Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hoofden van de Oayapok! (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hoofden van de Oayapok!
Afbeelding van Hoofden van de Oayapok!Toon afbeelding van titelpagina van Hoofden van de Oayapok!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.41 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hoofden van de Oayapok!

(1984)–Albert Helman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Roman in vijf redevoeringen


Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

Ter toelichting

Een plan dat mij bij tussenpozen al zowat twintig jaar heeft beziggehouden, is met dit werkstuk eindelijk uitgevoerd. Inval, overdenking en realisatie berustten alle drie op een zelfuitdaging. Op de lust om grenzen van het haalbare te verkennen, en op de nieuwsgierigheid of ik in staat zou zijn, mij op de slipperige zelfkant van het eigen kunnen overeind te houden. Zo gaat het bij mij toe, is het altijd toegegaan. Mijn engelstalige vrienden noemen het ‘brinkmanship’, met een nog onofficiële term.

Voor en na de publicatie van Leef duizend levens (een boek dat in de mist van de bezettingsjaren en de korte reconstructieperiode daarna, toen er nog weinig of niets over de techniek van de roman gepubliceerd was, snel uitverkocht en even snel vergeten raakte) had ik mij erg verdiept in allerlei vorm- en structuurproblemen van de roman en de novelle, en mij daarbij weleens afgevraagd of er nog één manier van ‘een gecompliceerd verhaal brengen’ mogelijk zou zijn, die nog nooit gebruikt was.

Tenslotte vond ik er één: de redevoering, de toespraak tot een menigte. Daarmee was tevens de uitdaging geboren, om zelf eens met deze mogelijkheid te experimenteren.

In Islamitisch Afrika had ik vaak genoeg op het een of ander marktplein, zowel overdag als 's avonds, het optreden bijgewoond van professionele ‘vertellers’, die urenlang hun toehoorders wisten te boeien, hun ver-

[pagina 6]
[p. 6]

haal zo nu en dan onderbrekend met echte toespraken. Stellig moest het omgekeerde dan ook kunnen: de toespraak als verkapseling van het verhaal, maar met ‘overreding’ tot hoofddoel. Met gebruikmaking dus, van de vele stijlfiguren van de klassieke ‘redekunst’ en het redenaarstalent van de spreker.

Hiervan uitgaande, stond het van meet af aan voor mij vast dat, wilde ik deze mogelijkheid beproeven, het niet met één, maar met een serie van redevoeringen zou moeten gebeuren; echte toespraken gericht tot een vooringenomen publiek, en op een natuurlijke manier aan elkaar verbonden.

Een praktisch bezwaar was, dat de redevoering als kunst, de aloude ‘retorica’ die vroeger hoog in aanzien stond, in onze westerse cultuur vrijwel in onbruik geraakt is, ondanks de talrijke en doorgaans vrijwel cultuurloze politieke demagogen die er misbruik van maken. Slechts bij uitzonderlijke, plechtige gelegenheden wordt de toespraak nog weleens als kunst beoefend.

Het voorbeeld van de Tien Attische Rhetors, de esthetische voorschriften van Isocrates en de praktische van Aristoteles zijn alle vergeten; wat nog niet zeggen wil dat zij zich niet, even onwillekeurig als ongemerkt, opdringen aan een ieder die nog voor ‘goed van de tongriem gesneden’ wil gelden. Tussen Demosthenes en Cicero in, heeft ook nu nog elke orator zijn heil te zoeken. Maar voor mijn experiment nadrukkelijk teruggrijpen op het verre verleden, lokte mij niet aan, al was ik reeds als scholier diep onder de indruk geraakt van zulke latere toepassingen als Shakespeare's forumrede van Antonius (met geniale trefzekerheid meermalen door dialogen onderbroken) of Multatuli's toespraak tot de Hoofden van Lebak, - oraties die beide ook fragmenten van een verhaal bevatten.

[pagina 7]
[p. 7]

Hoofdstukken, fragmenten verbinden - kan niet - moet kunnen - bleef mij door het hoofd spelen, en dat was dat.

Ik besloot liever af te zien van het plan. Het hield echter niet op mij af en toe te tarten, ondanks mijzelf.

Door velerlei omstandigheden genoodzaakt, heb ik mij nadien veel met de etnologie en antropologie, voornamelijk die van Zuid-Amerika, moeten bezighouden.

En ziedaar - hoe had ik het kunnen vergeten, want ik wist het al van kindsbeen af - er bestáán volken onder wie de redenaarskunst nog altijd vrij algemeen beoefend wordt, en waar het een nagestreefde eer is om als ‘een goed spreker’ te gelden.

Dit is namelijk bij tal van Indianen-volken, zowel die van Noord-, als van Meso- en Zuid-Amerika het geval, en zeker niet in mindere mate bij die van mijn eigen Guyanese stamland. Uitstervende volkjes en stammen overigens. Met name de Tlio en de Guaraní (ten zuiden van de Amazone) staan er ook heden ten dage nog om bekend.

Van dit gegeven uitgaande, stond nu voor mij vast, dat mijn ‘spreker’ of ‘sprekers’ en hun toehoorders Indianen moesten zijn, al of niet zelf hoofdpersonen van het romangebeuren dat zich door middel van hun toespraken voor de verbeelding van hun hoorders moest ontwikkelen. En voor welk mee-luisterend publiek er verder nog mocht zijn.

Voor de rest problemen genoeg, die pas langzaam, successievelijk hun oplossing vonden. Bijvoorbeeld: hoe de lineaire ontwikkeling der gebeurtenissen in de tijdsdimensie van zo'n serie redevoeringen te realiseren, dus, met hoeveel tijdsverloop ‘Verondersteld’ tussen elke toespraak. En dan, moest alles op één plaats

[pagina 8]
[p. 8]

worden uitgesproken? Door slechts één man? Of door meerdere personen?

Vrouwen kwamen hierbij niet in aanmerking, want die hebben in dat milieu niets in te brengen, althans niet in het openbaar, hoezeer zij zich als goede matriarchen binnenshuts vaak laten gelden.

Zo rijpte het van lieverlede: een exponentieel aangroeiend tijdsverloop tussen de verschillende redevoeringen; het zouden er ten hoogste vijf mogen zijn, analoog aan de gebruikelijke vijf bedrijven van een drama (de roman is immers een ‘Verteld drama’), en de spreker steeds een en dezelfde persoon, van oratie tot oratie groeiend en verouderend; vier van de vijf keren sprekend op dezelfde plaats (gewenst wegens het opgeven van de ‘eenheid van tijd’) tot dezelfde, of althans gedeeltelijk dezelfde toehoorders, de van alle nodige voorkennis voorziene overbruggers van elk opeenvolgend tijdsinterval. De vijfde redevoering, veertig jaar later, zou mijn ‘spreker’ dan, onder geheel andere omstandigheden voor een geheel ander publiek moeten houden, ter afsluiting van de ingekapselde ‘roman’. Met voor alle zekerheid zijn persoonlijke belevingen als centraal gegeven.

Alles goed en wel, maar meer dan ooit zou het bij dit alles op de juiste verwoording aankomen. En het is vooral dit punt, de noodzaak om slechts van de eenvoudigste spreektaal en zinsconstructies gebruik te maken, heeft mij - afgezien van andere taken en werkzaamheden - zo lang doen aarzelen en menigmaal denken, dat ik er toch wel niets van terecht zou brengen, al leek het nòg zo'n aantrekkelijk experiment.

De verleiding echter om iets te schrijven dat speciaal bestemd zou zijn om te worden voorgelezen, of liever nog, door een ervaren ‘redenaar’ te worden voorgedra-

[pagina 9]
[p. 9]

gen, liet mij niet los. Eén bepaalde voordrager die ik hoog aansla, stond mij de laatste jaren bij al dit plannen maken en weer van mij afschuiven, steeds voor de geest. Als hij er ooit iets in zou zien, dan zou het misschien zin hebben en zou ik de moed kunnen opbrengen om daarvoor de pen op papier te zetten, nu ik er eindelijk, eindelijk, tijd en gelegenheid voor had.

Nog nooit had ik met iemand over mijn voorgenomen, maar soms onuitvoerbaar geacht experiment gesproken, - een tikje benauwd dat een ander misschien met deze unieke idee er van door zou gaan en er wèl iets van terecht brengen. Ideeën zijn nu eenmaal tolvrij en zij behoren niemand toe. Er is ook menige dupe van de ‘Duplizität der Fälle’ bekend. Ik zweeg dus angstvallig al die jaren over mijn mogelijke ‘roman in een aantal redevoeringen’. Nu moest ik er evenwel over praten met mijn hooggeachte voordrager, al was het alleen maar om hem te raadplegen over enkele technische vragen. Bijvoorbeeld: wat de meest wenselijke lengte van elke toespraak zou moeten zijn, - het keurslijf waarin het gehele ‘verhaal’ van periode tot periode geperst moest worden. Zonder één woord teveel, of één frase die niet ‘bekt’. Mijn vrees om er over te spreken berustte ook nog op het feit, dat wanneer men uitvoerig praat over iets dat er zou kunnen zijn, het er dan eigenlijk al is, of - wat mijzelf betreft - dit mij dan de verplichting oplegt, te zorgen dat het er ook werkelijk komt. Dit bleek dan ook het geval na een aanmoedigend gesprek met mijn deskundige, waarin ik hem in grote trekken aangaf wat mij voor ogen stond. Hij zag er nogal wat in, toen ik hem de algemene opzet voorstuntelde, en ik ben vervolgens, niet zonder nog allerlei twijfels en bibbers ondanks zo lang wikken en wegen te ondergaan, maar achter het onbeschreven papier gaan

[pagina 10]
[p. 10]

zitten. Gewoon als los werkman in dienst van mijzelf, - een beest van een baas, die niet op overuren let en slecht van betalen is. Maar ik vind geen betere.

Ziehier dan het resultaat van dit alles. Ik heb mijn best gedaan en zoveel mogelijk naar goede raad geluisterd. Meer kan ik er niet van zeggen, behalve nog dit:

Het bekend geworden gebed dat de Oglala-Sioux medicijnman Black Elk kort voor zijn dood uitsprak, heb ik, sedert John G. Neidhardt het al in 1932 publiceerde, een van de mooiste gebeden gevonden, die ik ooit hoorde of las. Ik heb dan ook de bekoring niet kunnen weerstaan om het, alle geografie ten spijt, hier in een vrije Nederlandse vertaling en bij wijze van citaat toe te kennen aan een van mijn Hoofden van de Oayapok. Voor het overige heb ik tien delen ‘concrete’ gegevens met slechts één deel fictie - hopelijk niet meer titreerbaar - door elkaar gemengd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken