Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Orkaan bij nacht (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Orkaan bij nacht
Afbeelding van Orkaan bij nachtToon afbeelding van titelpagina van Orkaan bij nacht

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.26 MB)

Scans (13.00 MB)

ebook (2.98 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Orkaan bij nacht

(1934)–Albert Helman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

VI

- ‘Maar begrijp me dan toch, Clara,.... toe, Chiaretta, je begrijpt toch dat ik niet anders kàn, dat dit een vorm van transigeeren is, die je niet van mij eischen kunt. Dat ik het recht heb, hoor je, het rècht om van je te vergen, dat je tusschen mij en Alfred kiest. Deze toestand kan niet blijven voortduren. Je weet niet wat een marteling dit voor me is.’

Dit eeuwige handenwringen van haar; het trekken met haar mond.

- ‘Ik weet niet....’

Hoe schamper is haar stem; hoe schamper vervolgt ze: ‘Je wilt dat ik kies, en er ìs geen keus voor mij. Ik moet op een compromis leven, en als dat je ondragelijk wordt, ik wéét het, ik begrijp het, je hebt gelijk, je bent nog zoo jong.... dan mòet het maar, dan mòet ik je prijsgeven. Ik heb geen keus. Alweer dwing je mij datgene te zeggen wat de ergste bekentenis voor een vrouw is: Ik ben te oud voor je, Minne. Een vrouw van veertig is oud.... veel te oud voor een jongeman van tweeëntwintig, zelfs al is hij zoo ernstig als jij, Minne Postma.’

- ‘Je weet zelf dat dit een dwaasheid is, dat bij àl ons samenzijn jìj juist.... En je had me beloofd nooit meer daarover te beginnen.’

- ‘Jijzelf dwingt me ertoe, Minne, en het is maar

[pagina 56]
[p. 56]

goed ook. Het is pijnlijk, maar ééns moet het toch gezegd zijn; het foltert mij al maandenlang, àl de tijd van onze vriendschap.’

- ‘Van onze liefde, Chiaretta.’

- ‘Van onze vriendschap, Minne. Ik geloof immers niet aan liefde. Luister toch; ik had je moeder kunnen zijn, ik was nauwelijks achttien toen ik met Alfred trouwde. En jij....’

- ‘Wat zou dat! Goed, je had mijn moeder kunnen zijn. En wat zou dat?’

- ‘Dat er niets valt te kiezen, jongen. En je vergeet dat er nog een derde is.’

- ‘Alfred? Dus tòch nog Alfred?’

- ‘Neen, niet Alfred. Hij is niets dan een schaduw, dat heb ik je reeds vaak genoeg gezegd. Niet Alfred, maar mijn dochtertje.’ - ‘Wat vormt ze voor bezwaar? Volgend jaar kan ik meteen....’

- ‘Neen, het is niet goed; het is niet goed. Het geeft niets om daar nog langer over te praten. Ik vòel dat het een dwaasheid zou zijn, en erger dan dat. Mijn heele wezen verzet zich ertegen. Neen jongen.’

- ‘Omdat je niet genoeg van mij houdt. Je liegt tegen jezelf, jij egoïste....’

- ‘Ach....’

Haar schouderophalen. Welk een meewarigheid.

De breuk was onvermijdelijk, tenminste voor de

[pagina 57]
[p. 57]

melkmuil die ik tóen was. Vandaag.... nu wat vandaag? Vandaag zou zij al ouder dan zestig jaar zijn, een stokoude vrouw. Vandaag moet ik haar gelijk geven; het zou verkeerd geweest zijn, dwaasheid zooals enkel een onervaren romantische melkmuil verzinnen kon. Ze is ontzaglijk fair geweest, Clara; zelfs in de wijze waarop ze het mij gemakkelijk maakte haar in de steek te laten. Dat ik haar moederlijke opoffering ooit gemeen heb kunnen vinden. Wist ik maar, wat van haar terechtgekomen is. Welk een lafheid, om meer dan twintig jaren zoo angstvallig en succesvol te vermijden iets van haar te weten te komen. Mijn beter-weten moet haar van de beginne af dankbaar geweest zijn; dankbaar en bevreesd. Omdat zij mijn eerste werkelijke liefde was; degene die mij inwijdde in de daadwerkelijkheid der liefde?

Ik kan het niet meer nagaan. Ik zou een berg van troebele, dooreengewarde gevoelens een voor een moeten ontleden, en het staat me tegen; ik wil niet woelen in de oude, halfvergane vuilnis. Maar hoe kom ik erbij om, terwijl ik hier in een hotelbed lig te doezelen, juist aan dit lang-vergetene te denken, en mij alles weer precies zoo voor te stellen als het is geweest? De blauwe morgen die door de gordijnspleten binnenstroomt? De ongewone, oude reuk van deze kamer? Mijn ontmoeting gisteren met Maria? Het heeft niets met elkaar te maken. De

[pagina 58]
[p. 58]

rollen zijn thans volkomen omgekeerd: nu ben ìk de oude man die vaderlijk moet zijn, prijsgeven, en offers brengen. Vandaag ben ìk de veertigjarige en is Maria 't onervaren meisje dat ik onberoerd moet laten. Ofschoon in déze tijden....

Neen, dat is onzin. Dat is de goedkoopste drogreden die je kunt aanvoeren, te zeggen dat de tijden zijn veranderd. De décors misschien, maar het drama en de spelers zijn gelijk gebleven. Arme geplaagde en onbevredigde menschenkinderen.

Verbeeld je dat ik toch met Clara was getrouwd.... Clara, Esclarmonde. Daar heb ik het! Het is Esclarmonde die mij Clara weer in herinnering gebracht heeft. Of is de onbekende Esclarmonde mij dierbaar geworden terwille van Clara? Om mijzelf de kans te geven een heel oude schuld weer goed te maken? Alweer een schuld.... Maar wat komt het er op aan. Clara is vandaag een oude vrouw met grijze haren, en een grootmoeder misschien. Het is nog waarschijnlijker dat ze reeds lang gestorven is, ze was niet sterk, dikwijls was ze ziek. En anders had ik haar zeker ooit ontmoet, iets van haar gehoord. Ze is stellig reeds jaren dood. Wat behoef ik mij dan nog om schuld te bekommeren? De levenden zijn nooit schuldig tegenover de dooden. Het leven, het mòeten leven ontslaat ze van alles; het mòeten-leven is de boete die vanzelf alles uitdelgt. Clara is een verre verbleekte herinnering, met wie ik niets wil hebben uitstaan.

[pagina 59]
[p. 59]

Alleen Esclarmonde wil ik kennen. De ware, niet Maria.

Dom dat ik beloofde haar vandaag nog terug te zien, vanavond na haar werk, als ze uit het hospitaal komt.

Dat zich nogmaals kan herhalen wat gisteren gepasseerd is? Dat nooit. Want ook fysiek staat mij dat tegen. Achteraf vooral. Het geeft mij een gevoel van verregaande onzindelijkheid. Vervuiling. Eigenlijk is het de angst voor dat gevoel, die mij meestal van dwaasheden met vrouwen heeft afgehouden; en het is een angst die mij niet meer verlaten heeft, sinds ik hen zoo grondig leerde kennen in de periode na Clara, toen ik mij jongensachtig wreken wilde, door er zoogenaamd roekeloos op los te leven. Drinken, dansen, avontuurtjes met onverschilligen voor wie je je later schaamde. De klamme kater die niet wèg te wasschen was van jezelf; de eindelooze vervuiling.

Wat heb ik in die dagen de steden leeren haten! De hollandsche niet alleen, maar ook Parijs, Berlijn en Londen. Hun opeenhooping van al dat soort vermaak dat droefenis, leegte, besmetting achterlaat. Het half jaar dat ik losgeslagen was, heeft voor alle verdere jaren dienst gedaan. Maar veel heeft het niet gebaat. Want ook dat wat men kalm en degelijk leven noemt, geeft een gevoel alsof je het beste wat je hebt encanailleerde. En ik weet niet wat erger is:

[pagina 60]
[p. 60]

het besef van in de goot te liggen, of dat van voorgoed ingekluisd te zijn in een muffe burgermanssalon.

Maar ik ben nog vrij; ver van dat alles. Ik behoef nog niet terug te gaan. Ik kan nog enkele weken, enkele maanden desnoods, als ik het wil, net doen wat ik verkies. Mij begraven in zoo'n stadje als dit, en van de kleine afwisseling genieten. En vooral niet naar de grootere steden gaan, waar ik onvermijdelijk het oude gevoel van verlorenheid zou terugkrijgen, waarvoor ik toenmaals geen andere uitweg wist dan te trouwen. Met Béa. Mijzelf over te geven aan de gewoonheid van alledag.

En thans, nu ik weet dat ook dìt middel niet helpt, wat zou mij anders overblijven dan de definitieve wanhoopsdaad?

De definitieve. Want mijn huwelijk was ook een wanhoopsdaad; die van een wezen dat nog half kind en nog maar half man was. Of was het soms geen vorm van wanhoop, dat starre vasthouden aan één denkbeeld: er is geen andere redding meer dan dit; mijzelf in jou begraven, opgaan in jouw wezen, een concreet doel hebben waardoor je leeft en alles duldt; kinderen. Dat is ons van geslacht op geslacht voorgepraat, en braaf heb ik het nagebauwd. Doch het zijn leugens. Er is een vorm van afrekening met jezelf, totdat niets meer overblijft, niets dan een enkelvoudig, zeer simpel cijfertje. Wie deze berekening weet te maken, is gelukkig; hem kan niets meer ge-

[pagina 61]
[p. 61]

beuren; hij weet zijn waarde en zijn plaats in het wereldbestel, en hij is even ontoegankelijk voor vreugde en verdriet als welk ander cijfer ook. Maar de domkoppen zooals ik en de vele duizenden die het geen haar beter gaat, die zich hopeloos verwarren in de berekening en nooit meer een gladde uitkomst kunnen vinden, ze blijven met zichzelf opgescheept, sleepen heel hun lastige bagage van verdriet en herinneringen overal met zich mee, en zoeken vergeefs naar rust, naar verlossing. Ik wil mijzelf ergens verliezen in deze wereld en ik vind geen plaats. Teveel sleep ik mee, veel te veel. Er zou iemand moeten zijn die mij van dat alles ontdoet, zoodat ik naakt en eenvoudig en alleen achterblijf, mijzelf zonder remmen overgeef aan de dingen die gebeuren.

Je zoudt het moeten kunnen probeeren; nog éénmaal, voor het laatst. Ik heb genoeg geleerd om de oude fouten te kunnen vermijden; dat heb ik toch? Het moet komen; ik moet het vooral niet ontvluchten. Ik kom, Maria; vanavond zullen wij elkander weer ontmoeten. Arme, trieste Maria. Er is een wanhoop in ons beiden, die maakt dat wij elkander meer toebehooren dan wij zelf willen. Dan moeten de dingen maar gaan zooals ze gaan. We moeten ze stil laten gebeuren. Tenslotte hebben wij niet veel te verliezen; ik althans niet. En ik hoop ervoor te zorgen dat jij geen al te groote schade lijdt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken