Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Herinneringen en dagboek (3 delen) (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Herinneringen en dagboek (3 delen)
Afbeelding van Herinneringen en dagboek (3 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Herinneringen en dagboek (3 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (12.51 MB)

XML (4.94 MB)

tekstbestand






Editeur

Johan de Vries



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/dagboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Herinneringen en dagboek (3 delen)

(1970)–Ernst Heldring–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Adieu, school!

In 1889 bracht het eindexamen het lang verbeide einde van mijn schooltijd. Tot mijn verwondering werd ik als no. 1 der geslaagden - gedropenen waren er niet - afgelezen. Ik wist, dat ik in de talen, geschiedenis, aardrijkskunde en boekhouden voldaan had, maar was niet erg op de hoogte van de structuur van het theeblad gebleken, toen dr. Hülsmann mij op het gebied der warenkennis aan den tand voelde, en geloofde ook een fout in een rekenkundig vraagstuk gemaakt te hebben.Ga naar voetnoot1 Van Walree was no. 2, Zeverijn 3, meen ik.Ga naar voetnoot2 Voor Van Walree was de verdienste grooter, daar hij het onderwijs op de Handelsschool slechts gedurende het laatste jaar gevolgd had.Ga naar voetnoot3 We kregen een stijve toespraak van den directeurGa naar voetnoot4 en een hartelijke dito van den Voorzitter der Commissie uit den Handel, den heer Hudig, mede, en denzelfden avond zat ik vol vreugde over de verkregen

[pagina 58]
[p. 58]

vrijheid op den trein naar Spa, waar mijn oudersGa naar voetnoota voor de kuur waren. Als belooning voor den geslaagden arbeid werd mij toegestaan, een voetreis met vrienden door den Harz en Thüringen te maken. Met drie ex-schoolkameraden, Zeverijn, Boomkamp en Bunk, wandelden we twee weken door die mooie streken, beklommen de Brocken, daalden naar den kant van Stolberg af, bezochten Eisenach, den Wartburg, logeerden in Liebenstein voor M. 1,25 en te Friedrichsroda in het station en maakten het overgebleven geld te Berlijn op. Na 18 of 20 dagen stonden we zonder een cent op zak op de keien voor het Centraal Station. De reis had ƒ 120, - gekost en wat hadden we genoten! Meer dan dikwijls op latere tochten, ondanks het uitgeven van een veelvoudGa naar voetnootb! Nog een paar dagen buiten te Hilversum doorgebracht en ik begon mijn handelsloopbaan als jongste bediende op het kantoor van Gust BrieglebGa naar voetnoot1 te Amsterdam. De zaak van Briegleb was een zeer begeerde leerschool voor toekomstige chefs van zaken. PapaGa naar voetnootc zag goed, toen hij Briegleb verzocht mij te nemen. Briegleb was een Duitscher, zonder fortuin in Nederland gekomen, eerst geplaatst bij Goll & CoGa naar voetnoot2, doch al spoedig aan het hoofd van een agentuurzaak, die hij met relaties uit zijn geboortestad, Neurenberg, begon en uitbreidde. Droge verven, penseelen, paardehaar en chemicaliën waren de eerste artikelen welke hij hier voor zijn principalen plaatste; later kwamen er koffie, thee, cacao en petroleum bij, en langzamerhand begon naast de agentuurzaak een eigen handel in drogerijen op te bloeien. Vooral in kinabast kreeg de firma Briegleb groote beteekenis, die steeds toenam, toen het haar gelukt was, te

[pagina 59]
[p. 59]

Amsterdam het Kina-etablissement en daarmee de eerste markt der wereld in dat artikel te vestigen.Ga naar voetnoot1

Toen ik in dienst trad, was het genoemde etablissement, waar het artikel zaakkundig en onpartijdig (dit was vooral voor de vaststelling van het kininegehalte noodig) behandeld werd, voor kort tot stand gekomen, en bevond zich Briegleb op den weg naar de overwegende plaats die hij naderhand op die markt zou innemen. Het kantoor telde met den procuratiehouder Hirschfeld, naderhand deelgenoot in de zaak, 6 à 7 bedienden, doch daarnaast begon zich de kiem van een ander bedrijf te ontwikkelen, dat Briegleb eens tot millionair zou maken, de ripolinfabriek.Ga naar voetnoot2 In een keet aan den Omwal werden voor Brieglebs rekening door een ouden Duitschen chemicus, dr. Riep, verven voor de beschildering van scheepsbodems vervaardigd en proeven tot de uitvinding van sneldrogende lakverven genomen. Het zaakje kostte tot nu toe geld en elk jaar meer, doch Briegleb, een liefhebber van prutsen met verf, zette hardnekkig door, trots de heimelijke spotternijen van het personeel met deze hobby en zijn harrewarren met dr. Riep, dien hij nu eens als een ‘famoser Kerl’ prees, dan eens een ‘Schafskopf’ schold. Op een mooien dag was het Ripolin ontdektGa naar voetnoot3, dat hem in later jaren een fortuin inbracht.Ga naar voetnoota In den beginne werd de verkoop van dit nieuwe artikel door het gewone kantoor bewerkt, doch alras bleek het ‘pousseren’ te bewerkelijk te zijn en werd een aparte afdeeling opgericht. Het is opmerkelijk, dat het artikel in het buitenland, vooral in Frankrijk, spoediger een afzet vond dan ten onzent. In Frankrijk burgerde het zich binnen enkele

[pagina 60]
[p. 60]

jaren als huishoudelijke verf in. (Reeds enkele jaren na de geboorte van deze wonderverf hoorde ik op het Parijsche tooneel een huisvrouw haar man, die haar vroeg wat zij 's morgens gedaan had, antwoorden: ‘J'ai passé le temps à ripoliniser’.) Men is daar minder afhankelijk van den huisschilder, die er geen geregelde jaarlijksche verschijning in de huizen is, zooals in Nederland, en gaat er liever zoo nu en dan zelf met den kwast overheen. Ripolin, spoedig drogend, zonder grondverf en vernis te gebruiken, leent zich daartoe uitstekend, terwijl de Hollandsche huisschilder er weinig voor gevoelt; hij is conservatief, en er valt misschien minder aan te verdienen dan aan de olieverf. Omstreeks 1900 ging de ripolinfabriek aan een Fransche onderneming overGa naar voetnoot1, welke in de daaraan voorafgaande jaren concurreerend was geweest. Briegleb ontving voor zijn inbreng, meen ik, een millioen francs, waarvan de helft in aandeelen in de Société Anonyme ‘Le Ripolin’, welke aandeelen op 300 tot 400% gestegen zijn, zoo niet hooger.

Briegleb was een onvermoeibare werker, maar een onrustig man.Ga naar voetnoot2 Hoewel zijn eenig streven geld verdienen was en hij in zijn zaken opging, onderscheidde hij zich van de meeste andere van zijn landgenooten door een zekere oorspronkelijkheid, die hem vindingrijk in oplossingen deed zijn, terwijl zijn half- of kwart-wetenschappelijke onderlegging, een merkwaardige talenkennis (hoewel onze taal slecht uitsprekend, beheerschte hij haar veel beter dan het meerendeel der ‘ontwikkelde’ Nederlandsche handelslieden) en de moeite welke hij zich, althans in die jaren, getroostte, om jongelui handelskennis bij te brengen, hem een goed paedagoog gemaakt hadden. Zijn personeel bestond toen, behalve Hirschfeld en een Duitschen correspondent, uit jongelui uit den bemiddelden handelsstand (dat was goedkoop). Het eerste jaar hield hij zich met elken nieuweling bezig, die van zijn lessen profiteerde al naar gelang van zijn ijver, bekwaamheid en aanleg om met den altijd haastigen, niet zeer beminnelijken ‘baas’ om te springen. Van Aalst, de latere president der Nederlandsche Handel-

[pagina 61]
[p. 61]

Maatschappij, had, toen ik er mijn intrede deed, het kantoor van Briegleb na een driejarigen werktijdGa naar voetnoot1 verlaten en was naar Indië gegaan. Allerlei verhalen omtrent de guitenstreken die hij er uitgehaald had en over zijn handigheidGa naar voetnoota in bedenksels om niet door Briegleb betrapt te worden, deden op kantoor de ronde. Vele van zijn ‘prouesses’ zijn mij later door Van Aalst, die ze kostelijk kon opdisschen, bevestigd.Ga naar voetnoot2 Hoewel hij en Briegleb elkaar in het geheel niet zetten konden (Van Aalst zag in zijn baas niets dan den gewieksten uitzuiger, en Briegleb zei mij eens, toen hij tot zijn verwondering hoorde, dat Van Aalst in Indië snel promotie maakte: ‘Er war ein richtiger Faulenzer’) heeft Van Aalst in de LangestraatGa naar voetnoot3 heel wat kennis voor zijn latere schitterende loopbaan opgedaan.

Het eerste jaar was bezet met werkzaamheden, waarvoor menig jongeling tegenwoordig - en misschien toen ook - zijn neus ophalen zou: copiëeren, dichtmaken en verzenden van brieven, incluis het loopen op een draf naar de posttreinen, het registreeren der copieboeken, monsters nemen en verzenden - dit onder leiding van Briegleb zelf - van kinabast en andere artikelen, boodschappen doen in de stad, enz. Later, nadat ik van Briegleb zelf les in het Duitsche schrift gekregen had, werd ik met een deel der correspondentie belast, en in het derde jaar volgde ik den expediteur op, die het kantoor verliet. Het waren lange uren, van 's morgens 9 tot ca. 6.30 à 7 uur en een enkele keer nog van 8½ tot 10 of 11 uur 's avonds, doch dat was uitzondering. We werkten er met plezier, omdat de verhouding onder het personeel uitstekend was. In het tweede jaar na mijn komst bij Briegleb werd Emile den Tex er door de Handelsschool afgeleverd. Hij ging op zijn beurt door den tredmolen. Ook mijn broeder Jérôme maakte 10 of 11 jaar na mij dezelfde school door, doch in dien tijd werd Briegleb meer door de ‘fabriek’ in beslag genomen en schonk hij aan zijn bedienden weinig tijd.

Had ik op de Handelsschool - of liever gedurende de laatste twee

[pagina 62]
[p. 62]

jaar van mijn schooltijd, want de lessen kregen we van Bijl thuis - Zweedsch geleerd (talen trokken mij steeds aan en daarom had ik van de facultatieve vakken een taal gekozen, en wel Zweedsch, omdat het beter dan de andere, Spaansch en Italiaansch, onderwezen werd), in de jaren na den schooltijd leerde ik Spaansch met Arie van de Werk bij een Mexicaansche, Señorita Adela Godoy.Ga naar voetnoot1 Voorts stenografie, daar Briegleb er een voorwaarde van maakte, voordat hij mij een deel der correspondentie opdroeg. Spaansch is mij in mijn latere leven nuttiger geweest dan Zweedsch, doch de Zweedsche lessen bij den voor zijn taakGa naar voetnoota geestdriftigen Bijl waren onvergetelijk. Was zijn uitspraak gebrekkig - hij was nooit in Zweden geweest en had zich in den vrijen tijd welken hem zijn arbeid in dienst van de firma B.J. van HengelGa naar voetnoot2, de bekende cargadoorderij van Scandinavische schepen, liet, de theoretische kennis van die schooneGa naar voetnootb taal eigen gemaakt - zijn onderwijs, waaraan het schoolmeesterachtige ontbrak, was prettig en stimuleerend, afgewisseld door partijtjes bij hem 's avonds thuis, waar kapiteins van Zweedsche booten thee en Zweedschen punch kwamen drinken. Bijl was een der braafste mensen die ik in mijn leven ontmoet heb. De sympathie was wederzijds, en ik heb hem, geloof ik, een genoegen gedaan door het woord namens zijn oud-leerlingen te voeren, toen zij hem bij zijn aftreden als leeraar van de Openbare Handelsschool huldigden. Dat was in Juli 1915. Ook ik bevredigde toen een werkelijk gevoelde behoefte, hoe ongaarne ik in het openbaar spreek.Ga naar voetnootc

Overigens, hoewel ik nog al wat las, was in die eerste Amsterdamsche kantoorjaren, na de drukke bezigheden van den dag, de behoefte aan ontspanning zoo groot, dat er van andere geestelijke inspanning buiten de werkuren niet veel inkwam. Ik had een stelletje vrienden, die 's avonds tegen 10 à 11 uur bijeenkwamen in het bierhuis van

[pagina 63]
[p. 63]

PolmanGa naar voetnoot1 in de Warmoesstraat, een pijpenlade, laag van verdieping, waar de stamtafeltjes tegen dat uur bezet werden. In dichte rookdampen en bierwalm, tot het sluitingsuur van half twee, plachten we er te zitten praten, te drinken en te eten, want Polmans halve patrijzen en houtsnippen, de eerste echt wild, de laatste een bijnaam voor sneedjes brood met kaas en roggebrood, waren beroemd. Polmans huis bestaat nog als een groot restaurant op dezelfde plaats, maar zonder gezelligheid. Het zal weldra met Kras gecombineerd worden.Ga naar voetnoot2

Om onze tafel vereenigden zich gewoonlijk Arie van de Werk, rumoerig en goedmoedig, zijn neef de literator mr. P.W. de Koning, scherp, belezen en vermakelijk; Jac. van Rees, Karel zur Mühlen, leerling-essayeur, in welk vak hij zich heel deftig vond, zijn broeder Jacques, eenige jaren later als luitenant ter Zee 2de klasse op Atjeh gestorven, diens makker Van Wickevoort Crommelin, Tetrode, en nog eenige anderen, wier persoonlijkheden mij niet meer te binnen schieten. Van mijn handelsschoolvrienden was Willem Zeverijn reeds spoedig na zijn eindexamen met zijn vaderGa naar voetnoot3, die tot President der Javasche Bank benoemd was, naar Batavia vertrokken, terwijl Willem Hartsinck zich langzamerhand op zijwegen begaf, die hem eindelijk in het ongeluk voerden. Onze verhouding verkoelde en hij vertrok, toen zijn geld op was, naar Noord-Amerika. In 1897 ontmoette ik hem weer in Japan, waar hij diep in de schuld en zelfs half en half in gijzeling zat. Zijn vroolijke stemming had hij nog niet verloren. Hij zwierf jaren lang in Oost-Azië rond, maar was geen al te beste vrienden met de politie in verschillende plaatsen. Hij stierf omstreeks

[pagina 64]
[p. 64]

1930 in behoeftige omstandigheden. Paul den Tex, mijn derde en oudste schoolvriend, werkte in die jaren in Zuid-Afrika en Noord-Amerika en ging voor het overige weinig met ons om. Hij was van een teruggetrokken aard en nooit werkelijk uitbundig. In 1899 zou ik hem weer ontmoeten als mede-directeur der Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij en sedertdien konden wij het best met elkaar vinden. Behalve de biertafel vereenigde ons een debatingclub waarvan o.a. Mr. C.A. Elias, de latere burgemeester van Harderwijk en Zaandam, en de latere notaris Wertheim lid waren.Ga naar voetnoota Zeer geanimeerd waren de debatten niet, en het ding stierf een vroegtijdigen dood, natuurlijk op een feestavond. Ik herinner mij er eens de beginselen van den vrijhandel verdedigd te hebben.Ga naar voetnoot1 Het was in de dagen dat in Duitschland Von Caprivi een bres in het protectionisme trachtte te schieten, mijns ondanks. En met succes.Ga naar voetnootb

Het publieke leven in Holland vlood in die jaren kalm daarhenen, groote vragen beroerden de gemoederen niet en men bekommerde zich weinig over hetgeen buiten ons land geschiedde.Ga naar voetnoot2 Er werd, behalve naar de ons omringende landen, betrekkelijk weinig gereisdGa naar voetnoot3 en het gebeurde niet vaak, dat men iemand sprak die buiten Europa iets anders dan Noord-Amerika en Java gezien had. Slechts in de Transvaal uitte zich de Nederlandsche ondernemingsgeestGa naar voetnoot4, doch

[pagina 65]
[p. 65]

het belangrijkste werk dat daar tot stand gebracht werd, de Zuid-Afrikaansche spoorweg, ontmoette in de ‘haute finance’ koele belangstelling.Ga naar voetnoot1 Dat zich ten Oosten van ons land een groot volk opmaakte om de wereld commercieel te beheerschen en onze leiders, die van den prins geen kwaad wisten, dreigde te overvleugelen, daarvan had men in het algemeen geen besef.Ga naar voetnoot2 Er was weinig geestdrift, veel zelfgenoegzaamheid, vooral in Amsterdam. Eén werk van beteekenis werd in die jaren tot stand gebracht, nl. het Merwedekanaal, dat Amsterdam had moeten aanvaarden, nadat de betere verbinding met den Rijn, welke het wenschte - het Kanaal door de Geldersche

[pagina 66]
[p. 66]

Vallei - op Rotterdamschen tegenstand gestrand was.Ga naar voetnoot1 Het werd met veel festiviteitGa naar voetnoota in den zomer van 1892 geopend, welke plechtigheid ik als een der jonge ceremoniemeesters met veel plezier bijwoonde; maar hoe lang duurde het niet voordat Amsterdam van dezen nieuwen waterweg, die, hoewel niet de gewenschte, veel beter was dan de verouderde Keulsche vaart, flink partij trok!Ga naar voetnoot2

Naarmate ik ouder word, komt bij mij de vraag opGa naar voetnootb in hoeverre de voorstelling, dat in die dagen de geest van lauwheid overheerschte, subjectief is en in welke mate de drang naar ‘vooruit’ van de jonge jaren bij de vorming van die voorstelling een rol speelde; doch als ik naga, met welke sprongen in het begin der tegenwoordige eeuw handel en scheepvaart vooruit gegaan zijn, is het bij mij niet twijfelachtig dat vóór dien tijd Nederland, zoo niet sliep, dan toch eerst

[pagina 67]
[p. 67]

begon zich de oogen uit te wrijven.Ga naar voetnoot1 In veel gevallen kon het ook niet anders: neem b.v. de Indische cultures, die zich met moeite aan de gevolgen van de crisis van 1884 begonnen te onttrekken, door zich de ervaring, die zij gebracht had, ten nutte te maken.Ga naar voetnoot2 Zij ver-

[pagina 68]
[p. 68]

eischten alle krachtsinspanning en veel geld, en het duurde lang voordat men zeker kon zijn, dat het bedrijf op vaste voeten stond. De solide basis waarop de wetenschappelijk gedreven cultures in het begin der 20ste eeuw steunden, was toen nog niet bereikt. Kapitaal was niet of in geringe mate beschikbaar bij hen bij wie ondernemingsgeest aanwezig was; het ging naar Indië, maar leverde nog niet de groote baten op welke in latere jaren vloeiden.Ga naar voetnoot1 Talloos waren echter diegenen die wel geld hadden, doch van geen zaken in nieuwe richting wilden weten.Ga naar voetnoot2 De Amerikaansche fondsenGa naar voetnoota, in de eerste plaats spoorwegen, maakten daarop een uitzondering.Ga naar voetnoot3 Zij trokken veel Neder-

[pagina 69]
[p. 69]

landsch kapitaal, meestal op speculatieve gronden. Het resultaat was gemiddeld niet ongunstigGa naar voetnoot1, maar de exploitatie van Nederlandsche bronnen, zoals nijverheid, scheepvaart, petroleum en Nederlandsch-Indische landbouwbedrijven, kwam wel wat laat aan de beurt.Ga naar voetnoot2 Intusschen brandde ik sedert jaren van verlangen de wereld te zien. Het leven thuis begon mij danig te vervelen; met Alex had ik in die jaren nog weinig gemeen, mijn jongere broeders en zusters waren kinderen, en er was niet veel wat mij aan de ouderlijke woning bond. Het uitgaan in de Amsterdamsche wereld, bovendien moeilijk vereenigbaar met mijn drukke kantoorleven, trok mij niet; ik vond de menschen stijf en bekrompen en mijzelf niet op mijn gemak op de vervelende diners en danspartijen.Ga naar voetnoot3 Mijn ouders hadden mij op een mooien Zondagmiddag langs de huizen gereden waar zij visites maakten, om mij bij de deftigheden van Amsterdam te presenteeren. Niemand gaf thuis, doch eenige invitatieformulieren voor stijve diners volgden. Welke jongelui van mijn leeftijd in dat uitgaan genoegen schepten, weet ik niet. Ik herinner mij niet, op die diners iemand van mijn jaren ontmoet te hebben; sommigen hielden van dansen, doch veel bals werden er niet gegeven, en zoo zal het high life te Amsterdam van die dagen niet alleen voor mij een abominatie geweest zijn.

voetnoot1
De eindcijfers van E. Heldring in 1889 waren: nederlands 8, frans 8, hoogduits 8, engels 7, handelsaardrijkskunde 9, handelsgeschiedenis 9, handelsrekenen 7, scheikunde en warenkennis 8, staathuishoudkunde 8, handelsrecht 7, boekhouden 8 en schoonschrijven 7. Mededeling van de heer H.A. Onland, directeur der 1e H.B.S.-A en 1e O.H.S. te Amsterdam.
voetnoot2
Deze volgorde werd door de heer Onland (vgl. noot 1) bevestigd.
voetnoot3
Van Walree had tot dusver de H.B.S. te Zutphen gevolgd.
voetnoot4
Dr. J.H.H. Hülsmann.
voetnoota
Oorspronkelijk: ‘Papa en Mama, ik geloof met Olga en Jérôme’.
voetnootb
Vanaf ‘en wat’ .... tot ‘een veelvoud’ door Heldring geschrapt.
voetnoot1
De firma Gust Briegleb werd in 1870 opgericht door Otto Wilhelm Gustav Briegleb (1842-1929). Briegleb, uit de buurt van Neurenberg afkomstig, had zijn eerste handelsopleiding in Neurenberg genoten. Mededeling van de heer F.W. Hirschfeld te Hilversum, archief der firma Briegleb en Bevolkingsregister te Amsterdam. Vgl. ook Persoonlijkheden, p. 664. Blijkens een patentrechtbrief van 1867 was Briegleb al eerder actief in Amsterdam, mogelijk naast andere bezigheden. Hij trad uit per 31.12.1919. Van 1898-1922 was Briegleb lid der hoofdstedelijke Kamer van Koophandel en Fabrieken.
voetnootc
Later gewijzigd in: ‘mijn vader’.
voetnoot2
Het bekende bankiershuis.
voetnoot1
De oprichting geschiedde tezamen met enige andere Amsterdamse kooplieden, van wie Briegleb en de heer F.L.S. van Heekeren de voornaamste waren (1886). Het kina-etablissement werd enige jaren later in een n.v. omgezet met Briegleb en Van Heekeren als directeuren. De n.v. werd in 1898 verkocht aan het Nederlandsche Veem. Mededeling van de heer F.W. Hirschfeld te Hilversum; voorts: Gedenkboek Van Heekeren, p. 170, 171. Vgl. over de kinamarkt Fortuin, Goederenmarkt, I, 167 vlg.
voetnoot2
In 1885-1886 begonnen; tot 1897 geschiedde de fabricage en verkoop door de firma Gust Briegleb. In 1897 kwam het tot een contract met de Franse verffabriek Le Franc en Co., nadat partijen door de Parijse bankier D. Colaço Osorio bijeengebracht waren. Het hoofdkantoor van de nieuwe onderneming was Parijs; de fabriek werd in Hilversum gevestigd; het bijkantoor Amsterdam werd na 1945 opgeheven. Mededeling van de heer F.W. Hirschfeld te Hilversum.
voetnoot3
In 1885.
voetnoota
Vanaf ‘dat hem’ .... tot ‘inbracht’ door Heldring geschrapt.
voetnoot1
In 1897. Vgl. noot 2, p. 59.
voetnoot2
Het beeld van Briegleb, door Heldring geschetst, werd getoetst aan de ervaringen van anderen en bleek zeer juist te zijn. Briegleb was een dynamisch man met een ongebreidelde hang naar zakendoen. In alles wat binnen zijn bereik kwam, handelde hij, tot goudvisjes toe. Hij had naast de Ripolin ook andere industriële interesse, o.a. plateel- en verbandstoffenfabricage. Hoewel uiteraard ook wel eens iets mislukte, stierf hij als een vermogend man, enige miljoenen nalatend.
voetnoot1
1885-1888.
voetnoota
Oorspronkelijk: ‘sluwheid’.
voetnoot2
Van Aalst gewaagde later van ‘een harde leerschool’ en getuigde dat Briegleb zich veel met hem occupeerde, ‘soms zeer krachtdadig’. En ook: ‘Ik heb daar mijn geheele kantooropleiding gehad en geleerd met menschen om te gaan’. Vgl. Van Aalst, ‘Hou en Trouw’, p. 45 en Alg. Handelsbl. van 5 april 1924 (intervieuw met Van Aalst).
voetnoot3
Toen de vestigingsplaats der firma Gust Briegleb, nl. op nr. 5 (thans P.C. Hooftstraat 154).
voetnoot1
Heldring wordt ons geschetst als een hispanist avant la date; hij sprak Spaans en had in zijn tijd al, lang voor anderen zover waren, een volkomen begrip voor de Spaans-sprekende wereld. Mededeling van prof. dr. C.F.A. van Dam te Utrecht.
voetnoota
‘Voor zijn taak’ later door Heldring weggelaten.
voetnoot2
De firma was opgericht door Bartholomeus Justus van Hengel (1794-1857). Vgl. Ned. Patriciaat (1944), p. 92.
voetnootb
‘schoone’ later door Heldring weggelaten.
voetnootc
Deze zinsnede door Heldring geschrapt.
voetnoot1
Het etablissement van Polman op no. 195 in de Warmoesstraat, wegens de vele bierhuizen Klein-München genaamd. A. Polman had in 1863 zijn zaak geopend, die zo'n hoge vlucht nam, dat uitbreiding met no. 193 volgde, waarna in 1912 op no. 189-195 een nieuw perceel werd opgetrokken en ook 199 nog bij het Polmanshuis getrokken werd. Met betrekking tot mr. J.A. Sillem, de geliefde oom van Heldring, gewaagt Quack ervan dat deze bij voorkeur bij Polman (toen nog Pulsers) zijn ‘goden’ drank dronk. Vgl. De Gids (1912), III, p. 126 en Wierdels, Klein-München, p. 97; d'Ailly, Gids, p. 83.
voetnoot2
Hotel en restaurant Krasnapolsky, door de Poolse emigrantenzoon A.W. Krasnapolsky (1838-1912), coupeur in de Winkel van Sinkel aan de Nieuwendijk, in 1865 gevestigd in het geheel verlopen ‘Nieuwe Poolsche Koffiehuis’ in de Warmoesstraat 181; in 1952 gecombineerd met het Polmanshuis. (Vgl. noot 1, Rössingh, Hotel Krasnapolsky, en d'Ailly, Gids, p. 78, 83.
voetnoot3
S.B. Zeverijn.
voetnoota
Vanaf ‘waarvan’ .... tot ‘waren’ door Heldring geschrapt.
voetnoot1
Over Heldring en de vrijhandel vgl. inleiding, p. 31.
voetnootb
De vijf laatste woorden toegevoegd.
voetnoot2
Heldring spreekt hier over de jaren 1889 (eindexamen O.H.S.) tot 1892 (reis naar West-Indië). De belangstelling voor Zuid-Afrika was (anders dan in de hierop volgende tijd) in die jaren in het algemeen nog maar gering en van een kleine groep uitgaand, in het bijzonder van commercieel geïnteresseerden (vgl. noot 4, Gedenkb. Ned. Z.-Afr., p. 107).
voetnoot3
Dit schijnt in korte tijd te zijn veranderd, op p. 106 schrijft Heldring naar aanleiding van zijn wereldreis (1879-1899): ‘Veel jonge lieden reisden in dien tijd.’
voetnoot4
De economische betrekkingen van Nederland met Transvaal behandelde Van Winter voor een langere periode in detail in het hieronder genoemde werk. De jaren waarover dr. Heldring spreekt (1889-1892), zijn getuige van een vrij grote belangstelling (zij het in beperkte kring) voor Transvaalse zaken; wij interesseren ons in nieuwe mijnbouwondernemingen, industriële en landbouw-bedrijven, handelsondernemingen en banken (vgl. noot 1, p. 65). Het ging hier meer om het streven van individuele Nederlanders dan om een samenbundeling van krachten ter behartiging van een algemeen Nederlands belang. Het succes was wisselend. Als algemene achtergrond gewaagt Van Winter vragenderwijs van het Nederlands superioriteitsgevoel van kapitaalkrachtige natie, die, terend op oude handelsroem, zoch ook zonder overmatige krachtsinspanning zou kunnen handhaven. Als concrete gebreken komen naar voren: het werken met een te gering kapitaal, het ontbreken van geschikte vertegenwoordigers, het voorbijgaan aan de eisen van de markt, o.a. wat de kwaliteit der goederen betreft. Vgl. Van Winter, Onder Hollanders, p. 42 vlg., II, p. 13-81 en Van Winter, Nederlanders.
voetnoot1
De Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Spoorweg-Maatschappij, opgericht in 1887, vond een deel van haar kapitaal in Duitsland, maar droeg overigens steeds een Nederlands karakter. Volgens Van Winter behoeft men het aantrekken van Duits kapitaal niet uitsluitend in ons nadeel uit te leggen al blijkt eruit dat de krachtige wil om zich met Zuid-Afrika in te laten tot enkele kringen beperkt bleef. Met dat al was daar toch bepaald sprake van een uitzonderlijk krachtige activiteit. De hele wereld lag weliswaar voor onze ondernemingsgeest open, maar naar Ned.-Indië gingen al en masse de besten van ons volk. De Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Spoorweg-Maatschappij was een belangrijke uiting van Nederlandse ondernemingsgeest: door tewerkstelling van enige duizenden Nederlanders uit alle lagen der bevolking, door bestellingen bij de Nederlandse nijverheid. Dankzij deze kon de Nederlandse machinenijverheid kort vóór 1900 overgaan tot de bouw van locomotieven. Vgl. Van Winter, De N.Z.S., p. 33, 34. Voorts details in Van Winters in noot 4, p. 64 genoemd werk.
voetnoot2
Dit is niet geheel onwaar, doch verdient nog wel enige nuancering. Een feit is dat men in Nederland na 1850 niet zonder zorg de machtsontplooiing aan de oostgrenzen gadesloeg. De verhouding van Nederland tot het Duitse rijk na 1870 is uiterlijk correct, maar van een heimelijke spanning doortrokken. Niettemin beschouwt men Duitsland met minder vrees dan te voren, wat mede samenhangt met de grote economische voordelen die Nederland van de economische ontwikkeling in Duitsland trekt. Tegen 1900 ontstaat zelfs de gedachte aan een tolunie met Duitsland. Een deel van de publieke opinie was na 1870 trouwens, als gebiologeerd door de nieuwe macht, bepaald germanofiel.
voetnoot1
Hier moet wel van Utrechtse tegenstand gewaagd worden. In 1878 diende minister Tak van Poortvliet een wetsontwerp in voor een Kanalenwet, waarin voor Amsterdam een kanaal door de Gelderse Vallei naar de Waal bij Dodewaard was voorgesteld. Het verzet daartegen kwam vooral van de zijde van de gemeente Utrecht, die vanuit plaatselijke belangen verbetering van de Keulse Vaart als alternatief nastreefde. In de Tweede Kamer vond het plan met 40 tegen 39 stemmen geen meerderheid (1879). Enige Limburgse leden hadden hun stem aan het Gelderse-Valleikanaal-artikel onthouden uit ergernis over het verwerpen van het amendement tot verlenging van de Limburgse Noordervaart tot Venlo. Uit een in 1881 door minister Klerck ingediend ontwerp resulteerde uiteindelijk - niet zonder verzet van Amsterdamse zijde en nadat aanzienlijke verbeteringen waren gebracht - het veel meer westelijk langs Utrecht geprojecteerde Merwedekanaal, dat op 4 augustus 1892 werd geopend. Vgl. Greup, Rijnverbinding, p. 73 vlg.
voetnoota
‘Met veel festiviteit’ doorgestreept.
voetnoot2
Het goederenverkeer op de Rijn bij Lobith naar Amsterdam beliep in 1891 (in tonnen) 96.205, 1892, 104.926 in 1893 88.456; en van Amsterdam resp. 91.351, 108.814 en 111.137. Een aanzienlijke stijging vond pas na 1900 plaats: 1900 resp. 154.224 en 292.613, 1910 resp. 564.196 en 426.730. Dat hier geen snelle stijging, zoals na de opening van het Noordzeekanaal, plaats vond, schreef de Kamer van Koophandel toe aan de omweg die het Merwedekanaal nu eenmaal vormde. Meer dan de Rijnhandel profiteerde de binnenvaart. Bij de toenemende afmetingen der Rijnschepen bleek het kanaal spoedig niet meer te voldoen. Vgl. Greup, Rijnverbinding, p. 111, 112, 187.
voetnootb
Later gewijzigd in: ‘De vraag rijst bij mij ....’
voetnoot1
Gezien tegen de achtergrond van de sinds het begin der twintigste eeuw geboekte vooruitgang, is Heldrings opmerking treffend juist. Men zie de cijfers van de toeneming van de alg. invoer: 1892/'96 gem. 17.616 milj. kg per jaar, 1900 26.243 milj. kg; 1913 60.489 milj. kg; van de alg. uitvoer: resp. 10.511 milj. kg, 17.888 milj. kg en 45.033 milj. kg; van de doorvoer: resp. 3.705 milj. kg, 5.808 milj. kg en 15.622 milj. kg. In milj. guldens bedroeg de invoer tot verbruik in 1895 1443,8 en in 1914 2889,2, de uitvoer uit het vrije verkeer resp. 1178,1 en 2505,2. De bruto tonnage van de aangekomen geladen zeeschepen bedroeg in 1890 14.878.000, 1900 26.042.000, in 1910 37.932.000. Maar anderzijds was er in de voorafgaande twintig jaren ook al aanzienlijke vooruitgang geboekt. De alg. invoer 1872/'76 bedroeg gem. 6.793 milj. kg per jaar; de uitvoer id. 3.269 milj. kg, de doorvoer 1.182 milj. kg (vgl. met bovenstaande cijfers voor 1895 en 1900); de invoer tot verbruik in milj. guldens was in 1875 718,8, de uitvoer uit het vrije verkeer 539,0; de bruto tonnage van de aangekomen geladen zeeschepen in 1876: 7.400.000. Heldrings beeld, een typisch ‘Amsterdams’ beeld, lijkt nu méér typerend voor de jongere, die in zijn tijd de sterke vooruitgang meemaakt en aan deze bijdraagt, dan voor de feitelijke situatie. Aan de jongere deed dan ook de bestaande mentaliteit - die nochtans iets gewrocht had - zich gemakkelijk voor als een geest van lauwheid. Op dezelfde wijze had ook de hem voorafgaande generatie de vooruitgang gevoeld. Heldring verzuimt dan nog de industriële groei aan te stippen, die in de periode 1870-1900 aanzienlijk was. Men kan dit alles ‘ogen uitwrijven’ noemen en er toch meer waardering voor opbrengen. Uiteraard waren er gebreken, ontbreekt het soms aan initiatieven: Van Winter citeert een uitspraak uit 1906 volgens welke meerdere samenwerking tussen financiële kringen en nijverheid dringend gewenst is. Elders zoeken bankiers belegging waar leveringen zijn te verwachten. ‘In ons land daarentegen beperkt zich de werking der financiële ondernemingen alleen tot plaatsing van het kapitaal voor geldbelegging; andere motieven gelden niet.’ Inderdaad onthielden de Nederlandse handelsbanken zich principieel van belegging van de haar toevertrouwde penningen in ondernemingen. Dat belemmerde uiteraard onze industriële ontplooiing. Tijdschr. van Nijverheid (1906), p. 300; Van Winter, Nederlanders, p. 75, 76; Brugmans, Paardenkracht, p. 366, 382 en Jaarcijfers 1901.
voetnoot2
Als gevolg van de kunstmatige bescherming van de bietwortelsuikerindustrie in Europa brak in 1884 een crisis op de suikermarkt uit, die de prijzen tot op de helft deden dalen. Op Java werd de toestand nog verscherpt door het optreden van de sereh-ziekte in het suikerriet. Daarop heeft de oprichting van proefstations plaatsgevonden, die door onderzoek en voorlichting het peil van de suikercultuur verbeterden (ook andere cultures kregen later een dergelijke uitrusting). Daarnaast geschiedde een reorganisatie en modernisering der cultuurbanken, waarbij men van een passieve credietverstrekking overging op een actief-controlerende. Gongrijp, Schets, p. 127, 132 en 133.
voetnoot1
Bosch heeft getracht de rentabiliteit van de Indische ondernemingen in de periode 1870-1900 te berekenen. Een vrij ruwe benadering voor Indische banken, handels-, mijnbouw-, suiker-, koffie- en rijstondernemingen (rubberondernemingen bestonden nog niet) komt tot een gemiddeld dividend per jaar van 5,23%. Betrekt men de petroleum- (Koninklijke!) en tabaksondernemingen daarbij, dan stijgt het percentage tot 9,73%. Bosch maakt waarschijnlijk dat de expansie niet uitsluitend uit de winsten is gefinancierd, d.w.z. dat er o.a. kapitaal uit Nederland is aangetrokken. Kort voor en na 1900 kreeg Indië door de oprichting van talrijke tabaks-, petroleum- en andere ondernemingen een verdere krachtige stimulans. Bosch, Beleggingen, p. 79-81. Vgl. opsomming nieuwe Indische ondernemingen, p. 281.
voetnoot2
Dit is een moeilijk te kwantificeren kwestie, omdat niet te bepalen valt hoevelen (vermogenden dus) huiverig waren nieuwe wegen in te slaan tegenover de initiatiefnemers. Als algemene tendentie mag men wel vaststellen, dat deze laatsten tegen de eeuwwende meer en meer de overhand krijgen. Vgl. overzicht bij Bosch, Beleggingen, p. 66-69. Opvallend nieuwe initiatieven treffen we aan in de fabricage van motoren, het dokbedrijf, het confectiekledingbedrijf, het grootwinkelbedrijf, koolteerdistilleerderij, staalfabricage, margarine-industrie, gloeilampenfabricage, kininefabricage, kunstmestfabricage, rijwielfabricage. Te bedenken valt dat in deze periode de overgang naar de moderne landbouw plaats vond, het fabriekssysteem op huisindustrie en handwerk aanzienlijk veld won en in de scheepvaart de omschakeling van zeil- naar stoomvaart geschiedde, met annex: de oprichting van talrijke scheepvaartmaatschappijen. Vgl. Brugmans, Paardenkracht, p. 288 vlg.
voetnoota
Van hieraf tot het eind van de alinea is dit een nieuwe versie; oorspronkelijk stond er: ‘Zooals altijd ging deze angstvalligheid en onverschilligheid gepaard met speculatie op groote schaal in Amerikaansche spoorwegfondsen. Het was geen verheffende sfeer, waarin de jeugdige handelsman in dien tijd opgroeide.’
voetnoot3
De Amerikaanse spoorwegwaarden, speciaal de obligaties, zijn vanaf omstreeks 1860 tot 1900 bijzonder geliefde beleggings- en speculatie-objecten in Nederland, zelfs het speculatie- en gokobject bij uitstek; daarnaast betekenden de investeringen in Amerikaanse industriële ondernemingen vrijwel niets, met uitzondering van mijnwaarden in de jaren '70. Omstreeks 1914 is de belangstelling het grootst; vervolgens vermindert deze snel. De aantrekkingskracht der spoorwegwaarden school vooral in de hogere rente dan normaal, die daarop werd verkregen, alsmede in de kans op koersstijging; een rol speelde ook de sympathie voor de V.S.
Ten slotte vormden de Amerikaanse spoorwegwaarden kwantitatief en kwalitatief een welkome aanvulling in de effectenportefeuilles. Ondanks slechte ervaringen door teleurstellingen en zwendel, zware verliezen in crisisjaren bleef de animo voor de ‘rails’ bestaan; het aantal genoteerde Amerikaanse spoorwegwaarden steeg geleidelijk van 8 in 1865 tot 194 in 1914.
voetnoot1
Het gemiddeld rendement wordt geschat op rond 5% voor de periode 1869-1921, in dalende lijn van 7% tot 4%. Winsten en verliezen uit speculatie onttrekken zich aan de waarneming. Bosch, Beleggingen, 123-141, 153, 543-569.
voetnoot2
Dat er een en ander (veel!) tot stand kwam, is al uit noot 1, p. 67 en 2, p. 68 gebleken. Het oordeel van Heldring stemt overeen met de algemene opvatting in de literatuur.
voetnoot3
Dat Wally Moes (1856-1918) van de diners en soirees van burgemeester van Tienhoven (1841-1914), die van 1880-1891 burgemeester van Amsterdam was, met nadruk vermeldt, dat ieder spoor van ceremoniële stijfheid en deftigheid ontbrak, is uiteraard veelzeggend. Vgl. Moes, Ongeduld, p. 120.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over C.J.K. van Aalst

  • over Balthazar Heldring

  • over Ottho Gerhard Heldring


plaatsen

  • Amsterdam


landen

  • Frankrijk

  • Italië

  • Zwitserland

  • Duitsland