Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche natie (2009)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche natie
Afbeelding van De Hollandsche natieToon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche natie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.02 MB)

ebook (5.08 MB)

XML (0.55 MB)

tekstbestand






Editeur

Lotte Jensen



Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche natie

(2009)–Jan Frederik Helmers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 241]
[p. 241]

Zesde zang.

[pagina 242]
[p. 242]


illustratie
Een bard bezingt de dappere Batavieren.


[pagina 243]
[p. 243]

De schoone kunsten.

 
Lof! Schoone kunsten, lof! door duizenden van tongen,
 
Wordt U met dankbaarheid, het zegelied gezongen:
 
Gij zijt het, die ons hart veredelt en verheft. -
 
Wee, wee d'ellendige, wien gij de ziel niet treft!
5[regelnummer]
Wat is hij? - ach! een plant, die 't schoon, de wonderwerken
 
Der scheppende natuur, nooit voelt, nooit op kan merken.
 
Vergeefs, dat voor zijn oog, uit stroomen licht en vuur,
 
De goddelijke Zon, als heerschser der natuur,
 
De schepping overziet, den nacht verschupt in 't duister;Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hij ziet (de ellendling!) niets van al dien pracht en luister.
 
Nooit heeft de Lente voor zijn hart een' bloem geteeld:
 
Geen schoone daad, geen maagd, heeft ooit zijn ziel gestreeld!
 
Ach! nimmer kende hij den wellust van te weenen!
 
Als plant, als dier kruipt zoo zijn leven stervend henen;
15[regelnummer]
Geen Dichter nam voor hem de Citer ooit in hand.
 
Stijgt met hem de Alpen op van 't godlijk Zwitserland!
 
Gij, door de onmeetlijkheid, de oneindigheid verwonnen,
 
Stort spraakloos U ter neêr, voor d'Eeuwgen, d'Onbegonnen!
 
En hij, wat ziet zijn oog? - slechts hoogten, ja! niets meer.Ga naar voetnoot18
20[regelnummer]
Stort bij Antiparos U in zijn holen neêr!Ga naar voetnoot20
 
Ach! hier aanschouwt hij niets dan zwarte rotsgewelven,
 
Hij, nutloos pak der aarde, onkenbaar aan zichzelven,
[pagina 244]
[p. 244]
 
Ligt, als 't herkaauwend dier, daar uitgestrekt op de aard'!
 
Een onbezielde klomp! den naam van Mensch onwaard.
 
 
25[regelnummer]
Maar gij, van fijner vorm, uit eedler stof geweven,
 
Wiens aanzijn zich verhoogt, door voor de kunst te leven,Ga naar voetnoot26
 
Gelukkigen! voor U is 't dat natuur bestaat!
 
Voor U, kleedt zich de Lente in 't geurig bloemgewaad;
 
Den beker der Natuur drinkt ge aan haar frissche zoomen!
30[regelnummer]
En 'k zie, bij Niobé, verrukt uw tranen stroomen!Ga naar voetnoot30
 
De schoonheid, door een' lach der Goden voortgebragt,
 
Ontfonkt uw' boezem, en gij voelt haar tooverkracht!
 
Wanneer de Godheid op haar' storm- en donderwagen,
 
Het menschdom en het vee doet krimpen voor haar slagen,
35[regelnummer]
Bepeinst, bewondert gij de krachten der Natuur!
 
Elk polsslag baart genot! uw boezem staat in vuur.
 
Gij, fijn bewerktuigd, door den gloed der kunst beschenen,Ga naar voetnoot37
 
Kunt met Virgilius bij 't graf van Dido weenen!Ga naar voetnoot38
 
Het schoone treft U, waar uw oog het ook ontmoet,
40[regelnummer]
In Filomeles zang, en in der Duivengloed,Ga naar voetnoot40
 
In d'onbedwongen Leeuw met bliksemschietende oogen,
 
En in de Colibri met goud fluweel omtogen!
[pagina 245]
[p. 245]
 
In 't duister Eikenbosch, en in het kunstgesticht,Ga naar voetnoot43
 
Door schepper Angelo, voor de eeuwen opgerigt!Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Driewerf gelukkigen! ô mogten ook mijn zangen,
 
(Vermetel is die wensch!) eenmaal uw hulde erlangen;
 
Dan trad ik stout in 't perk, gerust dat na mijn' dood,Ga naar voetnoot47
 
Mijn naam niet sterven zou bij mijnen Landgenoot.
 
 
 
Dat fijn gevoel voor kunst, dat reiner, hooger leven,
50[regelnummer]
Is, Nederlanders, U, bij uw geboort' gegeven!
 
Geen Brit, geen Gauler, geen Germaan, geen Itaaljaan,
 
Zal in het worstelperk der kunst U nederslaan.
 
Gij, vastgeworteld, en gevoed door eigen krachten,
 
Kunt vrij het kreupelhout van vreemden grond verachten.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Gij spreidt uw takken uit in vollen blaadrendos,
 
Den heil'gen eik gelijk in Wodans duister bosch! -
 
 
 
'k Erken 't! er was één volk, dat in der kunsten koren,
 
Alle andre volken naar zijn achtbre wet deed hooren!
 
ô Zalig Griekenland! wiens borst blijft koel en koud,
60[regelnummer]
Als hij de scheppingen van uwen grond aanschouwt!
 
Gij hebt uw Goden ons verzinlijkt! waar wij dwalenGa naar voetnoot61
 
Zien wij uw' Jupiter, zien wij uw' Phebus stralen!
 
Uw taal, zoo krachtig, rein, zoo smeltend, buigzaam, rijk,
 
En in welluidendheid Apolloos luit gelijk;
65[regelnummer]
Uw grond, waarop de Lente, omstuwd met haar gespelen,Ga naar voetnoot65
 
Aan zilvren bron en beek, niet ophield u te streelen;Ga naar voetnoot66
[pagina 246]
[p. 246]
 
Uw lucht, wier ambergeur vervulde en bosch en dal;Ga naar voetnoot67
 
Uw heuvelen, verfrischt door beek en waterval;
 
De welstand, aan uw leest, de kracht, uw hart geschonken,Ga naar voetnoot69Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Dit alles moest voor 't schoone uw vlammend oog ontfonken.
 
Van daar die scheppingen, waarop het menschdom staart.
 
Wij, telgen van het Noord', door dikker lucht bezwaard,Ga naar voetnoot72
 
Wij kunnen, (ik erken 't) niet aan uw zijde treden;
 
Maar Neêrland zet, na U, in 't kunstenkoor de schreden.
75[regelnummer]
En schoon der kunsten zon U schenkt een' hooger gloed!
 
't Is slechts voor Attica, dat Holland zwichten moet.Ga naar voetnoot76
 
Zoo blijft de Maan steeds schoon, en 't voorwerp onzer zangen,
 
Schoon zij haar zilverlicht heeft van de Zon ontvangen.
 
Zoo blijft ook Juno steeds de gemalin eens Gods,
80[regelnummer]
Schoon zij den appel derft, in Idaas lauwerbosch;Ga naar voetnoot79-80Ga naar voetnoot80
 
Zij ziet de mind're goôn aan hare voeten wemelen,
 
Schoon zij voor Venus zwicht, blijft zij Vorstin der hemelen.
 
 
 
Hadt gij ô Dichtkunst met uw kracht mij toegerust
 
Hoe klonk dan Neêrlands roem aan Oost- en Westerkust.
85[regelnummer]
ô Had ik thans die lier, die tooverlier! wier snaren
 
Den bosschen ooren gaf! en d'afgrond deed bedaren;
[pagina 247]
[p. 247]
 
Toen Orfeus in het rijk van wreevlen Pluto drong,Ga naar voetnoot87
 
En daar Euridicé, schier aan dien God ontwrong,Ga naar voetnoot87-88
 
Hoe zoude ik galmen! hoe zou Holland naar mij luisteren!
90[regelnummer]
En ik der vreemden glans door Neêrlands gloed verduisteren!
 
Maar neen, ons hart behoeft die stoute zangen niet.
 
Dat vreemde dichters vrij, in 't huichlend logenlied,Ga naar voetnoot92
 
Door dorre lastertaal heur kleinheid op ons wreken,
 
Waartoe die woordenpraal, daar onze daden spreken?
 
 
95[regelnummer]
't Is niet genoeg, dat, in het rijk der wetenschap,
 
De roem van Holland staat op d'allerhoogsten trap,
 
Dat moed, dat dapperheid en deugd dees grond versieren,
 
Ook wij, wij pralen met Apolloos eerlauwrieren.
 
Hier was het heiligdom dier Godheid! op dees grond
100[regelnummer]
Klonk, reeds voor eeuwen, 't lied der Barden in het rond.
 
 
 
Als ik in 't duister van een bosch mij heb verloren,
 
Waan ik het godlijk lied dier zangren nog te hooren;
 
Ik vind mij in heur bosch, heur donker woud verplaatst!
 
'k Voel Wodans invloed, die door heilige eiken blaast!
105[regelnummer]
'k Hoor d'Opperpriester; ja! ik zie de Barden naderen,
 
En knielen onder 't wulft der levendige bladeren!Ga naar voetnoot106
 
Daar rijst er een! hij treedt voor Wodans ruw altaar,Ga naar voetnoot107
 
De lof van 't Godendom stroomt uit zijn harpesnaar,
 
Bij 't rookend outerbloed van ram en offerstieren!
110[regelnummer]
En 't klettren van de spies der strijdbre Batavieren.
[pagina 248]
[p. 248]
 
Verr' boven de aarde, in een verfijnde en zuivre stof,
 
Rijst, Schoone kunsten, uw geheiligd Tempelhof:
 
Al wat op aarde schoon en edel is te noemen,
 
Zinkt weg bij dit gesticht, als 't wier bij lentebloemen;Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Een geurige amberlucht dringt hier elks boezem door!
 
Verbeelding, jong en vlug, omzweeft het heilig koor;
 
Een' gouden sleutel draagt ze in haar sneeuwwitte handen,
 
En sluit den Tempel op, voor hen, die de outers branden.
 
In 't midden van dit koor, heeft, in een' gloed van licht,
120[regelnummer]
't Onsterfelijke schoon een' gouden troon gesticht.
 
't Is niet dat aardsche schoon, zoo vlugtig als vergankelijk,Ga naar voetnoot121
 
Van luim, en mode, en smaak, gewest of tijd afhankelijk;Ga naar voetnoot122
 
Neen! 't is die hemelsche, die goddelijke maagd,
 
Die 't scheppend Ideaal op 't vlammend voorhoofd draagt!
125[regelnummer]
Voor wien Homerus, voor wien Phidias eens knielde,Ga naar voetnoot125Ga naar voetnoot125
 
Die Tasso, Rafaël, Voltaire en Hooft bezielde!Ga naar voetnoot126Ga naar voetnoot126
 
Die de ingewijden slechts haar hoog geheim ontvouwt,
 
Wien nooit Ostade zag, Jan Steen nooit heeft aanschouwd.Ga naar voetnoot128
 
 
 
Ik waag het huiverend haar Tempel in te treden:
130[regelnummer]
Verbeeldings tooverhand geleidt en sterkt mijn schreden.
 
Een trotsche zuilenrij omringt het grootsch gesticht,
 
Van marmer, van agaat, en jaspis opgerigt;Ga naar voetnoot132Ga naar voetnoot132
 
De onmeetbre koepel rust op onverzwakte bogen;Ga naar voetnoot133
[pagina 249]
[p. 249]
 
Met levend beeldwerk zijn de wanden overtogen;Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Een heilige eerbied, een verplettring van mijzelf,
 
Voel ik bij ieder trede in 't stoute kunstgewelf.Ga naar voetnoot136
 
Hier staat dat Godenkroost, hier vlammen die bezielers
 
Van ons, ons, doode stof! - die scheppers! die vernielers
 
Van domheid, dweepzucht, van geweld, en bastaardij!
140[regelnummer]
Onsterflijk staan zij daar! hoe gloeijen, schittren zij!
 
 
 
Homerus, thans niet meer beroofd van 't licht der oogen,Ga naar voetnoot141
 
Vlamt aan het hoofd der rij, zichzelf en de aarde onttogen!
 
't Verleden, 't heden, en de toekomst, staan gelijk
 
Voor 't godlijk scheppend brein, d'Olymp, het schimmenrijk
145[regelnummer]
Doorziet hij, als het hart van menschen en van Goden!Ga naar voetnoot145
 
En hoofdstof, en natuur erkennen zijn geboden:Ga naar voetnoot146
 
Hij wenkt! - een tranenvloed gudst langs mijn wangen neêr!
 
Hij spreekt! - en als een stroom doorwaad ik 't Grieksche heir!
 
En, magtloos, zwichtend voor den God, in hem gevaren,
150[regelnummer]
Ben ik zijn speeltuig slechts! niet anders dan de snaren
 
Der citer leven, door des kunstnaars vingrenklem!Ga naar voetnoot151
 
En 'k sidder, vlugt, verwin, ik haat, en min met hem.Ga naar voetnoot152
 
Hij, onuitputbre stroom, doet trotsch zijn golven zwellen;
 
En de eeuwen putten uit zijn nooit verdroogbre wellen,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
En door geen dam of dijk beperkt of afgeleid,
 
Stort hij zijn levend vocht in 't meer der eeuwigheid.
 
 
 
Juicht, Landgenooten, juicht! hoe zie ik in dees zalen,
 
Uw vaadren in de rij dier fiere scheppers pralen!
[pagina 250]
[p. 250]
 
De Dichtkunst eischt, dat ik haar 't eerst mijn hulde breng,
160[regelnummer]
En d'offerwijn op haar geheiligd outer pleng.
 
Onsterfelijke! ja! sints mijne kindsche dagen,
 
Heb ik uw heilig vuur in mijne borst gedragen!
 
Gij hebt mij opgekweekt! Geleid aan uwe hand,
 
Wreek ik, op vreemden trots den roem van 't Vaderland!Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Der oudren deugden breng ik hulde en offerranden!
 
De beker van den roem, de drinkschaal van de schande,
 
Draagt gij, ô Zangeres! gij vat ze, gij stort ze uit,Ga naar voetnoot167
 
En de ondeugd siddert voor het stemsel van uw luit.Ga naar voetnoot168
 
 
 
Hoe thans 't gevoel geschetst, dat ombruischt door mijn aâren!
170[regelnummer]
Den echten greep gezet op half verstramde snaren?Ga naar voetnoot170
 
Hoe hulde aan U gedaan, mijn Meester? ja, 'k erken
 
Dat ik mijn kunst, mijn roem, U, Vondel! schuldig ben!
 
Mij, doode stof, hebt gij bezield! de vonk geslagen,
 
En in mijn' Chaos 't licht, dat U omstraalt, doen dagen!
175[regelnummer]
Wat ware ik zonder U, ik, nietig Bard, geweest!
 
'k Ontstak mijn dor vernuft aan uw' verheven geest!
 
En wil thans Neêrland naar mijn zwakke zangen hooren,
 
Aan U, zij al mijn roem, zij al mijn dank beschoren.
 
 
 
Toen Vondel 't licht aanschouwde, in d'Agrippynsche wal,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Verscheen op 't onvoorzienste op 't zilver Rhijnkristal,
 
Een blanke zwanendrift met uitgespreide vlerken,Ga naar voetnoot181
 
En deed het zalig oord van zijn geboort' bemerken.Ga naar voetnoot182
[pagina 251]
[p. 251]
 
Die zwanen, wonderschoon, aan Ledaas zwaan gelijk,Ga naar voetnoot183
 
Verkondigden zijn komst, op 't schuimend waterrijk,
185[regelnummer]
En deden de aarde toen heur' tweeden lofzang hooren:
 
Want de eerste zongen zij, toen Phebus werd geboren.Ga naar voetnoot186
 
De dag was nevelig, eer hij het licht genoot;
 
Maar toen het wonderkind ontgleed den moederschoot,
 
Schoot eensslags uit de lucht een dubble bundel stralen,
190[regelnummer]
En scheen in starrengloed om 't godlijk hoofd te pralen.
 
Geen blanke moedermelk gaf aan het wichtje kracht,
 
Neen, nectar, van den disch der Goden aangebragt,
 
En door een geestenrei onzigtbaar ingeschonken,
 
Gaf veerkracht aan den geest, en deed het vuur ontfonken.
195[regelnummer]
De wingerds, aan den boord des Rhijnstrooms uitgestrekt,
 
Vertoonden zich alom met trossen overdekt;
 
En toen hij, fiere zwaan, den landstroom af kwam dalen,
 
Weergalmde 't strand alom van het lied der Nachtegalen.
 
Als Jongling zong hij, en 't gebloemt' bloeide om hem heen.
200[regelnummer]
Als Man wist hij het hart als buigzaam was te kneên!
 
Ja, Schepper van de taal- en dichtkunst dezer Landen,
 
Mijn hart blijft eeuwig voor uw outer wierook branden.
 
 
 
De jonge dageraad ter oostkimme opgevoerd,
 
Het zuiver bronkristal door herdren onberoerd,
205[regelnummer]
De zielversmeltbre toon van Filomeles klagten,
 
En 't zilverlicht der maan, in stille zomernachten,
 
Ja, 't stroomend zonnegoud dat Phebus kruin omsluit,
 
Zijn niet meer zuiver dan de toon van Vondels luit.Ga naar voetnoot208
 
 
 
Wie bad zoo schoon als hij? - hoort gij dien rei van engelen,
210[regelnummer]
Verloren in heur God, de galmen zamen mengelen,
[pagina 252]
[p. 252]
 
Daar 't driemaal heilig klinkt door 't ruim der vlotte stof?Ga naar voetnoot211Ga naar voetnoot211
 
Volgt jeugdige Eva na, in Edens bloemenhof,Ga naar voetnoot212
 
Daar zij, met haar gemaal, in dankbaarheid verzonken,
 
Meer schoon dan al 't gebloemt' der jonge schepping blonken.
215[regelnummer]
Hoort hier de dondertaal van trotsche Lucifer!Ga naar voetnoot215
 
Ziet hem aan 't hoofd van 't heir! gezonke morgenster!Ga naar voetnoot216Ga naar voetnoot216
 
Aanschouwt hem met zijn rot, door 't bliksemlicht verbrijzeld,
 
En met dat vloekgespan in 's afgronds nacht gegijzeld;Ga naar voetnoot218
 
En kniel, bewondrend neêr, voor 't schoone kunstgewrocht,
220[regelnummer]
Dat geen Germaan, geen Brit, ooit overtreffen mogt.
 
Sinds achttien Eeuwen deed zich Melpomeen niet hooren!Ga naar voetnoot221
 
Maar Vondel vond haar dolk, en 't treurspel was herboren.
 
Wie greep met vaster hand de lier van Flakkus aan?Ga naar voetnoot223
 
Wie wist meer 't menschlijk hart in zijne boei te slaan?
225[regelnummer]
En wij, wij wagen 't nog dien aadlaar na te stijgen,Ga naar voetnoot225
 
Kunstbroeders! - ik kan slechts bewonderen en zwijgen. -
 
 
 
Ja, U, Corneille, zij mijn hulde ook toegebragt!Ga naar voetnoot227
 
Gij hebt Romeinen ons geschilderd in haar kracht;
[pagina 253]
[p. 253]
 
Maar eer uw fiere Cid aan Frankrijk kon bekoren,
230[regelnummer]
Had Vondels stem zich reeds aan Amstels boord doen hooren.
 
Daar had reeds Badeloch haar hart verscheurbre klagt
 
Op 't gloeijend Amsterdam welsprekend uitgebragt.Ga naar voetnoot231-232
 
 
 
En Gij, die met uw taal steeds zoo verruklijk toovert,
 
Racine! en ons gemoed met zacht geweld verovert,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Ja, onweêrstaanbaar volgt mijn hart uw zangen na!
 
'k Beef om Brittannicus, gruw van Athalia;
 
En, zuiver als het blad der jonge Lenterozen,
 
Verrukt me uw woordenpracht, bevallig uitgekozen!
 
Natuur en kunst vereent ge in uw voortreflijk dicht;
240[regelnummer]
Maar hoe veel zijt gij niet Euripides verpligt!Ga naar voetnoot240
 
 
 
En Gij, die aan Euroop' den blinddoek af dorst rukken,
 
Voltaire! ô ja, 'k aanbid uw stoute meesterstukken!
 
De wijsbegeerte, van den Hemel afgedaald,
 
Hebt gij het eerst met Pope ons zinlijk afgemaald!Ga naar voetnoot242-244Ga naar voetnoot244Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Maar hoe veel zijt gij niet uwe eeuw, uw volk verschuldigd?
 
Doch Vondel stond alleen. Wie wordt het meest gehuldigd,
 
Hij, die aan 't hoofd van 't heir d'onwinbren wal bespringt,
 
Of hij, die door de bres met andren binnendringt?
[pagina 254]
[p. 254]
 
Toen d'Agrippynsche zwaan zong in Bataafsche plassen,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Was 't naar gerikkekik der vorschen uit moerassen,Ga naar voetnoot250
 
Alleen het wildgezang van Hermans nageslacht!Ga naar voetnoot251
 
Ja! Duitschland had geen kunst, geen taal, geen smaak, 't was nacht,
 
Germanje, ja, 't was nacht! en op uw barre gronden,
 
Werd toen geen Haller, Kleist, geen Hagedorn gevonden!Ga naar voetnoot254Ga naar voetnoot254Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Europa hoorde toen geen Wielands tooverlied;Ga naar voetnoot255
 
En Schiller, Göthe, Gleim, en Klopstock zongen niet.Ga naar voetnoot256Ga naar voetnoot256Ga naar voetnoot256Ga naar voetnoot256
 
 
 
Toen de Agrippynsche zwaan op dons van zilvren pluimen,
 
In d'Amstel dartelde, daar deed zijn waatren schuimen,
[pagina 255]
[p. 255]
 
Was Sheakspears wansmaak in het oor der Britten schoon,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
En Johnsons ruwe taal de taal der hemelgoôn.Ga naar voetnoot260
 
 
 
Zaagt gij ooit d'adelaar op onverzwakte pennen,
 
Van 't hooge rotsgevaart', door 't ruim der wolken rennen,
 
Daar hij zijn prooi met klem in d'ijzren klaauw besluit,
 
En, Oppervorst der lucht, de hemelen vrijbuit:
265[regelnummer]
Maar als hij onverwacht, in 't net zich voelt gevangen,
 
Bezwijkt zijn kracht en moed, hij laat zijn slagpen hangen,
 
Het vuur van 't oog bezwijkt, het minder vooglenheir,
 
(Weleer zijn prooi!) ziet nu beschimpend op hem neêr;
 
Doch als het ijzer breekt, waar aan hij was gesloten;
270[regelnummer]
Herneemt hij moed en kracht, en spot met donderkloten,
 
En stijgt verschriklijk op, als aller vooglen vorst,
 
Die d'oppersten Jupijn en zijnen bliksem torscht.Ga naar voetnoot261-272
 
Zoo, Dichtkunst, was uw staat, in de eeuw toen Vondel leefde.
 
Ja, hij was de adelaar, die in het zonlicht zweefde,
275[regelnummer]
Door de onbegrensdheid heen zijn scheppende oogen sloeg,
 
En 't menschlijk hart, zijn prooi, met zich ten hemel droeg.
 
Maar toen de Monens, toen de Sewels, door heur wetten,Ga naar voetnoot277
 
(Uit rag gevormd) uw rijk heur perken dorsten zetten,Ga naar voetnoot278
 
Laagt ge in heur kooi geklemd, der rijmren hoop ten buit!
280[regelnummer]
Maar thans hereischt ge uw regt; en zendt uw aadlaars uit.
 
Stijg Godenvogels! net uw borst in de Aethertransen!Ga naar voetnoot281Ga naar voetnoot281
 
Wij, klein gevogelt', zien u in de zonneglansen
[pagina 256]
[p. 256]
 
U domplen! spelen in het ongeschapen licht!Ga naar voetnoot283
 
Ik wil u volgen. - 'k voel mijne onmagt! 'k zwijg, en zwicht.
 
 
285[regelnummer]
Ja, Nederlanders! laat U nooit uwe eer ontrooven!
 
In 't worstelperk der kunst streeft ge and'ren verr' te boven.
 
Zweert, keurgenooten van Apollo! zweert met mij,
 
Dat ge in 't gebied der kunst, den staf der heerschappij,
 
Waar voor in blijder eeuw, den nagebuur moest bukken,
290[regelnummer]
Door vreemden trots, u nooit laat uit de handen rukken. -
 
 
 
Wie praalt aan Vondels zij met ridderorde en band?
 
't Is Hooft! de Tacitus, de roem van Nederland.Ga naar voetnoot292
 
Kortspreukig, krachtig, stout, spreekt hij zijn gouden lessen,
 
Gevoedsterd in den schoot der Roomsche Zanggodessen.
295[regelnummer]
ô Waar is 't hart dat niet ontvlamt in eedlen gloed,
 
Als hij de gruweldaân van Spanje ons hooren doet?Ga naar voetnoot296
 
Hij, telg des bestevaêrs, brengt ons dien grijsaard nader!Ga naar voetnoot297
 
In hem herkennen wij den grooten Burgervader,Ga naar voetnoot298
 
Die toen de heerschzucht hier en wet en orde brak,
300[regelnummer]
Tot Maurits in den raad, gelijk een Cato sprak!
 
Men zegt; dat de achtbre schim des grijsaards om bleef zweven,
 
Twee eeuwen in de zaal, waar hij het regt deed leven.
[pagina 257]
[p. 257]
 
Maar toen, in later tijd, een telg des achtbren mans,Ga naar voetnoot303
 
Het Burgemeesterschap beroofde van zijn' glans,
305[regelnummer]
En op het Kapitool de rol van Gracchus speelde,Ga naar voetnoot305
 
En, waglende op een' bank, het graauw met klanken streelde,Ga naar voetnoot306
 
En bundelbijl, en eer ter prooi gaf aan 't gemeen,Ga naar voetnoot307Ga naar voetnoot307
 
Vlood de aangebeden schim, voor eeuwig eeuwig heen;
 
Ja! 'k zag die heilige schim het hoofd met floers bedekken,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
En, blozende om den zoon, van 't Kapitool vertrekken.
 
 
 
Maar gij, gij drossaard Hooft, die niet uw glans ontleent,
 
Van Henriks ordeband, maar glans schenkt aan 't gesteent',Ga naar voetnoot312
 
Gij praalt naast Tacitus in deze heilge koren,
 
Waar Montesquieu, Gibbon, en Hume uw spreuken hooren,Ga naar voetnoot314Ga naar voetnoot314Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Zoo staat gij, als de muur van Chinaas rijksgebied,
 
Die twintig eeuwen, aan zijn voeten sneuvlen ziet.
[pagina 258]
[p. 258]
 
'k Zie 't eind van 't renperk reeds! hoe gloeijen as en raderen!
 
Het briesschend hengstgespan brandt om het doel te naderen:Ga naar voetnoot318
 
De teugels vastgeklemd! het rokende gebit
320[regelnummer]
Moet schuimen in den bek, door zegedorst verhit:
 
Mijn zweepslag klieft de lucht! het zand stuift voor den wagen!
 
Elk mededinger fier den zegepalm ontdragen!Ga naar voetnoot322
 
Ja, 'k grijp den lauwer reeds in d'uitgestrekte hand:
 
Wie overtreft me in zucht voor 't heilig Vaderland?
325[regelnummer]
Hij kome! die meer drift voelt in den boezem blaken,
 
Voor d'aangebeden grond, waarop hij 't licht mogt smaken!Ga naar voetnoot326
 
Hij kome! die me in zucht voor 't Land te boven streeft!
 
Die in elk polsslag meer voor 't heil van Holland leeft.
 
Hij kome! maar ik voel 't! die drift mij ingezworen,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Doet in geen ander hart, zich met meer veerkracht hooren.
 
Ja, ik bedrieg mij niet, ik had me in vroeger tijd,
 
Gelijk een Decius aan 't Vaderland gewijd.Ga naar voetnoot332
 
'k Had ook, ontdekt van hoofd, den vloekzang aangeheven,
 
En de eerkroon door mijn' dood aan 't vaderland hergeven.
335[regelnummer]
Ja, eer die heilge vlam wordt in mijn hart geblust,
 
Zwerf ik verlaten, arm, aan een vergeten kust.
 
Ja, zoo die zuivre zucht gaat in mijn hart verloren,
 
Zij mijn gezang versmaad, mijn naam een vloek in de ooren.
 
 
 
Waartoe de Bardenrei, waarop mijn Holland roemt,
340[regelnummer]
Hier in het licht gesteld, en allen opgenoemd?
 
Waar is hij, die niet denkt aan Neêrlands minnezanger,
 
Die 't zoet van 't land bezong, van liefde en teêrheid zwanger,
[pagina 259]
[p. 259]
 
Die door Natuur en Hooft gekweekt aan Abtswouds vliet,Ga naar voetnoot343
 
Theocritus uw luit den Rhijngod hooren liet?Ga naar voetnoot341-344Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Ja! de IJgod jaagt meer fier zijn golven voor zich henen,
 
Nu hem Antonides, zijn liefling is verschenen:Ga naar voetnoot346
 
De blanke zwanendrift die, golvende op het nat
 
Der Rotte, hare boord met zilvren schuim bespat,
 
En pluim en wieken net in reine vochtkristallen,
350[regelnummer]
Herhaalt den Godenzang, die Smits aldaar deed schallen.Ga naar voetnoot350
 
 
 
Wie denkt aan Abraham, en denkt aan Hoogvliet niet?Ga naar voetnoot351
 
Wiens borst is zoo versteend die niet in vlammen schiet,
 
Als 't edel broederpaar, de Harens, opgevarenGa naar voetnoot353
 
In 't spoor van Pindarus, door de almagt van heur snarenGa naar voetnoot354
355[regelnummer]
Ons overmeesteren! ons, (dwergend nageslacht!)Ga naar voetnoot355
 
Doen blozen, bij 't besef der Geuzenhelden kracht?
 
 
 
Wie kent van Winter niet die Thompson op dorst dagen!Ga naar voetnoot357Ga naar voetnoot357
[pagina 260]
[p. 260]
 
De fiere Melpomeen aan zijne lier dorst wagen,Ga naar voetnoot358
 
En d'Amstelstroom bezong: wie denkt niet aan zijn' zoon,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Die Flakkus heeft gevolgd op onnavolgbren toon!
 
Die, als van Winter dwaalde in Voorlands stille dreven,Ga naar voetnoot361
 
Hem daar, in Hollands taal, zijn zang heeft ingegeven,
 
Ja, om hem zwevende op een purpren zomerwolk,
 
Tot zijnen geest daar sprak, niet hoorbaar aan het volk.
 
 
365[regelnummer]
Schreit Nederlanders, schreit! plant treur- en lijkcijpressen,
 
Om 't graf van Bellamij, te vroeg der zanggodessen
 
Ontrukt! ô zie hem, daar zijn vrije ziel, verhit,
 
De bliksems van zijn' zang ter neêrschiet op den Brit:Ga naar voetnoot366-368
 
Tijrtéus van mijn land! nog blijft me uw zang bezielen!Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
En ik zweer op uw graf, nooit voor den dwang te knielen.
 
 
 
Als Batoos heldenschaar, gewijd aan 't Vaderland,
 
Der Roomren adelaar deed vlugten van hun strand,
 
Werd door der Barden lied niet slechts hunn' moed gesteven:Ga naar voetnoot373
 
Neen! door de Vrouwen werd de zang ook aangeheven:
375[regelnummer]
Van uit den Wagenburg verhief zich 't godlijk lied!Ga naar voetnoot375
 
Vellede, in 't wit gedost, wier oog de toekomst zietGa naar voetnoot376
 
Als 't heden! Wodans stem! verhief zich op haar wagen,
[pagina 261]
[p. 261]
 
Door witte runderen in 't blank gareel geslagen,
 
Ter heirbaan heen geleid! de strijdzang klonk door 't bosch,
380[regelnummer]
En neêrgebliksemd lag in 't stof der Roomren trots.
 
Zoo Nederlanders hebt gij ook uw zangeressen,
 
Gevoedsterd! opgekweekt, in schut der Zanggodessen!
 
Wie denkt aan Schuurmans niet, die roem van haar geslacht!Ga naar voetnoot383
 
Wie heeft aan Hoofman, aan Lannoy, niet toegebragtGa naar voetnoot384Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Een hulde harer waard! Wie zal U ooit vergeten,
 
Van Merken! flonkerster der heilige poëten?Ga naar voetnoot386
 
Zacht, als een lentelucht, die door de bloemen zweeft!
 
Bevallig als de zwaan die door de vlieten streeft,
 
Voor de uitgezetten borst de waatren heen ziet schuimen,
390[regelnummer]
En vloeibre parels spat op zilverblanke pluimen!
 
Ja, zielverheffend, als 't bewustzijn van een pligt,
 
Ten kosten van ons bloed, voor 't Vaderland verrigt!
 
Betoovrend, als het lied der jonge nachtegalen,
 
En rein, als d'uchtenddauw, en gloed van zonnestralen,
395[regelnummer]
Is 't lied, dat uit uw ziel, van Merken, zuiver vloeit,
 
En eeuwig Nederland aan uw gezangen boeit:
 
Een moeder heeft haar ziel, haar eenigst kind verloren;
 
Zij kermt in wanhoop om; gij doet uw zangen hooren,
 
En 't Nut des Tegenspoeds giet balsem in 't gemoed,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
En zoo zij tranen stort, die tranen zijn haar zoet.
 
De dolk van Sophocles grijpt gij met vaste vingeren,Ga naar voetnoot401
[pagina 262]
[p. 262]
 
Om weedom, hoop en schrik in 't menschlijk hart te slingeren,
 
Als de almagt van de kunst, door Melpomeen Wattier
 
Bij Gelonides klagt, ons hart versmelt in wee.Ga naar voetnoot403-404
405[regelnummer]
Ja, zoo lang Hollands taal bij 't menschdom blijft in wezen,
 
Zal 't nageslacht, verrukt uw gouden versen lezen. -
 
 
 
Herrijst Athene hier in Neêrland! hoor ik 't lied
 
Der Roomsche zanggodes aan Rhijn- en Amstel-vliet?
 
Ja, 'k zie Europa op de Dousaas, Valkenaren,Ga naar voetnoot409Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
De Burmans, Heinsius, de Bosch, met wellust staren!Ga naar voetnoot410Ga naar voetnoot410Ga naar voetnoot410
 
Voert Plato Hemsterhuis alhier de wijsheid heen?Ga naar voetnoot411
 
Ja! ja, mijn Vaderland is 't nieuw hersticht Atheên.
 
 
 
Zoo praalt ge, ô Neêrland! in Apolloos heiligdommen,
 
Voor de oogen van 't heelal, en doet de nijd verstommen:
415[regelnummer]
Onschokbaar, als een eik in Wodans heilig bosch!
 
En onverwrikbaar, als de vuist des dondergods.
 
 
 
Het schoon Itaalje roemt op marmren tempelbogen;
 
De bouwkunst heft daar fier 't gelauwerd hoofd naar boven:
[pagina 263]
[p. 263]
 
Bramante en Angelo verheffen naar het zwerkGa naar voetnoot419Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
't Ontzaglijk kerkgevaarte, Itaaljes wonderwerk:Ga naar voetnoot420
 
't Is schoon; maar 's aardrijks zweet, het goud van de Iberzoomen,
 
Moest, voor dit meesterstuk, naar Léoos wallen stroomen;Ga naar voetnoot422
 
Maar door den handel, door de welvaart heeft één stad,
 
Haar Kapitool gesticht in Gijsbrechts bakermat,Ga naar voetnoot424Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Waarop het nageslacht zal met verrukking staren,
 
Zoo lang één Visschers hulkje op d'Amstelstroom zal varen;
 
En in het heilig koor der kunsten ingewijd,
 
Weerstaat van Kampens naam het woeden van den tijd.Ga naar voetnoot428
 
 
 
Der Grieken grootsten Bard wiens hartverheffend zingen,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Voor eeuwig 't voorbeeld blijft van al zijn volgelingen,
 
Toont ons zijn' Jupiter, op zijnen wolkentroon
 
Verheven! magtig, sterk, als 't opperhoofd der goôn:
 
De Krijgsgod buigt zijn speer voor de almagt van zijne oogen!Ga naar voetnoot433
 
De Zeegod zijnen staf, wiens nooit geknot vermogen,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
De winden voor zich drijft, de zee beroert en stilt!
 
De glans verdooft, en sterft op Pallas godlijk schild!Ga naar voetnoot436
[pagina 264]
[p. 264]
 
En gij! wiens vlammend hoofd we in eeuwge jeugd zien pralen,
 
ô Phebus! zonnestroom! gij matigt daar uw stralen!
 
En de Urn des noodlots ligt daar Themis, aan den voet
440[regelnummer]
Des grooten Donderaars, verzwolgen door zijn' gloed!Ga naar voetnoot440
 
Terwijl de lachjes die de mingodes omgeven,Ga naar voetnoot441
 
Op purperwolken om den gouden zetel zweven!
 
Daar hij, hij Jupiter! beslisser van het lotGa naar voetnoot443
 
Der aard', zijn wenkbraauw fronst, als allergoden God.
 
 
445[regelnummer]
Zoo praalt ook Neêrlands maagd in de achtbre rei der kunsten,
 
Zij is gevoedsterd, zij gezaligd door de gunsten
 
Des hoogen dichtren gods! wie durft in 't worstelperk
 
Haar heup ontwrichten? wie haar naadren? neen! aan 't zwerk,Ga naar voetnoot448
 
Zal eer de gordelriem der eeuwge zonnelichtenGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
Verdooven! eer uw roem, ô Nederland! zal zwichten. -
 
 
 
Hier rijst de Schilderkunst! en 't menschdom ziet verbaasd,
 
Het leven der natuur op doek of hout geplaatst!
 
Zal ik mijn hulde hier dien wonderwerken brengen!
 
Het wierook van mijn' dank in gouden schalen plengen!
455[regelnummer]
Hun offren op 't Altaar! het godgeheiligd vuur
 
Ontsteken! U ter eer, bezielers der natuur?
 
Gewis niet! 'k hoor alreeds door duizenden van monden,
 
Den lof van Hollands kunst, door Oost en West verkonden: -
 
Hoe vlamt de trotsche Brit op Neêrlands schilderschat!Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Wat magt van kunst de Seine ook in haar arm omvat,
 
Op Hollands Schilders is zij moedig! 'k zie ze pralen,Ga naar voetnoot461Ga naar voetnoot461
[pagina 265]
[p. 265]
 
Zij doen alle andere kunst de schedels onderhalen:Ga naar voetnoot462
 
De Vreemdling knielt daar voor Da Vinci, Titiaan,Ga naar voetnoot463Ga naar voetnoot463Ga naar voetnoot463
 
Bewondert Rafaël, en bidt zijn godheid aan!Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Maar 't oog, het hart, voelt zich aan Hollands kunst gekluisterd,
 
En door ons Coloriet het vreemd penseel verduisterd!Ga naar voetnoot466Ga naar voetnoot466
 
 
 
Zal ik die scheppers hier vermelden? mijn gevoel
 
Doen stroomen in mijn' zang? ô Neen! wie is hier koel!Ga naar voetnoot468
 
Wiens borst staat niet in vlam! waartoe hun roem te melden!
470[regelnummer]
De zon behoeft geen lof, daar ze afstraalt op de velden.
 
 
 
Wat zangster duizelt niet bij de onuitputbre stof!
 
'k Heb elders reeds mijn hart ontlast in dankbren lof.Ga naar voetnoot472
 
Neen, van der Velde! schoon 'k uw waterval hoor klateren!Ga naar voetnoot473
 
Ostade uw jaarmarkt zie, en hoor uw landjeugd schateren!Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Van Huissem, schoon uw kunst en vrucht en bloem bezielt!Ga naar voetnoot475
 
En Holland, nevens mij voor Douw en Mieris knielt!Ga naar voetnoot476Ga naar voetnoot476
[pagina 266]
[p. 266]
 
Metzu en Bot en Hals, en Slingeland hier toovert!Ga naar voetnoot477Ga naar voetnoot477Ga naar voetnoot477Ga naar voetnoot477
 
Lairesse en van der Werf op 't graf zijn buit herovert!Ga naar voetnoot478Ga naar voetnoot478Ga naar voetnoot478
 
En ik met Ruisdaal dweep, bij 't murmlen van een' vliet!Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
U! goden in de kunst! U! scheppers! zing ik niet.
 
 
 
En gij, ô Rembrandt! gij Prometheus! die de stralenGa naar voetnoot481
 
Der zon, als magtig God, op uw paneel deed dalen,
 
En 't gloeijend zonnevuur rooft van den hemelboog,
 
U allen zing ik niet! gij zijt mijn zang te hoog. -
 
 
485[regelnummer]
Voelt Neêrland! voelt u zelfs! zijt trotsch op eigen waarde!
 
Blijft, blijft oorspronklijk! zwicht in kunst voor niets op aarde,
 
En knielt, knielt nevens mij, voor 't godlijk voorgeslacht,
 
Ja! eeuwig blijft heur asch ons wierook toegebragt! -
 
 
 
'k Heb thans mijn hart voldaan! mijn' boezem uitgegoten:
490[regelnummer]
Der vaadren deugd vermeld! voor U, mijn Landgenooten
 
Mijn zang doen ruischen! zwak en nietig was mijn taal,
 
En stamelend mijn klank! en flaauw en doodsch 't verhaal
 
Der godendaden onzer vaadren! maar mijn pogen
 
Versmaadt ge ô Neêrland niet! is roemrijk in uwe oogen:
495[regelnummer]
Ja, 't pogen zelf is grootsch in 't worstelperk der eer,
[pagina 267]
[p. 267]
 
En 'k leg mijn speeltuig voor 't altaar der dichtkunst neêr. -
 
Gelukkig zoo mijn zang, als ik niet meer zal wezen,
 
Slechts door mijn kindren wordt, in eenzaamheid, gelezen:
 
Zoo mijmrend dan mijn kroost nog aan den vader denkt!
500[regelnummer]
En dankbaar voor dees zang, mijne asch zijn tranen schenkt: -
 
ô Gij! in wien ik leef, en adem! ô mijn zonen!
 
Dit denkbeeld is mij meer dan lof- en lauwerkronen!
 
Voor mij zijt ge alles, ja veel meer dan lofgeschal,
 
En pracht, en schat en rang, ja meerder dan 't heelal.
505[regelnummer]
ô Als gij schreijende mijne assche zult vergaderen,
 
En mijn gebeente rust bij 't overschot der Vaderen,
 
Zegt dan als gij uw ziel in mijn gezang hervindt,
 
‘Mijn Vader heeft met vuur zijn Vaderland bemind.’
 
 
 
En Gij mijn Landgenoot! ô zoo ik 't lot mogt danken,
510[regelnummer]
Dat ik één harte slechts bezield heb door mijn klanken,
 
Eén ziel ontgloeid heb tot der vaadren moed en kracht,
 
ô Dan is niet vergeefs mijn zang U toegebragt.
 
 
 
Eén graankorl achtloos in een vruchtbren grond bedolven,
 
Zien we, als een zwangre halm ras op den luchtstroom golven,
515[regelnummer]
Hij schudt zijn vruchten af, die rijpende in den grond,
 
In halmen opslaan, waar eerst ruigte en heester stond:Ga naar voetnoot516
 
Dan duizendvoud herteeld en duizendwerf herboren,
 
Doorgolft een gansch gewest een gouden zee van kooren:
 
En 't land, eerst naakt en woest, nu rijk en mild gevoed,
520[regelnummer]
Dankt blij aan d'eersten korn zijn vrucht en overvloed.Ga naar voetnoot520
voetnoot9
verschupt: verjaagt, verdrijft.
voetnoot18
d'eeuwgen, d'onbegonnen: dichterlijke benaming voor God: hij die nooit begonnen is en dus eeuwig is.
voetnoot20
Antiparos: Grieks eiland, waar zich de grot Agios Ioannis bevindt en waar de beroemde beeldhouwers Phidias en Praxiteles waren geboren.
voetnoot26
aanzijn: bestaan.
voetnoot30
Niobé: rots in de omgeving van Magnesia, die gezien wordt als de versteende Niobe. De mythologische figuur Niobe kreeg zeven zonen en dochters en was zo trots op hen dat zij de godin Latona hoonde dat zij er maar twee had. De gekwetste Latona vroeg haar kinderen (de tweeling Apollo en Diana) wraak te nemen. Apollo doodde de zonen en Diana de dochters. Slechts twee kinderen zouden het overleefd hebben. De treurende Niobe veranderde vervolgens in een rots, waaruit een bron ontsprong.
voetnoot37
fijn bewerktuigd: voorzien van een goed daarvoor uitgerust gestel (lichamelijk en geestelijk).
voetnoot38
met Vergilius ... weenen: Publius Vergilius Maro (70 v.Chr. - 19 na Chr.) werkte de laatste tien jaar van zijn leven aan zijn hoofdwerk Aeneis over de trojaanse held Aeneas. Een van de hoofdfiguren daarin is Dido, dochter van de koning van Tyoros in Phoenicië, die verliefd wordt op Aeneas. Hij houdt ook van haar, maar ziet zich genoodzaakt weer te vertrekken. Dido pleegt vervolgens zelfmoord.
voetnoot40
Duivengloed: het geminnekoos van duiven.
voetnoot43
kunstgesticht: bouwwerk, nl. de koepel van de Sint-Pietersbasiliek (vgl. dhn vi, 417-425).
voetnoot44
Angelo: de Italiaanse kunstschilder en beeldhouwer Michelangelo Buonarotti (1475-1564).
voetnoot47
perk: strijdperk (enkele regels later gebruikt Helmers de term ‘worstelperk’).
voetnoot54
vrij: gerust.
voetnoot61
verzinlijkt: uitgebeeld, gevisualiseerd.
voetnoot65
gespelen: gezellinnen. Bij Botticelli's beroemde schilderij La Primavera (De Lente) zijn het de muzen.
voetnoot66
te streelen: aangenaam te zijn.
voetnoot67
ambergeur: vgl. dhn iv, 58.
voetnoot69
welstand: schoonheid.
voetnoot69
leest: lichaam, gestalte.
voetnoot72
door dikker lucht bezwaard: verwijzing naar de destijds nog gangbare klimaattheorie, volgens welke de noorderlingen door de luchtgesteldheid minder scherp van geest zouden zijn dan de zuiderlingen.
voetnoot76
Attica: Griekenland (vgl. dhn v, 405).
voetnoot79-80
Zoo ... derft: Juno is de trouwe echtgenote van Jupiter, die hem, diens minaressen en buitenechtelijke kinderen veelvuldig met wraakzuchtige acties achtervolgt. Tijdens de bruiloft van Peleus en Thetis werpt de niet uitgenodigde godin van de tweedracht, Discordia (Gr. Eris), een gouden appel in het gezelschap met de tekst ‘voor de schoonste’. Paris wijst niet Juno, maar Venus aan als schoonste van de godinnen.
voetnoot80
Idaas lauwerbosch: het huwelijk tussen Juno en Jupiter zou op de berg Ida (Kreta) hebben plaatsgevonden.
voetnoot87
wreevlen: norse, weerbarstige.
voetnoot87-88
Toen ... ontwrong: Orpheus daalt af in het dodenrijk om zijn geliefde Euridice terug te halen. Van het godenpaar dat daar regeert, Pluto en Proserpina krijgt hij toestemming, mits hij niet naar haar omkijkt totdat ze in het rijk der levenden zijn. Orpheus kijkt echter toch en verliest daarbij zijn geliefde voorgoed.
voetnoot92
logenlied: lied van leugens.
voetnoot106
wulft: gewelf.
voetnoot107
ruw: eenvoudig, ongekunsteld.
voetnoot114
gesticht: bouwwerk.
voetnoot121
zoo: even.
voetnoot122
luim: tijdelijke stemming, gemoedsgesteldheid.
voetnoot125
Homerus: de bekende Griekse dichter Homerus (8e eeuw v.Chr.), die de Ilias en Odyssee vervaardigde.
voetnoot125
Phidias: bekende Griekse beeldhouwer (vgl. dhn i, 434).
voetnoot126
Tasso: de Italiaanse dichter Torquato Tasso (1544-1596) verkreeg bekendheid met zijn Gerusalemme Liberata (1575).
voetnoot126
Rafaël: de Italiaanse schilder Rafaël Santi (1483-1620).
voetnoot128
Wien ... aanschouwd: Helmers bedoelt dat de schilders Adriaen van Ostade (1610-1685) en Jan Steen (1626-1679) door hun lage onderwerpskeuze (alledaagse taferelen) het hemelse schoon nooit hebben gezien.
voetnoot132
agaat: siersteen.
voetnoot132
jaspis: veelkleurig edelsteente.
voetnoot133
onverzwakte: nog steeds sterke.
voetnoot134
overtogen: bedekt.
voetnoot136
stoute: fiere.
voetnoot141
Homerus ... oogen: Homerus, die volgens de overlevering blind was, kan nu weer zien.
voetnoot145
als: evenals.
voetnoot146
hoofdstof: de stof waaruit het heelal geschapen is.
voetnoot151
door des kunstnaars vingrenklem: door de krachtige vingers van de kunstenaar.
voetnoot152
verwin: overwin mijn angst.
voetnoot154
nooit verdroogbre wellen: nooit opdrogende bronnen.
voetnoot164
Wreek ... Vaderland: wreek ik de trots van vreemden en herstel ik de roem van het vaderland in ere.
voetnoot167
vat ze: pakt ze beet.
voetnoot168
stemsel: het op de juiste toonhoogte brengen.
voetnoot170
half verstramde: lang niet gebruikte.
voetnoot179
Toen Vondel ... wal: Vondel werd op 17 november 1587 geboren in Keulen aan de Rijn. De Romeinse naam voor deze destijds ommuurde stad luidde Colonia Agrippina.
voetnoot181
zwanendrift: groep bij elkaar zwemmende zwanen.
voetnoot182
Van zijn geboort' bemerken: vestigde de aandacht op zijn geboorte.
voetnoot183
Ledaas zwaan: Jupiter had in de gedaante van een zwaan gemeenschap met Leda, de echtgenote van de koning van Sparta.
voetnoot186
want de eerste ... geboren: dat juist zwanen de geboorte van zowel Vondel als Apollo (god van de dichtkunst) aankondigen, is niet toevallig: de zwaan werd ook als synoniem voor dichter gebruikt.
voetnoot208
meer: minder.
voetnoot211
driemaal heilig: verwijzing naar Vondels Lucifer, vs. 337.
voetnoot211
stof: de atmosfeer, waarin stof zweeft.
voetnoot212
Eva: verwijzing naar Vondels treurspel Adam in ballingschap (1664) over de zondeval van Adam en Eva.
voetnoot215
Lucifer: Lucifer, de hoogste engel in de hemelse hiërarchie onder God, verzet zich met zijn engelen tegen het besluit van God om de mens boven hen te verheffen. Lucifers hoogmoedige gedrag leidt tot zijn ondergang. In 1654 wijdde Vondel een treurspel aan hem.
voetnoot216
gezonke: moreel in verval geraakte.
voetnoot216
morgenster: Lucifer (vgl. Jes. 14:12).
voetnoot218
vloekgespan: samenzweerders.
voetnoot221
Melpomeen: de muze van de tragedie; een van haar attributen is de dolk.
voetnoot223
Flakkus: de Romeinse dichter Quintus Horatius Flaccus (65-8 v.Chr.).
voetnoot225
aadlaar: de adelaar staat symbool voor moed, kracht en een snelle, hoge vlucht. De dichter Vondel verheft zich op vleugels van de verbeelding als het ware tot de hemel.
voetnoot227
Corneille: de Franse dichter Pierre Corneille (1606-1684) schreef onder meer de toneelstukken Horace (1640) en Cinna ou la Clémence Auguste (1641) met Romeinse thematieken. Le Cid (1637) behandelt stof uit het recentere verleden (de elfde eeuw).
voetnoot231-232
Daar had ... uitgebragt: verwijzing naar Vondels Gysbreght van Aemstel (1637). In het derde bedrijf vertelt Badeloch aan haar man Gijsbrecht hoe zij door de geest van Machteld van Velsen gewaarschuwd wordt dat Amsterdam in brand staat en dreigt te vergaan.
voetnoot234
Racine: de Franse toneelschrijver Jean Racine (1639-1699) schreef onder meer de treurspelen Brittanicus (1661) en Athalie (1691).
voetnoot240
Maar ... verpligt: Racine liet zich voor enkele treurspelen, zoals Andromaque, La Thébaïde en Iphigénie, inspireren door de Griekse tragedieschrijver Euripides.
voetnoot242-244
Voltaire ... afgemaald: Helmers prijst Voltaire behalve voor zijn drama's ook voor zijn wijsgerige inzichten. Te denken valt aan Voltaires Sept discours en vers sur l'homme (1738).
voetnoot244
Pope: de Engelse dichter, Alexander Pope (1688-1744), hier vooral vermeld vanwege zijn lange wijsgerige gedicht Essay on man (1734).
voetnoot244
zinlijk afgemaald: aanschouwelijk voorgesteld.
voetnoot249
d'Agrippynsche zwaan: Vondel.
voetnoot250
gerikkekik der vorschen: aanhoudend gekwaak van kikkers.
voetnoot251
Hermans nageslacht: de Duitsers. Hermann of Arminius leidde als Germaans veldheer in 9 na Chr. een opstand tegen de Romeinen en werd door latere Duitse schrijvers als een nationale held vereerd.
voetnoot254
Haller: de medicus, staatsman en dichter Albrecht von Haller (1708-1777) studeerde en promoveerde in de jaren 1725-1727 in Leiden bij Boerhaave en publiceerde onder meer Die Alpen (1729) en Versuch Schweizerischer Gedichten (1732).
voetnoot254
Kleist: Christian Ewald von Kleist (1715-1759), auteur van het leerdicht Der Frühling (1749) en elegische idyllen.
voetnoot254
Hagedorn: Friedrich von Hagedorn (1708-1754) was de auteur van een veelzijdig oeuvre van liederen, fabels en leerdichten.
voetnoot255
Wielands: Christoph Martin Wieland (1733-1813) publiceerde tal van dichtwerken en romans, onder meer het epos Oberon (1780). Hij vertaalde tevens toneelstukken van Shakespeare in het Duits.
voetnoot256
Schiller: Friedrich von Schiller (1759-1805), met name bekend door toneelstukken als Die Räuber (1781) en Don Carlos (1787).
voetnoot256
Göthe: Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) schreef tal van gedichten, toneelstukken en romans, waaronder Die Leiden des jungen Werthers (1774)
voetnoot256
Gleim: de Verlichtingsdichter Johann Wilhelm Ludwig Gleim (1719-1803) publiceerde onder meer Preußische Kriegslieder in den Feldzügen 1756 und 1757 von einem Grenadier (1758).
voetnoot256
Klopstock: Friedrich Gottlieb Klopstock (1724-1803) was onder meer auteur van het epos Der Messias (1748) en wordt doorgaans beschouwd als een wegbereider van de Duitse Romantiek.
voetnoot259
Sheakspears: de Engelse toneelschrijver William Shakespeare (1564-1616) werd begin negentiende eeuw nog verfoeid in Nederlandse dichtkringen, met name door Bilderdijk (Albach 1956, 17-18).
voetnoot260
Johnsons: de toneelschrijver Benjamin Johnson (1572-1637), een tijd- en landgenoot van Shakespeare.
voetnoot261-272
Zaagt ... torscht: deze passage komt twee maal voor in de tekst (vgl. dhn 445-456).
voetnoot277
wetten: negatieve verwijzing naar de spelling- en taalwetten van Arnold Moonen (1644-1711) en William Sewel (1654-1720).
voetnoot278
rag: spinrag.
voetnoot281
net: bevochtig.
voetnoot281
Aethertransen: hogere, hemelse sferen.
voetnoot283
het ongeschapen licht: de duisternis.
voetnoot292
't Is Hooft ... Nederland: Tacitus was de grote inspiratiebron van Hooft als geschiedschrijver. Hoofts eerste geschiedwerk was Hendrik de Grote (1626), een biografie van Hendrik iv van Frankrijk. Deze benoemde Hooft vervolgens tot ridder in de orde St.-Michiel.
voetnoot296
als ... hooren doet: namelijk in De Nederlandsche Historiën (1642-1647).
voetnoot297
telg des bestevaers: kind van zijn oude, wijze vader.
voetnoot298
den grooten Burgervader: de gematigde Amsterdamse burgemeester C.P. Hooft (1547-1626), vader van de dichter P.C. Hooft, stond kritisch ten aanzien van de groeiende kloof tussen remonstranten en contra-remonstranten. Hij verzette zich tegen Maurits' voornemen in 1618 de vroedschap van al te remonstrantse leden te zuiveren. Hij wordt, evenals in Vondels ‘Roskam’ (ca. 1626, vs. 71), door Helmers vergeleken met de Romeinse consul Cato Censorius (over hem ook: dhn i, 338).
voetnoot303
een telg des achtbren mans: Helmers doelt op de patriotse burgemeester Hendrik Hooft Danielsz (1716-1794), die hij ten onrechte een nazaat van P.C. Hooft noemt. Als leider van de democratische factie was hij zeer populair en er mede verantwoordelijk voor dat een deel van de vroedschap in april 1787 werd afgezet, onder wie Dedel (zie dhn ii, 327). Na de restauratie van juni 1787 moest Hooft echter het veld ruimen.
voetnoot305
Gracchus: Gaius Sempronius Gracchus (154-121 v.Chr.) was een hervormingsgezinde Romeinse staatsman, die aanvankelijk op de steun van het volk kon rekenen. Hij maakte echter enkele tactische fouten en werd door zijn tegenstanders om het leven gebracht.
voetnoot306
het graauw ... streelde: het gepeupel met demagogische praatjes rustig hield.
voetnoot307
bundelbijl: gezagssymbool van Romeinse magistraten (fasces): een bundel takken met middenin een bijl.
voetnoot307
gemeen: volk, gepeupel.
voetnoot309
floers: een sluier.
voetnoot312
ordeband: vgl. dhn vi, 291.
voetnoot314
Montesquieu: Charles Montesquieu (1689-1755), auteur van het staatkundig-historische geschrift De l'esprit des lois (1748), waarin hij de scheiding der machten bepleitte.
voetnoot314
Gibbon: de Engelse historicus Edward Gibbon (1737-1794), auteur van onder meer een lijvig werk over de ondergang van het Romeinse Rijk: The history of the decline and fall of the roman empire (1776-1788, 6 dln.).
voetnoot314
Hume: de filosoof David Hume (1711-1776), hier met name genoemd vanwege zijn overzichtswerk History of Great Britain (1754-1762).
voetnoot318
brandt: brandt van verlangen.
voetnoot322
ontdragen: voor de neus weggekaapt.
voetnoot326
't licht mogt smaken: van het leven mocht genieten.
voetnoot329
mij ingezworen: onuitroeibaar in mij gevestigd.
voetnoot332
Decius: Decius Mus is de naam van drie Romeinse veldheren en consuls uit de 4e en 3e eeuw v.Chr., die hun levens offerden voor het vaderland in de strijd tegen vijandige volkeren.
voetnoot343
door Natuur en Hooft gekweekt: zinspeling op Vondels bekende uitspraak ‘Natuur baart den dichter, de Kunst voedt hem op’.
voetnoot341-344
Hij ... liet: nl. de boerendichter Hubert Kornelisz. Poot (1689-1733), geboren te Abtswoude en sterk beïnvloed door Vondels dichtkunst.
voetnoot344
Theocritus: de Griekse dichter Theocritus (3e eeuw v.Chr.), voornamelijk bekend om zijn herderspoëzie.
voetnoot346
Antonides: de dichter Antonides van der Goes (1647-1684) auteur van De Ystroom (1671).
voetnoot350
Smits: de Rotterdamse dichter Dirk Smits (1702-1753), auteur van De Rottestroom (1750).
voetnoot351
Hoogvliet: de dichter Arnold Hoogvliet (1687-1763), auteur van het bijbelse epos Abraham, de Aartsvader (1728).
voetnoot353
Harens: de dichtende broers Willem van Haren (1710-1768) en Onno Zwier van Haren (1713-1779).
voetnoot354
Pindarus: over Pindarus, zie dhn i, 211. Helmers zinspeelt hier op Willem van Harens De Geusen, waarin hij niet alleen de heldendaden van de geuzen, maar ook van andere roemrijke Nederlanders bezingt (andere zeelieden, de Oranjes, staatslieden, kunstenaars etc.).
voetnoot355
dwergend: klein, nietig (als dwergen, op de schouders van reuzen).
voetnoot357
van Winter ... dagen: de dichter-koopman Nicolaas Simon van Winter (1718-1795) maakte een vertaling van The Seasons (1730) van James Thomson, getiteld De vier jaargetijden, in vier zangen (1769) en publiceerde tevens het lofdicht De Amstelstroom (1755). Daarnaast schreef hij twee treurspelen: Monzongo, of de koningklyke slaaf (1774) en Menzikoff (1786).
voetnoot357
dagen: durfde uit te dagen, probeerde te overtreffen.
voetnoot358
De fiere ... wagen: treurspelen maakte.
voetnoot359
zijn' zoon: nl. de koopman-dichter Pieter van Winter (1745-1807), auteur van Horatius Lierzangen in Nederduitsche dichtmaat gevolgd (1804).
voetnoot361
Voorlands stille dreven: de rustige lanen van Voorland, het buitenverblijf van Pieter van Winter in de Diemermeer.
voetnoot366-368
't graf ... Brit: de jong gestorven Zeeuwse dichter Jacobus Bellamy (1757-1786) verkreeg bekendheid met zijn liefdesgedichten en strijdzangen. In Vaderlandsche gezangen van Zelandus (1782-1783), verschenen ten tijde van de Vierde Engelse Oorlog, haalde hij fel uit naar de Engelsen.
voetnoot369
Tijrtéus: de Griekse dichter Tyrtaeus (7e eeuw v.Chr.) schreef krijgs- en marsliederen.
voetnoot373
gesteven: versterkt.
voetnoot375
Wagenburg: legerkamp door strijdwagens omgeven ter versterking.
voetnoot376
Vellede ... ziet: de waarzegster Veleda had voorspeld dat Claudius Civilis en zijn opstandelingen de overwinning op de Romeinen zouden behalen (zie Tacitus, Historiae iv, 61). Ze komt ook voor in Vondels Leeuwendalers (1647).
voetnoot383
Schuurmans: Anna Maria van Schurman (1607-1678), schrijfster van verhandelingen en gedichten, werd als een van de meest geleerde vrouwen van haar tijd beschouwd.
voetnoot384
Hoofman: de Haarlemse schrijfster Elisabeth Hoofman (1664-1736).
voetnoot384
Lannoy: Juliana Cornelia de Lannoy (1738-1782), schrijfster van onder meer treurspelen en het hekeldicht Aan mynen geest (1766).
voetnoot386
Merken: de dichteres Lucretia Wilhemina van Merken (1721-1789) publiceerde enkele vaderlands-historische treurspelen en de heldendichten David (1768) en Germanicus (1779). Ze was de echtgenote van de door Helmers zojuist geprezen Nicolaas Simon van Winter.
voetnoot399
't Nut des Tegenspoeds: Het nut der tegenspoeden (1762), een leerdicht van Van Merken.
voetnoot401
De dolk ... vingeren: Van Merken schrijft, evenals Sophocles, tragedies. De dolk is een attribuut van Melpomene, muze van de tragedie (vgl. dhn vi, 221-222).
voetnoot403-404
Als ... klagt: de destijds vermaarde actrice Johanna Cornelia Wattier (1762-1827) vertolkte de rol van Gelonide in het gelijknamige treurspel uit 1786 van Van Merken.
voetnoot409
Dousaas: de Neolatijnse dichter Janus Dousa (1545-1606) en diens zoons Janus Dousa Filius (1561-1596/7?), George Dousa (1574?-1599), Steven Dousa (1576-1622?), Frans Dousa (1577-?) en Theodorus Dousa (1580-1668).
voetnoot409
Valkenaren: de classicus en hoogleraar Lodewijk Caspar Valckenaer (1715-1785) en diens zoon, de jurist Jan Valckenaer (1759-1821), hoogleraar te Franeker.
voetnoot410
Burmans: Pieter Burman (1668-1741) en diens neef Pieter Burman (1713-1778), beiden classici en hoogleraar.
voetnoot410
Heinsius: de humanistische geleerde en toneeldichter Daniël Heinsius (1580-1655).
voetnoot410
Bosch: Bernardus of Jeronimo de Bosch (vgl. dhn v, 287).
voetnoot411
Hemsterhuis: de filosoof Frans Hemsterhuis (1721-1790) had grote belangstelling voor de Griekse cultuur en stelde veel van zijn geschriften op in Platoonse dialoogvorm.
voetnoot419
Bramante: de Italiaanse architect en kunstschilder Donato Bramante (1444-1514).
voetnoot419
naar het zwerk: tot in de hemel.
voetnoot420
Itaaljes wonderwerk: nl. de Sint-Pietersbasiliek. Bramante kreeg in 1503 van Paus Julius ii de opdracht een nieuwe Sint-Pietersbasiliek te bouwen. Na diens dood werkten diverse andere architecten aan het project. Michelangelo nam het vervolgens over en keerde terug naar Bramantes oorspronkelijke plan. De basiliek werd pas na Michelangelo's dood voltooid.
voetnoot422
Léoos wallen: het Rome van paus Leo x (1475-1521), vanaf 1513 paus.
voetnoot424
Kapitool: nl. het stadhuis op de Dam te Amsterdam.
voetnoot424
Gijsbrechts bakermat: Gysbrecht van Aemstels geboortegrond, nl. Amsterdam.
voetnoot428
van Kampens naam: Jacob van Campen (1596-1657) was de architect van het stadhuis. In 1808 had Lodewijk Napoleon het stadhuis als zijn paleis verkozen. Helmers trok fel van leer daartegen in een gelegenheidsgedicht (zie Helmers 1988, 15-21).
voetnoot429
Der Grieken grootsten Bard: Homerus, schrijver van de Ilias en Odyssee.
voetnoot433
Krijgsgod: Mars.
voetnoot434
Zeegod: Neptunus.
voetnoot436
Pallas: de krijgsgodin Pallas Athene (Lat. Minerva), dochter van Jupiter en uitgerust met een schild.
voetnoot440
grooten Donderaars: Jupiter, die bij Themis (godin van het recht) de Horen en de Moiren verwekte. De Horen verzinnebeelden de cyclus van het jaar; Moiren zijn de schikgodinnen, die over de lotgevallen van de mens beschikken.
voetnoot441
mingodes: Venus, godin van de liefde.
voetnoot443
Daar: terwil.
voetnoot448
Aan 't zwerk: in de hemel.
voetnoot449
gordelriem: dierenriem.
voetnoot459
vlamt: aast.
voetnoot461
moedig: trots.
voetnoot461
pralen: snoeven.
voetnoot462
de schedels onderhalen: de hoofden buigen.
voetnoot463
daar: nl. in het Louvre te Parijs.
voetnoot463
Vinci: de Italiaanse kunstschilder en geleerde Leonardo da Vinci (1452-1519).
voetnoot463
Titiaan: de Italiaanse kunstschilder Tiziano Vecelli (1487-1576).
voetnoot464
Rafaël: de Italiaanse kunstschilder Rafaël Santi (1483-1520).
voetnoot466
Coloriet: kleurgebruik.
voetnoot466
het vreemd penseel verduisterd: voelt de niet-Hollandse schilderkunst als minder waard.
voetnoot468
koel: onaangedaan, onverschillig.
voetnoot472
lof: nl. in het lofdicht ‘De schilderkunst’ (1809) in Gedichten (Amsterdam 1809-1810), dl. 2, 55-83.
voetnoot473
Velde: de Amsterdamse landschaps- en dierenschilder Adriaen van de Velde (1636-1672).
voetnoot474
Ostade: de Haarlemsche schilder Adriaen van Ostade (1610-1685) schilderde alledaagse taferelen, onder andere marktverkopers. Eerder wordt hij door Helmers in minder gunstige zin opgevoerd (dhn vi, 128).
voetnoot475
Huissem: de Amsterdamse bloemen- en vruchtenschilder Jan van Huysem (1682-1749).
voetnoot476
Douw: de Leidse schilder Gerard Dou (1613-1675).
voetnoot476
Mieris: de Leide schilder Frans van Mieris (1635-1681).
voetnoot477
Metzu: de Leide schilder Gabriël Metsu (1629-1667). Samen met de hiervoor genoemde Dou en Van Mieris wordt hij wel tot de Hollandse fijnschilders gerekend, die ernaar streefden de werkelijkheid zo nauwkeurig mogelijk weer te geven.
voetnoot477
Bot: de Utrechtse landschapsschilder Jan Dirksz Both (ca. 1610/18-1658).
voetnoot477
Hals: de Haarlemse portretschilder Frans Hals (ca. 1580/85-1666).
voetnoot477
Slingeland: de Leidse portretschilder Pieter Cornelisz van Slingeland (1640-1691).
voetnoot478
Lairesse: de van oorsprong uit Luik afkomstige classicistische schilder Gerard de Lairesse (1640-1712).
voetnoot478
Werf: de Rotterdamse classicistische schilder Adriaen van der Werff (1659-1722).
voetnoot478
op 't graf zijn buit herovert: door portretten te maken zorgt de schilder voor een langer leven van de mensen, waardoor ze niet geheel dood zijn.
voetnoot479
Ruisdaal: de Haarlemse landschapsschilder Jacob van Ruisdael (1628-1682).
voetnoot481
Prometheus: Prometheus stal het vuur van de goden en gaf het aan de mensen.
voetnoot516
in halmen opslaan: tot halmen groeien.
voetnoot520
korn: korrel.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken