Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Don Juan (1855)

Informatie terzijde

Titelpagina van Don Juan
Afbeelding van Don JuanToon afbeelding van titelpagina van Don Juan

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.10 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Don Juan

(1855)–Petrus Joseph Norbert Hendrickx–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 91]
[p. 91]

Tweede bedrijf.

Eerste tooneel.

Het studeervertrek van Don Juan in het koninklijk Paleis te Madrid. - Eene tafel, in 't midden, waarop perkamenten, in folios en allerhande werktuigen van Alchimie.
DON JUAN, later, DONA LUIZA, GONZALVO, DON CAESAR.
 
don juan,
alleen.
 
Een lot - het is een lot om zich te
 
Verdoen... Geene andere uitkomst dan - de dood...
 
Het is het werk slechts van een stond: 'k heb maar
 
Te willen en - het is gedaan...
 
Zoo verre
 
Is 't reeds gekomen dat ik ben de slaaf
 
Geworden van het ongeluk, de speelbal
 
En 't offer der rampzaligheid...
 
Ik kan
 
Niet meer... neen, inderdaad, ik kan niet meer.
(Zijgt neder in eenen zetel voor de tafel.)
[pagina 92]
[p. 92]
 
Verdoen?... En dan?... Ik grizel of 'k de koorts had...
(Stilte.)
 
Zie - durf eens vrank en onverschillig, durf
 
Eens, zonder huivring, zonder draaijenissen
 
In 't hoofd, uw blikken werpen in dien kuil
 
Waar uit u al die ijselijke zaken,
 
Als zoo veel wangedrochten, tegengrimmen
 
En, aan welks boord, ge reeds aan 't worstlen zijt
 
Met iets dat u er in wil dondren: durf
 
Den dag van heden onversaagd eens in t
 
Gezicht zien.
 
Daár, op tafel, ligt er iets. -
 
Het is slechts een papierken waar geschrift
 
Op staat. - Nooit heb ik dit geschrift gelezen
 
Of 't was alsof de afschuwlijkheden van
 
De gansche Helle, langs mijne oogen, me in
 
De ziele slopen. - Wel! het lezen van
 
Dit schrift is me een verpoozing in mijn smart
 
Geworden; telkens dat mijn geest door andre
 
Gepeinzen afgemarteld wordt, zoekt hij
 
Naar lafenis, en telkens is het aan
 
Die bittre bron des Twijfels en der Wanhoop,
 
Dat hij, onwilliglijk, die lafenis
 
Wil drinken. - Om den eenen beul te ontvlugten,
 
Smeek ik den andren mij te teisteren...
 
Tot daar is het gekomen...
(stilte.)
 
- Die Gonzalvo
 
Vermoordt me. - Ik zie den Duivel in dit wezen
 
Dat mij de wijsheid leert met mijne ziel
 
Den steek des doods te geven; er is iets
 
Der walgelijke kilheid van den grave
[pagina 93]
[p. 93]
 
In 't ijskoud stil zijns plegtig' bijzijns; 'k zie
 
Iets magtig als de dood, iets aaklig als
 
De grafkuil, iets lafhartigvreed gelijk
 
De hel, in 't daarzijn van dit levend lijk
 
Der edelmoedige gevoelens en
 
Der Hope, dat, met eenen koelen grimlach,
 
Van zaken spreekt die mij, van top tot teen,
 
Doen siddren, als een koortsige...
 
En dien man,
 
Heb ik mij aangetrokken; eeuwig ben
 
Ik aan dien man gebonden; nimmer kan
 
Ik er van af; hij volgt mij als mijn schaduw
 
En weegt altoos mij op de ziel gelijk
 
Een ongeboete gruweldaad. - Zulks moet
 
En zal hij steeds: 'k ben aan dat wezen vast-
 
Gekneld, als een veroordeelde aan zijn rad.
(Grijpt het papier van de tafel.)
 
Vermaledijd Geschrift!... zijt gij de listige
 
Uitboezeming des Zwarten Geestes van
 
De Logen of - de wanhoopwekkende
 
Vertolking van de Waarheid?... Zoekt ge soms
 
De weerlooze en van lijden reeds zoo af-
 
Gematte ziel des armen stervelings,
 
Nog dieper en, welligt voor eeuwig, in
 
De woestenije der onzaligheid
 
Te dolen doen?... Zoekt gij het lieve licht
 
Der Hoop dat haar, uit eene beetre wereld,
 
Zoo vriendlijk en zoo troostend tegenlachte,
 
Door de onopklaarbre nevelen des Twijfels,
 
Op eens, van voor haar oog te doen verdwijnen?..
[pagina 94]
[p. 94]
 
- Of is het waar dat nimmer menschenzoon,
 
In 't land der Boet, de schoone stralen van
 
De zon der Waarheid aan vermag te staren,
 
Ten zij hij, uit den kring der levenden
 
Gerukt, ze door des graves duisternis
 
Beschouwe?..............
 
.... Is 't waar, dat hier het heilloos menschdom,
 
Van toomelooze driften rondgesleurd,
 
Van stoffelijke pijnen afgefolterd,
 
Door allerlei ellenden neêrgedrukt,
 
Nog bovendien, langs alle kanten door
 
Bevestiging en Loochening gezweept,
 
Dit plettrend wigt, 't ontzaglijk vraagstuk van
 
't Bestaan eens Opperwezens, tot in 't groot
 
Oplossings uur des doods te dragen heeft?...
 
...............
 
En hoe zal die oplossing wezen? - Zal
 
De afzichtlijke afgrond van het gruwzaam Niet
 
Ons in zijn schoot ontvangen?... Maar - dan wie
 
Is Hij die ons tot 't worden heeft veroordeeld,
 
Zoo we ons bestemming met de laagste dieren
 
Des laagsten rangs der schepping moeten deelen?...
 
.................
 
Of is de Godheid soms die groote keten
 
Van ondergang en hergeboorte in heel
 
De stoffelijke wereld?... Brengen wij
 
Door ons lichaamlijk leven bij aan 't Daarzijn
 
Van dezen Opperal?... En zullen wij,
 
Dan eens ten grave neêrgezonken, door
 
De lijdelijke daad zelf der ontbinding
 
Van 't stof in de elementen smeltend, nog
[pagina 95]
[p. 95]
 
Diezelfde taak volbrengen?... Zal die daad
 
Ons daarzijn wezen?... Maar - weêrom dan wie
 
Is Hij die sterven moet, mits hij vervalt,
 
Die in den dood het grondbeginsel van
 
Het leven heeft gevonden?......
 
.......... Of nog wel,
 
Zou 't zijn dat boven al 't Geschapen, in
 
Zijne Eeuwig- en Oneindigheid, als in
 
Zijn troon gezeten, er een Wezen leeft
 
Dat én mijn Schepper, én mijn Vader is;
 
Een Wezen wiens aanbeden eigenschappen
 
Zich in mijn ziel afspiegelen; een Wezen
 
Dat 't ongeschapen Oirbeeld zij waar naar
 
't Gedacht der Godheid, in mijn hart geprent,
 
Getrouw werd afgemaald - en, in wiens schoot,
 
Ik ter onsterflijkheid, in 't zalig uur
 
Des scheidens, opgenomen worden zal?...
 
Maar dan - en wederom dan wie is Hij
 
Die boven al 't Geschapen, in de trotsche
 
En eeuwige eenzaamheid zijns Daarzijns troonend,
 
En onze Schepper is en onze Vader?...
 
Wat Vader is Hij die zijn kindren in
 
Den nacht des ondermaanschen dompelend,
 
Hun van der Waarheid stralen slechts zoo veel
 
Ontwaren laat, als noodig is om immer
 
In gissing rond te dolen, om alleen
 
Aan zijn Bestaan te twijflen?... Wat Vader
 
Is Hij die voor dien radeloozen twijfel,
 
Die schuldelooze onwetendheid dan later
 
Eeuwige boet zou willen vergen?... O,
 
De taal der helle druipt mij van de lippen!...
[pagina 96]
[p. 96]
 
Wat zeg ik toch! wat heb ik toch gedaan!...
(Vat wederom het papier).
 
Hier - laat ons zien of God geen God meer is,
 
Of wij van zijn Bestaan onzeker zijn,
 
Verpeste uitwaseming der helsche ziel
 
Gonzalvo's, doemniswaardig schrift, laat zien:
(Leest)
‘Vertoon mij, a priori, het daar zijn van de Godheid; a posteriori niet - dit bewijs is onaanneemlijk.
Beantwoord, onder andere, de volgende vragen:

‘1o Hoe zijn de Geeindigde Wezens uit het oneindige kunnen worden?’
‘2o Hoe kan het Geeindigde en het Oneindige samenstaan?’
(Poos stilte.)
 
Nog eens gelezen,
(Herleest het schrift met meer nadruk. - Het eindelijk aan stukken scheurend.)
 
Daar! ter Helle die
 
Philosophie der duivelen!...
(Werpt de verscheurde stukken ten gronde. - Met kalmte.)
 
Kon ik
 
Nu ook zoo eens de smartelijke wan-
 
Gedachten die er op geschreven waren
 
Mij uit den boezen rijten!... Waarom toch
 
Naar kennis haken?... 'k Weet nu; eertijds wist
 
Ik niet: 'k geloofde - en was gelukkig - zoo
 
Gelukkig!... Dat's de taal der lafheid, zegt
 
Gonzalvo!... Het is waar - die man is beter
 
Misschien dan ik... die durft toch denken dat
 
De Godheid... Zie! dat is niet uit te staan!
(Springt op uit zijnen zetel.)
 
De kalmte van dien mensch is me een geheim;
[pagina 97]
[p. 97]
 
Ik zou de hairen mij uittrekken, ik!
(Wandelt sprakeloos; - stilstaande.)
 
Wel! zoo ik nog dien twijfel voeden blijf,
 
Wil ik voor zinloos doorgaan. Slechts gelooven!
 
Gelooven, zeg ik.
(Poos stilte.)
 
Inderdaad - Gonzalvo
 
Is edeler van ziel dan ik... Gelooven,
 
Daar 'k denken kan; gelooven, slechts uit lafheid...
 
Een eind daar aan!
(Na eene bel te hebben getrokken.)
 
Ellende! o wat ellende!...
 
En de andre, de andre zaken!...
(Aan eenen page die binnen treedt.)
 
Breng me een glas
 
Maderawijn.
(Gaat zitten.)
 
page.
 
Monsenor, onder uw
 
Verlof, Dona Luïza doet me u vragen
 
Of zij niet eens een wijl zou mogen bij
 
U zijn.
 
don juan.
 
Zij kome.
(Page af. - Alleen.)
 
't Arme kind... het eenigst
 
Dat mij nog aan de wereld vasthecht... 't Mint me
 
Als 't zijne moeder minde... Wat toch ging
 
Ze doen, verloor ze mij, de lieve weeze...
(Stilte.)
 
dona luïza,
springt de zaal in en huppelt naar Don Juan.
 
Ach Senor Juan!
 
don juan,
gezeten.
 
Dag, mijn Luïza?
 
luïza,
om Don Juan's hals.
 
Ach!
 
Ik ben zoo blij dat ik bij u mag komen...
[pagina 98]
[p. 98]
 
'k Mag nu een wijl op uwen schoot ook zitten,
 
Is 't niet, Monsenor?
 
don juan.
 
Wel, zoo gij u wijs
 
Houdt als een minlijk meisjen, ja. - Kom hier.
(Zet haar op zijne knieën.)
 
luïza.
 
Ach!... en mag ik nu ook eens drinken, uit dien
 
Bokaal?
 
don juan.
 
Luïza, ja, maar niet te veel;
 
Een weinigje.
 
luïza,
na te hebben gedronken, strengelt zich om Don Juan zijn hals.
 
Ach Monsenor!
 
don juan,
van Luïza omhelsd.
 
Wel, mijn Vriendjen?...
 
Maar zeg me nu eens waarom ziet ge mij
 
Zoo geerne toch?... Zulks wou ik graag eens weten?
 
luïza.
 
Waarom?... wel omdat gij Don Juan zijt.
(Naar een boek wijzende dat op tafel ligt.)
 
Och!
 
Wat groot en prachtig boek daar ligt!... En staan
 
Daar printen in?... Ach! laat me eens zien, Monsenor,
 
Laat mij eens zien!
 
don juan.
 
Er zijn geen printen in,
 
Mijn Engeltjen.
 
luïza.
 
Ooi, ooi! dat's spijt! - Is dat een
[pagina 99]
[p. 99]
 
Vertelselboek, Don Juan?... Maar waar is toch
 
Het printenboek dat Senor Caesar, gistren,
 
Door zijnen page, mij heeft laten brengen?
 
De page zei dat het zoo fraai was en
 
Dat Senor Caesar 't mij gegeven had
 
Om lang er in te mogen blaadren. Ja,
 
En Isabella heeft het weggelegd.
 
Waar is dat schoone printenalbum van
 
Monsenor Caesar nu?
 
don juan.
 
Het is bij mij,
 
Luïza; straks zult gij het krijgen, hoort ge?
 
luïza.
 
Het printboek van Don Caesar?... Ach neen! nu!
 
Eh Juan? nu!
 
don juan.
 
Straks, mijn Lieveken, want seffens
 
Moet gij met Isabella immers en
 
Met Vader naar de kerke gaan?
 
luïza.
 
Neen wel;
 
Want Vader is daar straks te bed gegaan.
 
- Och Senor Juan, hij was zoo ziek en zoo
 
Bedroefd! - Hij zei altoos: ‘Verloren!’ en
 
‘Ach hemel!’
 
don juan.
 
En wat let hem, kind?
 
luïza.
 
Ik weet
 
Het niet. - Welligt is hij nu toch genezen,
[pagina 100]
[p. 100]
 
Want dikwijls beterde 't - maar toch niet gansch
 
Geloof ik. - Ach, Don Juan, hij zuchtte zoo
 
Mistroostig telkenmaal hij zegde: ‘Nu
 
Is het er meê gedaan’
 
don juan,
binnen 's monds.
 
Daar zit iets achter.
(Luid.)
 
Hij zegde dat, Luïza?
 
luïza.
 
Ja, wanneer
 
Het beter ging. - Ach, geef mij nu het print-
 
Boek, eh, Monsenor?... 'k Zal zoo wijs zijn.
 
don juan.
 
Straks,
 
Mijn Vriendjen; hoe zoo ongeduldig dan?...
 
Daar - drink nog eens.
(Reikt haar den beker toe.)
 
luïza,
na te hebben gedronken.
 
Dan krijg ik het wanneer
 
Ik uit de kerke koom, niet waar?
 
don juan.
 
Ja stellig,
 
Zoo Isabella niet komt klagen dat ge
 
Hebt rondgegaapt.
 
luïza.
 
Neen, ik zal bidden, als
 
Een wijze Dona... voor mijn Moederken.
 
don juan,
zoent haar.
 
Mijn Engel zoet... voor Moeder bidden...
(stil.)
 
Welk een
 
Geloof! welk een geluk! maar ook welk een
[pagina 101]
[p. 101]
 
Onnoozelheid!... O mijn Luïza.
(Drukt ze aan zijn hart.)
 
luïza.
 
Maar
 
Is 't waar, Don Juan, dat ik dees leelijk zwart
 
Gewaad niet meer moet aandoen en dat 'k morgen
 
In witten kanten gaas gekleed zal wezen?
 
Mijne Isabella heeft mij dat gezegd;
 
Want morgen is het feest bij ons, niet waar?
 
don juan.
 
Misschien.
 
luïza.
 
Ooi, ooi, misschien!... En 't witte kleed dan?...
 
don juan.
 
Ha! Dat is zeker. - Moederken moet gij
 
Vergeten leeren en dit treurgewaad
 
Zou zulks beletten. - Ja, Luïza zal,
 
Van morgen af, in blanken feestdos pronken,
 
Opdat allengskens 't lieve Moederken
 
Haar als een herschenschimme voor zou komen.
 
luïza.
 
In witten kant, niet waar, Don Juan?... Ach, dat
 
Zal schoon zijn, eh?... Maar wie zal morgen mij
 
Dan kleeden?... 't Was altoos mijn moeder die
 
Mij tooide wen ik wit gehuld moest zijn.
 
Toen zette ze ook mijn hair in lokken en
 
Dan zei ze dat 'k een minlijk kindjen was.
 
Wie zal dat zeggen nu?... Zult gij het, eh,
 
Don Juan?... want Moederken is den Hemel...
 
Wat spijt niet waar?... Maar komt ze nooit dan meer
 
Weêrom, Monsenor?... Ach... 'k wou ook wel naar
[pagina 102]
[p. 102]
 
Den Hemel reizen... 'k was dan weêr bij Moeder...
 
Dan zat ik weêr op haren zoeten schoot...
 
Ach! is dit lang nog eer wij ook eens naar
 
Den Hemel mogen gaan - bij onze Moeder?
 
don juan.
 
En zoo gij eens uw Moeder nooit meer vondt?
 
luïza.
 
Hoe?... nooit meer vondt?... Waarom?... ik zag haar immers
 
Altoos zoo geerne? ik was zoo wijs bij Haar
 
En zal het immer zijn omdat ik wete
 
Dat zij me een minlijk kusjen daar voor gaf. -
 
Zij had mij immers ook toch lief, niet waar,
 
Don Juan?... Ze maakte zulke schoone kleêren
 
Voor mijne schoone pop en noemde mij
 
Altijd ‘haar Engeltjen’. - En zou ze mij
 
Niet meer begeeren?... ik ben immers haar
 
Luïza nog?... en ja, zoo iemand mij
 
Verbiedt van mijne Moeder gaan te omhelzen,
 
Dat is een leelijk mensch - een vreedaard!
(Weent)
 
don juan,
liefkoost het kind.
 
Zwijg,
 
Mijn Dierbre, zwijg gij, engel... Moeder ziet ge
 
Nog eerlang weder; zij is in den Hemel
 
En wacht daar op heur zoet vriendinneken.
 
Kom - laat me uw tranen droogen; morgen zal ik
 
U 't witte feestkleed helpen aandoen en,
 
Dan straks, moogt gij Don Caesar's printenboek
 
Hier komen vragen, hoort ge, Lieve?... Nu -
 
Wees braaf gelijk een groote Dona en
 
Ga Isabella zeggen dat ze u aanstonds
[pagina 103]
[p. 103]
 
In daggewaad te kleeden heeft. - Daar hebt ge
 
Nog eenen zoen.
(Zet haar van zijne knieën).
 
Dag mijn Luïza?
 
luïza,
gaat henen.
 
Dag
 
Don Juan.
(Af.)
 
don juan,
alleen. - Hij staat op.
 
Wanneer de Godverloochenaar
 
Gonzalvo nu nog eens mij zijne ijskoude
 
En afgeteerde lasteringen tegen
 
't Bestaan eens Opperwezens, als systema,
 
Zal durven voor te disschen - dan doe ik
 
De wijsheid van dien grijzen denker eens
 
De onnoozelheid des kleinen kindes in
 
Het aanzicht zien; dan roep ik ons Luïza
 
En 'k breng de goede weeze eens tot zij van
 
‘Haar moeder’ spreekt. - Wen dan het rood der schaamte
 
Zijn dorre wangen niet komt kleuren; wen
 
Hij dan niet, in aanbidding, voor de zoo
 
Verheerelijkte Godheid plat ter aard valt...
 
Dan zweer ik dat de Man aan wien de vraak
 
Mij vastgeketend heeft, wien ik, voor vraak,
 
Mijn lot in eigendom gegeven heb -
 
De menschgeworden Satan is.
(Stilte. - Mijmerend als in verrukking.)
 
O maar
 
Is 't mogelijk!... Dit kindeken sprak daar
 
De taal der hemelen!... dit engelwezen
 
Vertolkt het Ongeziene!... 't doet mij hier
 
Den nooitverlichten afgrond van het groot
[pagina 104]
[p. 104]
 
Geheim, als eenen lichtkolk, tegengloren!...
 
Dit engelwezen voelt het Woord der Schepping!...
 
Dit engelwezen is de maagdom van 't
 
Gevoel... dit wezen is de onnoozelheid...
 
De onnoozelheid is slechts de onwetendheid
 
Des Geestes en de kennis van het Harte...
 
De onnoozelheid is het naïef gelooven
 
Der waarheid door het Hart verkondigd; dit
 
Gelooven, dus, vertolkt het Ongeziene...
 
En, even als een zuivre maagd alléén
 
Het woord der Liefde kan verstaan, moet ook
 
Het maagdelijk gevoel, maar 't maagdelijk,
 
Het ongekrenkt gevoel alléén, het woord
 
Der groote Liefde, 't woord der Schepping, GOD
 
Ontwaren kunnen en verstaan.
 
...............
(Schiet uit zijne mijmering.)
 
O! dat is
 
Iets anders dan uw doodsche lasteringen,
 
Tot walgelijke stelselen in een-
 
Gevlochten!... O! dat is iets anders dan
 
Uw duistre wanbegrippen die de Hoogmoed
 
In 't modder uwer ziele teelt en die
 
Ge voor Philosophie doet doorgaan, om uw
 
Kwakzalverswaar te venten, en, soms hier
 
En daar, een afgebedeld brokjen achting,
 
Bij domheid of eenvoudigheid, u te
 
Bezorgen! - Ja, dat is iets anders, rust
 
Vermoorder, ja, dat is iets anders!...
 
Ga
 
Den logenhandel drijven nu, waar u
[pagina 105]
[p. 105]
 
De helsche geest zal leiden; ga! verpest
 
De vruchtbre landen met uw adem; stort
 
Den addervloed van uwe woorden in
 
De schoone harten; bind al wat gevoel
 
En denkkracht heeft op het schavot des Twijfels
 
En, als de slagen eener geesling, doe
 
't Voorbarige en het duizendvormig lijden
 
Der Hel op de arme zielen nederrukken:
 
Doe hun den onuitstaanbren spottoon van
 
Uw tale hooren - toon hun uwen grimlach...
 
Maar treed me niet meer nader wen ge met
 
Den dolk van uwe wijsheid zijt gewapend;
 
Het wee heeft uit; ge zijt mijn beul niet meer;
 
Een kind van nog geen zeven jaren heeft,
 
Door schande, uw magt gekluisterd en uw prooi
 
U uit den klauw gerukt! ik ben verlost!
 
Ik voel, ik zie, ik weet: 'k geloof!...
(Wederom, allengs, in diepe mijmering verzinkend.)
 
Ach ja,
 
Wat klinkt de taal des Harten melodij-
 
En rustvol in het oor der ziele die
 
Natuurlijk haakt naar rust in evenwigt!...
 
Wat is 't der arme sterflingsziele zacht
 
Die hemeltoonen na te luisteren
 
En in 't gelooven der verholen zaken
 
Die zij bezingen, kalm, den reinen slaap
 
Der eerste kindschheid te genieten!... Ach!
 
Wat is die taal toch schoon en dat Geloof
 
Toch zoet!... Want ja, de lieflijkheid der Hoop
 
Is onweêrstaanbaar en de taal des Harten
 
Is slechts het lied der Hoop, en 't lied der Hoop is
[pagina 106]
[p. 106]
 
Niet anders dan de heldre naklank van
 
Dien eeuwig-aangeheven zangtoon des
 
Oneindigen - der stem des Woords! - Laat mij
 
Die lieve taal des Harten aan toch hooren;
 
Laat mij de Goddelijke stem gelooven,
 
En in de troostende overstelping van
 
De boetsmart - ter aanbidding nederzijgen...
 
 
 
O! een nieuw leven, een nieuw leven in
 
Mijn binnenst!... 'k Zie mij op een nieuwe baan...
 
Het is de baan van zielerust in angst,
 
Van vreugd in droefheid; 't is de baan waar op
 
Men in de zoetheid van des harten taal
 
Versmeltend, 't sombere gezelschap van
 
Het lijden niet gewaar wordt en - de vreedheid
 
Der dorenvolle heesterstengels trots,
 
Trots de verraderlijke schoonheid van
 
Vergiften bloesem, - slechts het oog gerigt
 
Houdt op de onsterfelijke roozenhoven
 
Die aan het einde pralen; ik ben op
 
Die bane; ik spoed mij naar die lustwaranden!
 
Mijn moeder - Moeder leeft!... Zij wandelt er
 
In onvergankbren luister om!... Luïza,
 
De serafijn Luïza is bij mij,
 
Opdat 't Hosannah van mijn harte zich
 
Naar de modelakkoorden van het haar
 
Zou regelen - en om mijn hart, in 't brood
 
Der liefde, 't onderhoud zijns levens en de
 
Vereedling zijner hemelzangen te
 
Doen vinden, volgt mij, in die lanen naar
 
Die eeuwge lustprieëlen, 't vriendlijk beeld
[pagina 107]
[p. 107]
 
Van mijn Francisca!...
(Ontwaakt als uit eenen droom).
 
Hoe?.. Francisca?... is dat
 
Geen droom geweest?... Een droom?... Ik dacht... Het was
 
Philosophie waar aan ik dacht; het was
 
De wijsheid van dien kleinen kinde die ik
 
Aan 't overwegen en aan 't leeren was.
 
- Die wijsheid is de ware, moet alleen
 
De ware zijn... - Zij toonde mij Francisca
 
Als een bestanddeel harer kennis; in
 
Den geest dier wijsheid werd 'k Francisca als
 
Verloofd... 'k Zal haar bezitten?... en waarom
 
Zou ik haar niet bezitten?... Ik bemin
 
Haar; zij ook mij?... Is 't huwlijk met Fernanda
 
Dan reeds gesloten?... Kan 'k niet weigren met
 
Die vrouw in echt te treden?... Ja - zoo 'k tevens
 
Bereid ben om, als vijand, d'eeuwgen vrok
 
Gestand te doen van wie dit weigren dan
 
Toch smaadlijk ook te leur stelt... Wel is waar,
 
Fernanda koestert mij een liefde niet
 
Min vurig, schoon min eedler soms, dan die me
 
Francisca toedraagt; hare hand verstooten,
 
Het ware de arme jonkvrouw voor altoos
 
Dat doodend wee der opgekropte driften
 
Ter prooi gegeven... Goed; maar ons verwantschapt
 
Zal haar het lot dan min onzalig wezen?...
 
Ze is deugdzaam, 'k weet het: haren kindren werd zij
 
Welligt ter beste moeder... Met dit alles,
 
Gevoel ik mij haar niet bestemd. - Zoo ik
 
Ze huwe krenk ik mijne duurste neiging
 
En zeg dan, voor de rest mijns levens, aan
[pagina 108]
[p. 108]
 
't Huishoudlijk heil vaarwel. - Zulks raag nog kan.
 
- Op morgen liep het plegt van 't folterend
 
Vereenen af... Nu, wees gerust, dat doe
 
Het nooit.
(Vangt ijlings aan de zaal op en neder te wandelen.)
 
Ha ha! daar is 't! Weêr in de klauwen
 
Dier helsche wangedrochten! weêr de prooi
 
Diens lijdens waar de diepgehate smart
 
Des Twijflens mij tot een verpoozing in
 
Verstrekte...
(Staat sta).
 
Straks daar in den derden hemel,
 
En nu - nu in het laagste van de hel;
 
Nu in dien kuil van duistre monsters dien
 
Ik ‘Morgen’ noemel... Morgen!... Morgen ik
 
De dader van een moord?... Op eene vrouw
 
Die nooit mij heeft misdaan, de ontworpen sluip-
 
Moord plegen?...
(Poos stilte.)
 
't Is de vrake die mij tot
 
Dien waanzin der verraderije heeft
 
Gedreven. - Vraak... en wat is vraak?... Wat zou
 
Luïza voelen bij het hooren van
 
Het bloedwoord: vraak?... Wat zoudt ge, wat dan voelt
 
Ge zelf, bij 't hooren van het bloedwoord: vraak?...
(Stilte.)
 
.................
 
Vermaledijding op het bloedwoord: vraak!
(Stilte; wandelt voort.)
 
Vermaledijding op dien wankreet in
 
Den schoonen zang des Harten opgerezen!...
 
Verbroken is de zuivre harmonij
 
Der zingende gevoelens en - wie sterfling
 
Zal zich verstouten om te gissen hoe
 
Veel tijds hun diepontroerde toonen in
[pagina 109]
[p. 109]
 
De akkoordeloosheid moeten kermen, eer
 
Het klankenevenwigt geheel hersteld
 
En de oude melodie herboren zij.
 
Terug!... geen hoogmoed, geene laffe vreedheid,
 
Geen sluipmoord: geene vraak!... Terug?...
 
............... Zoo ik
 
Terugtreed ben 'k - een lijk.........
 
............ Dat ijslijk aktjen
 
Met mijnen naam en zegel op, is immers
 
Nog steeds in Caesar's, in Gonzalvo's magt?..
 
't Zij zoo. -
 
En dan?... daar even doemde ik ‘vrake’
 
Maar nu - wat is ‘schijnheiligheid’?... wat is
 
Die laffe huichlarij der ondeugd?... 'k Voel
 
Dat zulks om vraak schreeuwt. - Vraak is dus min slecht
 
Dan de Schijnheiligheid, en voor 't gedrocht
 
Der Vrake moet dat monster onderdoen.
(Wandelt.)
 
Vraak op schijnheiligheid!... Dus vraak op dien
 
Verwaten laferd die mijn stiefvaâr werd
 
En die, niet laferd, maar Don Guasco is
 
Geheeten... Dus - dien gruwel plegen... dus -
 
Verraderlijk die vrouwe...
 
Wee!........
 
............ En zoo
 
Ik op dien Godvergeten euveldader
 
Mijn vraak moet los doen barsten; zoo die prooi
 
Des Satans - en zijn zwarte veinzerij -
 
En zijnen lagen omgang met de gade,
 
De schoone gâ des Konings - en den moord,
 
Den tragen moord, den nooitvergeetbren moord
[pagina 110]
[p. 110]
 
Van mijne goede Moeder boeten zal,
 
Is Caesar dan van snoodheid zuiver dat
 
Hij in het lot des andren booswichts niet
 
Zou deelen?... Heeft hij ons Josepha, mijn
 
Geliefde zuster, laf als 't dievenrot,
 
Bij nacht en bij verraad, den schat der eer
 
Dan niet geroofd?... haar zeedlijk niet den dood
 
Doen sterven?... en - wanneer ik me op den beul
 
Der moeder vreke - zal der zuster schender
 
Genâ dan vinden?... Neen! Zoo de eene boet
 
Zal het ook de andere... O! wat doen!... wat denken...
 
De dood der Koningin is mijne vraak
 
Op Guasco en de dood der Koningin
 
Is mijn vergiffenis op Caesar!... Welker
 
Gedacht' mij klampen... Razernij! wat doen?...
(Stilte.)
 
Vermaledijding op het bloedwoord: vraak!
(Stilte.)
 
Vermaledijding op mijn hoofd dus, zoo ik
 
Mij vreke!... Tusschen de vermaledijding
 
Gekozen en den dood!... Geen midden hier....
 
Ik dood - Luïza gansch alleen; ik dood...
 
Gekozen!...
(Stilte. - De deur gaat zachtjens open: Gonzalvo verschijnt).
 
gonzalvo,
bespiedt Don Juan, ongemerkt, in de half opene deur. - Ter zijde.
 
Juist. - Dat is de stemming waar
 
Ik hem in hebben moet. - Het zal wel gaan.
 
don juan,
Gonzalvo ziende.
 
Ha!... gij ontbraakt er nog.
[pagina 111]
[p. 111]
 
gonzalvo,
is binnengekomen.
 
Zoo?... dacht ge dan
 
Aan zulke zoete dingen dat mijn bijzijn
 
U noodig was?
 
don juan.
 
Gonzalvo - ik bid u
 
In ernst - laat toch dat schertsen daar, en mij,
 
Gerust.
 
gonzalvo.
 
Voorwaar - ik wil niet schertsen en
 
Nog minder u in ruste laten, daar
 
Het plegen ijdeler bezoeken niet
 
In mijn gewoonte valt.
 
don juan.
 
Laat mij gerust,
 
Ik bid u.
 
gonzalvo.
 
'k Bid u, wees bedaard en hoor
 
Mij aan. - Het moge u goed doen. - Aardig nieuws
 
Vernemen baart niet zelden lustig geest-
 
Ontspannen en het nieuws dat ik u breng
 
Is aardig - ho! gansch aardig - onverwacht
 
Bezonder...
(Stilte.)
 
Zeg mij eens: - Mint gij Fernanda?
 
don juan.
 
Waarom?
 
gonzalvo.
 
Dan antwoord maar: mint gij Fernanda?
 
don juan.
 
Dat weet ge: neen.
[pagina 112]
[p. 112]
 
gonzalvo.
 
Toch morgen huwt gij haar?
 
don juan.
 
Misschien.
 
gonzalvo.
 
Misschien?.. en toch, ter bruiloft, moet
 
Dat Aktjen... daar... ge weet...
 
don juan.
 
De bruiloft heeft
 
Geen plaats.
 
gonzalvo.
 
En daarom, zoo 'k mij niet bedrieg,
 
Zal de uitvoer van het Aktjen plaats toch hebben?
 
don juan.
 
't Wordt alles mogelijk.
 
gonzalvo.
 
Dat 's waar! - Het nieuws
 
Dat ik vernam deed heden mij zulks ook
 
Gelooven. - Wordt het alles mooglijk?... - Des
 
Te beter voor den welstand van mijn nieuws.
 
don juan.
 
Dat duurt nu lang genoeg... vertrokken of
 
Gesproken!... Welk een nieuws dan, beul, ik sta
 
Op vuur?
 
gonzalvo.
 
Bedaar. - Ge kent er reeds de helft
 
Van. - Luister. Morgen zijt gij soms gemaal
[pagina 113]
[p. 113]
 
Des meisjens van wie ge uit der harte walgt
 
En - moordenaar der vrouw die gij soms lief
 
Zoudt hebben, mogt gij, maar een oogenblik,
 
Haars harten heim eens in te lezen... Juan,
 
Wilt gij gelooven dat de Koningin
 
Voor u van zulke liefde gloeit, dat zij,
 
Soms kortlings, 't met een wissen kwijndood zal
 
Betalen?... Heden is mij zulks gebleken.
 
- Ge hebt gelijk: 't wordt alles mooglijk; ten
 
Bewijze, dees, mijn nieuws. - Welnu... wat denkt
 
Ge er van?
(Pooze.)
 
don juan.
 
Gonzalvo... 'k denk dat gij me een laag legt.
 
gonzalvo.
 
Wilt gij er proeven, tastbre proeven van?...
 
'k Beweer dat u de Koningin een min voedt
 
Als waarbij nooit een vrouwenhart verteerde. -
 
Onwederlegbaar.
(Stilte.)
 
don juan.
 
Senor... waar toch leidt ge
 
Mij heen!...
 
gonzalvo.
 
Ha! dat is buiten mijn verwachten.
 
Ik wist niet dat mij de eer gegeven was
 
U in die zaak tot gids te zijn - of beter -
 
Het was me ontgaan. - Nu, ik waardeer die eer
 
En zal u leiden. - Luister: - Trouwen doet
 
Ge niet - eerst om u aan Fernanda niet
 
Te binden - dan - om 't ontwerp van den moord
 
Omver te slaan.
[pagina 114]
[p. 114]
 
don juan.
 
Het ontwerp van den moord!
 
gonzalvo.
 
De Koningin, uw nieuwgeliefde moet
 
Niet in de vraak gesloten die wij op
 
Don Guasco hebben uit te woeden. - Zien
 
Wij af van 't ontwerp hares moords.
 
don juan.
 
Moord! Moord!...
 
Kunt gij niet spreken zonder bloed u van
 
De lippen te doen druipen?...
 
gonzalvo.
 
Dat 's om 't even.
 
don juan.
 
En zijt ge waarlijk, gij, van die gedachte?...
 
gonzalvo.
 
Ten blijke dat 'k tot beter werd beredend -
 
Geef mij uw aktjen: 'k scheur 't hier voor uwe oogen
 
Aan stuk.
 
don juan.
 
En de andere is hij 't eens daarin
 
Met u?...
 
gonzalvo.
 
Tot heden, neen.
 
don juan.
 
Dan kan 't niet zijn:
 
'k Ben voor de galge nog niet rijp.
 
gonzalvo.
 
Neem gij
 
't Niet kwalijk, 'k ben het zelfs niet voor den dood,
 
Niet voor den eerelijksten dood, Monsenor.
[pagina 115]
[p. 115]
 
Vreest gij dat Caesar, om het schenden van
 
De samenzweering vrokkend, tot dus verre
 
De laagheid en de zelfverloochening
 
Zou drijven of hy werd eens ons verrader -
 
Moet ik, geloof me, ik die nog minder dan
 
Uw Heerschap mij den beul genegen voele,
 
Diezelfde vrees niet deelen? - En nogtans,
 
'k Beweer dat het kan wezen. - Zijn er dan
 
Geen middels meer om zulken vrok te keer
 
Te gaan?... En ook - bevroed eens zoo 'nen onzin!
 
De Kroonprins die, uit louter lust om ons
 
Die poets te spelen, zich deemoedig aanklaagt
 
Als medeteeknaar van den Akt, en, ten
 
Bewijsstuk, 't eigen afschrift daarvan levert!...
 
Zijn naam, zijn zegel - als de mijne, als de uwe
 
Staan immers ter kopij die toch in 't eind
 
Zijn vonnis blijft?... Fernanda huwt ge niet
 
En 't opzet wordt niet doorgedreven. - Eerlang
 
Kent d'Oviédo mijn besluit. Verzet
 
Hij zich er tegen - waar 't ook schuile - moet
 
Nog straks zijn afschrift, van uit zijn bezit,
 
In mijne magt.
(De deur gaat open; - stil aan Don Juan).
 
Van niets gewaagd: 'k neem 't al
 
Op mij.
(Aan Don Caesar die optreedt en zich, in diepneêrslagtige houding, naar eenen zetel begeeft.)
 
Monsenor - 'k ben uw trouwe dienaar.
 
Hoe vaart althans de Hoogheid van den Prins
 
Der Asturiên?
 
don caesar,
zet zich neêr.
 
De Hoogheid van den Prins
[pagina 116]
[p. 116]
 
Der Asturiën is bijna zoo laag
 
Gedaald dat ze in 't bereik is van een beulshand. -
 
Zoo vaart zijn Hoogheid. - Wat den Prins betreft,
 
Die is van denken ziek en van vertwijfling
 
Schier dood. - Hij gaat en staat, en, inderdaad,
 
'k Geloof dat 't hem veel beter ware zoo hij
 
Zich als een zieletogende te bed
 
Liet dragen en - om een gewijde keers
 
Vroeg.
(Werpt zich achterover in den stoel).
 
gonzalvo,
luid.
 
Bravo! altoos even lustig.
(stil)
Daar
 
Schuilt iets nadenklijk onder.
 
don caesar
ligt uitgestrekt in den zetel.
 
Dat is zoo.
 
- Waar ik mij wende of keere, ontwaar ik steeds
 
Het dreigend spits van eenen blooten degen
 
Mij loodregt hangend boven 't hoofd. - Het draadjen
 
Waaraan die degen slingert is zoo dun,
 
Dat het bijna onzichtbaar wordt. - En thans,
 
Daar ik u toespreek, zie 'k er drie... Gaat eens
 
Ter zijde?... Gaat dan eens ter zij, zeg ik?...
 
gonzalvo,
gaat ter zijde en stuiptrekt. - Aan Don Caesar.
 
Hewel?
 
don juan,
even.
 
Hij raast!
(Poos stilte.)
 
don caesar,
van uit den zetel, aan Gonzalvo en Don Juan.
 
Onnoodig!... 't flikkrend zweerd
 
Dat boven uwer beiden kop ten val
 
Gereed hangt, even als de schrikbre moordpriem
 
Die op den mijnen weegt, vervolgt u ook al,
 
Of hadde hij 't instinkt der dieren die
[pagina 117]
[p. 117]
 
Hun leven uit het bloed der prooijen drinken.
(Stilte. - Gonzalvo en Don Juan zien elkander grimmig aan.)
 
Ja, mannen... 't is er meê gedaan - gedaan
 
Zeg ik. - Het eenig werkelijk verschil
 
Dat er nog tusschen ons ligt en die in
 
Den eeuwgen nacht der graven slapen, is -
 
Dat wij nog niet begraven zijn.
(Stilte)
 
'k Hoor in
 
De verte een doodklok tampen...
 
gonzalvo
stapt tot Don Caesar die immer in zijnen zetel ligt uitgestrekt.
 
Zal die spot
 
Nu haast een einde nemen?
 
don caesar
vliegt ijlings op en vaart, bij verwilderde gebaren, de zale rond.
 
't Kermen dier
 
Vermaledijde stem is onuitstaanbaar!...
 
gonzalvo
volgt hem waar hij het tooneel rondwaart.
 
Ik vrage - of thans die spot zal enden?... Is
 
Het dan... ontdekt...?
 
don caesar,
laat zich weder in eenen zetel zijgen.
 
En wij gedrieën - dood.
 
gonzalvo,
pal en kalm, terwijl Don Juan insgëlijks in eenen zetel zinkt.
 
Der hellen pijnen over 't hoofd des brengers
 
Van zulk een nieuws!... Ontdekt!... Verraad, verraad!
 
En in dees zaal - is de verrader...
 
don caesar,
weder uitgestrekt in den stoel.
 
Zoo
 
Er in dees zaal een Echo was en hij
 
Die laatste woorden deed weêrgalmen, viel ik
 
Dien Echo aan omdat hij zelf daardoor
 
Verrader zou geweest zijn.
[pagina 118]
[p. 118]
 
don juan
zittend, aan Gonzalvo die hem ijslijk aanblikt en langzaam toenadert.
 
Wel, gij duivel!...
 
gonzalvo,
van achter de kap zijns zetels over Don Juan gebogen.
 
Ellendeling... het vuur des hemels had
 
Mij neder moeten pletten, de eerste maal
 
Waarop ik van u denken kon dat gij
 
Geen monster waart...
 
don juan,
opgesprongen, spreekt wanhopig tot zich zelven.
 
Wat oogen, o wat oogen!...
 
Beschudt me voor den blik dier oogen!... iets als
 
Der hellen doemnis lonkt er mij uit aan,
 
Mijn God! of had ik inderdaad me in zulk
 
Een mensch, den zwarten Duivel toch ter prooi
 
Gegeven!
 
gonzalvo,
aan Don Juan.
 
Grootspraak is geen vrijspraak, snoever...
 
Ge zijt het, gij - die mij verriedt...
(Don Juan, beweegloos, in gedachten verslonden.)
 
don caesar
ligt immer uitgestrekt in zijnen zetel; - aan Gonzalvo.
 
Ik, aas
 
Der galgen, ik ben het die u verried...
(Staat op en wandelt.)
 
Onwillig ons verried... daar ik, nog gistren,
 
Het afschrift van uw moordnaarsaktjen ben
 
Verloren...
(Poos diepe stilte.)
 
Dom Gonzalvo, ja, ik heet
 
De prins der Asturiën en - dat deed ik.
(Houdt voor Gonzalvo stil.)
 
In uw belang - verschaf gij nu me een klein
 
Genoegen: - neem eene andre houding aan.
[pagina 119]
[p. 119]
 
Het heeft mij, jegens u, ligt nooit gefaald
 
Aan achting; doch - wees zeker des - verkeert
 
Ge een stond nog in die koddigdroeve staanwijs,
 
Vaar ik, in al mijn druk, hier luid aen 't lachen. -
 
Houd u, ten minste, gij, de hooggeleerde
 
En dappere Alversmader als een die
 
Zijn leven lang met God en Hel den spot
 
Dreef, en dus ook iets zoo gemeen, als is
 
De Dood, in 't eind niet vreezen zal.
(Gonzalvo zijgt neder in eenen zetel; Don Caesar gaat wederom in den zijnen liggen.)
 
don juan,
staat immer den strakken blik ten gronde gevestigd.
 
Zijn akt
 
Verloren... 't Schrift verloren....!
(Hevig.)
 
O! wat geeft het
 
Nu dat ik't mijn met voeten trappe, scheure,
 
Ter vlammen doeme: er werd er één verloren...
 
Er wordt er één gevonden!...
 
Ha! mij drijgt
 
Wat u nog eerlang ten schavot moet voeren?...
 
Ha ha! ook hij - staat nevens de uwe op 't stuk
 
Gegrift, mijn naam, de aloude, schoone naam
 
Der edele, onbesproken vaderen...?
 
En des - waant ge me als gij een snooderd - meent
 
Ge me uws gelijken en - veracht ge mij...?
(Gaat tot eene boekenkast en doet er eene lade van open. - Terwijl hij die lade doorsnuffelt.)
 
Bedriegt u niet, mijn Vrienden!... Rein en fier
 
Hef ik het hoofd nog in den hooge... waar
 
Het pas geeft, zie 'k den dood in 't aanzicht... en ten
[pagina 120]
[p. 120]
 
Bewijze... dat ik levensmoê en boetend
 
Het alles onverschrokken afwacht... weze
 
Den man... die me eenmaal in zijn strik ving... tot
 
Dus verre bragt... zijn gruwel met mijn leven,
 
Van mijne hand - ten vloek - hier naar den kop
 
Gesmeten.
(Werpt Gonzalvo die immer zit een perkament toe dat hij uit de lade heeft genomen en - vangt aan te wandelen.)
 
gonzalvo,
heeft het hem toegeworpene opgeraapt. - Hij doorleest het werktuigelijk. - Stil.
 
Redding!... duivels... redding!...
(Bergt het schrift onder zijne kleêren.)
 
don juan,
staat stil voor Gonzalvo die immer zit, en spreekt hem toe.
 
Sterven!
 
De duivels kennen geene redding - niets
 
Dan vraak! - De dood dien de euveldoeners en
 
De duivels sterven is het loon der vraak...
 
Dus - sterven en - den dood der duivlen en
 
Der euveldoeners sterven - hoort ge, Meester?...
(Wandelt voort.)
 
gonzalvo,
zit in gedachten weggetogen. - Ter zijde.
 
Gevonden... hoop... nog hoop...
(Staat op.)
 
Van avond nog
 
Een slag en alles is - gered
(Aan Don Caesar die nog immer in zynen zetelstoel ligt uitgestrekt.)
 
Stelt gij
 
Veel prijs aan 't leven van den Koning?
 
don caesar.
 
Ja;
 
Maar voor zoo veel hij 't voorwerp van mijn vrok
 
Is.
[pagina 121]
[p. 121]
 
gonzalvo,
aan Don Caesar.
 
Tot hoe ver die vrok gaat, weet ik niet;
 
Doch, bloot en ruw zeg ik u hier dat gij het,
 
Ter uwer redding, dan waarderet boven
 
't Onfeilbaarst toovertuig waarbij gevaar
 
Ooit werd bezworen. - 'k Zeg u dat vertrouwvol:
 
't Is alles ingezien, berekend. - Offer
 
Van uwe vrake, bouw gij op dit leven
 
De hoop van 't uwe en 't onze te behouden.
 
- Mogt heden nog de Koning overlijden...
 
Hij schonk u, in zijn dood, ter tweede maal,
 
Het daarzijn. - 't Middel, 't eenig middel is
 
Het wagen van 'nen laatsten slag. - En nu,
 
Met een aan 't werk: een draling is ons vonnis.
 
don caesar,
ligt immer in den zetel.
 
Dat denk ik ook... en echter blijft ons niets
 
Dan dralen... dralen... 't Is onnoodig. - Derglijk
 
Was mij, van morgend, na 't verlies des Akten,
 
Zoo ook al door den geest gegaan; doch - daar
 
Me in 't vormen dier gedachte een koelbloed faalde
 
Als welken gij, in haar te ontwiklen, hier
 
Zoo meesterlijk ten toon spreidt - liet ik 't varen...
 
Ook - 't is onnoodig.
(Reikt, bij kwijnend gebaar, zijne hand aan Don Juan die immer het tooneel op en neder wandelt.)
 
'k Weet niet hoe 'k mij voele...
 
'k Ben ziek, Don Juan!
 
gonzalvo,
staat voor Don Caesar.
 
Onnoodig?... Vraag uw rede
 
Den droesem der verbraste wijnen en
 
Den schoot der eerelooze vrouwen weder,
 
En waag het dan eerst over 't nietigste
[pagina 122]
[p. 122]
 
Een oordeel te uiten dat de domheid van
 
Uw stompgeleefde ziele slechts verrade!...
 
Begrijpt ge, Prins?... u eerst tot mensch hervormd
 
En dan - der menschen daden afgekeurd.
(Gaat zitten)
 
don juan,
staat stil; aan Gonzalvo.
 
Zeg, Meester, gij bedriegt u. - 'k Denk dat het
 
Der lafheid waan is die u thans zoo blinddoekt.
 
De man dien ge uwen schaamteloozen laster
 
Daar straffeloos in 't aanzicht braakt, die man,
 
Met uwe feiten af te wijzen, heeft
 
Niet eene menschendaad gelaakt, maar wel
 
De daad eens duivels... Zie! het slangenbroed
 
Dat in uw boezem nest - 't klimt u naar 't hoofd,
 
Het lonkt mij langs uwe oogen aan!... Dat heeft
 
Die man daar even ook gezien, en daarom
 
Laat hij zich, lijdzaam als een blooderd, van
 
Het spog uws lasters hier bezwalken. Doemling!
 
Werp af 't ontheiligd kleed der menschheid! Zulk
 
Een mom kan u niet langer baten - want
 
De onwilge lafheid van dien manne doet
 
Me alweder twijflen of wel ooit, ter wereld,
 
Een moederschoot u droeg - of vrouwenborst
 
U laafde!
 
don cesar,
steeds in den zetel uitgestrekt, spreekt bij zichzelven.
 
Al dat gerucht heeft veel van het
 
Gedruisch dat rondom de schavotten woelt
 
Wanneer de scharen 't afgehouwen hoofd,
 
In stuipen, langs den kapblok op zien dansen.
 
gonzalvo,
zittend. - Stil.
 
O wormen... wat het mij ook koste... 'k zal
 
Gered - en enkel om nog eerlang u
[pagina 123]
[p. 123]
 
In 't eigen modder te vertrappen.
 
don juan
dán wandelend, dán staande, aan Gonzalvo, terwijl deze het vorige spreekt.
 
Luider!...
 
Wen ik uw tale hoor, zie ik den trots
 
Der Hel u in de hoogte sleuren - en
 
Hoe meer ge stijgt, hoe meer 'k ontwaren mag
 
Hoe diep ge in d'afgrond van uw snooden niet
 
Verzonken laagt... Spreek op! ik wou de diepte
 
Daar wel van kennen en - dan eindlijk eens
 
Uw voeten zien.
(Schreeuwt Gonzalvo welke ijlings opstond en naar Don Caesar gaan wou, die laatste woorden in het oor, terwijl hij hem woest bij den arm grijpt.)
 
gonzalvo,
duwt Don Juan toornig van zich weg.
 
Hou op met kallen, zwetzer!
(Aan Don Caesar die voortdurend in den zetel ligt.)
 
Ik kan en zal u redden.. Wilt gij: ja
 
Of neen!
 
don caesar,
na eene pooze.
 
Doe wat u lust.
 
gonzalvo.
 
Dan volg me - en haastig.
(IJlings af, terwijl Don Caesar langzaam opstaat en, bij duizelenden stap, achter Gonzalvo aftreedt.)
 
don juan,
alleen; hij ziet Don Caesar na.
 
Dan volg hem haastig!... Moorders - haastig... eer u
 
De prooi ontsnappe en zij u vrekend storte
 
Van de euvlenhoogte waar ge me eens hebt op-
 
Gerukt, en waar wij thans van wentlen, neêr-
 
Gestormde trits van doemelingen, als
 
Wij zijn!... Dan haastig, haastig!... doch vergeet
[pagina 124]
[p. 124]
 
Niet dat de Hel uw maagschap is: als mensch
 
Kunt gij dien nieuwen gruwel nooit volvoeren.
(Een page treedt op.)
 
page,
aan Don Juan.
 
Monsenor, wegens hun Grandessa's Lopez
 
De San Salvador en Del Guasco, melde
 
Ik uwer Hoogheid dat ze beiden wachten,
 
Ter Groote Zale, om 't huwelijksverdrag
 
Te sluiten tusschen u en de Senora
 
Fernanda, hertogin de San Salvador.
(Stilte.)
 
don juan
aan den Page.
 
Ik volg u.
(Page af. - Alleen.)
 
Huwelijksverdrag te sluiten?...
(Toeft een wijl in bedenking. - Plotseling uitvarende, bij luid lachen.)
 
Hij heeft gelijk! Dat was me ontgaan! Slechts dacht
 
Ik nog aan 't bruiloftvieren!... Goed. - En thans
 
Verleen de Heer mij zijn genade - doch
 
Het gaat me, in zin en geest, of wentelde
 
De wereld...
(Poos stilte.)
 
Ik Fernanda huwen... ik?...
 
Wat doen?... Wees kalm... Een staat als waar 'k mij in
 
Bevind...
(Stilte.)
 
Wel - zoo 'k ze huwe, van de bruidspond
 
Stort ik ter lijkbaar?... Ja... doch tevens laat ge
 
Der arme jonge zuster dan - een Moeder...
 
....................
 
Welaan! stiet mij de heime Hand tot waar
 
Ik hier dus sta en lijd... zij stuw mij verder
 
En werpe 't lot op wat ik ga volvoeren.
(Af. - Het doek valt.)
[pagina 125]
[p. 125]

Tweede tooneel.

(Dezelfde Zaal.)
GONZALVO, LUIZA, op het vloertapijt gezeten, bladerend in een printenboek, later DON JUAN.
 
gonzalvo,
hij spreekt bij zichzelven.
 
O! niemand vinden die den uitvoer van
 
't Bestaan op zich zou willen nemen!... Nog
 
Zoekt Caesar voort... Vergeefs gezocht: ik ben
 
Verloren... Geene redding meer.
(Gaat zitten.)
 
Mijn kracht
 
Begeeft me... reeds omnevelt zich het brein...
 
Mijn laatste stond zal hen doen lachen...
(Poos stilte.)
 
O!
 
Terwijl mijn leerling die zoo dikwils, uit
 
Mijn mond, 't verwijt van lafheid moest verkroppen;
 
Terwijl die jonge man, met d'adelmoed
 
Der schoone harten, zich in de armen van
 
De Dood gaat werpen, zal Gonzalvo - daar -
 
Die fiere denker welke, in trots vergrijsd,
 
Geheel zijn leven aller oog verblindde
 
Door 't glansend mom waarin zijne onmagt loog -
 
De Dood bloodaardig te gernoet zien, en,
 
Gelijk de vuigste gruweldader dien
 
Der galgen strop ooit regtte, in 't naadrend uur,
[pagina 126]
[p. 126]
 
Bewustloos nederzijgen!...
(Stilte.)
 
Eens omslotet
 
Gij in den vuurkreits van uw spot den mensch
 
Te goed bevonden om, als lijftrawant
 
Dier hooge Magt die u bedroog, uwe arme
 
En snoode grootheid te evenaren... Ha!
 
De brandmijt gloeit... de weêrvraak wacht... dan blijf
 
U eens... heb moed - braveer ze door uw moed,
 
Of, aan den schandpaal, in uw sterven, als
 
De vlammen uw gebanvloekt lijk, omvangt
 
Der scharen spot den doodstrijd uwer ziele?...
(Poos stilte.)
 
luïza,
op het vloertapijt, in bewondering voor eene print.
 
Och! dat is schoon! - Die mensch ligt op zijn sterfbed! -
 
Zie eens hoe ze allen weenen... en... ‘hij zoent
 
Een Kruis.’ - Dat 's schoon.
(Bladert voort in het printboek.)
 
gonzalvo,
immer gezeten, blikt het kind grimmig aan
 
Wat wil dit schepsel met
 
Die woorden...? Kruis... een Kruis... wat is een KRUIS...?
 
.................
 
Mij wordt weldra het groot Geheim ontsluijerd;
 
Hoe digter bij die kennis, hoe heilloozer
 
't Me in 't binnenst wordt... Wat zal die kennis dan,
 
Wen zij, nog ongekend, reeds op den geest
 
Zoo pijnelijke werking maakt?...
 
Thans schrijf ik
 
Den invloed zulker kennis toe, aan wat
 
Slechts dien des Twijfels hoeft te zijh geweten -
 
Of niet geweten... lijk een Laocoon
 
In zijn serpentenklissen, slinger-ik
 
In raadsels: ‘Α᾽ΝΑ᾽ΓΚΗ’..... De duivel was
[pagina 127]
[p. 127]
 
Mij meester; 'k had geen magt op mij; nog wilde ik
 
Niet sterven - eerlang sterf ik gruwbren dood.
 
Zoo luidt des Duivels eisch. Den mijnen wees
 
Hij af, terwijl hij 't al omversloeg wat ik,
 
Met ongeloofbre zielekwelling, ter
 
Genaking van het bovenmenschlijk doel,
 
Verhevens en onwrichtbaars daar mogt stellen...
 
Ik was ‘de slaaf’ dus niet ‘de rigter’ niet
 
‘De temmer’ van den Geest des kwaads?... Men spot met
 
't Bestaan eens slaafs; een vreede meester spot,
 
Uit lust, met zijnen slaaf - bedriegt zijn slaaf
 
Om hem in smart te zien!... De duivel is -
 
De duivel: 'k ben bedrogen!...
(Springt, op. - Luïza bang wordende sluipt, ijlings en ongemerkt, de zaal uit. - Alleen.)
 
En dit kind
 
Dan?... en dat ‘Kruis’...? Laat zien dat ‘Kruis.’
(Vat het boek van den grond. - Terwijl hij het doorbladert valt er een perkament met zegel uit. Hij raapt het op. Vervolgens, na het eerst onverschillig, dan, met klimmende belangstelling te hebben gadeslaan.
 
Welaan -
 
't Verlies eéns Akten, neen, 't is niet genoegzaam!...
 
Op 't vinden van eene enkle proef mogt men
 
Toevallig ons eens vrij van doodstraf spreken!
 
Dat waar' dan toch te groot een heil, is 't niet,
 
Don Juan?... Vermaledijde kwasten! de eene
 
Verliest zijn stuk in 't slijk der straten - de andere
 
Bewaart het en in printenboeken die
 
Hij, kinderen, ten speeltuig overhandigt!
(Stilte.)
(IJlings gebaart hij als van eenen plotselingen inval getroffen.)
 
Wat zeg en raas ik nu?... Dat was 'k vergeten!
[pagina 128]
[p. 128]
 
Wierp mij, daar straks, Don Juan zijn Akt dan niet
 
In het gezicht?... Don Juan zijn afschrift voer ik
 
Op mij?...
(Haalt, in aller haast, het bedoelde van onder zijne kleederen, ontvouwt het en leest. - Eensklaps zijne vreugd niet verder bedwingend.)
 
Dat 's de Akt van Juan, zeg-ik!.. en deze?...
(Breekt in derzelfder haast den zegel van het perkament dat uit het printboek viel. - Na het angstvol te hebben doorloopen, wendt hij zich, in plotselinge zenuwontspanning, naar eenen zetel in welken hij magteloos nederzijgt.)
 
O! wien moet ik nu hier bedanken om
 
Dien vond - of vloeken om 't gemis dat mij
 
Zoo bitter heeft doen lijden!... Van Don Caesar
 
Zijn Akt, van den verloren Akt ben ik
 
Alleen de vinder!... 't stuk des andren ook
 
In mijn bezit... Zie - hier omklem ik ze in
 
Dees handen!...
(Stilte.)
 
Niet bedrogen, en - gered...?
 
Mijn leven en mijn daden en hun lot,
 
Hun beider lot weêrom in mijne magt?...
 
Zoo veel geluk dat ik er de overmaat
 
Niet van bevroede!... Niet bedrogen!... zelfs
 
Niet daar ik het vermetel lastren dorst
 
Dat ongekend en magtige Alvoorziende
 
Welk mij, langs ‘zijne’ paden, naar het doel
 
Leidt ‘mijns’ betrachten!... Bovenaardsch Bestaan
 
Van wat, naar lust, den geest dus temt en rigt -
 
Weze U mijn dank, ter eeuwige eere!... Eens dring
 
Ik met der kennis toorts in 't heimste diep
 
Vau uw verholenheden; nog trof ik
 
Den sprank niet aan waar uit dit licht ontbrandde:
[pagina 129]
[p. 129]
 
Dien sprank te zoeken weze, lijk voorheen,
 
Nog immer 't werk mijns daarzijns...
 
Ha! en thans
 
Is 't billijk dat ge boetet, Kerels, - de eene
 
Om zijne zorgeloosheid die ons schier
 
Een galgenaas deed worden - de andere om
 
Zijn waan die mij, daar straks, zoo dapper dorst
 
In 't oog te zien.
(Bergt de beide perkamenten onder zijne kleederen.)
 
Hier gaat uw vonnis in
 
Mijn tesch. - Ha ha! - Nog altoos denkt ge of ergens
 
Ligt het verloren wat u zoo geducht
 
Den zak ontgleed, mijn koninklijke Losbol,
 
En nu zoo drijgend in den mijnen rust?...
 
Dus wel; vaart voort met, in uw doodsangst, voor
 
Den slag te sidderen der mogelijke
 
Ontdekking: 't fale niet mijn invloed dat
 
Die angst u beiden martele, en zoo lang,
 
Tot 't al geboet zij, breinloos Tweetal, dat ik
 
Nog eerlang voor mijn voeten zal zien kruipen.
 
- Mijn plan blijft 't zelfste: ‘Kroonprins, Koningin
 
En Kamerjuffer uit het spel.’ - Van zelf
 
Zal Senor Juan het zusterken vergeten. -
 
Zijn huwelijk omver; want, trad hij in
 
Den echt, 't viel mij dan soms zoo ligt toch niet
 
Hem, tot het eind, naar eisch, mijn banen door
 
Te stuwen... En - zoo 't anders ware - ging het
 
Misschien nog lustiger naar wensch. Fernanda,
 
Met haar verachte min, deed vaak nog 't meest
 
Om ten gewenschten uitzicht hem te krijgen.
 
Wie Weet!
(Poos stilte; - gerucht.)
[pagina 130]
[p. 130]
 
Daar komt hij? - ja.
(Begint eensklaps het tooneel op en neder te wandelen en veinst eene diepneërslagtige houding. - Zich tot Don Juan wendende, daar deze optreedt.)
 
Ik zocht u.
 
don juan.
 
Zeker
 
Om mij te melden dat de moordenaars
 
Gereed zijn?
 
gonzalvo.
 
Neen - om u te zeggen dat
 
Wij moeten sterven.
 
don juan,
lacht.
 
Sterven?... hoe kan 't zijn!
 
'k Vier morgen mijne bruiloft met Fernanda
 
De San Salvador: 'k heb daar even 't echt-
 
Verdrag geteekend.
 
gonzalvo.
 
Wat! ge huwt...?
 
don juan.
 
Ik huw,
 
Niet langer dan den dag van morgen, een...
 
Laat mij gerust.
(Gaat zitten.)
 
gonzalvo.
 
Dat is te vreed, Monsenor.
 
Niet minder gruwzaam zal u 't einde wezen
 
Nu gij het schandwigt dat u toch alleen
 
Zou moeten drukken, heel een adelijk
 
Gezin, dat heilvol leefde en hoogvereerd,
 
Hebt over 't hoofd gehaald. - Dat 's ongehoord. -
 
Een vrouw 't geschenk doen van een leven dat
[pagina 131]
[p. 131]
 
Het eigendom der bijl is?... Senor - dat is
 
Te vreed... Gij trouwen!...
 
don juan,
gezeten.
 
Ja - ik trouwen; en
 
Wanneer het dan met u en mij gedaan
 
Moet wezen, zal er tusschen ons dees klein
 
Verschil bestaan - te weten: Dat mijn graf
 
Dan ligt beweend wordt van een weeze wier ik
 
Een moeder schonk; terwijl het uw, Monsenor,
 
Gevlugt, gevloekt, niet zal vereerd zijn dan
 
Door wat, bij nacht, in kraaigekras zoo rond
 
Die plaatsen spookt, waar 't opgeknoopte rif
 
Van uw verwanten in de snoodheid aan
 
Zijn galgenketen ratelt.
 
gonzalvo.
 
'k Dicht geen rijmtaal
 
Om u dan nog te zeggen dat het vreed
 
Gehandeld is en onbezonnen, ja.
 
don juan
vliegt op.
 
Erbarming, God des Hemels! hij gaat voort
 
En zal mij razend maken!... Weten dat ik
 
Dien stap niet heb gewaagd dan om het lot
 
Der zuster te verzeekren - en mij zulks,
 
Misschien uit louter spot, ten euvel tijgen!...
(Stilte; - aan Gonzalvo.)
 
Zie - paste mij de lach - thans borst ik er
 
In eenen uit, als welken duivelslist
 
U om de lip weêr grimmen doet... Doch neen,
 
Neen, in Gonzalvo's bijzijn lacht hij niet
 
Don Juan; neen, slechts beklemt hij woede en vraakzucht,
 
Wanneer hij alle vrees niet afschudt, Meester,
[pagina 132]
[p. 132]
 
En niet, op beurt, hier als beschuldger en
 
Als regter voor Gonzalvo staat. - Ge wijst
 
Mijn daden af?... op wat ik goeds pleeg, braakt
 
Ge uw gal, na gij 't ten snoode deedt herkeeren?...
 
Wie zijt ge in 't einde, Senor, om mijn wandel,
 
Gij, nategaan - om mijne daden, gij,
 
Te durven keuren?... Huichelaar! die mij
 
Hier zeden preekt daar gij welligt terug-
 
komt van 't beramen nieuwes aanslags; dweeper,
 
Die met den glimlach op de lippen, koelsbloeds,
 
Uw medemensch te slaglen weet aan wat ge,
 
In dolle waan, een grondbegrip van Wijsheid
 
Durft heeten; gij, die laf en vreed als de onmagt,
 
Het nooit gemunt hebt dan op zwakheid; gij,
 
Die liefst bij schoone, schuldelooze vrouwen
 
De prooi kiest welker gij naar 't leven staat;
 
Gij die de koninginnen moordt - en van
 
Uwe offers afziet om het staal, dat ge op
 
Hun boezem hieldt geheven in het hart
 
Van koningen te jagen, sluipvermoorder,
 
Laat zien, wie zijt gij om mijn handel, gij,
 
Te vonnissen - om mij een daad van liefde
 
Ten gruwelstuk van uwe laagheên op
 
Te tijgen!...
(Zijgt afgemat in zijnen zetel.)
 
gonzalvo
kalm.
 
Senor... duizendmaal bedankt.
 
- Demosthenes, zoo hij nog leefde, stellig,
 
Om zijne Philippieken te verbeetren,
 
Kwam uwer welspraak hier een lesjen vragen.
 
- Wijt gij het nu mijn lafheid, wen 'k u voor
 
Die milde titelsopdragt niet beloon,
[pagina 133]
[p. 133]
 
Dan enkel met den schouder op te halen.
(Stille; - hij wandelt.)
 
Toch hebt ge goed gesproken. Rythmus lag
 
Er in den volzin en hij klom, tot gij
 
Er moê van in den zetel zaktet. - Goed
 
Gesproken, zeg ik. - 't Klonk wel bombast als
 
Uwe eerste proeven in de dichtkunst; doch,
 
Alleen een domoor of geleerde kan
 
U zulks verwijten.
(Ter zijde.)
Hum! de Koningin
 
Staat in zijn gunst, maar ik - ik schijne er buiten...
 
Mij brenge een duchtge slag er weder in.
(Luid aan Don Juan.)
 
Hoe gij ook spraket - nagenoeg verstond
 
Ik 't mijne er uit. - En zie daar eindlijk dan
 
De munt waarmêe men u betaalt, wanneer
 
Ge u, om eens anders welzijn, heel en gansch
 
Ten beste hebt gegeven!... Werk dan al
 
Aan het geluk des naastens!
 
don juan
immer gezeten.
 
Gij - gij werken
 
Aan het geluk des naastens?
 
gonzalvo.
 
Ja - en aan
 
't Geluk van u; aan het geluk van wie
 
Zijn schoone ziel thans der Ondankbaarheid
 
Niet ten verblijf zou zien verstrekken, had
 
Verblinde Waan haar vuige gezellin
 
Er geene plaats in voorbehouden; aan het
 
Geluk van jonge, trotsche zwetsers die
 
Eene algemeene kennis denken te
 
Bezitten en die 't nietigste belang
 
Zelf van hun eigen welzijn niet verstaan. -
[pagina 134]
[p. 134]
 
Ge scheldt me voor 'nen gruweldoener uit?...
 
't Zij zoo: nooit drukt me dat verwijt zoo zwaar,
 
Of wij zijn twee, Monsenor, die het torschen.
 
Al dat hardnekkig vrokken u, in 't hart,
 
Ter mijner eer verkropt; al 't heim vervloeken
 
Waar gij 't altoos in lucht wilt geven; al
 
Den kluchtgen afschuw dien u steeds, in den
 
Van overdrevenheid gezwollen geest,
 
Gonzalvo's beeld schijnt in te boezmen: al
 
Uw razernij voor al mijn goedheid werpt
 
Ge mij gedurig naar den kop, bij dien
 
Armzaalgen scheldnaam: ‘Duivel’?...
 
Duivel?...
(Poos stilte)
 
Zou 't u
 
Dan soms, in ernst, toch dunken dat er in
 
Dien lach, bij voorbeeld, welken louter deernis
 
Mij thans weêr om de lippen plooit, zoo iets
 
Verholen ligt...?
(Vaart ijlings luid aan 't lachen.)
 
Het wordt hem, bij mijn ziel,
 
Op het gelaat of ging hij me, inderdaad,
 
De stervlingsafkomst loochenen!
(Wandelt en spreekt bij zich zelven)
 
Ellende!
 
Daar kracht en moed mij ter dier hoogte hieven
 
Van waar 'k, onvrikbaar in den geest en vrij
 
Van 't nietig menschenzwak, bespottend, ja,
 
Mag neêrzien op het arme slavenheir
 
Dat, aan mijn voeten, in de dwinglandij
 
Van ongeboeten drift en zinlust vriemelt; -
 
Daar 'k, bij 't betrachten heimer wetenschap,
 
Steeds hooger, hooger stijge en onversaagd
[pagina 135]
[p. 135]
 
Het al omversla wat hun stompe kortzicht
 
Voor onafweerbren hinderpaal mogt nemen -
 
Gaat mijn vermogen door voor wonderdadig,
 
En daar 'k dan ook de heilge kloosterpij
 
Niet voere, word 'k bejegend als...
(Staat stil - aan Don Juan.
 
Welnu -
 
Als de Adelaar - dit edel zinnebeeld
 
Van myner zielekracht - die, op zijn bergtop
 
Waar hij slechts zongloed ziet, niet merkt dat men,
 
In de vallei, uit dommen schrik, tot zijn
 
Verderven samenstroomt, hem scheldend aanvalt
 
En te vergeefs poogt neêr te vellen... Denkt ge
 
Dat 'k waarlijk tot uw ondergang besta -
 
Waarom dan leverdet ge u in mijn magt?...
 
En waarom rukt ge er u niet uit, wen gij
 
Hem voor 'nen losgebroken uit de Hel houdt
 
Den man, wiens hand u toch omklemt, mijn Vriend,
 
Tot hij zou nader over u beslissen?...
(Spotlacht.)
 
En daar het u zoo ligt om doen valt!... Kan mij
 
Uwe opgestoken vuist, gewapend met
 
Wat heiligdom, de poetse dan niet doen
 
Hernieuwen die weleer, van 't kaaksbeen Samson's,
 
Den Philistijnen werd gespeeld?...
(Wandelt voort en grinnikt.)
 
Zag ik,
 
Tot overmaat van spot, u zoo iet thans
 
Hier eens beproeven!... Doch tot daar; ik wijk
 
Van 't doel.
(Ter zijde.)
Eén woord doe 't mij bereiken.
(Staat plotseling stil; - aan Don Juan)
 
Senor...
 
Vertrouwt ge mij?
(Stilte. - Don Juan, stom.)
[pagina 136]
[p. 136]
 
Ha! zoo 'k u eens een middel
 
Verschafte om uw Luïza aan het lot
 
Te onttrekken dat uw dood haar voorbereidt -
 
Gij gingt dan al of niet dien Echt aan welke,
 
Beken het maar, u duchtig toch op 't hart ligt -
 
En zoo die Echt eens door mijn toedoen werd
 
Verbroken, - ha! hoe zou mijn naam in zegen
 
Staan, is het niet, en mij uw blindst vertrouwen,
 
Ja, kwistig worden weggeschonken!
 
don juan,
ligt in losse houding uitgestrekt in zijnen zetel; - aan Gonzalvo.
 
En
 
Welk zou, in 't eind, dit groote middel dan
 
Toch zijn?... Laat hooren?... Waarlijk, 'k ben nieuwsgierig.
 
gonzalvo.
 
Dit groote middel, Senor, ware slechts
 
't Eenvoudige behoud uws levens.
 
don juan,
dezelfde houding.
 
En,
 
Daareven nog, vernam ik uit uw mond
 
Dat er ons niets meer blijft te hopen - dat ik
 
Het eigendom der bijle ben geworden.
 
gonzalvo.
 
Het eigendom der bijl zoo veel ge wilt;
 
Ge kunt de bijl bestelen gij - niet wij:
 
Ge kunt u uit des Noodlots klauwen rukken.
 
don juan.
 
Maar hoe zulks, hoe?
 
gonzalvo.
 
U mint de Koningin
 
Te zeer. - Zoo lang die Vrouw er is en gij
 
Den goeden wil tot uwe redding hebt,
[pagina 137]
[p. 137]
 
Verstrekt ge nimmer het gevaar ter prooi
 
Dat u nog over 't hoofd hangt.
 
don juan,
dezelfde houding.
 
En zoo ik,
 
In weêrwil zulker min, eens het gevaar
 
Dat me over 't hoofd nog hangt ter prooi verstrekte,
 
Hoe werd Luïza dan aan 't lot onttrokken
 
Door mijnen dood haar voorbereid?
 
gonzalvo.
 
Monsenor -
 
Op 't onbestaanbre past geen uitleg.
 
don juan.
 
Als
 
Zulkdanig acht ik niet de lagen die ik
 
Wil vlugten.
 
gonzalvo.
 
Wen 'k herhaal dat gij u redt,
 
Weet gij de Koningin heur aanbod slechts
 
Naar eisch te aanhooren?
 
don juan,
immer zïttend; op bitsigen toon.
 
Gij vergeet dan dat
 
De Kroonprins iets verloor, wat morgen nog
 
Terruggevonden en der Koningin
 
Kan worden onder 't oog gelegd?...
 
gonzalvo.
 
Daar ik
 
Mij des gedenk, valt soms hier langer twisten
 
Niet heel in uw belang.
 
don juan,
staat op.
 
Gonzalvo... luister.
 
Zoo lang ge mij niet, als het daglicht klaar,
[pagina 138]
[p. 138]
 
De liefde van de Koningin doet blijken,
 
Houde ik u voor het ijselijkste schepsel
 
Dat ooit, ter wereld, mensch ten afschuw was. -
 
Te zeggen dat ge liegt, wanneer ge mij
 
Zoo plegtig het bestaan dier min verzekert,
 
Durf ik, op bloot vermoeden, thans niet wagen.
 
Er hoeft iets meer dan proeven om de tong
 
Die zulk bevestigen niet vreest te staven,
 
Uit boete voor de helsche lasterlogen,
 
Der kele later uit te rukken.
(Gaat weêr zitten,)
 
Gistren -
 
Zat in dees zaal, daar, op 't tapijt, Luïza
 
Mijn hazewind te kozen. - José moet
 
Haar eenmaal hebben meêgeleid toen hij
 
De Koningin bezoeken ging, want uit
 
Heur streelen van het dier kon ik dan werklijk
 
De Parodie opmaken der bijeenkomst,
 
Waar zij eens ooggetuige moet van zijn
 
Geweest. - Dat gruwlijk schouwspel zat ik, hier,
 
Van uit mijn zetel, mij de lippen tot
 
Den bloede bijtend, rustig aan te staren.
 
Het Beest verbeelde haar de Koningin; -
 
Afschuwlijk, lach niet - zij, ze speelde voor
 
Monsenor José. - Nu was 't anders niet
 
Dan minnekozingen van allen aard:
 
Hier was 't eens - streelen; daar weêr - pruilen of
 
Was zij gestoord en dan weêr bidden en
 
Dan weêrom streelen. - Hier nam zij den poot
 
Der Koningin en - kuste hem; dat deed
 
Ze graag. Daar hing ze, lieflijklisplend, om
 
Heur hals en - zoende haar den muil. Nu, telkens
[pagina 139]
[p. 139]
 
Zij zich die pooten aan de lippen bragt,
 
Viel zij aan 't lachen, roepend: ‘Zoo deed ook
 
Mijn vader aan ons schoone Koningin.’
 
Wen 't nu den hond vervelen ging nog langer
 
Dien rol gestand te doen, bekeef zij hem
 
En zei: ‘Dat deed ons schoone Koningin’
 
‘Niet dus: zoo moet het wezen...’ En - dan zag ik
 
Het een of ander zoet gebaar... Nu dunkt me
 
Dat zoo iets nog al klaar bewijst wat tusschen
 
Haar Majesteit die mij zoo lief heeft, en
 
Monsenor Josè die haar heimvriend is,
 
Gewoonlijk omgaat.
 
gonzalvo.
 
Wel! niet langer dan
 
Een stond doe ik u zien, met eigen oog,
 
Dat het een bloote hersenschim is, wat
 
Ge voor de Parodie der Waarheid neemt. -
 
Straks zijt ge bij die vrouw die Senor Guasco
 
Zoo onverzoenbaar haat, als zij Don Juan
 
Ter sluiks en onweêrstaanbaar mint. - Gelief
 
Intusschen u een wijl gaan op te schikken:
 
Ik zelf leide u tot Haar en wil onmidlijk
 
Mij voor dien togt bereiden.
(Af.)
 
don juan,
alleen.
 
'k Heb Luïza
 
Dat toch zien doen?... Hij zelf tot Haar ons leiden...
 
Mij, heeter daad, bewijzen dat hel valsch
 
Is wat ik zag, toch, ziender oogen, zag?...
 
Dat 's ongeloofbaar... Lijk hij zegt, kan mij
 
Dan ligt, Luïza zeker, 't lot herkeeren. -
 
Doch 't Schrift!... werd eens die Akt gevonden, kreeg zij
[pagina 140]
[p. 140]
 
Hem eens in handen!... Wel - daarvoor houdt mij
 
Zijn list bereids een uitvlugt klaar, wen reeds
 
Die list mij zelven in den strik niet heeft
 
Gestrengeld?...
 
Hoe het zij: ik wil 't beproeven;
 
Mijn toestand erger ik toch nimmer... Tot
 
Dien top van jammer steeg hij, dat ik, om
 
Mijn keus op eene harer beiden nu
 
Te vestigen, ik, zonder vroeging dunkt me,
 
Het heiligstille huwlijksleven zou
 
Verzaken, om, op 't spoor der wellust, in
 
Den wilde, woest genieten na te jagen...
 
O! want hij zegde 't mij en hij bedroog
 
Zich niet: die Echt, mij toegezworen, weegt
 
Me op 't hart en tot dus verre, ja, dat ik
 
Den kouden blik der dood die mij beloert
 
Met minder huivring te gemoet zie, dan
 
Uw liefdewenk, Fernanda! gij, die toch
 
Ter bruidspond, tusschen mij en uwe omarming,
 
Welligt een beulshand hadt gevonden... Als
 
Verloofde kon alleen Vertwijfling mij
 
Naar 't outer rukken waar ik 't al ten heil
 
Der zuster op ten offer had gebragt;
 
Thans brak de Hoop mijn boeijen: 'k voel me vrij -
 
En ijl de redding toe van waar ze komt,
 
Geleid door wat ze mij, in de armen van
 
De Koningin, welligt zal doen ontmoeten.
(Poos stilte).
 
Beseft ge de overgrootheid diens geluks?...
 
Daar mij een vrouw zou tot haar bijzit maken,
 
Ontkwame ik 't plegen en het boeten van
[pagina 141]
[p. 141]
 
Haar moord: uit overmaat van snoodheid zou
 
Ik dus geen booswicht heeten.......
 
........... Schrikbaarheim
 
Betrek dat steeds het Kwaad den Kwade ketent -
 
Thans ware ik dom, bewonderde ik u niet.
 
'k Heb, schuldig, d'eersten stap gedaan - en nu
 
Drijft me onweêrhoudbaar verder, zelfs wat uit
 
Den Goede wierd: mijne eedle liefde tot
 
Luïza... Wel - dus voort... slechts voort... en poog
 
Ik nog - 't zij dan om mij voor immer van
 
Fernanda los te scheuren... 't Echtverdrag
 
Geteekend!... t' avond nog het voorfeest van
 
De bruiloft - van de bruiloft: niet van 't huwlijk...
 
Mij redde een uitstel... morgen hou 'k mij ziek...
(Poos stilte; grijnslacht.)
 
Hij houdt zich morgen ziek!... als of hij 't reeds
 
En tot der dood niet ware - als of hij eerlang
 
Soms met den dood het al niet boeten ging!...
 
- En nu versta 'k mijne eigne taal niet meer:
 
Ik meene en zeg dat 'k haast ligt sterve - en 'k voel niet
 
Dat ik het ben die sterven zou.
 
gonzalvo,
treedt op
 
Is men
 
Gereed?
 
don juan.
 
Ach ja!... 'k moest mijn toilet gaan maken!...
(Poos stilte.)
 
Ik wilde wel eens hartlijk kunnen lachen,
 
Gonzalvo, woedend lachen... - Volg mij.
(Beiden af. - Het doek valt.)
[pagina 142]
[p. 142]

Derde tooneel.

(Een smalle geheime Doorgang. - In den linkermuur, op den voorgrond, een deurken openende in de Badzaal der Koningin; eene tweede deur in den zijdemuur, regts; eene derde, op den achtergrond, aan het uiteinde des gangs.)
GONZALVO, DON CAESAR, later, FRANCISCA.
 
gonzalvo,
komt langs de deur, regts, omzichtig op het tooneel geslopen. - Hij spreekt tot Don Caesar die hem volgt.
 
Gij
 
Gelooft me niet?
(Bukt zich voor het Badzaaldeurken en ziet gretig door het sleutelgat.)
 
Hij is er in.
(Regt zich op.)
 
don caesar,
aan Gonzalvo nevens welken hij staat en wacht.
 
Laat zien.....
(Voor 't sleutelgat gebogen.)
 
Bij mijne ziele, ja... hij staat voor Haar...
 
Heur handen in zijn handen... Zij - doet niets
 
Dan spreken... hij - geen woord... Ons zaken is
 
Hij bezig te verbrodden... Juist gelijk
 
Een houten man, de domme Duivel.
 
gonzalvo,
aan Don Caesar die immer door het sleutelgat loert.
 
Ja, maar
 
Het is toch zoo gemaklijk niet den Koning
[pagina 143]
[p. 143]
 
Op eene hoovlings-bruiloft uit te noodigen...
 
Laat zien eens.
(Ziet in Don Caesar's plaats door 't sleutelgat.)
 
Wel... hij spreekt?... 'k Ben zeker dat
 
Hij haar nu smeekt om morgen toch met heuren
 
Gemaal, op 't feest zijns huwelijks te komen...
 
Zie - ze knikt ja.
 
don caesar,
aan Gonzalvo die steeds loert.
 
Ge spreekt te luid; misschien
 
Vernemen zij ons stem.
 
gonzalvo,
't oog voor 't sleutelgat.
 
Wees niet beducht:
 
Daartoe is hunne marmren Zaal te groot...
 
Ook hebben zij het veel te druk, geloof me,
 
Dan dat hunne aandacht ons verraden zou.
 
don caesar,
aan Gonzalvo.
 
Maar zeg mij - is het stellig dat wij op
 
Francisca morgen mogen tellen?
 
gonzalvo,
immer voor het steutelgat gebogen.
 
Hoor nu!
 
Ik heb haar omgekocht... ze zal den Koning...
 
Bestel gij straks haar slechts het noodge.
(Wendt zich om; aan Don Caesar.)
 
Hebt gij 't
 
Bij u?
 
don caesar,
haalt iets uit zijne tesch.
 
Dan ja - hier is het.
 
gonzalvo.
 
Overhandig
 
Het haar zoo ongemerkt als mooglijk... niets
 
Hoeft gij haar voor te houden...
(Terwijl hij zich weder voor het sleutelgat buigt.)
 
wat heur ook
[pagina 144]
[p. 144]
 
Te doen staat is haar reeds genoeg verklaard.
(Poos stilte. - Zich weder tot Don Caesar wendende.)
 
Het is toch gif, niet waar?
 
don caesar.
 
Gij zelf bereidde 't
 
Uit Akonietsap.
 
gonzalvo,
bukt zich weder voor 't sleutelgat.
 
't Beste.
 
don caesar,
aan Gonzalvo, terwijl deze gluurt.
 
Dat ze maar
 
Voorzichtig zij - ze moest het zoo eens in
 
Eene andre schaal dan die des Konings storten!
 
gonzalvo,
steeds met het oog voor het sleutetgat.
 
Och! wordt ge gek?
 
don caesar.
 
Dan was hel dubbel naar
 
Den bliksem, Kerel.
 
gonzalvo,
immer in vorige staanwijs - aan Don Caesar.
 
't Duurt zoo nog al ruim,
 
Is 't niet?
 
don caesar
 
Dan ja - wat doen ze nu?
 
gonzalvo,
aan Don Caesar
 
Daar - zie
 
Gij zelf nu eens.
(Staat hem zijne plaats af).
 
don caesar,
ziel door het sleutelgat.
 
Ze staan nog als te voren...
 
De eene - altoos bablend; de andere - altoos zwijgend...
 
Wat mag Zij hem toch voor te disschen hebben?...
 
Zoo zij wat luider spraken ging er ons
[pagina 145]
[p. 145]
 
Geen woord verloren.
(Poos stilte.)
 
Zeg - de Koningin
 
Is toch een prachtig schepsel, eh?... Zoo van dat
 
Breedgolvend, sneeuwwit badgewaad omgeven...
 
't Is om een Engel zelf, zijn zedig oog,
 
Diefschlonkend te doen op slaan. - Bij mijn ziele,
 
Nooit had een jongmans eerbaarheid te kampen
 
Met neetliger verzoeking... En - hij staat
 
Daar als een sul, de nieuweling!... Ze valt
 
Hem om den nek! om zijnen nek! wat 's dat nu?..
(Aan Gonzalvo.)
 
Zie gij eens haastig?
(Ruimt de plaats voor Gonzalvo.)
 
gonzalvo,
't oog voor sleutelgat; aan Don Caesar.
 
Ja! wees zeker dat
 
Hij 't onverbeterbaar aan boord gelegd heeft. -
 
Hij weet wel wat hij doet, hij. - Door die houding
 
Die meer van droefnis dan van blooheid tuigt,
 
Won hij haar gansch vertrouwen in. - En zulks
 
Was er van noode... Senor - vele mogt
 
Ge er toetsen, doch, tot heden kent ge nog
 
De dochtren Eva's niet. - Dan zie! zoo waar
 
Ik leef, ze is bezig met haar harteleed
 
Hem, ten vertrouwlijkst, uit te storten. - 'k Wed:
 
Zij klaagt hem over haar gemaal.
 
don caesar,
staat nevens Gonzalvo die immer door het sleutelgat loert.
 
Ja! kloeg
 
Ze mij aldus, 'k zou twijflen of 'k me niet
 
In zeekre huizen had begeven waar
 
Men Dona's vindt die eerst een weeklagt zingen,
 
Om later 't liedjen van de Vreugd met u
 
Eens aan te kunnen heffen... Klagen!
[pagina 146]
[p. 146]
 
gonzalvo,
immer voor het sleutelgat gebogen, aan Don Caesar.
 
Zwijg -
 
Ze komen herwaarts.
 
don caesar.
 
Hoort ge wat ze zeggen?
 
gonzalvo,
dezelfde houding.
 
Niet goed.
 
don caesar,
aan Gonzalvo.
 
Laat mij eens luistren.
 
gonzalvo,
immer glurend voor het sleutelgat.
 
Wacht.
 
don caesar,
duwt hem weg.
 
Laat mij
 
Eens luistren, zeg-ik?
(Spiedt af door het sleutelgat. - Poos stilte. - Eensklaps regtspringende met driftige gebaren, aan Gonzalvo.)
 
Ze vraagt wat uur
 
Het feest begint!...
(Hervat zijnen post.)
 
gonzalvo.
 
Het kan niet beter gaan.
(Poos stilte.)
 
don caesar,
springt weder op met dol gebaar.
 
Ze zullen komen!... 't is...
(Onderbroken door gerucht van binnen aan het slot. - Beiden loopen zich, langs de deur, regts, in aller ijl verbergen. - Met een, gaat het Badzaaldeurken open voor de Koningin en Don Juan.)
 
koningin,
in den heimen doorgang, half luid aan Don Juan dien zij naar de deur des achtergronds wenkt.
 
Langs hier, Monsenor...
 
Wij moeten deoogen vlugten.
(Beiden af langs die deur. - Poos stilte.)
 
don caesar,
komt terug op het tooneel geslopen, ontsluit zachtjens het deurken der Badzaal en blijft vrevelig in den doorgang toeven, op den dorpel. - Poos stilte.
 
Kwame nu
[pagina 147]
[p. 147]
 
Die andere maar spoedig... Ha! daar is
 
Zij.
(Wenkt Francisca die, langs eene naburige zaal, het Badvertrek intreedt om er haar werk te verrigten.)
 
francisca,
den Kroonprins ziende.
 
Senor Caesar?...
(Verschijnt in het deurken.)
 
don caesar,
in den doorgang, aan Francisca.
 
Ust!... datgene waar
 
U Dom Gonzalvo van gesproken heeft...
(Steekt haar iets toe dat zij haastig onder hare kleederen bergt... Intusschen is Don Caesar langs de deur ter regter zijde, verdwenen.)
 
francisca,
staat alleen op den dorpel van het Badzaaldeurken en baalt het gekregene weder uit hare tesch. - Terwijl zij het ter sluiks en vlugtig onderzoekt.
 
O! de eerste kans de beste nu. - Van avond
 
Nog op heur maal... twee keeren morgen... soms
 
Wel drie - en binnen weinig dagen is
 
Zij van die droeve min genezen...
 
Ach,
 
Monsenor Juan!... hoe God het al toch rigt
 
Om, uit ons leed, ons heil te doen herworden!
(Treedt terug in de Badzaal waarvan zij de deur toesluit. - Het doek valt.)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken