Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Herinneringen en dagboek (3 delen) (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Herinneringen en dagboek (3 delen)
Afbeelding van Herinneringen en dagboek (3 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Herinneringen en dagboek (3 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (12.51 MB)

XML (4.94 MB)

tekstbestand






Editeur

Johan de Vries



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/dagboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Herinneringen en dagboek (3 delen)

(1970)–Ernst Heldring–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 32]
[p. 32]

1 Herinneringen

Amsterdamsche kinderjaren en jeugd

Deze aanteekeningen begin ik met de weinig belangrijke, dat ik 21 Sept. 1871 te Amsterdam aan de Keizersgracht 619Ga naar voetnoot1 geboren werd (naderhand woonde ds. Hogerzeil in dat huis). Mijn vader was toen 32 jaar oud, mijn moeder enige jaren jonger.Ga naar voetnoot2 Mijn geheele jeugd, met uitzondering van de zomermaanden, gedurende welke wij naar buiten, soms ook wel naar het buitenland, gingen, bracht ik in mijn geboorteplaats door. Mijn moeder heb ik weinig gekend. Zij overleed in 1876 in het kraambed van een tweeling, nadat zij het jaar tevoren reeds een kind, Jan geheeten, verloren had, eenige maanden oud, te Baarn. Zoo bleven er drie over: Frans, Alex (in de wandeling Alleki geheten) en ik, waarvan ik de oudste was.

Wij waren altijd met zijn drieën samen, totdat ook Frans in 1879 aan roodvonk heenging. Ik herinner mij zeer goed zijn zacht karakter, dat hem tot vredestichter tusschen Alex en mij maakte. Alex was als kind driftig en ik plaagde hem geducht, waarvan twisten telkens het gevolg waren. Later, in de schooljaren, toen wij samen één speel- en werkkamer hadden, werd het niet veel beter. Hij was slordig, ik netjes. De rommel, die hij in ons vertrek placht te maken, kon ik niet uitstaan. Soms gaf dit punt en dientengevolge ook andere punten, aanleiding tot twist, die vaak genoeg in vechtpartijen oversloeg. Eerst toen we beiden het huis verlieten, ik om de wijde wereld in te gaan, hij om te Delft in de chemie te studeeren, werden wij goede vrienden. Wij zijn het steeds gebleven. Alex bezat grote gaven van geest en

[pagina 33]
[p. 33]

hart; hij was niet eerzuchtig, maar bereikte in eigen kring veel, niet alleen door zijṅ grote bekwaamheid en welsprekendheid, maar ook door zijn hoogstaand karakter. In Delft, waar hij chemie studeerde, onderscheidde hij zich in de jaren '90 door het aandeel dat hij in de indologenkwestie nam.Ga naar voetnoot1 Hij overschatte daarbij zijn zenuwkracht en was sedert die jaren zenuwlijder. Ik werd het tien jaar later en raakte die kwaal, evenmin als hij, nooit geheel kwijt.Ga naar voetnoot2 Ik moest, evenals Alex, ettelijke malen kuren. Gelukkig zijn onze kinderen ervan vrij gebleven.Ga naar voetnoota

Mijn vader was tot 1880 directeur der Kas-VereenigingGa naar voetnoot3, die hij mede opgericht had. Toen werd hij tot directeur der Nederlandsche Handel-Maatschappij benoemd, waarvan hij in 1900 als president optrad. Indien niet zijn collega Jhr. P. Hartsen oudere rechten had kunnen laten gelden, die men moeilijk ignoreeren kon, maar die men ook wegens zijn conservatisme niet in het presidium hebben wilde, zou hij reeds na den dood van den heer Trakranen in 1890 tot president benoemd zijn.Ga naar voetnoot4 Mijn vader leidde de Nederlandsche Handel-Maatschappij in nieuwe banen door haar groot kapitaal meer aan bankzaken dienstbaar te maken, en schonk haar de beteekenis in de

[pagina 34]
[p. 34]

bankwereld die zij nu nog bezit.Ga naar voetnoot1 De heer Alting Mees, een hoog rechterlijk ambtenaar, werd in 1890 president. In 1900, toen de heer Mees stierf, was de heer Hartsen nog steeds directeur, maar hij trok zich toen als zoodanig terug, om de benoeming van mijn vader tot president mogelijk te maken. De oud-gouverneur-generaal Van der Wijck deed toen moeite om in de plaats van den overleden president Alting Mees te(onleesbaar)te treden, maar commissarissen noch directeuren wilden hem, terecht, want hij had van zaken geen flauw begrip.Ga naar voetnoota Mijn vader die niet gauw iemand prees, gewaagde tegenover mij herhaaldelijk met grooten lof van dit ridderlijk gebaar van den heer Hartsen. Deze was dan ook een man van ouderwetsche distinctie, zooals ik mij voorstel, dat het Amsterdam in de jaren 1860 tot '90 in de deftige kringen er veel gehad moet hebben. In onzen tijd is die beschaafdheid van toon en omgang zeldzaam geworden. Men is nu meer lieden van de daad. Hartsen was trouwens ook geen energiek man, zeer behoudend en angstvallig in zaken, dikwijls een struikelblok voor het hervormingsstreven van mijn vader.Ga naar voetnootb

Mijn vader was een en al energie, ondanks zijn bijna levenslange worsteling tegen zijn zwaar rheumatische aanleg. Doodziek in 1863 uit Indië teruggekomenGa naar voetnoot2, herstelde hij, doch werd in 1873 opnieuw door een hevige gewrichtsrheumatiek aangetast, die hem bedlegerig maakte. Een van mijn vroegste herinneringen aan hem is dat hij,

[pagina 35]
[p. 35]

steunende op twee mannen, naar kantoor ging. Zijn verdere leven ging hij mank en gebogen, en omstreeks 1883 manifesteerde zich de suikerziekte, die hem jaren later ten grave sleepte.Ga naar voetnoot1 Trots zijn lichamelijk lijden ontwikkelde hij de groote werkkracht die hem tenslotte tot een der eerste mannen in de Amsterdamsche zakenwereld maakte.Ga naar voetnoota Hij was hard voor zichzelf, maar ook voor anderen. Hij werd door ons als kinderen meer gevreesd dan bemind, ofschoon hij rechtvaardig was en ons gaarne onze kinderlijke genoegens gunde en verschafte. Gedeeltelijk ten gevolge van zijn lichaamsgebrek, maar zeker ook omdat hij zich niet gaarne gaf, leefde hij weinig met ons mede. Hij was vriendelijker voor mij dan voor Alex, die in zijn jonge jaren veel aan hoofdpijn leed en later, van zijn studententijd af, met hevige slapeloosheid te kampen had. Zenuwaandoeningen werden in dien tijd nu eenmaal als aanstellerij beschouwd. Ik ben in mijn jeugd nooit ziek geweest (één dag te bed met mazelen staat mij voor den geest), maar van mijn 40ste jaar af had mij diezelfde slapeloosheid te pakken. Het is een ellendige kwaal, maar gelukkig heb ik tusschendoor tijden gekend waarin zij minder hevig optrad.Ga naar voetnoot2

Onze grootste vreugde in onze prille jeugd was de overkomst van zijn broers, mijn ooms JustGa naar voetnoot3 en LouisGa naar voetnoot4, toen die nog niet getrouwd waren. Zij vertelden ons mooie verhalen (vooral Oom Just wist dat naar onze smaak te doen), namen ons mede uit en amuseerden ons royaal. Bij Oom Louis, in die jaren (1878-1885) predikant te Bussum, later te Zandvoort, ging ik dikwijls logeeren. Dat was een pret! Een vroolijke, altijd wat ondernemende man, die ons op zijn bezoeken bij den burgemeester, den schoolmeester en den koster medenam (toen waren Bussum en Zandvoort nog kleine dorpjes), veel knutselde en een aquarium, een volière en een grooten Newfoundlander, Cesar genaamd, erop na hield. Dikwijls trof ik daar mijn neef en vriend (ofschoon ouder dan ik) Karel van Lennep aan, die voor zijn gezondheid veel buiten moest zijn en ook des winters gastvrijheid onder het dak van den Zandvoortschen dominee vond.

Zooals reeds gezegd, herinner ik mij weinig van mijn moeder; slechts enkele schimbeelden, waarin zij een rol speelde, o.a. eenmaal, toen ik haar hevig deed schrikken door Frans met een schaar

[pagina 36]
[p. 36]

te dreigen. Het was in de voorkamer van het huis dat wij toen bewoonden, Keizersgracht 649.Ga naar voetnoot1 Ook zie ik haar te bed liggen - in een ledikant met groen saaien gordijnen, waarschijnlijk haar sterfbed. Zij moet een begaafde, levenslustige vrouw geweest zijn. 1876 was een zwaar jaar voor mijn vader. Hij verloor toen zijn vrouw, die hij innig liefhad, twee pasgeboren kinderen, zijn vaderGa naar voetnoot2 en zijn schoonmoeder, ‘grootmama Sillem’.Ga naar voetnoot3 Mijn grootvader Heldring, de bekende predikant te Zetten, staat mij niet meer voor; wel herinner ik mij een vroeg bezoek aan Zetten (1875), de pastorie aldaar, den tuin en een feest in een der gestichten, waar ik mede van de uitgedeelde krentenbroodjes en chocolade te genieten kreeg, maar het beeld van den man zelf, die daar alles beheerschte, is uit mijn jeugdige herinnering weggedoezeld. Wel zie ik ons met de jonge Van LennepjesGa naar voetnoot4 spelen bij grootmama Sillem, terwijl zij aan het raam van haar huiskamer in het groote huis (Herengracht 478)Ga naar voetnoot5 zat, dezelfde plek waar mijn tweede moeder en weer later mijn lieve vrouw hun handwerk plachten te doen. Het uitzicht op een grooten tuin vol bloesem en bloemen was lieflijk, maar de verrijzing van het groote kantoorgebouw der Nederlandsche Handel-MaatschappijGa naar voetnoot6 nam het zonlicht weg en daarmede de bloemenweelde.

Grootmama HeldringGa naar voetnoot7 herinner ik mij niet meer; daarentegen wel

[pagina 37]
[p. 37]

haar broeder, den vriendelijken, ouden apotheker Deuffer Wiel, die met drie dochtersGa naar voetnoot1 op de Bloemgracht woonde en een witte stropdas en een blauwe geklede jas aan had.Ga naar voetnoota Zijn apotheek, die hij opgegeven had, was, indien ik mij niet vergis, op den Nieuwen Zijds Voorburgwal aan de Nieuwe Kerk.Ga naar voetnoot2 Een waar feest was zijn verjaardag voor ons, wanneer wij naar de Bloemgracht togen en op advocaat getracteerd werden. Hij was mijn oud-oom en woonde samen met drie kakelende dochters en drie ouderloze kleinkinderen, twee jongens en een meisje, wier moeder, naar ik meen, een Makassaarsche was.Ga naar voetnoot3 Oom Jan (Deuffer Wiel) had zes zoons gehad, allen bezweken, meerendeels aan longtering. Het heele geslacht is daarmede uitgestorven.Ga naar voetnoot4

Van onze zomervacanties herinner ik mij een verblijf te Domburg, dat in 1874 moet gevallen zijn, een bezoek op het plein vóór het

[pagina 38]
[p. 38]

hotel ‘Schuttershof’ van een troep Zigeuners, die een voorstelling met een beer, een kameel en een aap gaven, en rijtoeren, waarop de koetsier van den bok af eikels van de boomen trok en ons gaf. Een zomer, 1875, brachten wij in Baarn op RusthoekGa naar voetnoot1 door, toen door grootmama SillemGa naar voetnoot2 gehuurd. De Van Lennepen waren er tegelijkertijd, en tot groot amusement van ons allen kwam Ernst van Lennep op een fraaien dag met zijn zitdeelen in een mierenhoop terecht. Vermoedelijk in denzelfden zomer bezochten we, om de kinkhoest kwijt te raken, Zwitserland en wel Axenstein, welks prachtig uitzicht op het meer mij altijd bijgebleven is. Bijna 50 jaar later kwam ik er terug: het was nog even indrukwekkend en zelfs de balustrade van het terras, die ik mij herinnerde, vond ik ongerept terug.Ga naar voetnoot3

Na den dood van onze moeder kwam een juffrouw de huishouding en ons jongens bestieren. Juffrouw Avink was een lief, maar ik geloof voor ons een al te goedig mensch, dat veel verhalen deed over Koning Willem III, aan wiens hof zij of haar zuster linnen-juffrouw geweest was. Wij maakten het haar nog al eens lastig. In dien tijd, omstreeks '77, ging ik voor 't eerst naar school, een bewaarschool van juffrouw Haverkamp op de Keizersgracht bij de Spiegelstraat. De voornaamste herinnering, mij van dat schooltje bijgebleven, is die van een benauwde lucht en veel kinderen in één lokaal. Ik vond het er niets prettig, te minder omdat de andere kinderen veel meer taart en andere lekkernijen van thuis meekregen dan wij. Veel beter beviel het mij, toen ik het volgende jaar in de eerste klas van de lagere school - die der Amsterdamsche SchoolvereenigingGa naar voetnoot4, in de wandeling de ‘Modelschool’ genaamd, gevestigd aan de Keizersgracht 732Ga naar voetnoot5 - kwam. Het was inderdaad een voor dien tijd moderne school, wat onderwijs en inrichting betrof, met kleine klassen, jongens

[pagina 39]
[p. 39]

en meisjes tezamen. Aan het hoofd stond de heer RoestGa naar voetnoot1, toenmaals een paedagoog van naam, later aan den drank geraaktGa naar voetnoota, en de meester van mijn klas, dien zij vier jaar behield, was de heer Bartels. Het onderwijs moet er zeer goed geweest zijn, want toen wij later met zijn drieën - Paul den Tex, Bernard Henny en ik - naar de Handelsschool overgingen, behaalden wij bij het toelatingsexamen met gemak betere cijfers dan de jongens, die van andere scholen kwamen. Voor een goed deel was dit zeker toe te schrijven aan den braven heer Dikken, die de hoogste klas der lagere school onder zich had en een uitmuntend leermeester was. Hij bleef tot 1914 of 1915 aan de Schoolvereeniging verbonden.

Klasgenooten uit die jaren waren, behalve de bovengenoemden, de beide Boissevains, Alfred en Robert, zoons van Charles; Herman Cordes, later geneesheer in Den Haag, Jan Hunger, later bij het Binnenlandsch Bestuur van Indië en nog later aangewezen door den Volkenbond tot financieel adviseur van Albanië (na 1919); de altijd zoeteGa naar voetnootb David Portielje, Frans van Hasselt, Louis Grein, een Duits jodenGa naar voetnootc-jongetje, dat in Parijs beland is. Ook John Blijdenstein en een zoon van dr. Metzger zaten een tijd lang in dezelfde klas. Ook vijf of zes meisjes waren er: Adèle Sillem, Johanna Wertheim (later mevrouw Menalda), Jeanne de Geer (mevrouw Van Schuylenburch), Rosalie Fuld (mevrouw Paul May), Anna Hartog, en later Bé Hooglandt (mevrouw van Rijn). De omgang tusschen de beide geslachten was niet erg hartelijk, en wat mij betrof, uit wrevel over de thuis steeds ondervonden plagerij met veronderstelde of toegeschreven neigingen voor dit of dat meisje, was ik zeker weinig minzaam tegenover mijn vrouwelijke klasgenootjes. De onoordeelkundige plagerijen, ofschoon onschuldig bedoeld, zijn oorzaak geweest, dat ik jarenlang een zeker ongemak in mijn omgang met jonge meisjes voelde en aan den dag legde. Alles samen genomen was echter de school van Roest bij ons populair, zoowel wegens de prettige lessen als wegens de kwajongensgenietingen, welke wij er smaakten. Zeer vruchtbaar voor deze laatste was de buurschap met een andere school, van den heer Van den Briel, met wier leerlingen

[pagina 40]
[p. 40]

dagelijksche vechtpartijen geleverd werden. Eens maakte ik zelfs als negenjarige jongen kennis met het inwendige van een politiebureau, waarheen ik door een agent wegens het molesteeren van een anderen knaap (Louis Grein) opgebracht werd. Deze schande verwekte heftige ontroering bij mij en het dienstpersoneel (Bertha, de FriescheGa naar voetnoota keukenmeid, viel bijna flauw van schrik, toen het nieuws, dat de ‘jongeheer op het b'ro zat’, door een agent aangezegd werd). Ik werd door mijn vader na eenige uren thuis gehaald en een paar valkparkieten, dat mij juist beloofd was, werd mij tot mijn straf onthouden. Vele maanden lang behield ik een heiligen schrik voor elken diender.

Voor het hoofd der school hadden wij meer vrees dan eerbied. Hij werd door ons beticht van het geven van minwaardige postzegels in ruil voor zeldzame, die wij hem soms toonden. (Postzegelverzamelen was toen een algemeene liefhebberij onder de schooljeugd.) Ook beloofde de heer Roest een gouden horloge aan hem die een geheel schooljaar no.1 van de hoogste klas zou zijn. Toen mij die eer te beurt viel, bleef de belooning uit.Ga naar voetnootb

In Maart 1879 hertrouwde mijn vader, en wel met de jongere zuster van onze overleden moeder, tot daartoe onze ‘tante Loekie’.Ga naar voetnoot1 Zij was voor ons een liefhebbende moeder, die alles deed wat in haar vermogen was, om voor ons de plaats van haar zuster in te nemen. Zij was zwak van gestel, zeer eenvoudig, wars van vertoon en mondain leven, minder begaafd dan haar oudere zusters, want ook Tante MinaGa naar voetnoot2 - de vrouw van Mr. Herman J. van Lennep - was haar meerdere. Een bijna onmerkbare energie stelde haar echter in staat, haar groot huishouden (het kindertal breidde zich tot 9 uitGa naar voetnoot3) te leiden, te ontvangen zooveel als de positie van mijn vader medebracht, voor de genoegens van haar kinderen te zorgen en later, toen Papa'sGa naar voetnootc gezondheid achteruit ging, hem met de teederste zorgen te omringen. Haar eigen krachten schoten daarbij tijdens zijn

[pagina 41]
[p. 41]

leven niet te kort, doch, ofschoon zij haar man bijna 7 jaar overleefde, waren zij aan het einde, April 1914Ga naar voetnoota, volkomen gesloopt. Zij had zich - stil haar weg gaande - op schoone wijze van haar levenstaak gekweten.

In datzelfde jaar 1879 verhuisden we naar de Heerengracht 537Ga naar voetnoot1, waar spoedig daarna Fransje overleed en eenige maanden later Olga geboren werd. Ik herinner mij de mededeeling van dit laatste nieuws door PapaGa naar voetnootb aan mijn bed, waarin ik met de mazelen lag. Olga was een zoo zwak wichtje bij haar geboorte, dat niemand aan haar behoud geloofde. Zij was 8½ jaar jonger dan ik en na haar volgden de geboorten elkaar snel. In 1887 was no. 6 uit het tweede huwelijk er al, de zevendeGa naar voetnoot2 en laatste kwam in 1892.Ga naar voetnootc In 1898 verhuisden mijn ouders opnieuwGa naar voetnootd en namen hun intrek in het huis Heerengracht 478Ga naar voetnoot3, het oude familiehuis der Sillems, schuin tegenover het oude huis gelegen. Mijn moederGa naar voetnoot4 overleed er in 1914 en ik bewoonde het met mijn gezin van 1917 tot 1933, toen de druk der tijden onze verhuizing naar een etagewoning in de LairessestraatGa naar voetnoot5 noodig maakte. Thans wonen nog slechts twee particulieren in de bocht: mejuffrouw MirandolleGa naar voetnoot6 en er tegenover mijn zwager Van Eeghen met zijn gezin.Ga naar voetnoot7

Onze speelkameraadjes in die vroege jaren - en dit duurde tot 1886 of 1887, toen Herman van Lennep student werd - waren voor-

[pagina 42]
[p. 42]

al de Van Lennepen. Hoe groot het gezin van Tante Mina ook was - zij had 10 kinderen en haar man liet de huislijke zorgen grootene deels aan haar over - zij had altijd tijd en lust, zich ook aan anderkinderen te geven, en na den dood van onze moeder waren wij veel met onze neefjes en nichtjes Van Lennep tezamen. Herman, Loukie en SylGa naar voetnoot1 waren ongeveer van mijn leeftijd. In den zomer van 1876 of '77 waren wij met de geheele familie buiten bij ‘Jan Tabak’ bij Bussum, toen nog niet door stoomtram of busdienst onveilig gemaakt. Het was daar heerlijk in de bosschen en aan de vijvers, waarin de oudere jongens hengelden. Ze waren allen echte visschers en jagers in den dop, dank zij het voorbeeld van hun vaderGa naar voetnoot2, hun oom AernoutGa naar voetnoot3 van het Manpad en neef HendrikGa naar voetnoot4 van Leyduin en de gelegenheid welke die terreinen en wateren - de waterleiding van Amsterdam inbegrepen - voor jagen en visschen boden.Ga naar voetnoota Toen Tante Mina later het kleine huis van Leyduin betrok of in Zandvoort den zomer doorbracht, toen nog een zalig oord, waarheen geen spoorweg of tram, enkel een rijweg leidde, logeerde ik er dikwijls en omgekeerd brachten dan deze, dan gene van de Van Lennepen een deel van hun vacantie bij ons door, ik geloof echter met minder groot genoegen, want mijn vader was streng en verlangde, dat zij hun borden leegaten! Bij hen thuis was men niet zoo nauwkeurig. De grief tegen die behandeling werd moeilijk verkropt. De Van Lennepen waren vroolijke, origineele kinderen met één zwak: hun overdreven familietrotsGa naar voetnoot5, die ze niet altijd geschikt konden verbergenGa naar voetnootb en die toch niet zoo heel veel grond had, want het ge-

[pagina 43]
[p. 43]

slacht is eerst in den vervaltijd der regenten naar boven gekomen.Ga naar voetnoot1 EdochGa naar voetnoota, dit zwak was hun bij zooveel goeds te vergeven, en wat een flinke kerels zijn niet uit de meeste der zeven zoons van dat groote nest opgegroeid. Hun grootste deugd was hun trouwhartigheid. Herman, mijn tijdgenoot onder de jongens (2 jaar ouder was hij), zeer begaafd, overleed helaas op jeugdigen leeftijd als veelbelovend advocaat te Soerabaja, waar ik hem in 1898 nog ontmoet heb.

Iets minder vaak, doch ook veel, zagen we de Sillemen, de kinderen van Oom John en Tante Henriëtte. Oom John had een buitengewone charme. Hij stond met den ouden (Hendrik) van Loon en Jan Luden aan het hoofd van Hope & CoGa naar voetnoot2, maar liefdadigheid had,

[pagina 44]
[p. 44]

geloof ik, meer zijn hart dan de bankzaken.Ga naar voetnoot1 Tante Henriëtte leefde voornamelijk voor haar godsdienstigen arbeid, zending en Leger des Heils. Het familieleven scheen haar matig te interesseeren, en we gevoelden ons niet tot haar aangetrokken. Van haar zeven kinderen die ik mij herinnerGa naar voetnoot2, stierven er twee op jeugdigen leeftijd, Maurits en Oscar. Lize en Adèle waren mijn tijdgenooten, de eerste van een onbedaarlijke vroolijkheid, de ander stiller en zacht. Met Henk, den tweeden zoon, 4 of 5 jaar ouder dan ik, was ik in den zomer van 1887 veel tezamen, toen Oom John mij met zijn geheele gezin mede naar den Gurnigel in het kanton Bern genomen had. Henk was toen student en moest, omdat hij den vorigen zomer, ondanks het verbod van zijn vader, groote bergtoeren ondernomen en van een bestijging van den Matterhorn, waarbij zijn groep door een sneeuwstorm verrast werd, ternauwernood het leven eraf gebracht had, onder het vaderlijk oog blijven. We maakten toen menige kleine bergtochten met ons tweeën en konden het best tezamen vinden. Hij bleef zijn leven lang een geducht alpinist, klom zelfs in de Himalaya en de Nieuw Zeelandsche alpen en vond ten slotte den dood op zijn geliefkoosd terrein (bij Courmayeur, omstreeks 1906) ....

Een geliefde oom was de jongere broeder van Oom John, iets ouder dan MamaGa naar voetnoota, AlexanderGa naar voetnoot3, een trouwe gast in onze woning. Vrijgezel van onberispelijken levenswandel, vergat hij nooit een verjaardag van een zijner talrijke neven en nichten. Hij was een man van hooge beschaving en fijnen geest, historicus, musicus, lid van Gedeputeerde Staten, scherpzinnig, vroolijk en luimig, een vooraanstaande figuur in het openbare leven. In de eerste 40 jaren van mijn leven speelde hij een groote rolGa naar voetnoot4; in 1912 overleed hij, haast zonder de lasten van den ouderdom gekend te hebben, 72 jaar oud.

[pagina 45]
[p. 45]

Heel andere figuren uit de kinderjaren waren Oom en Tante Borski, en Tante Melvil, oom en tantes van mijn moeder. Ik kan mij hen niet anders voor den geest stellen dan als zeer oude menschen - en zij werden dan ook zeer oud, allen in de tachtig. Ze bewoonden groote huizen op de Heerengracht in den winter en mooie buitens te Bloemendaal in den zomer. Ze behoorden nog tot het geslacht dat niet met den trein reisde of alleen als het niet anders kon. De Borski's hadden HartenlustGa naar voetnoot1 met zijn prachtig overbosch, na hun dood villapark geworden. Zij hadden geen kinderen en waren schatrijk, Oom niet erg toegankelijk voor zulke wezentjes als wij en bang, dat ze zijn meubels zouden bederven. Ik vond het altijd eenigszins angstig deftig, bij hen te eten te gaan; vooral de huisknecht en de palfrenier achter de tafel imponeerden mij zeer. Twee zomers, 1878 en 1879, waren wij te Bloemendaal buiten, op ‘Bloemoord’ in het dorp. Oom Borski zond ons toen dikwijls vruchten, o.a. meloenen uit zijn grooten moestuin. Op een goeden dag kwam AlexGa naar voetnoot2 den ouden heer tegen en vroeg hem of hij ook eens een ‘millioen’ mocht hebben. Het schijnt, dat die vraag niet in goede aarde viel en dat Oom Borski haar langen tijd voor een ongepaste aardigheid van mijn vader aangezien heeft.

Bij Tante Melvil waren we liever, hoewel het daar ook ‘grand genre’ was; zij was altijd vol grappen tegenover kinderen en hield veel van hen. Haar verstand was meer dan middelmatig, en vooral later genoot ik van haar geestige verhalen uit den ouden tijd, en daar ze veel gereisd had, wist ze veel te vertellen. O.a. herinner ik mij de beschrijving van een bezoek bij Talleyrand te Parijs (omstreeks 1820), waar zij zich met haar vaderGa naar voetnoot3, lid van Hope & Co., ophield. Deze onderhandelde over buitenlandsche leeningen en vond het voor het 15-jarig meisjeGa naar voetnoot4 alleen in het hotel niet erg veilig. Ze moest dus 's avonds met haar vader mee uit, ook naar Talleyrand. Het gezelschap speelde er whist, waaraan zij niet mocht of kon meedoen. Maar ook haar vader was niet gelukkig, want hij moest zich van den machtigen minister laten welgevallen, dat deze zo nu en dan een valschen trek liet vallen.

[pagina 46]
[p. 46]

Omstreeks 1880 woonde ook Oom Jan, broeder van PapaGa naar voetnoota, eenige jaren met zijn gezin te Amsterdam, in de Vondelstraat. Hij was met een freule FabriciusGa naar voetnoot1 getrouwd, er waren 6 kinderen, doch het huwelijk was ongelukkig. Tante Anna had een lastig humeur en was niet geheel toerekenbaar; .... Oom Jan was een vriendelijk, maar zwak man. De echtscheiding vond niet lang na hun Amsterdamsch verblijf plaats. Hij ging naar Amerika met de vier jongensGa naar voetnoot2, zij bleef in Europa met de twee meisjes.Ga naar voetnoot3 Twee der jongens en het oudste meisje zijn krankzinnig gestorven, de jongste zoon, Just, overleed .... in 1911.Ga naar voetnoot4 Van het fortuin van Tante, oorspronkelijk vrij aanzienlijk, bleef ten gevolge van overdadig leven en bedrog, waarvan zij het slachtoffer werd, ten slotte niets over. De oudste zoon, Ottho, was mijn tijdgenoot; ik zag hem later (in 1895) nog eens te Chicago, toen zijn geest reeds begon te verduisteren. Lili, het oudste meisje, was melancholiek en een beeld van schoonheid. Zij stierf 24 jaar oud. Leo vestigde zich als arts in Chicago..... In 1926 kwam hij met een gezelschap Amerikaansche medici in Europa. Hij bezocht OlgaGa naar voetnoot5 en mij, was blijkbaar blij, goed ontvangen te worden en scheen slechts abnormaal op één punt te zijn: het familieslot Heukelom der FabriciussenGa naar voetnoot6, dat hem naar zijn meening in billijkheid toekwam. Waar schijnt te zijn, dat de erflating van den ouden heer FabriciusGa naar voetnoot7, waaronder ettelijke Frans Hals'en en andere Haarlemse meesters, die nu in het museum te HaarlemGa naar voetnoot8 hangen, met voorbijgaan van Leo's moeder niet in den haak was. Maar haar recht was verjaard, toen zij de vergissing ontdekte. Gijs bracht

[pagina 47]
[p. 47]

eenige jaren als kweekeling van de zeevaartschool te Amsterdam door en kwam veel bij ons aan huis; hem zag ik het laatst als verpleegde in een krankzinnigengesticht in Californië in 1897. Ook hij stierf op jeugdigen leeftijd.Ga naar voetnoot1 AnnaGa naar voetnoot2 woonde bij haar moeder te Brussel tot dier dood (omstreeks 1910Ga naar voetnoot3) en bleef daar later gevestigd. In 1914 week zij na den inval der Duitschers in België naar Den Haag uit. Zij logeerde toen bij Tante WillyGa naar voetnoot4 en Jérôme. Zij overleed in 1950 te Brussel. Haar en Just heb ik nooit meer ontmoet. Laatstgenoemde huwde met een AmerikaanscheGa naar voetnoot5 en liet een zoonGa naar voetnoot6 na, wiens opvoeding door onze familie bekostigd werd, maar het was ook een zonderling. Het laatste bericht van hem was, dat hij als matroos voer. Nu en dan vertoonde hij zich bij onze nicht MietseGa naar voetnoot7, die te Philadelphia woonde, gehuwd met een Amerikaan.

Oom Jan hertrouwde, vrij laat in zijn leven, eveneens met een Amerikaansche, die hem 3 dochters, één zoon en een gelukkig levenseinde schonkGa naar voetnoot8, ofschoon (onleesbaar) niet vrij van financiëele zorgen.Ga naar voetnoota Hij bezocht Holland nog eens in 1910Ga naar voetnoot9, maar ik liep hem toen mis, wegens afwezigheid. Spoedig daarna overleed hij aan suikerziekte in Washington (State). Een van zijn dochters, Janet Stormes, zocht ons in 1934 op, een aardig vrouwtje, gehuwd met een Amerikaanschen zeeofficier, die in den Tweeden Wereldoorlog sneuvelde.Ga naar voetnootb

In onze kinderjaren, tusschen '80 en '85, trouwden van onze drie ongehuwde ooms, KarelGa naar voetnoot10, Just en Louis, de beide laatsten; de één met ‘Tante Willy’ (een juffrouw Rasch uit Utrecht), de ander met ‘Tante Truus’Ga naar voetnoot11 (dochter van den ouden heer C.P. van Eeghen). Ik

[pagina 48]
[p. 48]

herinner mij de bruiloftspartijen nog zeer goed. Tante Willy vond ik wel wat jong om mijn tante te zijn: zij was maar tien jaar ouder dan ik en het tantezeggen ging mij in den beginne moeilijk af. Deze ooms kwamen van dien tijd af minder geregeld bij ons, maar daarentegen logeerden wij veel bij hen in Den Haag. Oom Karel bleef een trouwe zondagsgast, maar hij was een veel minder levendig man dan zijn broers en sprak het liefst over zaken met Papa. Hij was lid der firma Schaay & Ledeboer te Rotterdam en later directeur der Disconto Maatschappij aldaar, waarin die firma opgelost werd.Ga naar voetnoot1 Hij stierf in 1897Ga naar voetnoot2 te Wiesbaden, kort na een kuur te Abbazia.

Papa'sGa naar voetnoota zusters waren met Duitschers getrouwd; de oudste, MietjeGa naar voetnoot3, met den ‘Superintendent’ (predikant van een zekeren graad in de hiërarchie der Evangelische kerk in Duitschland) Bastian te Bernburg en de tweede, JetjeGa naar voetnoot4, met een ‘Landwirt’, Colsman, te Langenberg in het Rijnland. De verhouding tot den laatsten, die een onaangenaam karakter had en dronk, was niet best, zoodat we hem haast nooit opzochten. Oom Bastian stierf toen ik nog jong was. De beide tantes en hun kinderen kwamen wel eens bij ons, doch wij hadden met onze Duitsche neefjes en nichtjes niet erg op. De moeders waren brave, weinig beteekenende vrouwen, die aan hun gezin weinig leiding wisten te geven. Hun leven was niet gelukkig, vooral niet dat van Tante Jetje, die ook steeds met groote financiëele moeilijkheden te kampen had. Tante Mietje overleed te vroeg om getuige te zijn van de ziekte en den dood van haar braven zoon Ernst en van het mislukken van twee andere zoons.

Dan zagen we nu en dan Papa's nevenGa naar voetnootb bij ons: de dominé HeldringGa naar voetnoot5, een eenigszins vreemdsoortige man, meer werktuigkundig

[pagina 49]
[p. 49]

prutser dan predikant, die de schilderachtige pastorie te Velzen bewoonde, en diens broeder HendrikGa naar voetnoot1, een zeer sympathiek officier, die ook in later jaren tot na Papa's overlijden veel bij ons kwam. Beiden waren ongehuwd. DaniëlGa naar voetnoot2 overleed in 1918Ga naar voetnoota, Hendrik te Renkum in 1910Ga naar voetnoot3, ten gevolge van een ongeluk met de stoomtram. Hun broer CornelisGa naar voetnoot4 trok omstreeks '80 naar Indië. Ik ontmoette hem daar in 1898 als scharrelaar in concessies. Hij stierf arm en in hoogen leeftijd. Een vierden broer, WillemGa naar voetnoot5, heb ik nooit gezien, wel enkele van zijn zoons, die indo waren.

Veel menschen buiten de familie zagen onze ouders niet, afgezien van de deftige lieden met wie zij op visitevoet stonden en die eens in het seizoen op een diner van 18 à 20 personen gevraagd werden en bij wie zij op hun beurt ook eenmaal in hetzelfde seizoen dineerden, behalve wanneer op aandrang van Mama, die aan uitgaan een broertje dood had, voor de uitnoodiging bedankt werd. Zulke deftige diners begonnen te zes uur, na afloop werd hombre of whistGa naar voetnootb gespeeld en te 11 uur vertrok men. Zij waren de prototypes van de latere, kortere diners van het deftige Amsterdam; men ontmoette er steeds dezelfde gezichten, waarvan de meerderheid vervelend en stijf was.

Huisvrienden waren de Quacks uit Utrecht, een alleraardigst paar. Quacks beteekenis is te bekend dan dat ik er hier van behoef op te disschen. Als man der wereld was hij ver verwijderd van de socialist dien sommigen in hem zagen. Hij was een schitterend, wel wat geaffecteerd causeur. Mijn vader had in later jarenGa naar voetnootc van Quack's ‘double face’, zoals hij zijn onbetrouwbare vleierij noemde, een afkeer.Ga naar voetnoot6 De goede mevrouw Quack, door haar echtgenoot volgens het

[pagina 50]
[p. 50]

zeggen van zijn jeugdvrienden, een vrouw zonder passie of talenten genoemd (hetgeen niet belette, dat het een innig huwelijk was)Ga naar voetnoot1, was een goede vriendin van mijn moeder geweest en had die gevoelens van vriendschap op mijn stiefmoeder overgedragen.Ga naar voetnoot2

Nic. den Tex en zijn vrouw, Hester Boissevain, ouders van mijn vrienden Kees, Karel, Gideon, Paul en Emile den Tex (Paul was mijn tijdgenoot en werd later mijn collega aan de Koninklijke Stoomboot Mij., Emile werd mijn zwager), kwamen ook vaak, evenals Klaas Pierson en zijn vrouw. Deze was toen President van de Nederlandsche Bank en was een jeugdkennis van mijn vader, die hem ‘Klaas’ noemde.Ga naar voetnoota Als andere vriendin van Mama logeerde ook veel mejuffrouw Henriëtte Taddel uit Utrecht bij ons, een vriendelijke, praatgrage ziel. Ook de Hartsens (Piet Hartsen en zijn vrouw) bezochten ons nogal eens, ook te Hilversum, toen Papa daar aan de Hoge Naarderweg grond gekocht en BerkheideGa naar voetnoot3 aangelegd had, doch geregelde andere bezoekers buiten de bloedverwanten herinner ik mij niet. Eens at de oude Nicolaas Beets (Hildebrand) bij ons op de Heerengracht 537. Zijn hooge verschijning - hij was heel groot en sneeuwwit - maakte diepen indruk op mij.

Ik heb reeds gezegd, dat mijn vader door ons met ontzag beschouwd werd. Wij werden streng opgevoed en hij lette zeer op onzen arbeid, op de hoeveelheden die we aten (wat moesten wij 'n vleesch verorberen!) en op onze dagelijksche wandelingen. Gewoonlijk werden wij er met den oppasser op uit gestuurd, voor wien dan verre boodschappen bedacht werden, om vooral te zorgen, dat wij de noodige stappen verzetten. Een groot genoegen vonden wij dat niet, maar daarnaar werd niet gevraagd. Buiten onze schooluren hadden wij catechisatie, lessen in gymnastiekGa naar voetnoot4, teekenen, timmeren, fineerzagen en dergelijken handenarbeid, doch behalve teekenen vielen de lessen weinig in mijn smaak. Ik hield meer van lezen en spelen met looden

[pagina 51]
[p. 51]

soldaten (wij imiteerden den Russisch-Turkschen oorlogGa naar voetnoot1 en later de expeditie der Engelschen naar KhartoemGa naar voetnoot2). Ook de catechisatielessen begonnen reeds vroeg onder den evangelist Groeneveld, die ons de bijbelsche geschiedenis op dikwijls zeer luimige manier inprentte. Het was geschiedenis - en geschiedenis interesseerde mij van jongs af aan, evenals aardrijkskunde.Ga naar voetnoot3 De eerste door mij gelezen boeken waren die van Jules Verne, Kapitein Marryat en dergelijke, reisverhalen en het leven van onze zeehelden.Ga naar voetnoota

Onze genoegens bestonden uit kinderpartijen - met poppenkast, later goochelaars - op elkaars verjaardagen; nog later werden het kinderbals, maar ik was linksch tegenover meisjes en vond dat ware martelingen, ook omdat het met mijn rythmegevoel treurig gesteld was.Ga naar voetnootb Ofschoon Mama piano spelen geleerd had, moet zij niet zeer aan de muziek gehangen hebben, want zij speelde als huismoeder nooit. Ik heb later het verwaarloozen van mijn muzikale opvoeding menigmaal betreurd, want ik geloof dat er meer intimiteit heerscht in een musiceerend gezinGa naar voetnootc, en ik houd van klassieke muziek, die ik mijn leven lang zonder ontwikkeling heb aangehoord.Ga naar voetnoot4 Alles samengenomen heb ik een saaie herinnering aan mijn jeugd te Amsterdam. Er was niet de vrijheid van later, Amsterdam was vooral op Zondag, die de vrije dag der kinderjaren is, flink vervelend. Het had en heeft geen onmiddellijke omstreken - bosch of strand - die kinderen aantrekken en er werd niet aan gedacht, Zondags naar buiten te gaan. We moesten ongeveer elken Zondag naar de Kerk, waar de preeken te lang en te saai waren om mij te boeien of te stichten. Des middags liep men de Heeren- of Keizersgracht af, later ook wel de Stad-

[pagina 52]
[p. 52]

houderskade, die omstreeks 1880 in aanbouw was, en kwam altijd dezelfde menschen op deze pantoffelparade tegen.Ga naar voetnoot1

In 1884 was de lagere school afgeloopen en ik ging, na een geslaagd toelatingsexamen, naar de Openbare HandelsschoolGa naar voetnoot2 over. Aan een andere loopbaan dan de commerciëele heb ik in dien tijd nooit gedacht. PapaGa naar voetnoota was in den handel, en dat voorbeeld zou op zichzelf waarschijnlijk voldoende geweest zijn om mij in dezelfde richting te sturen, maar van jongs af aan haakte ik naar het zien van vreemde en vooral verre landen, en ik gaf mij er rekenschap van dat, voor wien het niet weggelegd is ruim van zijn renten te leven, de handelscarrière de meeste kansen zou openen om dat verlangen te bevredigen. Ik heb mij in die berekening niet bedrogen. De Handelsschool, of eigenlijk de ‘Openbare Handelsschool met de daaraan verbonden voorbereidende Hoogere Burgerschool met 3-jarigen cursus’Ga naar voetnoot3 was te dien tijde gevestigd in het ‘Huis met de Hoofden’ op de KeizersgrachtGa naar voetnoot4, met zijn prachtigen gevel en zijn mooie schouw in de ‘Scheikunde-Kamer’. De cursus was een 5-jarige, 3 jaar voor de H.B.S. en 2 voor de eigenlijke Handelsschool. Het was een kleine school, vergeleken bij wat zij later werd, een honderdtal leerlingen, ongeveer 20 per klas, maar het onderwijs was er des te beter om. Directeur was dr. Hülsmann, Duitscher van geboorte, streng en stijf, maar rechtvaardig. Hij gaf in de scheikunde en de daaraan veel te veel aansluitende ‘handelswarenkennis’ onderricht, vervelende lessen, maar niet zonder nut voor mij, die later op een agentuur in chemicaliënGa naar voetnoot5 mijn eerste practische kennis van het zakenleven zou opdoen. Zeer goed was het onderwijs in de vreemde talen, waaraan veel tijd besteed werd, en in algebra en rekenkunde bij een weinig populairen leeraar C. Knapper, wiens kaalhoofdigheid hem - niet

[pagina 53]
[p. 53]

bijzonder geestig - den bijnaam ‘Kaas’ bezorgde. Buiten bijnamen voor hun meesters kunnen schooljongens niet: Hülsmann heette ‘Hals’, Eymael, de leeraar in de Nederlandsche taal, ‘Paal’, en zoo meer. Er dient bij gezegd te worden, dat de jongens elkaar ook met allerlei spotnamenGa naar voetnoota betitelden, waarvan sommigen een menschenleven hebben. Geen bijnaam had, onder de leraren, de geliefde Stoffel, de Engelsche meesterGa naar voetnootb, wiens goedheid, distinctie en imponeerende bekwaamheid bij ons de gedachte uitsloten hem anders te noemen dan hij heette, ondanks het feit, dat zijn naam zekere mogelijkheden voor schooljongensaardigheden bood. Algemeen vervelend, maar door mij interessant, werden de lessen in aardrijkskunde en geschiedenis van IJzerman (later directeur der Handelsschool) gevonden, een braven, schoolmeesterachtigen man, wiens eentonig orgaan en weinig levendige wijze van behandeling een te zware beproeving voor de meesten onzer vormden. Mij hinderden die gebreken minder, de stof was mij genoeg. Minder vruchtbaar en een gelegenheid tot voortdurende pretmakerij waren de lessen in gymnastiekGa naar voetnoot1, schoonschrijven en teekenen. Of het uitsluitend aan de leeraren lag of ook aan de weinige beteekenis welke wij ten onrechte aan die vakken toekenden, weet ik niet, maar vooral in de gymnastiekuren bedreven wij de grootste schandalen ter verstoring der goede orde, die ons uitbundige vreugde en den armen meesters veel ergernis bezorgden.

Als klasgenoten van dien tijd herinner ik mij Paul den Tex, die met mij ex-leerling van Roest, of liever Dikken was; Bernard Henny, ook van Roest, die evenwel na 2 of 3 jaar de Handelsschool verliet; den geestigen Willem van Marselis Hartsinck, later geheel mislukt, Willem Zeverijn, Van SwollGa naar voetnoot2, een jongen zoon van een stationschef der Staatsspoor te UtrechtGa naar voetnootc, den dikken Adriaan van de Werk, toen reeds en voor altijd ‘Arie’ genoemd; den spotzieken Rouffaer, Piet van Leeuwen Boomkamp, Gus Joosting Bunk, droog en goedig, Nico Knapper, zoon van den leeraar, die later geneesheer werd,

[pagina 54]
[p. 54]

en uit het laatste jaar Van Walree, den tegenwoordigenGa naar voetnoota directeur der Nederlandsche Handel-Maatschappij, en, niet te vergeten, John van der Waarden, die tot zijn dood in 1919 mijn trouwste vriend bleef.Ga naar voetnootb Ook behoorde Lam, een Israëliet - and no mistake about it - tot onze klas. Hij is eerst onlangs overleden. Overgebleven zijn nogGa naar voetnootc Paul den Tex, Boomkamp, Van Walree, Bunk, Heybroek, Wiardi Beckman, Knapper en Rouffaer, doch de laatste twee zag ik nooit weer. Met Van Walree, Van de Werk en Zeverijn heb ik de vriendschap steeds aangehouden, doch van dezen is niemand meer in leven.Ga naar voetnootd Met Paul den Tex heb ik na onzen schooltijd nog meer dan 50 jaren aan de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij samengewerkt. In mijn schooljaren op de Handelsschool was ik het meest met Willem Hartsinck, Zeverijn en Paul den Tex verbonden. Wij vormden een whistclub en hadden veel genoegelijke avondjes te zamen.

Aan sportGa naar voetnoote werd in die jaren nog niet veel gedaan. Cricket werd voor het eerst op de weide bij het melkhuisje in het Vondelpark gespeeld, later ook te Hilversum, na 1880.Ga naar voetnoot1 Tennis volgde al spoedig, voetbal nog later, hockey kende men hier nog niet.Ga naar voetnoot2 Ik was geen liefhebber van deze spelenGa naar voetnoot3 en ook niet van het meer nationale zeilen, daarentegen van jongsaf van zwemmen, fietsen (na 1885Ga naar voetnootf) en wandelen, vooral het laatste.Ga naar voetnoot4 Wat heb ik niet in mijn eigen land

[pagina 55]
[p. 55]

en daarbuiten afgestapt! Geen betere wijze om het natuurschoon in te ademen en het land te leeren kennen, beter dan op fietsen of in auto's. Fietsen kwamen omstreeks 1885 in de mode en alras hadden we de fietsclub ‘Voorwaarts’ opgericht, die veel tochten ondernam, doch vroegtijdig overleed. Ik maakte de opkomst van de fiets mede, eerst de houten fiets met groote wielen en zonder ketting of rubber. Daarna de vélocipède met een groot voorwiel en klein achterwiel. Waarom zij den naam van fiets kreeg, weet ik nietGa naar voetnoot1, evenmin waarom men haar een tijdlang ‘rover’ heette, den voorlooper van het tegenwoordige rijwiel.Ga naar voetnoot2 Men moest nog ettelijke jaren op de straatwegen op klinkers en keien rijden, en het duurde eveneens nog lang, voordat de rijpaden ingeburgerd waren. Maar nu heeft Nederland dan ook een wegenstelsel als geen ander land.Ga naar voetnoota In Engeland heb ik, in de jaren 1893-'95, aan de boorden van de Theems wonende, hartstochtelijk geroeid en ten slotte tusschen de 30 en 40 druk geschermd.Ga naar voetnoot3

Met Paul den Tex en Van Swoll ondernam ik in de zomervacantie van 1886 een reisje naar de Oostzee met de ‘Ceres’, een van de vrachtboten der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij, kapitein Schnaepel. Het was mijn eerste zeereis, en wij hadden veel ruw weer, zoodat ik geweldig aan zeeziekte leed, welke door sterke boter en benauwde lucht in de kajuit aangewakkerd werd. Mijn reismakkers, die zongen en pret maakten dat het een aard had, benijdde ik. Mijn schade haalde ik echter ruimschoots in op de plaatsen waar de boot aanliep, Kopenhagen en Stettin. In Kopenhagen werden wij door de agenten der Maatschappij alleraardigst ontvangen - de oude heer Den TexGa naar voetnoot4 was directeur - en rondgeleid. We bezochten de beurs met haar spiraaltorens, smulden van de ‘jordbaer med floede’ (aardbeien met room) in de restaurants aan de Lange Linie, wandelden in de statige beukenbosschen aan den Sont bij

[pagina 56]
[p. 56]

Klampenborg, werden voor het eerst in ons leven in een heusche sociëteit geïntroduceerd, waar onze geleiders er speciaal op wezen, dat wij, ofschoon Duitsch sprekende, geen Duitschers waren (anders zou de ontvangst der Denen allicht minder heusch geweest zijn) en besloten den avond met een bezoek aan Tivoli, den bekenden pleziertuin van de Deensche hoofdstad. Daar vermaakten we ons zonder twijfel het meest. Een hele week bleef de boot te Stettin liggen, en daar het een vervelende stad is - ik herinner mij van dat bezoek (later ben ik er nog eenige malen geweest) alleen de zonnige, warme Oderkaden, een bieravond met vrienden van den kapitein ergens buiten Stettin en een zwempartij in de omtrek - brachten wij afwisseling in ons verblijf door een bezoek aan Berlijn, op één dag heen en terug, waar we in de Bellevuestrasse, toen nog erg landelijk, in een Gartenrestaurant, zeer goedkoop en overdadig aten. Tot mijn schande erken ik, dat dit tweede bezoek aan de Duitsche hoofdstad (in den zomer van '84 was ik er met mijn vader en mijn neef OtthoGa naar voetnoot1 geweest) geen andere herinnering achtergelaten heeft. Een tweede uitstapje gold het eiland Rügen. Per spoor gingen we naar het oude Stralsund, overnachtten daar, staken vandaar naar het Zuidelijk deel van Rügen over en wandelden naar de Noordpunt van het eiland, waar de mystieke Hertha-See te midden van oude beukenbosschen ligt en de witte krijtrotsen zich loodrecht uit de blauwe zee opheffen. Hoog over de rotsen, met het uitzicht op de wijde blauwe zee, voerde het pad van den Königsstuhl naar Sassnitz, waar we met moeite een onderkomen voor den nacht vonden. Het was Hochsaison in die badplaats. Met een kleine stoomboot kwamen we de volgende morgen te Stettin terug. We hadden Rügen prachtig gevonden.Ga naar voetnoota

 

Eenige maanden lang heb ik het schrijven laten rusten. Op 4 September, terwijl ik te Sils Maria in het Waldhaus met MarieGa naar voetnoot2 aan tafel zat, ontving ik plotseling de verpletterende tijding van Jérôme'sGa naar voetnoot3 sterven. De zenuwaandoening, waarvoor ik sedert April in Zwitser-

[pagina 57]
[p. 57]

land genezing zoek, had mijn weerstandsvermogen, noodig om zulke schokken te dragen, ondermijnd en ik bleef lang te zeer aan ontroering prijsgegeven om herinneringen uit het ouderlijk huis op papier te stellen, waarbij het beeld van dien levendigen jongen man, dien ik van klein kind af heb zien opgroeien, telkens weer naar boven zou komen. Mijn hoofd stond er niet naar, ik maakte een periode van terugslag door. Nu, na bijna twee maanden te Gryon en aan het meer van Genève doorgebracht te hebben, ben ik in de hooge bergen teruggekeerd en gevoel kracht en lust het neerschrijven van deze herinneringen weer op te vatten. Het was een contrast met de geslotenheid van vele Heldringen.Ga naar voetnoota Ik ben lang voor hem de oudere, gerespecteerdeGa naar voetnootb broeder geweest, met wien de omgang hartelijk maar niet vertrouwelijk was. Er was dan ook 11 jaar onderscheid in leeftijd tusschen ons en het lukt me niet gauw mijn reserve prijs te geven.

voetnoot1
Keizersgracht 619, in 1764 gebouwd voor Willem van Hoesen, werd in 1921, evenals no. 617 en de huizen tot 629, gesloopt voor de bouw van Brentano's Steun des Ouderdoms (1825 gesticht, herbouwd 1922), een tehuis voor ouden van dagen. Balthazar Heldring vestigde zich hier, komende van Rotterdam, in november 1870 en woonde er tot april 1876. Vgl. Van Houten, Beschrijvingen, p. 25.
voetnoot2
Balthazar Heldring (1839-1907); Olga Sophie Heldring-Sillem (1844-1870). Over deze beiden uitvoeriger in de inleiding, p. 3 vlg.
voetnoot1
A. Heldring, lid en in 1896 president van het Delftsch Studenten Corps (D.S.C.), de vereniging van technische studenten; een voorvechter van de ‘Indische Quaestie’, die grote beroering onder de studenten teweegbracht. Deze ‘Indische Quaestie’ hield in een vlotter en liberaler toetreding tot het D.S.C. voor studenten aan de toenmalige Indische Instelling, voluit: de Instelling van onderwijs in de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië, waaraan van 1864-1901 Indische ambtenaren werden opgeleid. Heldring's sprekersgaven, naar aanleiding hiervan ten toon gespreid, zijn bij velen in herinnering gebleven. Gelijkstelling werd niet bereikt, in 1895 richtten de studenten der Indische Instelling het Indologisch Studentencorps op. Vgl. Ter herinnering, p. 46 en Goudappel, Honderd jaar; Verhellouw, Geschiedenis, p. 31, 36-38, 43-45, 47-48, 53-55.
voetnoot2
Vgl. hierover inleiding, p. 16 vlg.
voetnoota
Vanaf ‘Alex bezat’ .... tot ‘gebleven’ niet in origineel; in later jaren door Heldring toegevoegd.
voetnoot3
Kas-Vereeniging (thans Kas-Associatie), opgericht in 1865 op initiatief van A.A. Bienfait, G.M. Boissevain, J.F. Burdet jr., C. Felliger, J. Kooy jr., P.N. Muller en mr. N.G. Pierson, was geïnspireerd op het Engelse voorbeeld: kredietgeving in de vorm van discontering van handelspapier, of van kortlopende voorschotten op onderpand; geen emissies. De eerste directeuren waren J.C. di Gazar, D. Franken Dzn. en B. Heldring, die als medeoprichters te beschouwen zijn. Vgl. Maandbl. Amst. (1916). p. 54-55.
voetnoot4
In zijn plaats werd mr. F. Alting Mees president-directeur.
voetnoot1
De afbraak van alle bescherming, inclusief het cultuur- en consignatiestelsel, noopte de Nederlandsche Handel-Maatschappij in de tweede helft der negentiende eeuw de bakens te verzetten. Zij deed dit door zich toe te leggen op cultuurzaken en handel voor eigen rekening. Deze bleken echter te weinig lucratief, zodat reeds in de jaren '70 de wens opkwam haar activiteit in de richting van de veelbelovende bankzaken in Indië en Nederland om te buigen. Met het oog daarop zocht men in 1880 B. Heldring, een bankier, als directeur aan. In de daaropvolgende 27 jaar heeft Heldring zich aan de ten slotte geslaagde koerswijziging gewijd. Vgl. Mansvelt, Geschiedenis, p. 350 vlg.
voetnoota
Vanaf ‘De oud-gouverneur’ .... tot ‘begrip’ is de originele verzie; Heldring streept deze door en vervangt haar door de volgende, die hij uiteindelijk ook weer wil weglaten: ‘Deze was het voorwerp van pogingen om een representant uit Haagsche kringen in de plaats van den overleden president te doen treden, maar commissarissen noch directeuren steunden hem. Zij wilden terecht een zakenman aan het hoofd van dit zoo veelzijdig geworden zakenlichaam zien.’
voetnootb
Vanaf ‘Men is’ .... tot ‘mijn vader’ door Heldring in de latere versie weggelaten.
voetnoot2
Vgl. Alg. Handelsbl. van 19 juli 1907.
voetnoot1
In 1907.
voetnoota
In de latere versie is deze laatste zin door Heldring weggelaten.
voetnoot2
Hierover inleiding, p. 16.
voetnoot3
Justinus Jacob Leonard Heldring.
voetnoot4
Dr. Jan Lodewijk Heldring.
voetnoot1
Keizersgracht 649, in 1686 gebouwd voor Louis of Hendrik Trip; tijdens het pachtersoproer van 17 juni 1748 bij de bewoner-pachter Adr. de Nooij geplunderd. B. Heldring en zijn gezin woonden hier van april 1876 tot september 1879. Mededeling van mej. dr. I.H. van Eeghen te Amsterdam. Vgl. Van Houten, Beschrijvingen, p. 23.
voetnoot2
Ds. Ottho Gerhard Heldring.
voetnoot3
Henriëtte Sillem-Hielbig (1810-1876).
voetnoot4
Nl. Ernst (1860-1922); Alexander (1862-1934); Robbert (1863-1921); Otto (1865-1935); Karel (1866-1923); Henriëtte (1868-1942); Herman (1869-1903); Louise (1871-1950); Sylvia (1873-1945); Cornelis (1875-1948). Van de laatstgeborene is het uiteraard dubieus of hij al meespeelde.
voetnoot5
Heerengracht 478, bewoond door Henriëtte Sillem-Hielbig (vgl. noot 3), gebouwd in 1666. B. Heldring woonde hier met zijn gezin vanaf 13 augustus 1897 en na zijn dood in 1907 diens weduwe tot haar dood in 1914; zijn zoon Heldring bewoonde het huis van 1917 tot 1933.
voetnoot6
Het kantoorgebouw der Nederlandsche Handel-Maatschappij, ontworpen door K.P.C. de Bazel (1869-1923) en A.D.N. van Gendt, in de Vijzelstraat, waarvan de bouw in oktober 1920 aanving. De opening geschiedde in 1926. Vgl. Maandbl. Amst. (1927), p. 37.
voetnoot7
Anna Elizabeth Heldring-Deuffer Wiel.
voetnoot1
Nl. Catharina Gerarda Theodora (‘Cateau’) (1842-1919), Maria Paulina Elizabeth (‘Marie’) (1844-1914) en Johanna Margaretha (‘Jans’) (1849-1925). Mededeling van de heer mr. drs. P. van Eeghen te Amsterdam.
voetnoota
Deze passage heeft op een later tijdstip de hiernavolgende vervangen: ‘Een ander familielid van Papa's zijde kwam in onze jonge jaren dikwijls bij ons aan huis, de oude oom Deuffer Wiel, een broeder van mijn grootmoeder van vaderszijde. Steeds in een witte stropdas gekneld en met een hoogen hoed, was de vroegere apotheker uit den “gouden ketting”, een apotheek op de Keizersgracht, een eerbiedwaardige verschijning. Hij was een vriendelijk oud man, dien wij vooral apprecieerden, omdat hij ons op zijn verjaardag met advocaat en taartjes ontving. Hij woonde op de Bloemgracht met zijn drie burgerlijke dochters. Zijn zes zoons waren op jeugdigen leeftijd, meest aan de tering, gestorven en slechts één had drie kinderen nagelaten - drie weezen - Indische halfbloeden, ook zwak van gezondheid. De oudste Frits, ging naar Canada. Alle drie zijn overleden, .... Frits en Otto waren langen tijd onze speelkameraden.’
voetnoot2
De apotheek van Deuffer Wiel, kort geleden opgeheven, bevond zich inderdaad achter de Nieuwe Kerk. Mededeling van dr. D.A. Wittop Koning te Amsterdam.
voetnoot3
Johannes Hendrik Deuffer Wiel (1837-1870), de zoon van dr. Heldrings oudoom, had bij de inlandse vrouw Sanang, een Makassaarse, overleden in 1880, drie kinderen: Jan Frederik (1865-1931), architect te Montreal, Jeannette (1867-1887) en Otto Gerard (1870-vóór 1926). De drie kinderen waren na de dood van hun ouders naar Holland gebracht en werden door de drie ongetrouwde tantes zeer verwend. Mededeling van de heer mr. drs. P. van Eeghen te Amsterdam.
voetnoot4
Dit is niet juist. De in voorgaande noot genoemde Jan Frederik en Otto Gerard waren getrouwd en hadden kinderen. Beide broers, evenals hun zuster, waren door hun vader erkend.
voetnoot1
Over Rusthoek te Baarn geen nadere gegevens.
voetnoot2
Henriëtte Sillem-Hielbig.
voetnoot3
De familie Heldring bezocht in 1930 Axenstein, d.w.z. dus 55 jaar later (tenzij Heldring er alleen nog is geweest). Mededeeling mr. J.L. Heldring te Leidschendam.
voetnoot4
School no. 1 der Amsterdamsche Schoolvereniging, Keizersgracht 732, hoofd A.L. Roest. Deze was voorzitter van het hoofdbestuur van het Nederlandsch Onderwijzers-Genootschap. Vgl. Naamwijzer (1889-1890).
voetnoot5
Keizersgracht 732, omstreeks 1880 in gebruik genomen voor School no. 1 der Schoolvereeniging; in 1923 tezamen met 730 en 734 staatseigendom en door de gemeente ingericht tot laboratorium voor de Keuringsdienst van Waren. Vgl. Van Houten, Beschrijvingen, p. 20.
voetnoot1
A.L. Roest (vgl. noot 4, p. 38).
voetnoota
Vanaf ‘toenmaals’ .... tot ‘geraakt’ door Heldring in de latere versie weggelaten.
voetnootb
‘de altijd zoete’. door Heldring in de latere versie weggelaten.
voetnootc
‘Joden’: door Heldring in de latere versie weggelaten.
voetnoota
‘Friesche’ toegevoegd.
voetnootb
Vanaf ‘Voor het hoofd’ .... tot ‘bleef de belooning uit’ door Heldring in de latere versie weggelaten.
voetnoot1
Anna Henriëtte Louise Sillem.
voetnoot2
Henriëtte Wilhelmina van Lennep-Sillem.
voetnoot3
Behalve Ernst en Alexander: Olga (1880-1958), Jérôme (1881-1916), Anna Elizabeth (1882-1964), Henriëtte (1883), Louise (1885-1943), Johann Gottlieb (1887-1956) en Balthazar (1892-1934).
voetnootc
Later gewijzigd in ‘mijn vader's’.
voetnoota
‘April 1914’ toegevoegd.
voetnoot1
Herengracht 537, omstreeks 1666 gebouwd voor mr. Wigbolt Slicher, o.a. van 1857-1872 bewoond door H.M.J. van Loon. In 1898 vestigde de Incasso-bank zich hier. B. Heldring en zijn gezin bewoonden het huis van september 1879 tot 13 augustus 1897. Mededeling van mejuffrouw dr. I.H. van Eeghen te Amsterdam. Over dit huis en de Heldring-familie ook: Herinneringen van Tante Olga, in Collectie Heldring; Algemeen Rijksarchief.
voetnootb
Gewijzigd in ‘mijn vader’.
voetnoot2
Vgl. noot 3, p. 40.
voetnootc
Oorspr., later weggelaten versie: ‘alleen de zevende en laatste, Balt, liet op zich wachten, hij kwam eerst in 1892’.
voetnootd
De gehele volgende alinea is een latere inlas van Heldring.
voetnoot3
Vgl. hier noot 5, p. 36.
voetnoot4
Uiteraard de stiefmoeder van Heldring.
voetnoot5
De Lairessestraat no. 96.
voetnoot6
Georgine Louise Charlotte Antoinette Mirandolle, geboren Amsterdam 1873. Heerengracht 476, omstreeks 1670 gebouwd voor dr. François de Vicq. Vgl. Ned. Patriciaat (1915), p. 266, Van Houten, Beschrijvingen, p. 74.
voetnoot7
Mr. Christiaan Pieter van Eeghen. Het bedoelde huis is Herengracht 497, in 1667 gebouwd voor de oud-schepen Willem van Loon.
voetnoot1
Vgl. noot 4, p. 36. De drie ongehuwde nichten Henriëtte, Louise en Sylvia, woonden op het Manpad te Heemstede en gingen haar hele leven vriendschappelijk met Ernst Heldring om. Als typerende bijzonderheid wordt verhaald dat zij niet bang voor hun neef waren, toen deze tot aanzien gekomen was. Bij de dames Van Lennep woonde ook Adèle Sillem.
voetnoot2
Mr. Herman Josua van Lennep.
voetnoot3
Aernout van Lennep.
voetnoot4
Hendrik Aernoud van Lennep.
voetnoota
Van ‘dankzij’ .... tot ‘boden’ in de latere versie weggelaten.
voetnoot5
Dit was niet Heldrings privé-opvatting. In Amsterdam vond men de familietrots van de Van Lenneps ronduit belachelijk. Vgl. ook noot 1, p. 43.
voetnootb
Van ‘die ze’ .... tot ‘verbergen’ weggelaten en vervangen door: ‘waarmede ze te koop liepen’.
voetnoot1
Beter: regenten in de vervaltijd. De Van Lenneps waren in Amsterdam nauwelijks regenten, doordat zij zo laat kwamen en doopsgezind waren. Dat heeft met de vervaltijd op zich niets van doen. Leden van het geslacht Van Lennep treffen we in de zeventiende en achttiende eeuw te Amsterdam aan als koopman, assuradeur en fabrikeur (zijdenijverheid). Als de eerste regent aldaar is te beschouwen David Cornelis van Lennep (1766-1847), schepen en lid van de raad van Amsterdam. Voorts in Haarlem: mr. David van Lennep (1721-1771), die in eerste huwelijk met Margaretha Sylvius, een burgemeestersdochter, getrouwd was, van doopsgezind hervormd werd en dankzij schoonpapa in de vroedschap kwam. Dan diens zoon in Amsterdam: mr. Cornelis van Lennep (1751-1813), de bekende Grote Kees, de Patriot, door zijn huwelijk met Cornelia Henriëtta van de Poll. Vgl. van Lennep, Verzameling, I, en Ned. Patriciaat (1958), p. 168. Heldring brengt overigens deze familietrots alleen in verband met het regentendom van de Van Lenneps, maar dezen waren in verschillende mate ook nog trots op hun literair bloed en hun oude afstamming; leden van het geslacht immers waren al in ongeveer 1200 lid van het domkapittel te Keulen, waarin alleen leden van de oudste en hoogste adel opgenomen werden. Vgl. van Lennep, Verzameling I, p. 149 - Op een en ander was jhr. F.J.E. van Lennep te Amsterdam zo vriendelijk mij te wijzen.
voetnoota
In de oorspronkelijke versie vanaf ‘want’ .... tot ‘Edoch’ doorgestreept. Daarvoor in de plaats:
‘Hoe ouder afstamming, hoe dichter bij de aap - is niet altijd juist, maar hun geslacht heeft in onze geschiedenis geen rol gespeeld, en indien het behooren tot de regentenfamilies een herinnering is die de nazaten met trots mogen ophalen - van veel dat die voorvaderen deden, zwijgt men hier - de Van Lennepen hebben niet tot de regenten van den grooten tijd behoord.’
voetnoot2
Het hoofdbedrijf van Hope & Co te Amsterdam bestond omstreeks 1850, naast zijn gewone bankiers- en wisselzaken en het beheren van particuliere vermogens, uit het plaatsen van Russische leningen en certificaten van Amerikaanse leningen. Het bankbedrijf was nog niet tot grote ontwikkeling gekomen; onder de bankiers van die dagen was het huis Hope & Co de primus inter pares (mededeling der firma Hope & Co).
voetnoot1
Heldring schrijft aan oom John in belangrijke mate toe, dat Lippmann Rosenthal & Co. ten koste van Hope & Co. veld kon winnen bij de leningen aan de Russische regering en dat Hope & Co. in 1890 niet de krach in de Argentijnse waarden voorzag.
voetnoot2
Het waren er acht.
voetnoota
Later gewijzigd in: ‘mijn moeder’.
voetnoot3
Mr. Jérôme Alexander Sillem.
voetnoot4
Mr. J.A. Sillem was in vele opzichten een middelpunt van de familie, door zijn kwaliteiten en omdat men bij hem vele interessante persoonlijkheden ontmoette. O.a. bezocht Brahms hem altijd, wanneer hij in Holland was. Quack zei van hem: ‘Een zeldzame bekoring ging uit van zijn persoon. En zijn bloedverwanten vergolden hem de liefde, die hij hun toedroeg. Zij droegen hem allen als op de handen.’ Quack, Al. Sillem.
voetnoot1
In Bloemendaal.
voetnoot2
Uiteraard de jongere broer van Heldring.
voetnoot3
Hieronymus (zich noemende Jérôme) Sillem.
voetnoot4
Als Tante Melvil 15 was, moeten de gebeurtenissen zich in 1823 hebben afgespeeld (geboren 1808).
voetnoota
Later gewijzigd in ‘mijn vader’.
voetnoot1
Jkvr. Johanna Wilhelmina Fabricius (1850-1910).
voetnoot2
Ottho Gerhard (1871-1914), Leonard Johannes (1874-19-), Gijsbertus Johannes Martinus (1875-1915), Justinus Jacob Leonard (1879-1920).
voetnoot3
Elizabeth Anna (1872-1896) en Johanna Wilhelmina (1876-1950).
voetnoot4
Een vergissing van Heldring: moet zijn 1920.
voetnoot5
Olga Heldring (1880-1958); oudste halfzuster van Heldring; zij bestierde na het overlijden van Heldrings vrouw (1924) het moederloos geworden huishouden.
voetnoot6
Zij waren heren van Heukelom.
voetnoot7
Jhr. Johan Carel Willem Fabricius, Heer van Leyenburg, Vrijheer van Loenen Wolfhezen.
voetnoot8
In 1883 ontving de stad Haarlem het legaat van jhr. J.C.W. Fabricius. Dit omvatte circa 65 portretten van leden uit het Haarlemse regeringsgeslacht Fabricius, dat met de legataris in de mannelijke lijn is uitgestorven. Mededeling van het Frans Halsmuseum te Haarlem.
voetnoot1
1875-1915.
voetnoot2
Bedoeld is Johanna Wilhelmina (1876-1950).
voetnoot3
In 1910.
voetnoot4
Wilhelmina Adriana Rasch (1861-1931), sinds 1882 de vrouw van Justinus Jacob Leonard Heldring, jongere broer van Heldrings vader.
voetnoot5
Olive Grace Marcel, geboren 1879, overl. niet bekend.
voetnoot6
Carl Heldring, geboren Inver Grove (Minn.) 1905, koopvaardij-officier, waarschijnlijk overleden tijdens Tweede Wereldoorlog.
voetnoot7
Maria Catharina Heldring (1886-1957).
voetnoot8
Otholie Elizabeth (1900), Charlotte Agnes Adelheid (1901-1934), John Richard (1901), (tweeling met voorg.), Janet Mary (1902-1954).
voetnoota
Vanaf ‘ofschoon’ .... tot ‘zorgen’ weggelaten.
voetnoot9
Dit moet in 1909 zijn geweest. Dr. L.J. Heldring overleed 3 oktober 1909.
voetnootb
Vanaf ‘die’ .... tot ‘sneuvelde’ toegevoegd.
voetnoot10
Johannes Carel Hendrik Heldring.
voetnoot11
Oom Just in 1882 met Wilhemina Adriana Rasch (1861-1931); oom Louis (dr. Jan Lodewijk Heldring) in 1884 met Geertruida Margaretha Jacoba van Eeghen (1854-1911).
voetnoot1
De Disconto Maatschappij te Rotterdam ontstond in 1891 uit de firma Schaay & Ledeboer, die op haar beurt was voortgekomen uit het kassiersbedrijf Schaay & Madrij en dit laatste weer uit G.S. Madrij & Zoon en vervolgens uit Madrij & Boer. Mr. Marten Mees noemt als degenen die omstreeks 1860 in het assurantiewezen vooraan staan o.a.: Friesman, chef van de assurantie-afdeling bij Schaay & Ledeboer. Mees, Man van de daad, p. 81. Vgl. ook p. 471. Vgl. nog Eisfeld, Bankwesen I, p. 100. Gedenkschrift, Mees, p. 69.
voetnoot2
In 1896.
voetnoota
Later gewijzigd in: ‘mijn vaders’.
voetnoot3
Maria Catharina Heldring (1836-1892); huwelijk in 1860.
voetnoot4
Louise Henriëtte Heldring (1841-1914); huwelijk in 1860.
voetnootb
Later gewijzigd in: ‘mijn vaders’.
voetnoot5
Ds. Daniel Johannes Carolus Heldring. Evenals de volgende zijn deze zoons van een broer van Heldrings grootvader.
voetnoot1
Ottho Gerhard Hendrikus Heldring.
voetnoot2
Vgl. noot 5, p. 48.
voetnoota
Van ‘Daniel’ .... tot ‘1918’ toegevoegd.
voetnoot3
In 1911.
voetnoot4
Diederik George Cornelis Heldring.
voetnoot5
Arendimus Ludovicus Wilhelmus Heldring.
voetnootb
‘of whist’ toegevoegd.
voetnootc
‘In later jaren’ door Heldring naderhand doorgestreept.
voetnoot6
Vgl. Barents, Quack, p. 113: ‘Quack was, zeiden zijn critici, in het maatschappelijk leven een vleier en een intrigant; het is een hard, misschien te hard oordeel, maar er zit een kern van waarheid in.’ Mogelijk heeft Quack ook irritatie verwekt bij de ‘captain of industry’ die B. Heldring was, door zijn sociale streven en zijn artisticiteit. (Vgl. Barents, Quack, p. 146).
Het lag in de aard van B. Heldring zich snijdend scherp uit te drukken. Vgl. over Quack ook: Bouman, Quack, p. 7, 8.
voetnoot1
Vgl. Barents, Quack, p. 84. Volgens Quack zelf, evenals volgens bekenden en vrienden, was het een gelukkig huwelijk. Thérèse Quack was de goede Hollandse huismoeder, zacht en lief van karakter, zonder geprononceerde eigen meningen.
voetnoot2
Anna Henriëtte Louise Sillem. Vgl. noot 1, p. 40.
voetnoota
Vanaf ‘Nic. den Tex’ .... tot ‘noemde’ door Heldring toegevoegd.
voetnoot3
Berkheide in Hilversum. Van Hengellaan; in 1883 door de familie Heldring betrokken. De buitenplaats was door B. Heldring zelf aangelegd.
voetnoot4
Een unicum in die tijd. Vgl. Herinneringen van tante Olga, Collectie Heldring, Algemeen Rijks-Archief, Den Haag.
voetnoot1
De zesde Russisch-Turkse oorlog (1877-1878), die via de vrede van San Stefano tot het Congres van Berlijn leidde, dat de Balkanzaken en de kwesties betreffende het Nabije Oosten regelde.
voetnoot2
Tijdens de Mahdistische opstand werd een expeditie onder leiding van generaal Gordon in 1884 naar Khartoem, hoofdstad van de Egyptische Soedan, uitgezonden om de Egyptenaren uit de Soedan te evacueren. De Mahdi's veroverden echter in 1885 de stad en brachten Gordon en de hele bezetting om het leven.
voetnoot3
Vgl. hierover inleiding, p. 21.
voetnoota
Deze laatste zinsnede is door Heldring toegevoegd.
voetnootb
Deze versie gewijzigd in: ‘maar deze waren ware martelingen, omdat het met mijn rythme-gevoel treurig gesteld is’.
voetnootc
Deze versie gewijzigd in: ‘want ik houd van klassieke muziek, die ik mijn leven lang zonder ontwikkeling heb aangehoord’.
voetnoot4
Vgl. hierover inleiding, p. 13.
voetnoot1
De pantoffelparade was in ieder geval in de eerste helft der negentiende eeuw al bekend; zij die tot de ‘eerste coterie’ behoorden, wandelden in groot toilet de Keizers- en Herengracht af, 's zondags na kerktijd. Daarvoor en daarna liepen de overige Amsterdammers langs deze grachten. Vgl. Maandbl. Amst. (1927), p. 85, 86 en Jaarb. Amst. (1929), p. 224.
voetnoot2
Gesticht in 1869.
voetnoota
Later gewijzigd in: ‘mijn vader’.
voetnoot3
Nl. de 3e H.B.S. met 3 j. cursus. Vgl. Gedenkboek O.H.S., p. 15.
voetnoot4
Keizersgracht 123, genaamd ‘Het Huis met de Hoofden’ wegens de zes romeinse koppen ter zijde van de hoofddeur. De schouw is overgebracht naar het Stedelijk Museum. De Openbare Handelsschool was hier gevestigd van 1869-1901. Vgl. D'Ailly, Gids, p. 282, Hou 'en trouw, p. 125.
voetnoot5
Firma Gust Briegleb te Amsterdam. Vgl. hier p. 58.
voetnoota
Gewijzigd in: ‘bijnamen’.
voetnootb
Gewijzigd in: ‘leraar’.
voetnoot1
De gymnastiekleraar M.A. van der Est (docent 1868-1888) was een veelgeplaagd man. Vgl. hier p. 102.
voetnoot2
Het merkwaardige is dat een Van Swoll niet in het archief der O.H.S. als klasgenoot vermeld staat, noch voorkomt in Hülsmann, Openbare Handelsschool.
voetnootc
Deze kwalificatie later doorgestreept.
voetnoota
Gewijzigd in: ‘den lateren’.
voetnootb
Deze passage vanaf ‘die’ .... tot ‘samengewerkt’ door Heldring toegevoegd.
voetnootc
Naderhand voegde Heldring hier aan toe: ‘in 1951’, en schrapte, omdat zij toen al gestorven waren, de namen van Heybroek, Wiardi Beckman, Knapper en Rouffaer.
voetnootd
Oorspronkelijk: ‘.... is alleen Van Walree nog in leven’.
voetnoote
Deze gehele alinea betreffende de sport heeft Heldring later toegevoegd.
voetnoot1
Cricket werd al omstreeks 1845 op een school nabij Noordwijk beoefend, de eerste club begon in 1871 te Amsterdam, maar verdween na enige jaren weer. De landelijke organisatie werd in 1883 gevormd, met 16 aangesloten verenigingen. Vgl. Hickey, Cricket, p. 269.
voetnoot2
Het Algemeen Handelsblad van 27 december 1887 vermeldt een voetbalwedstrijd tussen de Rotterdamsche Cricket- en Voetbalclub en de Amsterdamsche Voetbalvereeniging.
voetnoot3
In tegenstelling tot ir. A. Heldring, die graag tennis (en golf) speelde.
voetnootf
De toevoeging: ‘fietsen (na 1885)’ komt niet voor in het handschrift en moet tijdens het typen van het handschrift door Heldring zijn toegevoegd.
voetnoot4
Ook S.P. van Eeghen (1853-1934) was een groot wandelaar. Vgl. Rogge, Van Eeghen, p. 14, 15, 18.
voetnoot1
In 1869 stelde A. Buys te Leiden voor het niet-Nederlandse vélocipède te vervangen door rijwiel. Fiets zou afkomstig zijn van de wagenmaker Viets in Wageningen, die vóór 1880 al rijwielen maakte, of willekeurig gevormd zijn onder invloed van vélocipède (omstreeks 1880 op een kostschool in Apeldoorn). Vgl. Woordenboek der Ned. Taal, dl. III.
voetnoot2
Rover was het merk van de fiets, die in 1884 als lage tweewieler op de markt kwam.
voetnoota
Hetzelfde geldt voor de zinsnede vanaf ‘Ik maakte ....’ tot ‘land’.
voetnoot3
In de jaren 1901-1911, toen Heldring in Amsterdam woonde.
voetnoot4
Mr. N.J. den Tex.
voetnoot1
O.G. Heldring (vgl. noot 2, p. 46), zoon van de jongere broer, ds. Leonard Johannes Heldring, van Heldrings vader.
voetnoota
Onder het bovenstaande staat in het handschrift: St. Moritz - Sils Maria Aug. 1916 - Op de onbeschreven bladzijde ter linkerzijde: ‘Tot dusver in 1941 gecorrigeerd en aangevuld’.
voetnoot2
Marie Constance Bungener, sinds 26 juli 1910 de vrouw van Heldring, geboren 30 september 1889; overleden Rome 24 november 1924.
voetnoot3
Jérôme Heldring.
voetnoota
Over het karakter van zijn broer Jérôme.
voetnootb
Dit ‘gerespecteerde’ in een latere versie doorgestreept.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over C.J.K. van Aalst

  • over Balthazar Heldring

  • over Ottho Gerhard Heldring


plaatsen

  • Amsterdam


landen

  • Frankrijk

  • Italië

  • Zwitserland

  • Duitsland