Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kroniek (1942)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kroniek
Afbeelding van KroniekToon afbeelding van titelpagina van Kroniek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.77 MB)

Scans (19.74 MB)

ebook (3.19 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kroniek

(1942)–Emiel van Hemeldonck–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XLVI.

Het gebeurt dat hij naar Janneke Bertens hoeve opwandelt. Hij moet het kind zien, plots kan dat verlangen in hem groeien en dan kan hij niet weerstaan. Merieke heeft haar handen vol en zij verwacht haar tweede kind. Ze is op en top boerin geworden, berekend op haar taak: de hoeve en haar kinderen. Sooi, hare man, kan er gerust in zijn; hij zit op het land, het is geen klein gedoe, Merieke, zijn vrouw staat haar man.

Janneke Berten zit in een zetel op de werf onder de breede linde. Het is uitgekomen lijk de doktoors het voorspeld hebben: lam langs een kant, ze moeten hem heffen en dragen,

[pagina 312]
[p. 312]

maar hij heeft de spraak terug gekregen; niet lijk vroeger, maar het zou erger kunnen zijn hebben.

Meester gaat bij hem zitten. Het is goed weer, de zon koestert en het zal een schoon najaar zijn. En de oogst, zoo goed gelukt, de aardappelvelden beginnen te rijpen. Maar onze Peer, zegt Janneke Berten.

Meester is langs de akkers gegaan en hij heeft de weien gezien. Schoon vee, daar loopt zoo niet veel in de streek. Ze weten op de markt wel wat er uit Janneke Bertens stallen komt, en de kooplie geven geren een cent meer om het vast te leggen. Janneke Berten knikt. Maar onze Peer, zegt hij.

En Sooi, zijne jongen, doet hij het niet goed? Hij heeft den aard naar geen vreemden, hij kent geen rust, van 's morgens vroeg springt hij in 't gareel en 's avonds is hij de laatste bij 't werk. En zijn vrouw, Merieke, kan er iets kwaads van gezegd worden? Mag haar kind gezien worden, en de boterstand, de kitten, de ben en heel het huis? Neen, Janneke Berten...

Meester heeft dien snik gehoord. ‘Dat is het niet, dat is het niet, maar onze Peer, onze Peer, zoo vroeg!’

De tranen loopen Janneke Berten zoo over het gelaat. Hij is een oud man geworden en de ziekte heeft hem weemoedig gemaakt. Zijn taai, pezig lichaam, kerngezond door een matig leven en rustigen arbeid, heeft de kwaal overwonnen. Maar dat andere, daar worstelt hij nog dagelijks mee.

In den huis staat Merieke bij den grooten papketel en roert. ‘Vader!’ zegt ze, maar ze kan van haar werk niet weg.

Hij zit op den stoel aan 't venster; achter het gordijntje bloeit de steenroode geranium.

‘Wat is dat van onzen Fred?’ vraagt zij plots, zonder om te zien.

Hij weet niet wat ze bedoelt en die stem is hij niet gewoon. Hij wacht tot zij de vraag herhalen zal.

‘Ze zeggen dat hij ginder zwart van d'armoe zit.’

‘Wie zegt dat?’

‘Menschen uit het dorp, die 't in de stad hooren zeggen hebben.’

‘Hooren zeggen!’ Hij lacht schamper, onnatuurlijk, het is of hij iets verbergen wil. ‘Hij zit niet op een rijke boerderij en hij moet werken voor zijn brood. En is werken misschien een schande geworden?’

[pagina 313]
[p. 313]

‘Neen,’ antwoordt ze donker, ‘maar er is meer. Wat vertellen ze over zijn vrouw? Een fijne madame,... voor andere heeren. Ja, dat zeggen ze.’

‘Zoo, dat zeggen ze.’ Hij zit in zijn handen te wrijven. ‘Ze heeft haar tweede kind gekocht.’ Hij zal niet zeggen wat ze zelf over dat tweede kind meende, misschien heeft hij haar verkeerd verstaan, ge moogt de menschen niet slechter denken dan ze zijn.

‘De menschen vertellen veel, kind.’ Hij schudt het hoofd. ‘En ge moogt dat allemaal niet zoo gemakkelijk gelooven.’

Hij staat recht en gaat naar het vuur. Zij kijkt niet op als hij naast haar staat.

‘Hij heeft het niet lijk ik het zou wenschen,’ zegt hij zacht, haast teeder, ‘ik had voor hem wat anders gedroomd, dat weet gij ook wel. Maar ge kunt het leven niet dwingen. Het dwingt ons menigen keer. En hij zit niet op een schoone hoeve lijk zijn zuster.’

Zij kijkt hem aan, maar zegt geen woord.

‘En alle mannen zijn niet lijk Sooi Berten,’ zegt hij glimlachend.

Haar oogen zoeken in zijn oogen en dan knikt ze traag.

Hij kan haar niet zeggen hoe hij bijspringen moet; alle weken gaat er een pak naar de stad. Tineke heeft er haar werk mee. Meestal draagt zij het zelf; voor de kinderen, zegt ze. Waarom zou hij het zeggen, het dient tot niets. En het zal wel beteren.

Hij zegt dat ook tegen zijn vader, die ginder weer alleen zit te kluizen met een paar arrebeiers. Het gebeurt wel meer dat hij in den namiddag afgereden komt, hij heeft een jongen pony gekocht. Hij zit zijn pijp te smoren op de bank in het tuintje, zoo maar. De hooge lucht, de wolken, de trekkende vogels, zijn oogen gaan er zwijgend over. Meester vertelt wat er in het Boerenblad stond, de nieuwe machines en het stijgen van de prijzen. Er komt electriciteit, weet vader dat daar veel mee te doen is?

Ja, dat weet hij, maar hij spitst de ooren en luistert scherp toe. ‘Op den duur zullen de menschen niet meer moeten werken,’ lacht hij, maar hij heeft er zijn honing uit gezogen en als meester nog eens komt, weet hij daar misschien nog meer over te vertellen.

[pagina 314]
[p. 314]

Hij zou misschien eens naar Janneke Berten kunnen gaan? Meester moet even naar school, ze komen de banken en de boeken voor de meisjes halen; eindelijk zijn er nonnekens in 't dorp gekomen, hij zal in 't vervolg alleen de jongens houden. Een schoone verlichting, en toch laat hij de meisjes ongaarne gaan; hij heeft zijn leven lang zoo gewerkt en hij kan die verandering nog niet zetten, het zal hem varen.

‘Waarom laat ge 't niet heelemaal staan?’ vraagt Klaasboer. Hij durft niet verder aandringen, hij weet wel wat voor een antwoord hij krijgen zal.

‘Ik ben niet oud genoeg voor mijn pensioen, vader!’ glimlacht hij.

‘En nog niet te oud om ginder te helpen. Ge vergeet misschien dat de jaren voor mij ook tellen?’

Neen, dat vergeet hij niet. ‘Ik denk toch dat ze maar half tellen, vader. Wie zou er u zeven en zeventig geven? Zie dat daar eens zitten! Vooraan in de zestig, meer niet.’

‘Ik weet het best.’ Hij zit op zijn eigen gedachten te kijken. Er is geen eind aan te zien. Hij zit ginder op de hoeve, hij heeft er heel zijn lang leven gewroet, hij zal er blijven wroeten en waartoe dient het? Zijn zoon zit hier school te doen en dat heeft hij zelf gezocht. Naar Janneke Berten gaan? Wat kan hij er gaan doen? Peer is veel te vroeg gegaan, voor Janneke, en ook voor hem.

Hij kan Sooi en Merieke niet terughalen, dat is voorbij, voorgoed voorbij. Aan dien leeglooper in de stad kan hij nog niet denken. Zijn tweede kind gekocht, - wat kan die met twee jongens doen? Wat kan daar uit groeien?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken