Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Orkaan bij nacht (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Orkaan bij nacht
Afbeelding van Orkaan bij nachtToon afbeelding van titelpagina van Orkaan bij nacht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.26 MB)

Scans (13.00 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Orkaan bij nacht

(1934)–Albert Helman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

V

Ik kan de dingen hun loop niet voorschrijven; ze doen hun eigen zin. Ze spelen hun spel met mij en nauwelijks begrijp ik wat geschiedt.

Vanmiddag kreeg ik onverhoopt bezoek in het hotel. Maria. Ik heb waarlijk niet verlangd dat zij zou komen, en het zou stellig beter geweest zijn als ze weggebleven was. Of oordeel ik verkeerd?

Eerst dacht ik dat ze kwam om hulp, om nog wat geld. Maar ze vertelde dat haar vader eindelijk was opgenomen in het hospitaal, dank zij de dokter die ze kon betalen met het geld dat ik gegeven heb. Ik moet er niet aan denken, aan die schoften die zoo om een handvol geld over de levens van menschen beslissen; die om een beetje rijkdom de wereld onderdrukken. Het maakt me rebelsch, en was ik niet zoo overgevoelig, ik zou reeds lang een revolutionair geworden zijn.

Maria kwam om mij te danken. Ze zag in mij de oorzaak van de wending in haar lot, de redder van haar vader, en liet zich niet overtuigen dat ik eenvoudig mijn plicht deed, en overigens gehoorzaamd heb aan een impuls die niets verdienstelijks bezit. Zoo'n meisje weert alle redeneering botweg af. Ze schijnt er behoefte aan te hebben een ‘reine held’ te vereeren; en ofschoon ik ijdel genoeg ben om het prettig te vinden dat juist ìk daarvoor werd uit-

[pagina 50]
[p. 50]

verkoren, voel ik er toch weinig voor; het maakt mij verlegen en balsturig.

Neen, zij had mijn hand niet moeten kussen. Er zit iets slaafsch in dankbaarheid, omdat men zich verlaagt door de vanzelfsprekendheid van anderer goedheid te ontkennen. Of voel ik dat alleen omdat ik zelf nooit dankbaar ben? Beter was het geweest als wij elkander na die nacht niet meer gezien hadden, althans niet hadden aangeraakt. Maar het lot speelt met ons. Haar handkus kon ik toch niet anders afweren dan door mijn arm om haar heen te slaan en haar naar mij toe te trekken? Te willoos liet zij het geschieden. De nacht toen zij mij aansprak was haar weerstand reeds geknakt; toen ik met haar meeliep, had ik haar reeds genomen; toen ik haar ontvluchtte, had zij zich reeds gegeven. Het maakt niets uit dat deze dingen zich afspelen op een ander, verderaf liggend plan. Ze gebèuren, ze zijn hoogere werkelijkheid. Zij bestemmen ons lot.

Had ze thans slechts de geringste weerstand geboden, niets zou gebeurd zijn, ze zou zoo weggegaan zijn als ze was gekomen. Maar ze voelde zich schuldig, ze kwam met schuldbesef. Dit is het altijd, wat onze weerstand lamlegt. Ik heb eens gelezen, dat sommigen een moord begaan, alleen omdat ze zich in hun gedachten reeds schuldig voelen aan die moord. Het moet waar zijn, want op andere gebieden zondigen wij evenzoo.

[pagina 51]
[p. 51]

In de gewone moreele beteekenis erken ik geen zonde. Het is iets doodgewoons als een man en een vrouw elkander teederheid bewijzen, die geen verdere pretenties heeft. Maar niet zoo, niet zoo.... uit weerloosheid en schuldgevoel. Uit zwakte en zonder innerlijke triomf.

Zoo is het iets armzaligs, iets gelijk een huwelijk; iets bijna-dierlijks daar het zonder vreugde en zonder hoop is. Ik heb een verkeerd denkbeeld van Maria gehad, en een nog valscher denkbeeld van mijzelf. Wanneer houdt deze bedriegerij eindelijk op? Wat moet ik doen om helder te zien? Want ik wil niet langer zoo, ik wil niet. De jaren die nu komen, moeten eerlijk zijn en zonder gesjacher; anders.... Zeker, anders is het maar beter moedwillig een eind aan alles te maken.

Ik ben er niet toe in staat geweest tot het laatst iets teeders voor Maria te gevoelen, gelijk in het begin. De verachting voor mijzelf heb ik ook op háár overgedragen, terwijl ik haar toch niets te verwijten heb; ze leeft eenvoudig volgens haar instinct en de eischen van het oogenblik. Dat is haar goed recht. Maar waarom niet het mijne? Waarom moet ik gebonden zijn, een slaaf van mijn opvoeding, mijn huwelijk, mijn omgeving?

Inplaats dat deze reis mijn gedachten verheldert en tot rust brengt, wordt alles nog troebeler, verdwijnt de laatste hoop op een uitweg, rest mij alleen

[pagina 52]
[p. 52]

te leeren mij te verzoenen met de ongelukkige dwaas die ik ben. En terug te keeren.

Of is dit weer een part die ik mijzelf speel om terug te kunnen gaan? Ik vertrouw mijzelf niet, nu nog minder dan ooit. Het was alsof ik zelf toekeek, als een soort van gemeene voyeur, als een politieinspecteur die een misdadiger op heeterdaad betrappen wil, terwijl ik Maria in mijn armen hield en haar kuste. Het was alsof ik geen dader maar toeschouwer was bij alles wat met haar gebeurde. Dit is een criterium.... voor gemeenheid. Had ik uit passie en in vervoering gehandeld, ik zou geen zelfverwijten kennen en wij zouden beiden elkander met een gevoel van overwinning verlaten hebben. Maar tot echte hartstocht ben ik niet meer in staat, ik geloof niet dat ik daar ooit toe in staat geweest ben; en met mij de meeste menschen niet. Hartstocht is iets zeldzaams; zulk een geweldige geladenheid tot in je uiterste vezels; niets meer te kennen, niets meer te beseffen dan het eene: je te vereenigen, je Ik te verliezen in het iklooze van een ander. Werelden in brand te steken, zeeën door te zwemmen, de dood te trotseeren om het eene. Tenminste, dat stel ik mij zoo voor. Maar wij zijn allen kleine kooplieden, sjacheraars. Of op zijn best: rekenmeesters die blij zijn met een klein zoet winstje.

Wat door iedereen ‘hartstocht’ genoemd wordt, is de goedkoope namaak van hetgeen wij noodig

[pagina 53]
[p. 53]

hebben. Sentimentaliteit, gebrek aan weerstand van onze ziel, vrees voor groote spanningen en een beetje zinnelijkheid is het. Poovere opbrengst van een beschaving die stelselmatig elk gevoel van vrijheid uitgeroeid heeft.

En nu is Maria weg. Stellig zie ik haar nooit weer, want het afscheid was even troosteloos als de ontmoeting. Al leek het dat ze bevredigd was, zij moet een even groote teleurstelling gevoeld hebben als ik, en één oogenblik, toen haar oogen zoo glansden omdat een traan zich daarin spreidde, moet ze zich dit fiasco ook bewust geweest zijn. De ijverige toeschouwer, de ellendeling die haar ook niet één seconde slechts beminnen kon, is deze bizonderheid niet ontgaan.

Ik bedenk nu ook opeens, dat ze geen enkele maal mijn naam heeft uitgesproken. Bij het weggaan zei ze enkel: ‘Amigo, vriend’, wat de meest tegenstrijdige beteekenissen hebben kan. Ga eens opzij vriend, zeg je tegen een bedelaar die je in de weg staat. Maar neen, ik hèb niet gebedeld. Mijn hart? Zou ze instinctief toch de hunkering van mijn hart gevoeld hebben, en was ìk dus eigenlijk degene die des nachts op straat een vreemdeling tegenhield en zei: ‘Het moet.... ik ben alleen, niemand anders redt het liefste dat ik heb....’

Dan was wat gebeurd is noodig om de cirkel te sluiten, de identificatie mogelijk te maken van de

[pagina 54]
[p. 54]

Andere en Ik. En uit deze gelijkheid eerst ontstaat het goede medelijden, wordt beweerd. Het medelijden dat tot het Ik, zijn punt van uitgang, wederkeert.

Liefde, hartstocht, grootheid van leven zoek je. En vindt slechts een beetje medelijden, dat je weer liefst zoo gauw mogelijk opzij zet om niet te vervallen in zelfbeklag. Maar dìt niet.... ik wil mij niet meer schamen, ook niet voor het armzalige tobben en peinzen dat ik nu doe. Zijn de anderen beter omdat ze hun komedie beter spelen? Best dan; ik heb zoo vaak de minste moeten zijn, voor mijn innerlijke overtuiging, tegenover mijn beter-weten, dat het er niet meer op aankomt of dit ook naar buiten blijkt. Het is vreemd dat ik mij zelfs tegenover Béa altijd nog geschaamd heb; dat ik mij nooit naakt genoeg in haar bijzijn heb durven vertoonen, altijd bij onze intimiteit nog een kleine weerstand te overwinnen had. Omdat onze ziel zich immers ook schaamachtig gedroeg, daar ze zich niet volkomen met al haar gebreken en tekorten aanvaard wist.

Ach, konden wij elkander om onze zwakheden beminnen.... misschien zou het ons dan wel lukken elkanders deugden ook te tolereeren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken