Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mijn aap lacht (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mijn aap lacht
Afbeelding van Mijn aap lachtToon afbeelding van titelpagina van Mijn aap lacht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.38 MB)

Scans (12.62 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.57 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mijn aap lacht

(1991)–Albert Helman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

V

Diepdonkere nacht stond geurig om mij heen toen ik weer bijkwam. Maar mijn leden waren stijf en pijnlijk bij de minste poging om mij te bewegen. Waar lag ik? Al mijn kameraden waren weg. Er was geen ster te zien, geen enkel licht. Ik trachtte moeizaam overeind te komen, om als bessen klein eerst, maar dan groter, als twee glimmend zwarte vruchten, een paar ogen naderbij, nog nader, tot heel dichtbij te zien komen. Een angstvisioen waarvan ik mijn nog doezelig hoofd probeerde af te wenden, om onmiddellijk daarop te kijken in een ander ogenpaar, en weer een ander, ginds, en hier en overal. Ik was omringd door starend wijde ogen in het zwijgend duister.

Rennen moest ik; waarheen ook, zien weg te komen. En ik sprong mijn pijn vergetend overeind, maar werd meteen weer neergeslagen door een hand waarboven grommend giechelen. Er brak een lichtstraal door, en op mijn rug gelegen, half verdoofd, zag ik mijzelf omsingeld door een troep van apen, neergehurkt in een cirkel, grote, donkere beesten met vervaarlijk zwarte koppen die mij tegengrijnsden, dringend van wreedaardige nieuwsgierigheid, maar onbewogen, zwijgend.

[pagina 26]
[p. 26]

Wat kon ik nog doen? Ik sloot mijn ogen, overtuigd dat ik maar beter aanstonds hier kon sterven, stil verdwijnen uit de sombere wereld waarin ik terechtgekomen was. Ontsnappen kon ik niet, zij zouden mij mishandelen en aan stukken rijten als ik nogmaals poogde te ontvluchten. Ach, dit was het einde, al te vlug, de eerste dag de beste van mijn dwaze tocht in het oerwoud. Ieder ogenblik kon mij de hand die mij had neergeslagen, wurgend grijpen naar de keel. Ik zou mij niet verweren; wat geschieden moest, kon beter snel gebeuren.

Maar het bleef doodstil en onbewogen om mij heen. Alleen het suizelend ademen van de vijanden kon ik nu horen in mijn doodsangst; het werd luider, snorrend als het worstelen van horzels om te ontsnappen uit een dorre bladschede. Niets gebeurde en ik kon nauwelijks meer iets onderscheiden toen ik voorzichtig door een oogspleet gluurde naar mijn duistere belagers.

Wanneer werd het dag? Zou ik nog ooit het daglicht zien? Wat was er van mijn makkers, van hun durf en ondernemingslust terechtgekomen? Waren zij ontsnapt? Of ook gevangen? Dood? Het liet mij onverschillig, nu ik zelf hier roerloos op mijn einde lag te wachten.

Plotseling een gebrul van dichtbij, loeiend, daverend, direct herkenbaar, het ontzettendste dat ik nog ooit vernomen had, hoewel tevoren enkel als een verre echo, toen ik in de Boom der Kennis leefde met mijn stamverwanten, en ik weggekropen aan de moederbuik te weten kreeg, dat dit het allerergste was: de naderende jaguar. Hier was hij weer, thans ijselijk dichtbij!

Met dat hij brulde en ik star van angst mijn ogen opsloeg, zag ik hoe de reuzen om mij heen, in ijlende ontzetting opgesprongen, holden wat zij konden hollen, grommelend en tuimelend in de nacht. En ik hen achterna, opeens toch een der hunnen, in dezelfde angst, hetzelfde ontzag voor tijgerloeien, tijgerklauwen, tijgermuil. Waarheen ze snelden wist ik niet, totdat ik hen omhoog zag schieten langs een dikke gladde stam, die ik voorbijvloog, in een halve cirkel rennend. Maar de boom scheen eenzaam in de vlakte, en uit de ene richting kwam opnieuw het brullen dat mijn borst uiteendreef, en in de andere richting schenen loerend al twee starre tijgerogen vuur te vonken. De ene boom alleen, waarin de apen waren weggevlucht,

[pagina 27]
[p. 27]

bood redding. Er was geen tijd te aarzelen, ik klom hen achterna, niet hoger dan ik strikt noodzakelijk vond, en bleef daar halverwege aan de stam geklampt, en drukte mij plat als een vleermuis.

Lang hield het gebrul aan. Nu eens naderbij en dan weer verder. Onbegrijpelijk hoe sterk de keel is van een jaguar. Dat loeien scheen tot zelfs de sterke stam waarin ik hing, te doen trillen als een riet. Of wellicht trilde ik zelf zo, stijf van ontsteltenis, als een verdorde kokosnoot die aan een laatste vezel uit de tros hangt. Boven mij, waar de verschrikkelijke apen moesten zijn, was geen geluid, zelfs niet het kraken van een twijg. De wereld scheen te zuchten en te zinken in de tussenpozen van het jaguargebrul, wanneer het monster adem schiep. O, wat een nacht!

En elke keer wanneer het langer stil was dan de keer daarvoor, en als je dacht: Nu is het afgelopen, en bleef luisteren, kwam weer opnieuw de schrik je wurgen tot je ogen puilden, als de jaguar weer schreeuwde, zonder antwoord, zonder tegenroep, omdat er geen enkel dier bestaat, dat hem niet vreest. Alleen de echo uit de verte, waar een ander bos moest zijn, gaf aan het eind van elk gebrul een zacht gekreun terug.

Nu wist ik pas wat angst was. Deze nacht waarin ik mij nog reddeloos bevond, had mij geleerd hoeveel gevaar ons dreigt, wanneer we ons overmoedig uit de eigen levenssfeer, de kring van overzichtelijke zekerheden wagen, zoekend naar iets nieuws, het avontuur, het kwaad der ongewisheid.

En er kwam geen einde aan de nacht. De duisternis stond als een zwarte nevel, bijna tastbaar aan de stam geprest, en boven was niets van het luchtgewelf te zien, was slechts het zwart en gapend gat waarin mijn vijanden hun kans afwachtten. Eindelijk was het stil geworden, nu misschien voorgoed. Ik liet me een handbreed zakken, klaar om weer omhoog te vluchten bij het eerste brullen. Toen het uitbleef, weer een handbreed lager. Daar was een verdikking, die ik bij het klimmen niet gemerkt had, en die nu houvast gaf, neen, kil slijmerig bewoog bij het bevoelen van die steun, en kronkelde... Een grote slang! Ook in de boom gevlucht. Ik kon niet meer terug, moest weer naar boven, hoger dan de stam, tot het begin van de takken, waar ik springen kon. Desnoods in het bereik der zwijgende bewakers, maar hoger, hoger!

[pagina 28]
[p. 28]

De boom was vast reusachtig; in een oksel waar die machtig dikke takken uit elkaar groeiden, zat ik veilig. De andere apen schenen in de hoogste toppen weggevlucht. Een bleekgeel schijnsel in het oosten was het eerste wat ik zag. En toen beneden mij een melkwitte nevelzee, waarin de stam recht overeind stond, neen, waarop hij scheen te drijven. Spoedig was er lilagoud licht aan de ene kant en rossig goud licht aan de andere. De dageraad. En boven mij, in het gewemel van miljoenen takken, twijgen, stengels en van wasem glimmerende bloesemkelken, veertig, vijftig zwarte ballen vacht, groot als geweldige meloenen, de inelkaargedoken apen, eerst zo driest, maar nu nog weggeschurkt van angst, de koppen weggebogen in hun beide ellebogen en daarover nog de staart gewikkeld. Trieste, bange kluwens, ondanks al hun grootte.

Onder mij zag ik, hoe bij de laagste tak zich een koraalslang, zelf haast als een tak zo dik, gewonden had rondom de stam en met zijn kop over een tak hing - heer en meester van zijn plaats. Ik kon hem zeker door een sprong ontkomen, een gevaarlijk waagstuk, maar toch niet onmogelijk. Er is een middel om zelfs van zo'n hoogte, in je val de richting te veranderen en weer de stam te grijpen, halverwege, dat je niet te pletter op de grond slaat. Niet dat ik het al gedaan had, maar eens moest toch de eerste keer zijn, zulk een salto, tegen je gewicht in - met de staart te ondernemen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken