Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mijn aap lacht (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mijn aap lacht
Afbeelding van Mijn aap lachtToon afbeelding van titelpagina van Mijn aap lacht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.38 MB)

Scans (12.62 MB)

ebook (2.95 MB)

XML (0.57 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mijn aap lacht

(1991)–Albert Helman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XII

Zelfs kleine vrees leidt vaak tot grote fouten. Zoals ik met spijt bemerkte aan het einde van mijn ondoordachte vlucht. Ik had geen acht geslagen op het feit, dat rondom mij het bos geheel van aanblik was veranderd en zeker niet meer de naam van oerwoud verdiende.

Vreemd genoeg drong dit pas tot mij door toen ik opeens werd aangehouden door twee lange, magere apen, elk gewapend met een gladde, rechte stok, die uit het kreupelhout, verrassend, vóór en achter mij tevoorschijn sprongen, juist toen ik een open pad, iets als een tapirweg door het onderbos wou opgaan. Opgericht in volle lengte, hielden zij mij met hun stokken gemakkelijk in bedwang, en vol verbazing over hun zo hoekig strak optreden, keek ik om mij heen, en zag dat wat ik voor een tapirpad gehouden had, een netjes schoongemaakte weg was, glad en zonder mos of onkruid. Uit de bomen waren op gelijke hoogte alle takken afgebroken, links en rechts van het pad, zodat ze een gelijkmatig aan elkaar sluitende bedekking vormden, één groen tunneldak over de weg, waarlangs de heesters tussen deze bomen bovendien ook op gelijke hoogte en plat als wanden waren afgeknaagd. Er was hier blijkbaar druk gewerkt om alles van het bos zijn wild, oorspronkelijk voorkomen te ontnemen en het in een strakke, rechte orde in te passen.

De twee wachters, die mij met een onverholen grijns en veel laatdunkendheid bekeken, hadden om hun schouder een lang stuk liaan gewikkeld, waar de een mij bliksemsnel de hals mee vastbond

[pagina 56]
[p. 56]

en de ander beide polsen. Op die wijze voor en achter vastgebonden, zodat ik onmogelijk kon ontsnappen, werd ik langs het pad gevoerd, dat als een grote holle boomstam recht en glad de verte in liep, vast iets griezeligs tegemoet.

Want dat het griezelig zou zijn, bleek wel met stelligheid. Het kale, strakke om mij heen, zo onnatuurlijk en opzettelijk gewild; de stramme pas van mijn twee begeleiders; de kalme wreedheid van hun rukken aan de banden die mij knelden, en iets onheilspellends in de lucht, ik weet niet wat, dat alles gaf mij al vooraf de zekerheid dat ik beslist niets goeds ontmoeten ging. Angstig was ik niet bepaald - ik had al zoveel meegemaakt - maar wel was ik op narigheid gevat en schold ik op mijzelf, dat ik niet beter uitgekeken had en mij had laten overvallen. Maar nu was het te laat en ik moest het onvermijdelijke zien te dulden.

Roffelslagen op een holle tronk verkondigden onze aankomst. Op een feilloos rechte eucalyptusboom zat een verspieder die een sein gaf, een kortafgebeten schreeuwtje dat van boom tot boom herhaald werd, als een springerige echo naar de verte. Hoekiger en strammer nog dan eerst marcheerden mijn bewakers, tot wij, na een bocht die het tot dusver aan mijn blik onttrokken had, een uitgestrekt, langwerpig veld, als een savanne, vóór ons zagen liggen. Kaler nog dan een savanne, slechts met vingerlang en spichtig gras begroeid, zo rimpelig glad als een rivier bij lichte wind, geblakerd in de zon, geen bloempje, geen kapel erop te zien. Het kaalste wat ik buiten strand en hei, temidden van een bos ooit heb gezien.

Mijn begeleiders maakten eensklaps halt. Een stomp tegen mijn zitvlak en een schop tegen mijn borst lieten mij wankelen, ofschoon ik, anders dan die vuige rakkers, viervoets ging. Ze dwongen mij ook rechtop, in dezelfde houding te gaan staan en wachtten onbeweeglijk op de aankomst van een troepje andere apen, die daar in gesloten rij en netjes, met gelijke stappen, van achter een gevlochten scherm van palmstroken aan een zijkant van het veld, tevoorschijn kwamen, aangevoerd door een ontzaglijk lange aap die buiten hun gelid liep. Allen droegen prachtig rechte, toegespitste stokken op de rechterschouder, die ze op een schreeuwcommando in de hoogte staken en weer lieten zakken, wat een indrukwekkend schouwspel was, niet

[pagina 57]
[p. 57]

minder dan hun opgerichte gang en hooggeheven, eensgezinde tred.

Een tweede schreeuw, en op een kleine afstand van mijn arm persoontje bleef de hele sectie stokstijf staan. De leider wenkte mijn bewaker mij van mijn lianen te bevrijden en bekeek mij onderzoekend, van mijn kruin tot op mijn tenen, schudde blijkbaar ontevreden met het hoofd en gaf mij en de anderen een wenk te volgen. Met de starre stap van watervogels in de modder, sierlijk kon ik het niet vinden, brachten zij mij achter het gevlochten scherm, waar zij hun legerplaatsen hadden opgebouwd, niet haastig en gemakkelijk zoals anderen dat op een boom of in een hol doen, maar van lange in de grond gestoken stokken en daarover dwarse takken, voor een deel met vlechtwerk en met losse palmbladeren bedekt, gedeeltelijk echter vol lianen, lussen, kromme takken.

Daarin oefenden een aantal stakkers zich in springen, zwaaien, vluchten en schermutselingen met elkander. Alles op commando, snel, maar zeer beheerst. Een flinke kaakslag zond mij duizelend naar een der troepen waar nogjonge apen leerden hoe de toegespitste stok die anderen op de schouder droegen, vast te houden met hun staart. Een ander troepje leerde staande op hun kop, de stok te zwaaien met hun beide achterpoten; en een ander stel weer, alleen het linker vooren achterlidmaat te gebruiken bij het gaan. Wie erg onhandig was of niet goed meedeed, werd door een van de leiders met de stok geprikt of kreeg een mep over zijn hersenpan. Het was geen pretje en, de eerste keer vooral, vermoeiend. Na een uur was ik geradbraakt en het schemerde mij groen en geel voor ogen. Maar de leiders gingen lustig voort en eisten aandacht, ijver, opgewektheid tot het eind.

Wel was gezorgd voor volop eten toen het afgelopen was, en mochten wij ons ook gaan baden in een aardig meer, dat niet zo ver van daar lag, eveneens aan een besnoeide weg en in een keurig onderhouden deel van het bos. Maar kameraadschap was er niet, bij dienst noch bij vermaak: het was een harde, zakelijke boel, waarvan ik eigenlijk het nut niet inzag, daar ik toen nog geen kennis droeg van de bedoeling der leiders en die van de hoogste aanvoerder, een magere reus met kaal gezicht, die steeds zijn aan alle kanten behaarde staart naar beneden opgerold droeg. Hij en zijn trawanten, die zich als echte satrapen tegenover de onderdrukte soortgenoten aanstelden,

[pagina 58]
[p. 58]

waren niettemin maar doodgewone Slingerapen, en waarop hun overwicht en macht tenslotte berustte, vermocht ik niet te ontdekken.

Toen ik na heel veel dagen goed geoefend was en ook had leren exerceren op het kale veld, werd ik bij een der troepen van de ouderen ingedeeld, die voor dag en dauw het kamp verlieten en een lange tijd, soms dagenlang verdwenen, om gewoonlijk slechts gehavend en met minder apen dan vertrokken waren, terug te keren. Het was niet moeilijk te begrijpen, dat ze oorlog gingen voeren. Maar met wie, bleef onbekend zolang je zelf nog niet van de partij was.

De Slingerapen, merkte ik later, hadden echter niet alleen tot doel ons af te richten voor de strijd met andere wezens, maar ook met iets heel onwezenlijks, dat niet te vatten was en toch alom voorhanden - met de vrije, onbedwongen groei der dingen, met al wat natuurlijk en eenvoudig leeft, wat grillig, krom en scheef bestaat, maar is zoals het graag en uit zichzelf zijn wil. Zij geloofden in een ordening die dwars tegen de draad der eigen aard van alles ingaat, in het nut van snoeien en beknotten, zomaar, omdat snoeien en beknotten uiting zijn van flinkheid of van overmacht. Het waren ferme, maar verschrikkelijke tirannen, en ze maakten iedereen die niet satrapisch dacht, het leven zuur.

Ik merkte later ook, dat zij aparte wijfjestroepen lieten oefenen, in afzonderlijk gelegen kampen. Ze werden heel apart gehouden en maar eens per jaar bevrucht door de hoogste Slingerapen zelf. De doodgewone krijgers bleven vrijgezel, omdat ze zo hun strijdlust en gewilligheid bewaarden en nooit verder dachten, nooit in opstand kwamen en zich altijd dienstbaar hielden.

Dat gold voor mij, die betere dagen had gekend, natuurlijk niet. Maar de bewaking was zo streng, de discipline werd zo strikt beoefend, dat ik nooit de kans kreeg om te luieren, laat staan te vluchten. Bovendien kwam ik al spoedig aan de beurt om ook het krijgspad op te gaan. Wel droeg ik niemand een kwaad hart toe, of het moesten mijn kwellers zelf geweest zijn, maar daar werd niet naar gevraagd. Mijn sectie met nog enkele andere kregen het bevel, en ingerukt met ons, de rechtgesnoeide paden langs, de rimboe in. Wellicht om nooit meer terug te keren... Slechts wie een opperste Slingeraap was, had

[pagina 59]
[p. 59]

de zekerheid dat hij weeromkwam - net als altijd. De bazen zorgden behoorlijk voor zichzelf.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken