volheid des tijds verschijnt Christus, om te kennen te geven dat alle wonderen van voor zijn komst in zijn naam gedaan zijn door de zijnen en dus zíjn wonderen waren. Nu komt het probleem ter sprake. Matth. XXVII:52 luidt:.... en de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt. Maar vs. 53 luidt:....en uit de graven uitgegaan zijnde na zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad, en zijn velen verschenen.
Uit het tweede citaat zou kunnen blijken dat de gestorvenen eerst na de Paasmorgen opgestaan zijn. Een oplossing voor de moeilijkheid geeft Augustinus, Brief 164,Ga naar voetnoot* cap. 3, § 9 (P.L. 33, 712)): hij brengt het geval terug tot een stijlfiguur, een anticipatio. Ter verduidelijking zie men de bij Prosper (in Psalm. 104, 23) gegeven definitie: potest per anticipationem id est prolepsim sic dictum accipi, ut, quod futurum erat, quasi factum dictum sit.
Griekse kerkvaders, niet met name genoemd, brengen een andere oplossing: op Goede Vrijdag worden de doden tot leven gebracht, maar met Pasen eerst traden zij uit hun graf.
(1) Een citaat uit de oud-christelijke dichter luvencus (4de eeuw), uit diens werk Historia Evangeliorum (IV, 708 vv. (P.L. 19, 338)). De opvatting van Iuvencus vindt geen genade in de ogen van Scriverius: de dichter laat de opstanding der doden en hun komst in Jerusalem gelijktijdig gebeuren. Het lijkt wel, zegt de annotator, of hij de betreffende plaats in het evangelie niet gelezen heeft.
(9) Vertaling van Iuvencus: Toen openden zich de graven der ouden nadat de grafstenen waren weggerukt, en zijn de zielen weer levend in de lichamen teruggekeerd en nadat zij de aanblik van het volk doorstaan hadden, zwierven zij wijd en zijd over de stad.
Cyprianus:?
Chrysostomus: Homil. Mat. LXXXVIII, § 2 (P.G. 58, 777 med.).
Origenes: Comm. in Mat. (P.G. 13, 1791 D). (22) Nog een variant op de mogelijkheden: op Goede Vrijdag herrezen, op Paasmorgen in Jeruzalem gekomen.
(26) Heinsius, aldus Scriverius, heeft zich zeer voorzichtig uitgedrukt. De dichter maakt het onderscheid: levend worden en opstaan. Elders zal Heinsius over deze Bijbelplaats zijn mening te kennen geven, en dan zullen alle moeilijkheden opgelost zijn. De oplossing blijkt overigens niet voor iedereen bestemd te zijn!
(44) Christus' overwinning op de duivel (Belial): Christus heeft als God de duivel overwonnen, maar ook als mens. Zie Irenaeus, Contra Haer., lib. III, 7 B (P.G. 7, 937): Eἰ γὰρ μὴ ἄνθρωπος ἐνίκησε τὸν ἀντίπαλον τοῦ ἀνθρώπου, οὐκ ἄν δικαίως ἐνικήθη ὁ ἐχθρός....
Irenaeus wil zeggen, dat als de duivel niet overwonnen was geweest door een mens, deze ten behoeve van de mens niet afdoende overwonnen geweest zou zijn.
voetnoot*
= 99.
eind559
leefden: herleefden, werden levend.

eind2
meeste kracht: grootste wonder.
eind28
swarigheyt: moeilijkheid.
eind561
en liepen self getuygen: en liepen, doordat ze daar gingen, te getuigen.
eind562
Betoonen: te bewijzen.
eind564
behielt het velt: overwon.
eind565
(54) De opstanding van Christus, die dwars door het graf heen kwam breken, zegt Heinsius. Dit geweld was nodig, meent Scriverius, omdat hiermee het geweld van de zonde overwonnen moest worden. Christus is door de macht van de duivel heen gebroken, de kop van de slang verpletterend. Christus verrijst na de dood doorbroken te hebben. Christus breekt ten slotte door zijn vijanden heen uit het graf. De Joden dienen door deze verrijzenis te begrijpen wie Christus was, wat Hij ook aantoonde door het natuurgebeuren tijdens zijn sterven. Zijn lijden was de hoogste trap van zijn vernedering, zijn opstanding de eerste trap van zijn verhoging, en ook van de onze.
eind565
midden door het graf: dwars door het graf heen.
eind566
Gebruycken: Aanwenden; heeft u geweken: is voor u geweken.
eind567
spijt: verbittering en verdriet.
eind568
(80) De Hemelvaart is de hoogste trap van Christus' verhoging.
(2) Cyprianus, Exp. symb. apost., cap. 30, ed. Pamelius T. III, p. 318 B. Dit citaat gaat nogmaals over Christus' twee naturen: Christus keert terug naar de plaats waar Hij tevoren was, maar waar het vlees geworden Woord niet geweest was.
(2) Zo zegt Cyprianus het: Ascendit ergo ad coelos, non ubi verbum Deus ante non fuerat: quippe qui erat semper in coelis et manebat in patre, sed ubi verbum caro factum ante non sederat.
Vele bespiegelingen van Scriverius: hij keert eerst terug tot vs. 566 van de hymne: de dood is van Christus geweken, omdat deze geen macht had over de goddelijke Jezus. De duivel heeft het onderspit gedolven, de duivel die de grote vijand is van Christus, God en mens tegelijk. Christus' Hemelvaart heeft plaats terwille van ons, want naar zijn goddelijke natuur heeft Christus de hemel nooit verlaten en was terugkeer dus niet nodig. In Hem is onze natuur, tot grote ontsteltenis van de duivel, aldus ten hemel gevaren. Zo is de mens aan de macht van de duivel onttrokken.
(20) Toelichting op de lichamelijke Hemelvaart van Christus. De Hemelvaart was de hemelgang van Christus als God en als mens. De hele persoon van Christus in zijn tweeledigheid voer op ten hemel. Zo voer onze menselijke natuur ten hemel.
eind568
ingeklommen: (ten hemel) ingeklommen.
eind7
waren: zouden zijn; de selve: de woorden uit het evangelie van Matthaeus, nl. ‘na zijne verrijsenis’, vgl. r. 13, 17.
eind13
na gelaten: verwaarloosd.
eind17
op een ander: op een andere plaats, cf. r. 39.
eind24
sterf: stierf.
eind28
de oude: de oude christelijke schrijvers;
eind38
daer mede: waardoor.
eind39
op een ander: bij een andere gelegenheid, in een ander geschrift.
eind41
onder den anderen: onder elkaar.
eind42
slechte: onwetende.

eind47
behoorlick: naar de eis, zoals 't moet, vgl. 52.
eind49
het en hadde geweest: ware het niet geweest.
eind51
hadde: ware.
eind53
voor: ten behoeve van.

eind57
stant: toestand.
eind58
gestelt: gebracht.
eind61
is gebroken door: is heengebroken door, heeft overwonnen, vgl. 63, 67.
eind68
bewaerden: bewaakten.
eind69
niet: de bekende ‘contaminatie’.

eind83
het vlees: zijn lichaam.
eind569
met ons vlees: lichamelijk.
eind572
Heinsius spreekt daar ook over: Christus brengt ons lichaam door zijn lichaam in de hemel en boven de engelen.
eind572
boven haer: boven hen (de engelen).
eind573
Het Pinksterfeest, de uitstorting van de Heilige Geest, de derde persoon van de Drieeenheid, voortgekomen uit de Vader en de Zoon, en onderscheiden van hen. De Heilige Geest is ook God, maar toch onderscheiden van de Vader en de Zoon. Ook de Heilige Geest is van eeuwigheid geweest.
Met deze vier regels is Heinsius uitgesproken over de Heilige Geest: de derde persoon van de Drieëenheid is wel het kortst behandeld, zoals meestal bij de behandeling van de Drieeenheid het geval is. Opvallend is dat Heinsius zich in de eerste regel tot Christus wendt. Scriverius draait en wendt de zaak nog vele malen, zonder veel aan de tekst van het gedicht toe te voegen. Wij zullen hem toch volgen.
eind573
Van daer: Vanwaar (rel. aansluiting).
eind574
(55 e.v.) De Heilige Geest is van eeuwigheid uit Vader en Zoon geboren. Bernardus, in Festo Pentecostis sermo III, § 2 (ed. Mabillon, II (Milaan 1851), kol. 309 E) zegt over de H. Geest als band: Spiritus tamen Sanctus quasi specialiter spiritus dicitur quod ab utroque procedat, firmissimum et indissolubile vinculum Trinitatis.
De woorden bij Scriv. (64-65): ‘de weldadigheyt van God, ende God selve’ lezen wij eveneens bij Bernardus, In F. Pentec. Sermo I (Mabillon, II, kol. 301 D): ‘Dulcissimum enim quiddam in Deo Spiritus Sanctus est, benignitas Dei et idem ipse Deus’.
(68) De Heilige Geest is onderscheiden, maar niet verschillend van God de Vader en God de Zoon, eenzelfde God, maar niet dezelfde persoon in deze God. Voor Scriv. r. 71: distinctus, non diversus, zie men b.v. Paulinus v. Nola, Epist. XXI, 3: distincti potius quam divisi (= diversi) sc. filius, pater, spiritus.
(73) De paradoxale Heinsiusregels vinden in de annotaties een eenvoudige uitleg. Wat God de Vader en wat God de Zoon is, is ook de Heilige Geest: waarachtig God. Bovendien zijn alle drie personen van de Drieëenheid geest. Om het met Bernardus in Festo Pentecostis sermo III, § 2 (Ed. Mabillon, II, kol. 309 E) te zeggen: Filius enim spiritus, Pater spiritus, Spiritus Sanctus spiritus est.
(80) Nogmaals: de Heilige Geest is noch de Vader, noch de Zoon. Matth. III:16, 17: En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water; en zie, de hemelen werden hem geopend, en Hij zag de Geest Gods nederdalen gelijk een duive, en op Hem komen. En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is mijn Zoon, mijn Geliefde, in dewelke Ik mijn welbehagen heb. Joh. XIV:16: En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid. I Joh. V:8: En drie zijn er die getuigen op de aarde, de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn één; vgl. ook 1 Joh. V:7: Want ons geoordeeld; zijn heerlijkheid heeft als Vader, het Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn één.
(1) Nogmaals: de Heilige Geest is God, en toch ook een ander in persoon.
(10) De Heilige Geest is van eeuwigheid, ook al komt Hij voort uit Vader en Zoon.
eind574
haer: hen.
eind575
dat ghy beyde zijt: God; beyde....en: zowel God als ‘iets eigens’ (3e persoon in het goddelijke wezen).
eind3
hem: voor hem; die: antecedent ‘de doot’.
eind5
ende de duyvel: en (dat) de duivel (hem geweken heeft); van onse natuere: van de mens.
eind7
van de selve: van deze (de menselijke natuur).
eind10
naer zyne natuere: naar zijn goddelijke natuur.
eind15
vervoert: verleid.

eind22
alleen te weten: namelijk alleen.
eind23
alleen in het aensien van: alleen voorzover betreft.
eind26
Die: antec. onse natuere.
eind28
als....natuere: niet alsof zij dezelfde natuur zou zijn of één (met de goddelijke).
eind29
maer van....selven: maar als wezende van Hem en in Hem; door dien....vereenigt: doordat zij (onze natuur) in Hem was verbonden (met Zijn goddelijke natuur).

eind32
begrijpen: samenvatten.
eind49
de selve: hen (alle mensen).
eind53
van de welcken: door wien (antec. ‘hy’ = Christus).
eind54
hy: de H. Geest.

eind56
eygen is: kenmerkt.
eind61
wesen: bestaan.

eind70
verscheyden: verschillend, anders (nl. een goddelijk wezen met Vader en Zoon).
eind71
diversus: anders.

eind577
Het slot van dit deel: een kort uitzicht op het laatste oordeel. God zal levenden en doden oordelen.
(15) Christus heeft voor ons geleden, is voor ons geoordeeld; zijn heerlijkheid heeft als consequentie dat Hij ons eenmaal oordelen zal. Christus oordeelt zowel hen, die hem geoordeeld hebben als ook de heidenen, die opzettelijk aan zijn oordeel onderworpen willen zijn.

Dit laatste gedeelte is een lof- en dankzegging en geeft een opsomming van alle mogelijke eigenschappen en namen van Christus. Tenslotte een gebed en een beschrijving van de geestelijke gaven, die Christus schenkt.
eind578
trompet: bazuin (van het laatste oordeel).
eind579
spreken uyt het recht van: rechtspreken over, oordelen.
eind580
En....heeft: En degenen die (dan reeds) gestorven zijn.
eind581
Het lijkt wel of Heinsius nogmaals, maar korter, de Bijbelse verhalen in verband brengt met Christus, zoals we dit reeds eerder tegengekomen zijn in deze hymne. Tot vs. 605 treden allerlei oud-testamentische figuren naar voren. Allereerst wordt Christus aangeroepen als verlosser van satanische machten en in dit verband noemt Heinsius Hem leeuw van Juda (Openb. V:5; Gen. XLIX:9).
(31) In de Openbaringentekst is Christus de overwinnaar. Scriverius wil de benaming leeuw ook betrokken zien op Christus' opstanding. Hij doet dit in navolging van Bernardus De Diversis Sermo LVII, § 2: De Septem signaculis per Christum solutis (Mabillon II, 697 C): Et qui agnus exstiterat in passione, leo factus est in resurrectione. Surrexit et vicit leo de tribu Iuda: quia mortem, quam ex infirmitate nostra pertulit, ex virtute sua resurgendo calcavit.
Christus de God van Abraham, de hersteller van het paradijs, de ter helle gedaalde, de vervuller der wet. Christus die door Mozes gezien is, b.v. in het brandende braambos.
(45) Tertullianus: De carne Christi, cap. VI (P.L. 2, 808 C): Quid illi cum Moyse, qui Deum Moysi rejicit? (niet: Tegen Marcionem).
eind581
van....machten: bij ‘Verlosser’.
eind583
neergedaelt: uit de stam van Juda voortgekomen.
eind584
naer: na.
eind586
Cocytus: jammerrivier in de onderwereld, hier: hel; Pytho: slang door Apollo bij Delphi gedood; hier: de duivel (‘de oude slang’).
eind587
saet: telg.
eind588
Pluto: god van de onderwereld, hier: Satan.
eind589
posten: poorten (van de hel); afgesmeten: neergesmeten.
eind590
het oude jock: van de wet; versleten: vernield (door het te dragen!).
eind592
minnelick: lieflijk.
eind593
Het....propheten: omschrijvingen van Christus (einde van de wet der werken, vervulling van alle profetie).
eind594
(48) Josua als voorbeeld van Christus.
eind594
Die: (obj.) Christus; geweten: gekend.
eind1
dat: hetgeen; de Vader te weten: nl. de Vader.

eind17
was verheyschende: eiste.
eind22
alle die zyn oordeel onderworpen willen syn enz.: degenen die van Christus niet willen weten en zich bewust aan zijn oordeel blootstellen.
eind23
liever hebben: de voorkeur aan geven, prefereren.

eind27
Iuda: als gen. op te vatten.
eind38
geladen: op zich genomen.

eind43
eynden: doeleinden.

eind51
rechte: ware.
eind595
Christus het einde van de oude wet, cf. vs. 593, begin van de christelijke liefdewet, de samenvatting van de wet.
eind595
weder: ook weer, anderzijds; het begin: van de wet der genade.
eind596
(1) Christus als de vader van Jacob, zoals Scriverius uitlegt: Jacobs vader was Christus, dus God; hij mag dus zijn zoon genaamd worden. Christus als Benjamin, de liefste zoon van Jacob; voor de verdere uitleg zie Gen. XLIX, waarin Jacob zijn zoons zegent; in vs. 10 spreekt hij tot Juda: De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en dezelve zullen de volken gehoorzaam zijn. Zie ook Matth. II:6: En gij Bethlehem, gij land van Juda, zijt geenszins de minste onder de vorsten van Juda; want uit u zal de Leidsman voortkomen, die mijn volk Israël weiden zal. De bedoeling is dus als volgt: Jacobs liefste zoon was Benjamin; uit Jacobs geslacht komt Christus voort, die de bemindste ‘zoon’ van Jacob genoemd zou kunnen worden. De twee aangehaalde teksten zijn voorspellingen over de komende Christus uit Jacobs geslacht.
eind597
(8) Herhaling van de beloften uit het Oude Testament, aan Adam en Noach. Wat de laatste betreft wordt het teken van de regenboog nu in het geding gebracht. Gen. IX:9: Maar Ik, ziet, Ik richt mijn verbond op met u, en met uw zaad na u. En vs. 11 vv.: En Ik richt mijn verbond op met u, dat niet meer alle vlees door de wateren des vloeds zal worden uitgeroeid; en dat er geen vloed meer zal zijn om de aarde te verderven. En God zeide: Dit is het teken des verbonds, dat Ik geef tussen mij en tussen ulieden, en tussen alle levende ziel, die met u is, tot eeuwige geslachten. Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken; die zal zijn tot een teken des verbonds tussen Mij en tussen de aarde.
eind597
vast: voortdurend.
eind598
den goeden man geschreven: gij hebt voor de goede man geschreven.
eind599
verschoont: gespaard.
eind601
Jacob worstelend met Christus, Salomo zingend over Christus in het Hooglied.
(17) Voor het eerste zie men vs. 384: o Jacobs worstelaer? cf. Gen. 32:24 (niet: 23, 24)!
eind601
Die: obj. (Christus).
eind602
Simson als ‘voor’ beeld van de vervolgingen, maar ook van het lijden van Christus. Prosper van Aquitanië: De promissionibus et praedictionibus Dei, Pars II, cap. XXI en XXII (niet: 11 en 12) (P.L. 51, 790-795).
eind602
uytgebeelt: voorafgebeeld; van alle kant besprongen enz.: predicatief bij Samson.
eind603
Voor Moab: Num. XXII:1 vv.: Daarna reisden de kinderen van Israël, en legerden zich in de vlakke velden van Moab.... Zoo vreesde Moab zeer voor het aangezicht dezes volks. Zie eerder p. 274, vs. 513/4 (24).
eind604
Amalec heeft Christus gevreesd. Ex. XVII (niet: 27), waarin verteld wordt dat Amalec (37) tegen het Volk optrekt, maar Mozes weet de strijd ten goede te wenden (vs. 11): En het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, zo was Israël de sterkste; maar terwijl hij zijn hand nederliet, zo was Amalec de sterkste. Dit verhaal vaak uitgelegd op zulk een wijze, dat Mozes hier de voorafschaduwing is van de lijdende Christus. Voor Prosper, o.c., Pars I, cap. XL, P.L. 51, 766.
eind604
David ziet uit naar Christus in zijn Psalmen.
eind604
en David heeft gesucht: en naar wien David verlangd heeft.
eind605
aldermeesten: allerhoogste (God).
eind606
Tenslotte Christus als een tweede Josua (Jezus) - Josua brengt het Volk in het beloofde land, Christus brengt de mensheid in het ware Kanaän. Prosper, o.c., Pars II, cap. 14-16, P.L. 51, 782-785, in het bijzonder cap. 15 (niet 25, zoals Scriverius zegt) over Iesus Nave.
Wat Scriverius betreft, naast Josue, zoon van Nun (r. 51) wordt (r. 55) Jesus Josedec, d.w.z. zoon van Josedec genoemd. Laatstgenoemde behoorde met zijn metgezel Zorobabel (d.w.z. zaad v. Babel) tot dat twaalftal joden, dat omstreeks 536 naar Jeruzalem terugkeerde. Haggaï I:1 noemt beiden; volgens Zachar. VI:11 en 12 was Zorobabel vóór-beeld van de Messias. Nave van regel 60 = Nun (r. 51). Jesus Sirach XLVI, 1-10, LXX: Ἰησοῦς υἱὸς Ναυῆ, kerkvaders b.v. Tertullianus Carm. adv. Marc, 3, 67: Jesus filius Nave. Vorst van Kanaän (r. 65/6); vergelijk vs. 405 voor deze eretitel.
Het rijm in 605-606 is niet zuiver: aldermeesten - den eersten.
eind606
aldermeeste: allergrootste.

eind5
naer de mensheyt, gelijck Benjamin: naar zijn menselijke natuur, zoals Benjamin.
eind5
als die: daar hij (Christus).

eind11
versekeringe: waarborg, teken van beveiliging.
eind12
gelyck: als het ware.
eind13
tot: als.

eind22
betoonen: aantonen.

eind36
Seth: gen. (vgl. Nun, gen. r. 52).

eind58
deel: opzicht.
eind607
Lofzegging op de zoete naam van Christus, waarbij de dichter voor de moderne lezer niet al te kieskeurig is in het kiezen van zijn vergelijkende beelden. Het adjectief ‘soet’ wordt liefst tienmaal achtereen gebezigd.
eind614-616
Christus als de ware Jonathan, vgl. II Sam. I:26, de ware Elia, de ware Jona.
eind615
Het ‘weest gegroet’ is steeds de inleiding van een nieuwe perikoop, cf. 581 (en 801): Verlosser weest gegroet (begin en einde van het 4e deel). Verder zie men 615, waar de oudtestamentische benamingen, na de onderbreking van de Jesus-naam, verdergaan, 637, 641, 645, 804 (variant: ‘syt gegroet’).
eind616
Elias....vis: beelden van Christus.
eind617
In een herhaald overzicht van het leven van Christus komt nogmaals zijn dood ter sprake. (19) Christus is gestorven zonder te sterven. Christus' lichaam sterft, maar zijn goddelijke natuur kan niet sterven. Zo is Hij gestorven en blijven leven.
eind618
Christus nedergedaald ter helle, maar zonder dat Hij God miste. Hij was immers zelf God. (32) Heinsius zegt dat Christus in de schoot des Vaders was en daar voegt hij aan toe: Christus was altijd in de schoot des Vaders, voordat Hij ter aarde kwam, toen Hij op aarde was, en ook daarna. Zie Joh. I:18: Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard. Het is duidelijk dat men de uitdrukking ‘in de schoot des Vaders zijn’ de grootste intimiteit van Vader en Zoon wordt uitgedrukt.
(38) Een ‘out Vader’? Christus heeft zijn lichaam aan de schoot der aarde toevertrouwd, zonder de schoot des Vaders te verlaten.
(44) Cyrillus tegen hen die beweren dat tijdens Christus' rondgang op aarde de hemel leeg was (Contra Anthropom., cap. XIX, P.G. 76, 1111). Gregorius van Nyssa:?
(60) Gelasius v. Cyzicus († 477) geeft ons de ‘Historia Concilii Nicaeni’ Ons citaat bij G. Loeschcke en M. Heinemann (G.C.S. 1918, deel 28), II, 8319 e.v.:ἦλθε θεὸς ἐπὶ γῆς ὁ υἵος, σαρκὶ κρύψας, ὡς ἠβουλήθη, τὸ τῆς αὐτοῦ θεότητος μέγεθος, οὐκ ἐρημώσας τὰ ἐν οὐρανοῖς (οὐδὲ γὰρ πρὸ τοῦ σαρκωθῆναι ἔρημος αὐτοῦ ὁ κόσμος). θ ε ὸ ς ἦν καὶ ἔστι <, γέγονε καὶ ἄνθρωπος δι᾽ οἰκονομίαν, σαρκωθεὶς καὶ τεχθεὶς ἐκ παρθένου δι᾽ οἰκείαν φιλανθρωπίαν.>
eind618
derven: missen.
eind619
Als die: Daar gij; zijnen schoot: de schoot van God.

eind8
Iesus: gen.

eind12
bewegelicke; ontroerende.
eind17
Uwe liefde: de liefde tot u.
eind18
sonderlinge: bijzonder, verschillend van andere; der vrouwen: tot de vrouwen.

eind21
met het vlees: tezamen met, tegelijk met.
eind24
van den anderen: van elkaar.
eind28
mens: levend mens; in het aensien te weten van: nl. t.a.v.

eind40
het selve: het vlees.
eind44
straft: berispt.
eind50
gescheyden: afgescheiden (van den Vader).
eind53
de natuere van de Godtheyt....: (subj.) de goddelijke natuur niet wordt verdeeld (gespleten).
eind57
na: overeenkomstig.
eind64
daer hy was: in de hemel.
eind621
Van vs. 621 tot en met vs. 636 blijft de dichter geboeid door de wonderbaarlijke dood van Christus, in dit gebed nog steeds aangesproken. De verbazing over de stervende God, waarmee de vorige bladzijde eindigde, duurt voort: Christus bij God, Christus God, Christus dood en begraven. Joh. XIX:39 v.: En Nicodemus kwam óók,.... brengende een mengsel van mirre en aloë, omtrent honderd ponden gewicht. Zij namen dan het lichaam van Jezus en bonden dat in linnen doeken met de specerijen, gelijk de joden de gewoonte hebben van begraven.
(2) Het lichaam van Christus, die het leven zelf was, mag niet vergaan, hoewel het aan de aarde toevertrouwd wordt. Scriverius kan slechts met schrik en troost (getroost) over deze zaak denken: Christus' lichaam begraven, zijn ziel in de hemel, zijn goddelijkheid op beide plaatsen, de moordenaar aan het kruis mee naar de hemel nemend, zijn lichaam onverderfelijk aan de aarde toevertrouwd. Christus als God en Christus als mens bleven die ze waren, toen zijn lichaam begraven was! Hierin is troost voor de mens te vinden: In Christus' verrijzenis staat met zijn goddelijke natuur ook onze natuur tot en met het vlees op, waarborg dat ook onze natuur zal herrijzen uit het graf. Psalm XVI:10: Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten, Gij zult niet toelaten dat uw Heilige de verderving zie. Hand. II:31: Zo heeft hij (David) dit voorziende, gesproken van de opstanding van Christus, dat zijn ziel niet is verlaten in de hel noch zijn vlees verderving heeft gezien.
eind622
kostelicke: kostbare.
eind623
Uitgangspunt Luc. XXIII:43: En Jezus zeide tot hem (de moordenaar): Voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met mij in het paradijs zijn. (33) Heinsius, aldus Scriverius, heeft zich opzettelijk zo uitgedrukt: Christus' ziel was bij God en bij de moordenaar. Hieronymus (waar?) ziet in de moordenaar de eerste martelaar, die voor zijn geloof in Christus stierf. Euthymius Zigabenos (Zigadenos): XIIe eeuw onder Keizer Alexios I Komnenos (1081-1118 n. Chr.) Comm. in Luc. Cap. LXXXI: De latronis paenitentia (P.G. 129, koll. 1091-2): Ἀλλὰ πῶς εἶπεν, ὃτι σήμερον μετ᾽ ἐμοῦ ἔση ἐν τῷ παραδείσῳ Διότι ὡς Θ ε ὸ ς, τὰ πάντα πληρῶν, πανταχοῦ ἦν ἅμα ϰαὶ ἐν τῷ τάφῳ, ϰαὶ ἐν τῷ ᾅδη, ϰαὶ ἐν τῷ παραδείσῳ ϰαὶ ἐν τῷ οὐρανῷ.
Deze meent ten onrechte dat hier gesproken wordt over Christus als God, die overal is, ook bij de moordenaar, toen Hij dat beloofde. Heinsius ziet het anders: Christus' ziel (een stuk van zijn menselijke natuur) was bij God èn bij de moordenaar. Er is nog een interpretatie mogelijk: Christus is hier het paradijs van Adam en Eva. Heinsius' dichtregel betekent volgens Scriverius dat na dit leven voor de gelovige rust in de hemel bereid is, dus in het hemelse paradijs.
eind623
De siele: van Christus.
eind624
in alle bey: in vlees en ziel.
eind625
Matth. III:17.
eind625
in uwen doop: tijdens uw doop.
eind626
gewesen: aangewezen.
eind627
(51) Weer de Drieëenheid, met toelichting in de annotatie, met afwijzing van het veelgodendom.
eind628
alleen: een, enig.
eind629
Nogmaals Christus in zijn kosmische grootheid. Eerst nog als overwinnaar van dood en zonde. Fulgentius van Ruspe: Ad Thrasymundum, lib. III, cap. 2 (P.L. 65, 270 A):....quam ille qui sic potuit moriendo mortem vincere, ut mortem non posset in morte sentire.
eind630
Hemel, wolken, sterren en zon tijdens de dood van Christus. Voor het beeld van de Wagenaar (vss. 632/3) zie men b.v. Dracontius: Laudes dei II, 15: ut sol auriga vocetur.
eind630
staen gebonden: met open gaan, geen water geven.
eind632
verstoort: bedroefd; wagenaer: menner.

eind2
niet: niets; te vergeefs: zonder reden.
eind4
door: onder.
eind6
selve: zelfs.
eind9
als dat: nl. dat (vgl. WNT II, 1, 262).
eind11
treckende: predic. bij Godtheyt.
eind17
selve: zelfs.
eind19
van den selven: van Hem (Christus).
eind20
versekeringe: veiligstelling, borgstelling.
eind21
eenen troost....natuere: (nw. deel, evenals versekeringe) een bemoediging van onze (menselijke) natuur.
eind22
tot het vlees toe: tot en met het vlees!
eind25
een wet stelt voor: bindend is voor, vastlegt.
eind30
het verderf: het bederf in het graf.

eind34
voorsichtelick: opzettelijk zo.
eind37
die: subj.; aen het 23, 43: in het 23e hfdst., vs. 43.
eind42
verstaen hebben van: (gezegde bij subj. die, 37): hebben opgevat als te zijn gezegd van.
eind45
gelijck oock tegen andere: bij gesproken (34).
eind49
dat is: namelijk (de zin loopt niet m.i.: men mist ‘in’ voor ‘de ruste’.)

eind637
(1) De drie ambten van Christus: het koninklijke, het profetische en het priesterlijke. Christus koning van de gelovigen; Christus de priester die zijn eigen lichaam offert; Christus profeet van alle profeten, die slechts profeet konden zijn door Christus. Zie ook Hymne, vs. 644.
Het ‘O koninck weest gegroet’ zou een protestantse variant kunnen zijn op het ‘Ave Maria’. Nogmaals wijst de dichter op de eeuwige geboorte van Christus. Als in de Bacchushymne talloze namen voor de bezongene.
eind639
Melchizédek. Uitgangspunt Gen. XIV:18 vv.: En Melchizédek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods. En hij zegende hem en zeide: Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, die hemel en aarde bezit.
(12) De aantekening allereerst naar Hebr. VII:1 vv.: Want deze Melchizédek was koning van Salem, een priester des allerhoogsten Gods, die Abraham tegemoet ging als hij wederkeerde van het verslaan der koningen, en hem zegende; aan welke ook Abraham van alles de tiende deelde; die vooreerst overgezet wordt: Koning der gerechtigheid, en daarna ook was een Koning van Salem, hetwelk is een Koning des vredes; zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsrekening, noch begin der dagen noch einde des levens hebbende; maar de Zone Gods gelijk geworden zijnde, blijft hij een Priester in eeuwigheid.
Brouwer tekent bij deze plaats aan: Het eigenlijke thema van de brief wordt hier behandeld, nl. het ware hogepriesterschap van Christus. Het priesterschap van Melchizédek hoger dan dat van Levi. Het wordt betoogd door Ps. CX:4 (De Heer heeft gezworen, en het zal hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening Melchizédeks) met Gen. XIV:17-20 te verbinden en uit te leggen.... In Gen. wordt niets van de afkomst van Melchizédek gezegd. Naar rabbijnse regel: wat niet geschreven staat, bestaat niet, wordt hieruit de conclusie getrokken van ‘zonder vader enz.’. Zo is Melchizédek een goddelijk wezen, een dubbelganger en voorloper van Jezus. Zulke bespiegelingen over Melchizédek vindt men ook buiten Hebr. en hebben daar tot een verering van Melchizédek geleid.
Scriverius werkt in deze aantekening deze gedachte verder uit. Melchizédek en Christus waren koning, priester zonder einde, zonder moeder (Christus als God heeft geen moeder), zonder vader (Christus als mens heeft geen vader), zonder geslachtsrekening (Christus als God), boven Abraham (Joh. VIII:58).
(33) Athanasius, Histor. de Melchisedec: P.G. 28, 525 vv.
eind639
sonder tijt: eeuwig.
eind640
(37) Christus de eeuwige profeet, de profeet van eeuwigheid.
Christus heeft een veel groter uitwerking dan de Hem voorafgaande profeten; Hij maakt zijn leer, die de profeten voordien ook verkondigd hebben, krachtig en vruchtbaar. Christus schrijft in de tafelen van onze harten door de geest van de levende God.
Christus eeuwige Leviet: Hij offert zijn leven en is dus priester.
Heinsius noemt Christus priester en Leviet. Een Leviet is overigens iemand die de priester helpt in zijn ambt.
eind640
Levijt: Leviet (onduidelijk, ondanks Scriverius' aant.).
eind641
(58) Voor de toenaam gezalfde: Jes. LXI:1: De geest des Heren is op mij, omdat de Heer mij gezalfd heeft.... Hand. X:38:.... Jezus van Nazareth, hoe Hem God gezalfd heeft....
Merkwaardig is in deze regel van de hymne de combinatie van Gesalfde en met soeten dau bestreken.
eind641
dau: hier voor zalf, olie?
eind643
(62) Olie van vreugd: Zie Ps. XLV:8: .... daarom heeft U, o God! uw God gezalfd met vreugde-olie boven uw medegenoten (niet: XLIV:8).
eind643
bequaem: geschikt, geëigend (bij ‘salven’).

eind8
van zijn eygen lichaem: een priester die zijn eigen lichaam offert.
eind10
van: uit.

eind14
priester sonder eynde: priester tot in eeuwigheid.
eind21
geslachte: geslachtsrekening.
eind23
als die: daar hem.
eind27
dat hy voor hem....: dat hij hem in de tijd voorafging maar hem ook voorging in....
eind30
van: tussen.

eind45
voorgestelt: gepresenteerd, voor ogen gesteld; daer: terwijl.
eind50
die: die leere.

eind53, 54
rechten: ware.
eind56
Gelijck die selve: Daar dezen.

eind645
Messias weest gegroet: variant op vs. 641. 3 × weest gegroet: 637, 641, 645.
(4) Hilarius: Lib. de patris et filii unitate (P.L. 10, 886 D).
eind646
(8) Christus: Gods wijsheid. Fijne betekenisnuancering van Scriverius, in het voetspoor van Augustinus: Christus is niet alleen de wijsheid Gods, maar Hij is ook als God de wijsheid. Augustinus: De Trinitate, VII, cap. 3 (P.L. 42, 937): Sapientia ergo filius de sapientia Patre, sicut lumen de lumine, et Deus de Deo, ut et singulus Pater lumen et singulus Filius lumen; et singulus Pater Deus, et singulus Filius Deus: ergo et singulus Pater sapientia et singulus Filius Deus. Et sicut utrumque simul unum lumen, et unus Deus, sic utrumque una sapientia.
(18) Petrus Lombardus, Lib. I, dist. 5 en 10 (P.L. 192, 536, 550).
eind647
(28) Christus de schat. II Cor. IV:7 (niet: I Cor., IV, 7): Maar wij hebben deze schat in aarden vaten. Col. II:3: (Christus) in dewelke alle de schatten der wijsheid en der kennis verborgen zijn.
(35) Hilarius, o.c.P.L. 10, 886 B [hier ook de citaten uit r. (45) en r. (53)].
Christus het net. Matth. XIII:47: Wederom is het Koninkrijk der Hemelen gelijk een net geworpen in de zee. De uitleg van dit Bijbelwoord levert ook wel op dat Christus zelf een net is, dat de heidenen ‘vangt’ en tot de kerk brengt.
(59) Christus de landman. Matth. III:12. Een dreigement tegen de schijnheiligen in de kerk, die door hun medegelovigen niet doorzien worden, maar wel door de oordelende Christus. Christus scheidt het kaf van het koren. Cyprianus Epist. X, § 25 (P.L. 3, 816): Quod nec apostolis concessit Dominus, ut zizania a frumento putet se posse discernere. De herhaling van het briefnummer 21 is hier zeer verdacht! (77)-(78) Er is nog een andere Cyprianusbrief: Epist. LI, § 3 (P.L. 4, 354) met hetzelfde thema: Esse non potest maior domino suo servus; nec quisquam sibi quod soli filio pater tribuit vindicare potest, ut putet aut, ad aream ventilandam et purgandam, palam iam ferre posse aut a frumento universa zizania humano iudicio separare.
eind649
Matth. III:10: En ook is alrede de bijl aan de wortel der bomen gelegd: alle boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.
eind651
Christus de hoeksteen van het huis. Marc. XII:10: De steen die de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks.
(1) De laatst aangehaalde plaats (Ef. II:20, niet: III:20) bewijst, zegt Scriverius, dat alle andere plaatsen duidelijk op Christus slaan.
(4) Theophylactus: Enarr. in Ev. Marci (P.G. 123, 623). Christus, de rechte steen waarop de kerk gebouwd is, is verworpen door wijzen en Joden.
(11) Christus de grondeloze schat: zie vs. 647. Niet I Cor. II:3, maar Col. II:3.
eind651
grondeloose: bodemloze, onuitputtelijke.
eind652
Die: degene die.

eind10
de wijsheyt als God: als God (daar hij God was), de wijsheid.
eind19
Sententien: wijze spreuken.
eind20
uyt de selve: uit hen (de vaders).
eind22
eygelick: 't meest treffend, 't meest juist.
eind25
de goddelicke natuere: het goddelijk wezen (in het algemeen).

eind31
treffelickste: treffendste.
eind34
kercke ende opbouwinge: zijn kerk en de opbouw daarvan.
eind46
op dat: omdat.

eind58
verstaen: onderkend. Vgl. Matth. 13:48: lezen zij het goede uit in hunne vaten, maar het kwade werpen zij weg.

eind63
reden: woorden.
eind70
bekent: gekend.
eind77
selve: zelfs.

eind83
beproefsteen: vert. Bijbelgenootschap: beproefden steen.
eind653
(18) Christus het Pascha. I Cor. V:7: Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus.
Christus de fontein van ware vreugden. Hilarius, o.c. (P.L. 10, 886).
(26 e.v.) Hilariuscitaat: Fons aquae appellatur; quia ex eo sitientium corda caelestis aquae gratia irrigantur.
Joh. IV:13 v.:.... Een ieder die van dít water drinkt, zal wederom dorsten; maar zo wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geven zal, die zal in eeuwigheid niet dorsten, maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven.
Alle ‘lust’ buiten Christus is ijdelheid en dwaasheid.
eind653
Pascha: Paaslam; lusten: vreugden.
eind654
Christus de eerst verrezene. I Cor. XV:20 en 23: Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, en is de eersteling geworden dergenen die ontslapen zijn.... Maar een iegelijk in zijn orde: de eersteling Christus, daarna die van Christus zijn in zijn toekomst.
Leo Magnus: Sermo XXVI, cap.II (P.L. 54, 213). Christus is mens geweest, zijn geboorte is ons ware begin geweest. De geboorte van het hoofd is ook de geboorte van het lichaam (de gelovigen). Zo is ook in Hem onze natuur opgestaan, en daarom is Christus de eersteling der verrijzenis.
eind654
eerstelinck....rusten: zie 1 Cor. XV:20: de eersteling.....dergenen die ontslapen zijn (vert. Bijgelgenootschap); ook in vs. 23, waarnaar S. verwijst, ‘eersteling’.
eind655
Christus vredevorst. Zie ook annotaties, r. 77.
Christus de hopman.
eind656
deylen: delen, uitdelen.
eind657
Christus gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid (Hebr. XIII:8).
eind658
Een moeilijke kwestie komt aan de orde als Christus genoemd wordt: engel van de raad. Wij hebben eerder deze uitdrukking verklaard als: de engel van Gods raadsbesluit, zijnde de komende Christus, aangezien in deze hymne bepaalde engelverschijningen gelijk gesteld worden aan verschijningen van Christus voor diens geboorte. In de Septuagint is sprake van de engel van de grote raad: μεγάλης βουλῆς ἄγγελος, bij Ambrosius b.v. eveneens: magni consilii angelus (De sacramentis, II, 4). Bijbels uitgangspunt is Jes. IX:5, reeds geciteerd op deze pagina in de aantekeningen r. 54. Men ziet hier uit Scriverius' aantekening, dat de engel van de grote raad afkomstig is uit de Septuagint. Alles draait om de twee aanduidingen van Christus uit de genoemde Jesajaplaats, aldus in de Statenvertaling vertaald: Wonderlijk, Raad. (Vulgaat: consiliarius of admirabilis consiliarius, die in de Septuagint vervlochten zijn in de ene benaming: engel van de grote raad.
(84) Athanasius: Or. adv. Arianos, III, 63 (P.G. 26, 457 A). Justinus Martyr: b.v. Contra Tryphonem, 76, 3 (P.G. 6, 653 A); 126, 1 (P.G. 6, 768 C); Apolog. I, 63, Epiphanius Panarion 69, 35, 3 (G.C.S. III, 183, 28-184, 2 Holl.):.....οὔτω ϰαὶ ὁ μονογενής, ἐπειδὴ ἀνηγγειλε τὸ θέλημα τοῦ πατρὸς τοῖς ἀνθρώποις, μεγάλης βουλῆς ἄγγελος, ἐν τῷ ϰόσμῳ ἀναγγέλων τὴν μεγάλην βουλήν. Dionysius de Areopagiet: De caelesti hierarchia, cap. IV, 4 (P.G. 3, 181 D). Acacius, Homilia Ephesina,: P.G. 77, 1470 D. Regel 89 Scr. corrigere men Melitenen. Tertullianus: De carne Christi, 14, 3 (II, 450 Oehl.). Cyprianus: Adv. Judaeos, lib. II, 5 (P.L. 4, 699-700). Hieronymus: Comm. in Jes., lib. III, 9 (P.L. 24, 128). Bij Hieronymus lezen we iets over de vertaling van de Septuagint, die het niet aangedurfd heeft het Christuskind zonder meer God te noemen, verschrikt als men was voor de majesteit van de naam. Zo is er iets komen te staan wat in de Hebreeuwse tekst niet staat, nl. Magni consilii angelus.
(2) Petrus Diaconus: De Incarnatione et gratia D.N.I.C. ad Fulgentium (P.L. 62, 87 B). Hilarius: De Trinitate IV, 23 (P.L. 10, 114). Augustinus: De civitate Dei, lib. XVIII, cap. 35; De Trinitate, II, 13, 23 i.f. (P.L. 42, 860). Novatianus, De Trinitate, cap. 18 (P.L. 3, 950). Ambrosius, Comment. in epist. ad Rom., cap. X, vs. 13 (P.L. 17, 145). Epiphanius in zijn Ancoratus: (P.G. 43, 51, temidden van een opsomming van Christusnamen).
(12) Tertullianus: De carne Christi, XIV, 3: Dictus est magni consilii angelus, id est nuntius, officii, non naturae vocabulo. Dionysius de Areopagiet: P.G. 3, 194 D, 195 A.
Christus is dus in deze gevallen de boodschapper Gods, Hij is daarom nog geen gewone engel. Voor Augustinus is Christus boodschapper en dienaar. Scriverius voegt hier nog aan toe, dat de Zone Gods voortdurend in de Bijbel engel genoemd wordt, hetgeen ons na al het voorafgaande niet verwondert. Voor de gehele materie vgl. J. Barbel, Christos Angelos, Bonn, 1941.
(31) De nu nog genoemde plaats(en) uit Exodus onjuist. Wellicht bedoeld Ex. III:2; XIV:19; XXIII:20 en 23.
(34) Moeilijke plaats in Gen. XVI:7, waar de engel des Heren aan Hagar de geboorte van Ismaël voorzegt. Hier wil Hilarius, De Trinitate IV, 24 (P.L. 10, 114 C-115 A), dat de engel nu de Zoon is. Tertullianus verklaart zich hiertegen, wschl. adv. Prax. c. XVI:.... ni haec in imagine et speculo et aenigmate fuissent.
(40) Nog een aantekening over hetzelfde: hier vinden we een nadere verklaring van het woord raet: heilsplan. Hieronymus: Comm. in Jes., lib. III, 9 (P.L. 24, 128).
eind2
opentlick: duidelijk.
eind5
opgebouwt: op gebouwd.

eind36
sotte wanen: dwaze illusies.

eind44
beginsel: begin.
eind46
de selve: onze natuur.
eind49
toe komen: toebehoren.

eind58
den Prince van paeys: de Vredevorst.

eind62
zijn oogmerck gehat: gedoeld op.

eind75
het selve: dit.
eind76
staet hier te mercken: nu dient er hier op gelet te worden; de Vaders: de kerkvaders.
eind77
verhaelt: geciteerd.
eind78
de andere oversetters: de andere vertalers (wie?).
eind81
den Grieckschen: septuagint.
eind83
de Grieksche: de Griekse kerkvaders.
eind90
de Latijnsche: de Latijnse kerkvaders.
eind659
Nogmaals over de engel, nu die, welke het Volk naar het beloofde land voert.
(45) Ook hier is deze engel Christus. Uit het vervolg blijkt dat dit ook een zeer strijdbare engel is: hij overwon de volkeren, die voor het Volk moesten wijken.
eind659
openbare: klaarblijkelijke.
eind662
voor: ten behoeve van.
eind663
(54) Christus als God de meester en heer van David, naar zijn menszijn een afstammeling van David.
eind663
knaep: knecht.
eind664.
Christus de wijnstok: Ik ben de ware wijnstok (Joh. XV:1).
Christus de herder: Ik ben de goede herder (Joh. X:11).
Christus het schaap. Jes. LIII:7:.... als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij zijn mond niet open.
eind664
wijngaert: wijnstok.
eind665
Christus de fakkel (Jes. LXII:1).
Christus het licht. Luc. II:32:.... een licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van uw volk Israël. Voor het vervolg, zie Luc. I:79:.... om te verschijnen dengenen die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods, om onze voeten te richten op de weg des vredes.
eind666
verklaeren: verlichten.
eind1
in de selve: hierin, in die woorden.
eind18
engelsche wijse: als van een engel.
eind27
deurgaens: voortdurend.
eind38
het selve niet toe en staet: van een ander oordeel is.

eind40
raet: plan.

eind51
past: zorgt er voor.

eind79
onnooselheyt: onschuld; gedultsaemheyt: lijdzaamheid.

eind90
treffelicke: treffende.
eind667
Christus de hoorn van ons heil. Luc. I:69: .... en heeft een hoorn der zaligheid ons opgericht in het huis Davids zijns knechts.
(26) Christus de parel van grote waarde. Hieronymus: Comm. in Matth., Lib. II, cap. 13 (P.L. 26, 94 D): Bonae margaritae, quas quaerit institor, Lex et Prophetae sunt. In deze annotatie verschillende uitleggingen van wat de parel aanduidt.
(29) Chrysostomus?
(32) Theophylactus: Enarr. in Mat., cap. 13, 45-46 (P.G. 123, 289).
(33) Isidorus van Pelusium: Liber I, brief 182 (niet: 82) (P.G. 78, 301-302).
In deze annotatie is de vraag gesteld naar de juistheid van deze naam voor Christus.
eind668
Christus de zon. Mal. IV:2: Ulieden daarentegen die mijn naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan.
Deze zon, aldus Heinsius, zal nooit ondergaan. Christus de geestelijke spijs. Joh. VI:55:.... want mijn vlees is waarlijk spijs.
eind669
Christus de arend. Dit, naar Heinsius zegt, in verband met dood en opstanding. Hilarius: Lib. de patris et filü unitate (P.L. 10, 886 D): Aquila dicitur: quia post venerabilem resurrectionem, quasi remis alitum, ad Patrem revolavit.
eind671
Christus de koperen slang, dat is als verlosser van het kwaad. Num. XXI:9: En Mozes maakte een koperen slang, en stelde ze op een stang; en het geschiedde als een slang iemand beet, zo zag hij de koperen slang aan en hij bleef levend. Hiernaast de slang uit het paradijs, wiens beet dodelijk is, tenzij de gebetene opziet naar het kruis. Joh. III:14: En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden.
eind672
went: afwendt.
eind673
tot: in.
eind674
Christus, van eeuwigheid geboren, bij Daniël in de leeuwenkuil. Dan. VI:23: Mijn God heeft zijn engel gezonden, en Hij heeft de muil der leeuwen toegesloten,....
(78) Theodotion (± 180 A.D.) vertaalde het Oude Testament in het Grieks, waarvan Origines weer gebruik maakte voor zijn zeskolommige uitgave van het Oude Testament. Het hier genoemde veertiende hoofdstuk van Daniël ontbreekt in de Hebr. tekst en in de LXX. De vulgaat heeft het. Men beschouwt het als werk van Theodotion. Inhoud: geschiedenis van het idool Bel te Babel en van de Draak. Het laatste der 2 geschiedenissen geeft a.h.w. een duplicaat van de leeuwenkuil uit Dan. VI:23.
eind674
Die: subj.

eind7
verklaringe: verlichting.

eind26
by: onder.
eind28
eynde: vervulling.

eind47
haer....vertrecken: (refl.) weggaan; voor: tot.

eind51
beneven: behalve.

eind62
als met riemen van vleugels: als het ware met de riemen der vleugels(?).

eind77
gemeyne: gewone.
eind675
Christus bij de jongelingen in de vurige oven. Dan. III:25: Zie, ik zie vier mannen los wandelende in het midden des vuurs, en daar is geen verderf aan hen; en de gedaante des vierden is als van een zoon der goden.
(8) Deze zoon der goden is bij Scriverius de Zoon Gods.
(14) Ambrosius: De Fide ad Gr., I, 13 (P.L. 16, 570 A): Rex gentilis in igne cum tribus pueris Hebraeis quarti quasi angeli vidit figuram; et quia praestare putabat angelis, Dei filium, quem non legit, sed credidit, iudicavit.
(15) Tertullianus: Adv. Marc. IV, 10 (P.L. 2, 379); Adv. Praxean, cap. XVI (P.L. 2, 174).
eind677
Toepassing van het verhaal van de vurige oven op het menselijke hart en het menselijke verstand.
eind680
Met: Door.
eind681
(19) De mens niet geneigd tot enig goed. Filipp. II:13:.... want het is God die in u werkt beide het willen en het werken, naar zijn welbehagen.
(25) De mens geneigd tot het kwade, of niet in staat tot het goede.
(29) Fulgentius van Ruspe (Ruspensis): De veritate praedestinationis et gratiae Dei, II, cap. 5 (P.L. 65, 631). Een paradoxale uitspraak: Wij behagen God slechts indien wij willen; maar wij kunnen slechts willen als Hij ons dat willen geeft en Hij onze wil verandert. Want de wil zoekt anders het kwade, althans niet het goede.
eind681
voor al: bovenal; den wil, die niet....: de wil, die (van nature) niet....
eind683
oft nimmermeer en staet....: of nooit streeft; Behoorlick: naar den eis, zoals 't moet (bijw. bep. v. hoedanigh.).
eind685
Gebed om hecht aan Christus gebonden te zijn.
eind685
uwe leden: appositie bij ons (leden van Uw lichaam of leden van U, die het Hoofd zijt).
eind688
maeckt....vast: maak dan vast.
eind690
(40) Col. II:2 (niet: 1):.... opdat hun harten vertroost mogen worden, en zij samengevoegd zijn in de liefde, en dat tot alle rijkdom der volle verzekerdheid des verstands, tot kennis der verborgenheid van God en de Vader en van Christus. In het Grieks staat voor: der volle verzekerdheid: τῆς πληροφορίας. Die volle verzekerdheid is het werk van de Heilige Geest.
(52) Rom. VIII:26:.... maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. Rom. VIII:35, 39: Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?.... (want ik ben verzekerd dat) noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onze Heer. Gal. IV:6: En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God de Geest zijn Zoons uitgezonden in uw harten, die roept: Abba, Vader!

eind8
Nebucadnezar: subj.

eind27
onbehoorlick: boos (adv.).
eind28
niet behoorlick: niet zoals 't moet, niet voldoende.
eind30
Verordeninge: Besluit.
eind33
dat wy willen: dat wij God willen behagen.
eind34
van de welcken het en zy enz.: en tenzij de wil des mensen door Hem veranderd wordt tot het goede, zoekt zij of altijd het kwade, of streeft zij nooit zoals het moet naar het goede.

eind45
Van elck een in het bysonder: (Krasse samentrekking!) Van de liefde Gods tot elkeen in het bijzonder.
eind49
verordent: verkoren door zijn besluit.
eind50
hare: hun (nl. van ‘de onuytsprekelicke suchten des geestes’ en ‘het onuytsprekelick vertrouwen enz.’).
eind691
Bede om even groot geloof als de martelaren hadden.
(14) Athanasius: Or. de incarnatione verbi 27 in fine (65) (P.G. 25, 144 B).
eind691
midden door de pijn: dwars door de pijn heen.
eind693
onsen sotten waen: onze dwaze gedachten; genegentheden: neigingen (om).
eind694
in reden: in redelijkheid (in onze! redelijkheid gegrond is).
eind695
reden: redelijke grond.
eind696
Een soort imitatio Christi: laten wij uw lijdensweg en de weg van uw heerlijkheid, in de evangeliën lezend, van het begin tot het einde volgen. Ons hart zal door Uw woord herboren worden en tot U opstijgen.
eind696
vast stellen: zonder wankelen, vast neerzetten.
eind700
tot daer....syt: bij ‘vliege’ (698).
eind701
Een even moeilijk als actueel probleem volgt nu: de predestinatie. Tot vs. 717. Uitgangspunt Gen. XXV:23: En de Heer zeide tot haar (Rebekka): Twee volken zijn in uw schoot, en twee natiën zullen zich uit uw ingewand vanéén scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal de mindere dienen. Vgl. Rom. IX:12/3: De meerdere zal de mindere dienen; Gelijk geschreven is: Jacob heb ik liefgehad, en Ezau heb ik gehaat. Deze tekst heeft te maken met Mal. I:2 en 3: Ik heb ulieden liefgehad, zegt de Heer; maar gij zegt: Waarin hebt gij ons liefgehad? Was niet Ezau Jakobs broeder? spreekt de Heer: nochtans heb ik Jakob liefgehad, en Ezau heb ik gehaat....
(20) Scriverius deelt allereerst mee dat Heinsius alle duistere en overbodige moeilijkheden voorbijgaat, waarmee het standpunt van Heinsius en Scriverius in de actuele problematiek gegeven lijkt te zijn. Heinsius zegt expressis verbis dat hij het probleem van het verworpen zijn van Ezau voor zijn geboorte niet wenst aan te roeren. Scriverius keert zich tegen de geschillen die op grond van dit bijbelse gegeven zich dan openbaren. De kerken scheuren door de dogmatische polemieken (‘God betert’); laten zij, die met alle geweld deze zaken begrijpen willen, zich er mee bezig houden. Als men op deze vraag van de predestinatie ingaat, blijft er geen tijd over de in de Schrift geopenbaarde waarheid te overdenken met een zuiver hart. Deze opvatting is gefundeerd in een prachtige uitspraak van Augustinus, die spreekt over de juiste levenswijze, die belangrijker is dan theoretische en verborgen aangelegenheden. Augustinus: De Videndo Deo Ep. 147, § 1 (P.L. 33, 597): Quam ob rem primum mihi videtur plus valere in hac inquisitione vivendi quam loquendi modum. Nam qui didicerunt a domino Iesu Christo mites esse et humiles corde, plus cogitando et orando proficiunt quam legendo et audiendo.
(38) Een minder voorname reden om Ezau buiten beschouwing te laten: hij hoort in een lofzang op Christus niet thuis. Er volgt een positieve interpretatie van de predestinatie: de voorbeschikking tot redding, niet tot verwerping. De verwerping komt daarna (53).
(51) Verdere bespreking van de predestinatie. Naar Scriverius meent is dit begrip oorspronkelijk gebruikt voor de uitverkiezing, niet voor de verwerping. Jakob en Ezau hadden beiden deel aan de erfzonde, geen van beiden is geboren met het geloof of de kracht van het geloof. Dit tegen Pelagius, die meende dat het geloof in de macht der natuur was. Op Pelagius' geschrift ‘De Natura’ (414) gaf Augustinus (415) antwoord in zijn ‘De Natura et Gratia’. Over dat geschrift zegt Augustinus (Retractationes II, 42, 68): liber Pelagii, ubi hominis naturam contra dei gratiam.... quanta potuit argumentatione defendit. Meer in het artikel van E. Dinkler P.W.R.E. XIX (1938) koll. 226-242 i.v. Pelagius no. 19. Maar waarom heeft God Ezau verworpen? God kan zich toch ontfermen over wie Hij wil? Ex. XXXIII:19: .... maar Ik zal genadig zijn wie Ik zal genadig zijn, en Ik zal mij ontfermen over wie Ik mij ontfermen zal. Deze zelfde woorden in Rom. IX:15. Ezau heeft Gods genade verworpen.
eind701
laten staen: praten niet over: bevragen: onderzoeken.
eind702
insien: beschouwen, nagaan.
eind703
Heinsius wendt de steven: laten we niet spreken over Ezau, maar de mens moet onderzoeken wie God het meest behaagt.

eind3
kloeckste: dapperste.
eind15
van haren capiteyn: door hun aanvoerder.

eind21
questien: vragen.
eind23
met gewelt: met alle geweld.
eind25
hem: zich.
eind27
uytgedruckten: duidelijk geformuleerde.
eind37
vrucht doen: vrucht geven.
eind38
Segt: ‘Den auteur’ zegt.
eind40
Voorordeninge: voorbeschikking.
eind43
geen plaetse en heeft: niet kan bestaan.
eind44
van God: door God.
eind48
daer....van: waarvan (nl. van het tot kwaad gebracht worden).
eind49
alsoo: zo (nl. goed).

eind54
eygentlick: terecht, juist.
eind61
verstont: van oordeel was.
eind66
ontfermt: zich ontfermt over.
eind67
te weten: nl. aansluitend bij ‘ander oorsaeck’.
eind705
(1) Het behaagt God het meest dat de mens zich niet bezighoudt met het onbegrijpelijke: doet hij dat wel, dan komt daar onrust en twist uit voort. Heinsius, zegt Scriverius, geeft een goede raad: laten we beginnen bij de vruchten der uitverkiezing. Gelovige, eenvoudige mensen kunnen rustig en vol vreugde de predestinatie in hun geloofsleven een plaats geven: ze kunnen van hun uitverkiezing verzekerd zijn We moeten, aldus Scriverius, niet zoeken naar reden en oorzaak van de uitverkiezing, maar naar de uitwerking, ‘de vruchten’. En opnieuw pleit de annotator voor een navolging van Christus: de gelovige houde het oog gericht op wat Christus gedaan en geleerd heeft. De gelovige beginne een nieuw leven. Zo zal hij de kracht van het geloof en de liefde Gods ervaren en deze ervaring is het ware teken van de uitverkiezing. Wie de ‘theorie’ van het dogma al te zeer bestudeert, zal van deze praktijk des geloofs niets ervaren. (We mogen hier wel even onze oprechte bewondering voor de annotator uitspreken, die op zulk een voortreffelijke wijze zijn lezers voorlicht.)
eind705
Dus: van onder aan beginnen; de tekst leert dat dat lezen in de Bijbel betekent. Buiten deze openbaring van God is het niets gedaan. Wat we nu niet kunnen begrijpen, zal ons in de hemel (het paradijs) duidelijk worden. In de hemel zal ons al het onbegrepene verklaard worden.
(29) Weer is het Augustinus die een verhelderend citaat levert (Ench. ad Laur. I, 95 (P.L. 40, 275)): Tunc non latebit quod nunc latet, cum de duobus parvulis unus esset adsumendus per misericordiam, alius per iudicium relinquendus.
eind705
Begint: Die begint....(opnieuw rel. bijzin bij hem, 703); uw': van Christus.
eind706
baen: weg, spoor.
eind707
het ander: het andere (niet geopenbaarde).
eind713
Na Ezau: Jacob, over wie eenvoudiger te spreken is: Jacob wordt door God uitverkoren en hij geloofde in Christus voor dat Hij geboren was.
(40) Het citaat spreekt niet van Jacobs menselijke deugden, maar van de goddelijke gaven.
(41-44) Zie Fulgentius: Epist. XV, § 7 (P.L. 65, 437) met als opschrift: Episcopi Africani in Sardinia exules, Ioanni et Venerio, de gratia Dei et humano arbitrio:.... profecto non sunt electa neque dilecta in Jacob humana opera sed dona divina.
eind713
Wy....koos: Wij aanvaarden Jacob die (obj.) God (de Vader) verkoos; om te geven: om hem te geven.
eind714
noch sijnde sonder leven: nog vóór zijn geboorte.
eind717
Nogmaals de aansporing om de theologische strijd niet op de spits te drijven. Aldus een voortreffelijk samenspel van opvattingen tussen de contraremonstrant en de remonstrant.
(45) Wie de verborgenheid Gods zoekt te doorgronden, verliest zijn kennis van God. Men verliest daardoor de innerlijke vrede en daardoor God. En weer Augustinus: Melius est dubitare de occultis, quam litigare (twisten) de incertis (De Gen. ad lit. Lib. VIII, cap. V (P.L. 34, 376)).
eind717
onder blijven: falen.
eind718
Doorgronden....soecken: infinitieven, nevenschikkend met twisten, kijven.
eind722
vast: snel.

eind3
met kracht ende gewelt: met alle geweld.
eind6
komt.....ende geeft: komt geven.
eind7
aenwijsende: er op wijzende.
eind14
de vruchten: de vruchten der verkiezing (samengetrokken); de oorsaeck: die zeer hoog ligt, in Gods ondoorgrondelijke wil.
eind22
synde: en dat gevoelen van de kracht enz. is.
eind26
in de selve: daarom (om de oorzaak der verkiezing).

eind51
Daer door dat: Waardoor.
eind53
door de welcke: waardoor.
eind56
twijffelen: in onzekerheid verkeren.
eind57
hooren: Augustinus: litigare!
eind723
Nogmaals worden de gevolgen beschreven van de hoogmoed, die Gods verborgen wegen wil narekenen: liefde en nederigheid verdwijnen; de mens klimt in het wilde weg, zonder de Bijbel te gebruiken rukt hij op eigen risico omhoog.
eind723
de nederheyt: nederigheid.
eind725
Buiten Christus om tracht de mens God te bereiken, wat een onmogelijkheid is.
(1) In Christo is God geopenbaard. Buiten deze openbaring is slechts onwetendheid. De duivel tracht de mens van Christus als goddelijke openbaring weg te trekken. Christus verbindt ons op tweeërlei wijze met de Vader: door zijn leer en door zijn menswording. Cyrillus: Thesaurus, Assertio XIV (P.G. 75, 242 i.f.). Hiernaast: de sacramenten. Samenvattend: dit alles is slechts mogelijk, indien de mensen zich niet druk maken om geschilpunten.
eind727
Wie de Bijbel verlaat verdrinkt. Mythologische parallellen van menselijke hoogmoed.
eind728
verdrincken: verdrinken we.
eind735
Zoals Adam de boom des levens verruilde voor de boom der kennis, van goed en kwaad, zo doen ook de christenen van nu en zij vallen met Adam.
eind736
De plant van wetenschap: de boom der kennis, des goeds en des kwaads; dat: wat, hetgeen.
eind737
breken in: verschaffen ons wederrechtelijk toegang tot.
eind738
gront: diepste wezen.
eind739
Gaen boven: Wij gaan hoger dan....
eind740
Wie eenvoudig blijft in zijn geloof, vindt het Christuskind in de stal. Zo vonden de drie koningen Christus, de ster volgend.
eind741
de Persianen: de drie koningen, de wijzen uit het Oosten.
eind744
haer: zich.
eind746
Nogmaals een oproep Christus te zoeken waar Hij te vinden is: in het evangelie.
eind746
daer ghy schijnt: waar gij licht verspreidt.

eind3
als die: daar deze (wil).
eind16
met....God: als mens is Hij de band met ons mensen, als God en een God (tweede persoon in het goddelijk wezen) is Hij de band met God de Vader.
eind19
ons vlees bewaert tot....geest: ons vlees (lichaam) behoudt als een waarborg (dat wij ook met ons lichaam ten hemel zullen gaan) en ons hier (op aarde) zijn geest (de geest van Christus die altijd en overal met ons is) laat als tegenpand (waarborg op aarde dat Hij de gelovigen tot zich trekken zal).

eind747
De mens moet Christus zoeken waar Hij stralend is, en niet waar Hij verborgen aanwezig is. Als voorbeeld van dat laatste volgt alsdan: Mozes bij de wetgeving op de Sinaï.
(1) Scriverius maakt duidelijk dat het Christus was, die de wetgeving op de Sinaï voltrok. Hebr. XII:26:.... wiens stem toen de aarde bewoog, maar nu heeft Hij verkondigd, zeggende: Nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde, maar ook de hemel. Hand. VII:38: Deze (Mozes) is het die in de vergadering des volks in de woestijn was met de Engel, die tot hem sprak op de berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de levende woorden ontving, om ons die te geven.
(10) Ex. XIX:18 (niet: 19, 5, 18).
Uit de volgende regels van de hymne blijkt dat het verschrikkelijk is Christus aldus te ontmoeten, verschrikkelijk en zoals uit het voorgaande bleek, noodzakelijk.
(18-20) Voor Mozes en Minos als wetgevers zie Clemens Alexandr. Strom, II, V, p. 123, 16 Stählin. Minos en Lycurgus kregen hun wetten van Jupiter en Apollo volgens Scholion Eur. Hipp. 98. Voor Numa en Egeria, Plut. Vit. Num. IV, 11, 12.
eind749
ongeweer: onweer, storm (niet in WNT dat wel ongeweerte geeft, wel in MNW, V, 746).
eind751
afkomen: neerdalen (Ex. 19:11, Bijbelgenootschap); omcingelt: omringd.
eind755
gaer en gants: geheel en al, vgl. vs. 368: gants en gaer.
eind757
Een ander voorbeeld van het zien van Christus: Hij begeleidt het Volk bij de tocht door de woestijn, zoals Farao aan den lijve ondervonden heeft. Ex. XIV:24: En het geschiedde in de morgenwake dat de Heer in de kolom des vuurs en der wolk zag op het leger der Egyptenaren en Hij verschrikte het leger der Egyptenaren.
(52) Griekse Lofzang: Het citaat is afkomstig uit de Orthros (morgendienst) van de zaterdag voor Pasen volgens de Byzantijnse ritus. De Griekse tekst luidt: ϰύματι θαλάσσης τὸν ϰρύψαντα πάλαι διώϰτην τύραννον ὑπὸ γῆς ἔϰρυψαν τῶν σεσωσμένων οἱ παῖδες. (Mededeling van Prof. Dr. C.A. Bouman te Nijmegen).
(57) Joh. Damascenus: Carmen in Theophaniam (P.G. 96, 825 B).
(72) Vincentius Lirinensis: Commonitorium I, 6 (P.L. 50, 646).

eind6
meest alle: bijna alle.
eind7
de selve: deze (plaatsen).

eind12
ghereetschap maeckte: zich gereed maakte, bereidde (WNT 4, 1649).
eind17
aensienlick: eerbiedwekkend, ontzagwekkend.
eind25
meerder: groter.
eind26
maer wiens.... verdragen: maar zo, dat geen mens.
eind29
teerende: verterend.

eind34
de Heere: Jezus.
eind37
overtreffende: zeer treffende.
eind46
het veertiende: het veertiende hoofdstuk.
eind59
groote sielen: grote gelovigen.
eind61
doen hy God alleen was: toen Hij alleen God was (en geen mens).
eind62
haer: hen (nl. zijn volk).
eind65
niet te vergeefs: niets zo maar, zonder reden.
eind66
by....brengen: aanvoeren, vermelden.
eind67
Om dat: opdat.
eind759
(1) Deut. XXXII:9.
(6) Deut. IV:20:.... opdat gij Hem tot een erfvolk zoudt zijn.... I Kon. VIII:33 (lees: 51): Want zij zijn uw volk en uw erfdeel.
(12) Christus de herder, dan Israël het vee. Jer. XIII:17: omdat des Heeren kudde gevankelijk is weggevoerd.
eind764
nederheyt: nederigheid, staat van vernedering.
eind765
Nogmaals God die mens wordt.
(42) Ambrosius: De incarn. Dom. sacr., cap. 4, 23 (P.L. 16, 825): Ego quod erat illius, non habebam: et ille quod meum est, non habebat. Suscepit quod meum est, ut impertiret quod suum est.
(54) Gennadius: De eccl. dogm., cap. I en III (P.L. 58, 981-982):.... non amittens quod erat, dignatus esse quod non erat.
eind766
allebey: beide (God en mens).

eind14
eenen herder: naamw. dl.
eind15
eygentlicken: zonder beeldspraak, rechtstreeks; voortijden: vroeger, voorheen; alleen: als enige, met uitsluiting van alle andere (nevensch. met eygentlicken).
eind17
geseyt: genoemd.

eind28
God, te weten,: nl. God.

eind31
Te weten.... zijn: Nl. mens, wat wij zijn.

eind46
te vergeefs: zinledig.

eind65
de Vaders: des Vaders natuur.
eind769
(1) De mens door Christus gebracht aan de rechterhand van de Vader.
(3) Ambrosius: De Fide ad Grat. Lib. IV, cap. X (P.L. 16, 643): Denique sicut in illo sedemus ad dextram Patris, non quia cum ipso sedemus, sed quia sedemus in Christi corpore.... sicut, inquam, sedemus in Christo per corporis unitatem, ita et in Christo vivimus per corporis unitatem.
(15) Maximus Taurinensis: Sermo 29 (P.L. 57, 593 B, C-594 A).
(25) Nogmaals een samenvatting van hetgeen waar het hier om gaat: Christus is mens geworden, vlees van ons vlees, wij worden in onze wedergeboorte vlees van zijn vlees.
(31) I Cor. VI:15.
(40) Ef. II:6: (Maar God) heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in de hemel in Christus Jezus.
(46) J. Chrysostomus: Hom. in Hebr. III, cap. I (P.G. 63, 28). Wat is de menselijke natuur groot, dat hij in Christo in de hemel verheven is!
eind769
mensheyt: menselijke natuur; getogen: getrokken.
eind770
Daer: Daar, waar.
eind773
Die: antecedent ons (vs. 771); gesloten: verbonden.
eind774
zijn: nl. van ‘ons hooft’ (Christus).
eind776
Te komen: om te komen.
eind777
(61) Het heilig Avondmaal als middel om tot God te komen.
(75) Ps. LXXVIII:25: Een iegelijk at het brood der machtigen; hij zond hun teerkost tot verzadiging. Het avondsmaalbrood: het brood der engelen en het ware manna der genade, eeuwigheidsbrood. De avondsmaalwijn: hemelse fontein. I Cor. X:4:.... en allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben: want zij dronken uit de geestelijke steenrots die volgde, en de steenrots was Christus.
eind778
ghy geeft: geeft gij.

voetnoot1
Citaat ten onrechte herhaald.
eind32
ons....zijn: niet van onszelf zijn.
eind34
toekomen: toebehoren.

eind45
ten rechten: terecht (vgl. r. 52).
eind50
van.... gae: in extase raak. Vgl. p. 316, Scriv. r. 36.
eind53
als dat: aangezien Christus het (nl. het menselijk geslacht).
eind55
van: de band van.

eind67
de selve: hij (de mens Christus).
eind70
Waer in: Waarin.
eind72
des selven: van hem (Christus).
eind779
Een wel barok beeld van de vreugde van het Avondmaal.
(11) Zie ook August. Serm. 84, 3 in Luc. (P.L. 39, kol. 1908-1909).
Augustinus: Sermo 56, 57, 59 (P.L. 38, 381, 389, 401). Deze Sermones handelen over Matth. VI:9-13.
(11/12) De plaatsen van het ‘dagelijks brood’ 〈ἄρτος ἐπιούσιος〉: Luc. XI:3, Matth. VI:11. De Griekse tekst bij Lucas luidt: τὸν ἄρτον ἡμῶν τὸν ἐπιούσιον δίδον ἡμῶν τὸ ϰαθ᾽ ἡμέραν.
(13) Cyprianus: De oratione dominica, cap. 18 (P.L. 4, 548-549): het brood is Christus.
(19) Voor Cyprianus vergelijke men: De Coena Domini (ed. Pamel. III, 273 B):.... cruci haeremus, sanguinem sugimus et intra ipsa redemptoris nostri vulnera figimus linguam.
(25) Augustinus:?
(34) Cyprianus, De Coena Domini (ed. Pamel. III, 273 B-274 A): Quam praeclarus est calix iste, quam religiosa est huius potus ebrietas, per quam excedimus Deo et quae retro sunt obliti, ad anteriora extendimur. Vergelijk voor de inhoud ook Cyprianus' brief ad Caecilium (LXIII) de Sacramento Dominici Calicis (P.L. IV, 394) en wel de zinsnede: quod scilicet calix Dominicus sic bibentes inebriat ut sobrios faciat.
(38 e.v.) Cyprianus De Coena Domini l.l. Haec ebrietas non accendit, sed extinguit peccatum
eind779
set: zet gij.
eind780
geheugenis: gedachtenis (‘Doet dit tot mijn gedachtenis’).
eind783
Gaen: Daar gaan wij.
eind787
mesten: overvloedig voeden, verzadigen.
eind789
verschijnen: zich ten volle openbaren (de hemelse vreugde).
eind790
suygen uyt: scheidbaar samengesteld werkwoord.
eind792
Verborgen in uw vlees: bij wij (vs. 789).
eind797
Versmooren: verdrinken, geheel doen opgaan.
eind2
gelijck wy behooren: zoals het behoort, op gepaste wijze.
eind5
ende wy in hem: en wij in Hem gekruisigd worden.

eind12
oock....uytlegt: ook het dagelijks brood (waar wij om bidden) opvat als dit (het hemels) brood.
eind15
dat: dat brood (van het Heilig Avondmaal), teken van het hemels brood.

eind22
steken: bevinden ons.

eind27
ende worden: en wij worden (toch).

eind31
manieren van spreken: uitdrukkingen.

eind36
daer door dat: waardoor; van ons selven gaen: buiten onszelf treden.
eind39
de sonde: obj.
eind799
den ban: de ban der zonden.
eind800
(1) Job XL:10: Zie nu, de behemoth, welke ik gemaakt heb nevens u, hij eet hooi gelijk een rund.
(8) Job XL (niet V):20: Zult gij de leviathan met de angel trekken, of zijn tong met een koord, dat gij laat nederzinken?. Jes. XXVII:1: Te dien dage zal de Heer met zijn hard en groot en sterk zwaard bezoeken de leviathan, de langwemelende slang, ja de leviathan, de kromme kronkelende slang, en Hij zal de draak die in de zee is, doden.
(13) Procopius: Comm. in Jes. XXVII:1 (P.G. 872, 2233 C).
(17) Basiliscus (Gr.: βασιλίσϰοζ) is behalve de naam van een kruid (regia herba) ook de betiteling van een bij Plinius (Nat. Hist.) beschreven slang (cf. Wellmann, R.E. III, 100). Verduidelijkend is hier August. (in Ps. XC:9 [13]): rex est serpentium basiliscus, sicut diabolus rex est daemoniorum.
eind803
(33) In Apoc. I, 5 vindt men de A en O niet!
eind804
(35) Hier verwachtte men O, omega sijt gegroet, een mogelijke pun.
(41) Gregorius over de geboorte des Heeren, waar? Soms in Gregor. Nyss. in diem natalem Christi (P.G. 46, 1128)? Daar niet gevonden.
(46) Tertullianus: De Monogamia, cap. V.
(47) Epiphanius, Ancyratus (P.G. 43, 17 e.v.).
(49) Origenes: Comm. in Io. Tom. Prim. c. 22 (P.G. 14, 57 en 62).
eind804
Bij Scriverius in de commentaar missen we Ambros. Exposit. in VII Visiones I, 8 (Christus als begin) en Prudent. Cath. IX, 10-12: corde natus ex Parentis ante mundi exordium // Alfa et Ω cognominatus, ipse fons et clausula // omnium quae sunt, fuerunt, quaeque post futura sunt.
eind804
O: ook interjectie (woordspelend).

eind13
genomen: gebruikt.

eind44
verder gehaelde: ingewikkelder.
eind45
in het aensien dat: ten aanzien hiervan dat.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken