Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Don Juan (1855)

Informatie terzijde

Titelpagina van Don Juan
Afbeelding van Don JuanToon afbeelding van titelpagina van Don Juan

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.10 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Don Juan

(1855)–Petrus Joseph Norbert Hendrickx–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 251]
[p. 251]

Tweede bedrijf.

Eerste tooneel.

De top des Duivlenbergs - Maneschijn.
GONZALVO, DON JUAN, DON CAESAR.
 
gonzalvo
staat alleen op de kruin.
 
Weêrlicht
 
En Donder! zoo te moeten toeven... Soms
 
Bedroog ik mij?... Dat's toch 't Gebergte waar hij,
 
Van morgend, me over sprak... de Duivlenberg?...
 
De Maan schijnt hel: misschien ziet hij ons staan
 
En durft die wandelende schimme hier
 
Niet naderen?... Wie weet of is hij, in
 
Den lage, wat hij thans ter kruin ontwaart
 
Niet tot in 't diepst der hel aan 't vloeken, denkend
 
Dat het een vreemde is die 't op zijne Dona
[pagina 252]
[p. 252]
 
Of op zijn leven heeft gemunt?... Zoo ik
 
Mij kon verbergen?...
(Er wordt op de helling gezongen. - Gonzalvo stapt tot den boord des Bergtops en ziet in de laagte.)
 
Er komt iemand op...?
 
Het schijnt mij of... hij is 't...? Hij zou niet zingen -
 
Dat ware dan toch onvergeefbaar... Bij
 
Mijn ziel, 't is Juan, zeg ik...?
(Men hoort een moordgehuil in de verte.)
 
De schelmen zijn
 
Niet wijd van hier aan 't werk... Goed dat wij op
 
Het grondgebied van Senor d'Oviédo
 
En dus ook onder dezes hoede staan;
 
't Mogt anders ons...
 
don juan
heeft de helling beklauterd en werpt zich op de kruin; - aan Gonzalvo.
 
Wie daar!... wat Duivel, gij?...
 
gonzalvo,
aan Don Juan.
 
Hewel!... het schijnt mij of de Min volgt u
 
Zoo trouw niet als de Vriendschap?...
 
don juan.
 
Dat wil zeggen:
 
De mensch is tot den Kwade meer geneigd
 
Dan tot den Goede... Daaraan wou ik nu
 
Wel twijfelen!
 
gonzalvo.
 
Waart gij het niet die even
 
Ter helling zongt?.
 
don juan.
 
Dat was ik, ja?... waarom?
 
Zulks staat u weêr niet aan?
[pagina 253]
[p. 253]
 
gonzalvo.
 
Had men u voor
 
Het werk van morgen avond niet van noode,
 
Zou 't mij zoo wel bevallen zijn, dat ik,
 
Met hand en voet, er had op toegejuicht.
 
Doch nu we u noodig hebben moet gij om
 
Uw domme vreugd gevloekt die 't rooversrot,
 
Met dat geneurie, in verzoek kon brengen
 
Om ons die hulp te ontstelen. - Eêlman zijn
 
En 's avonds zingen in een oord waar mij,
 
Nog aanstonds, 't noodgejammer eener prooi
 
Der moorders heeft doen ijzen... Dwaze!
 
don juan.
 
Hebt gij
 
Dat kermen ook gehoord? - 'k Vergiste mij
 
Dan niet. - Een stond heb ik geaarzeld om
 
Ter plaatse heen te snellen van waar mij
 
Die stemme tegenkloeg. - Het was juist in
 
Die streken dat ik 't Liefjen had verlaten;
 
Doch 'k gaf mij 't op, verzekerd dat de Dona,
 
Op eignen grond, voor niets moest duchten. Dan -
 
Ik twijfelde of 't wel jammer weende 't vreemd
 
En naar geluid dat mij nog steeds in 't oor vlijmt.
(Aan Gonzalvo.)
 
Is 't niet, er lag iets aaklig in dien weetoon?...
 
Dat klagen - zong.
 
gonzalvo.
 
Om 't even. Hebt gij haar
 
Dan reeds gezien?
 
don juan.
 
Ha ha! die vraag klinkt beter!
[pagina 254]
[p. 254]
 
Gezien! Gezien!... De nacht viel wel wat treurig...
 
Voor 't overig - een echt goed kind: zoo iets
 
Of had helzelfste wiegske ons eens gewankeld...
 
Zij deed zoo graag mijn wil!...
(Wandelt het vlak des Bergtops rond, lustig een Allegretto neuriënd op welks maattoon hij tevens eene vrolijke pantomime gebaart, alsof danste hij met een Meisjen. - IJlings houdt hij stil en roept:)
 
Dat zijn nog vrouwen!
 
Kom zoek die bij 't jaloersche rooversras,
 
In 't bloed- en minnezuchtig Spanje! - Leve
 
De Vreugd! - Ik ben er alles bij vergeten,
 
Tot zelfs...
(Vaart eensklaps luid aan 't lachen; - tot Gonzalvo.)
 
Ha! maar gij weet nog niets van al
 
Die zaken, gij?... Ik zij gegalgd - heur ook
 
Heb ik het niet verteld!... Is 't mogelijk!...
 
Die poets mij heden van mijn eignen Hoed
 
Gespeeld, die lustge poets deed ik haar niet
 
Verkroppen!...
(Stilte; betast plotseling zijne tesschen)
 
Hier - daar moet ze straks nog mêe
 
Getergd - mijn Liefden-almanak!... Ik schrijf het
 
Erin of ik vergeet het en zij komt er
 
Onaangeroerd van af...
(Heeft een Memorandum voorgehaald en ontplooit het als om er iets op aan te teekenen. - Lacht.)
 
Ha ha! laat zien -
 
Wat zeg ik haar...?
(Na eene poos bezinnens.)
 
‘'k Bevond mij heden met...’
(Ter zijde, aan Gonzalvo.)
 
- De Koningin, doch zulks verzwijg ik best. -
 
‘De man stuift in; ik kies het hazepad’
[pagina 255]
[p. 255]
 
‘En dezen Hoed, hier, laat ik in den brand.’
(Valt eensklaps luid aan 't lachen, terwijl hij duchtig op zijn Memorandum not a neemt.)
(Ter zijde.)
(Ter zijde.)
 
- Ha ha! - ‘Beschrijving van mijn angst. -’ Laat zien:
 
‘Bij klissen ruk ik mij de hairen uit’
 
‘En drijg mij, deur en wand te beuken met’
 
‘Mijn kop’
(Ter zijde.)
 
- Voortreflijk, ha! -
(Immer, tusschen lachen en grillig gebaren, op zijn Memorandum boekend.)
 
‘Van wanhoop dol,’
 
‘IJl ik mijn Schrijfzaaf in. - Reeds stip ik aan’
 
‘Wat men, in zulke smart, al denkt of doet...’
(Ter zijde.)
 
- Om 't al eens fijn te pas te brengen wen
 
Verdriet of Armoê mij mogt nopen om
 
Te dichten voor 't Tooneel. -
(Wederom schrijvend.)
 
‘Ik zie... vind ik’
 
‘Er niet den gruwbren Hoed, fraai rustend op’
 
‘Een tafelblad?...’
(Vouwt het Memorandum toe.)
 
Hoe kwam hij daar?... Dat weet
 
De nikker of Don José. - Deze laatste
 
Sloop juist 't vertrek uit toen ik 't binnentrad. -
(Bergt zijn Notaboekjen onder zijne kleederen.)
 
Hewel, mijn Kind! kom nu maar af!...
(Aan Gonzalvo.)
 
En gij
 
Monsenor, wees gij eens zoo minzaam om u,
 
Zoo spoedig mogelijk, hier uit den weg
 
Te ruimen, is het niet?... De plaats die ge er
 
Bekleedt ontsteelt ge mijner Dona; ook,
 
In 't oog van hem wiens God de Twijfel is.
 
Moet iets, als Liefde, een heiligschending zijn,
[pagina 256]
[p. 256]
 
Gansch moeijlijk om met kalmte aanzien te worden.
 
- Daarom, lach ons eens vriendlijk toe en pak
 
U weg, niet waar? - Den God des Twijfels dient ge,
 
En met den iever van de dweepzucht. Zonder
 
Der dweepzucht woede zoudt ge dus, indien
 
Uw handel met uw denkwijs overeenstemt,
 
't Zien plegen zulker heiligschennis niet
 
Verduren kunnen. - Nu, daar ik u noode
 
In gramschap dulde en ik, nog straks, met 't Liefjen
 
Die heiligschennis hier volvoeren moet...
(Duwt eensklaps, bij mallend gebaar, Gonzalvo voort.)
 
Kom, ga gij maar naar huis, mijn oude Vriend,
 
En gun der schaduw van het Liefjen die
 
Nog seffens hier zal zijn, de plaats die de uwe
 
Althans toch nutteloos beslaat.
 
gonzalvo,
staat pal en ziet Don Juan strak in de oogen.
 
Voorwaar -
 
'k Geloof dat ik mij heb bedrogen...? Gij
 
Gelijkt toch veel op Juan Tenorio?...
(Stilte.)
 
Zijt gij misschien de Helsche Geest niet, wien
 
Hij zijne ziel verkocht, en die hem er
 
Den koopprijs van betaalt met hier in zijne
 
Gedaante te verschijnen, om den wil-
 
En breineloozen lafbek, vooraleer
 
Hij sterven gaat, een weinig achting nog
 
Bij ons te doen verwerven?...
 
don juan,
ter zijde.
 
Wat nu krijgt
 
De duivel weêr?...
 
gonzalvo.
 
Ge kunt Don Juan niet zijn
[pagina 257]
[p. 257]
 
Gij, dat 's onmogelijk. Die bloodaard werd
 
Geboren om de vreugd te wezen van
 
De dwinglandij des Twijfels, om voor ons
 
Te beven en niet om, zoo als ge doet,
 
Mijn Weleerwaarde, in menschverkleede Satan,
 
De trots zijns beuls te zijn - om me onversaagd
 
In het gezicht te zien.
 
don juan,
ter zijde.
 
Dat 's ijselijk.
 
Doch hij is gek. Zijn nieuwe gruwel is
 
Hem in het hoofd geslagen.
 
gonzalvo,
beziet Don Juan immer digter bij.
 
't Dunkt mij of...
 
Ge zijt die laferd toch... die nietsweerd... waar ik
 
Van sprak... mijn oude hofnar...
 
don juan,
hevig ontsteld.
 
Maar wat schort u
 
Dan toch, in 's Hemels name?...
 
gonzalvo,
valt hem ijlings om den hals.
 
...mijn Don Juan!
(Terwijl bij hem omarmt.)
 
Dan haal ‘het Liefjen’?... 'k Wil die vrouwe hier,
 
Uit loutren dank, omhelzen - want ze deed
 
Mij daar op eens 'nen makker vinden in
 
Wat slechts, tot heden, mijne speelpop was.
(Laat hem los.)
 
Welnu, dan haal uw Liefjen zeg ik?... haal
 
Het Liefjen, haal die jeugdge zendeling
 
Der Hel?... Want zie, - 'k verklaar u zulks thans maar
 
Kort af, daar gij 't nu zonder beven toch
 
Vernemen kunt - wij waren onderling
 
Wel zeer verknocht, doch, niet zoo innig, of er
[pagina 258]
[p. 258]
 
Lag tusschen ons nog eene ruimte die ik,
 
Tot heden, steeds heb aangevuld met al
 
De deernis die gij me ooit hebt ingeboezemd. -
 
Eene ongeziene hand - het Liefjen, Vriend -
 
Komt ons daar in een nieuwe boei te slaan
 
En ons zoo stevigvast aan een te knellen,
 
Dat ruimte en deernis voor altoos verzwonden. -
 
Thans zijn wij Een!... - Dan haal uw Liefjen?... 't moet
 
In onzer beiden armen; want, waarachtig,
 
Voor d'helschen dienst dien ze ons in 't zeedlijk dus
 
Bewees, wil zij, van u en mij, ten loon,
 
ln 't stoflijk, hier er de echte weêrgâ van
 
Genieten.
 
don juan.
 
Meester, ga naar huis; ge zijt
 
Ontsteld; de rust zal u verkwikken.
(Ter zijde.)
 
- Gek
 
Of dronken.
 
gonzalvo.
 
Ha! dus niet... ‘naar huis’?... Voor 't aanzicht
 
Van Hemel, Aarde en Hel... maar, nogmaals, haal
 
Mij 't Liefje?...
(Spreekt bij zichzelven.)
 
O wacht... ge hebt gelijk: mij ware
 
Uw samenzijn een tergend heiligschenden...
 
De plaats, die mijne schaduw hier beslaat,
 
Kan heure schaduw niet bevatten!...
(Aan Don Juan.)
 
O
 
Onnoozele, Kleingeestige... zij eert,
 
Schoon buiten hare weet, denzelfden God
 
Als wij?... Ziet gij mijn schaduw?... neem mij voor
 
Het Liefjen, zoo 't u lust, want wij zijn - Een...
(Spreekt weder bij zichzelven.)
[pagina 259]
[p. 259]
 
Die Liefde welke u aan die vrouwe boeit,
 
In mijnen ooge, een heiligschending?... Ik
 
En 't Meisjen geen eenzelvig wezen?...
(Aan Don Juan,)
 
Ha!
 
Wen gij eens 't puin uws harten om kost vroeten,
 
Soms zoudt ge, tusschen de vernielde brokken,
 
Zoo nog wel eens een vrak ontmoeten dat
 
U zou 't bestaan getuigen andrer Min
 
Dan welke, u uit die vrouw geworden, op
 
Dit puin thans zegeviert. - Eens heb ik u
 
Bewonderd; nu verfoei ik u, en ik
 
Vervloek u nu, daar ge ons schijnheilig lastert
 
En 'k u toch rijp voel voor de Straf... Hoe! toen ik
 
Weleer met dit mijn nederig en nijdig
 
Grootachten neêrzag op dien Liefdeglans
 
Waarin uw reine hart dan blaakte, toen,
 
Zeg ik, toen eerde ik in die Liefde - om wier
 
Genot ik mij onwaardig achtte en 't al
 
Ten beste had gegeven - anders niet
 
Dan het instinkt des honds der straten...? Ik
 
Veracht u.
 
don juan,
ter zijde.
 
God! wat staat er van dit mensch
 
Te worden!... Dronkenschap of gekheid spreken
 
Toch niet aldus...
(Aan Gonzalvo.)
 
Nu, laat ons henengaan...
 
Ge zijt niet wel te pas, en ook, 't wordt laat...
 
'k Wil u op weg gezelschap houden, kom...
 
gonzalvo
 
Dat zult ge hier. - Werp u ten gronde zoo
 
Ge moede wordt. - Soms zal er u nog lang
[pagina 260]
[p. 260]
 
Te toeven vallen: 'k wacht hier iemand op.
 
don juan.
 
Indien gij eene hand aan 't Meisjen legt
 
Verbeurt ge uw leven... 't is een rooversvrouw.
 
gonzalvo.
 
't Is geene rooversvrouw wat ik verbeide. -
 
Intusschen...
 
don juan,
wil henen gaan.
 
Wacht alleen dan.
 
gonzalvo,
grijpt hem bij den arm.
 
Samen, zeg ik. -
 
Niet van dees plaats... - Wij naken hier den Hemel,
 
Beheerschen de Aarde en voeren eene Hel
 
Met ons: in zulk een midden smeedt men 't staal
 
Dat koningsharten moet doorbooren. - Hier
 
Wordt straks zoo iets gesmeed en uwe hulp
 
Is daartoe noodig. Hoor:
(Strengelt zijnen arm om dien van Don Juan en trekt dezen mede. - Beiden wandelen, arm aan arm, rond de vlakte des Bergtops.)
 
'k Kwam heden in
 
Gesprek met eenen onzer oude vrienden:
 
Don Caesar d'Oviédo...
 
don juan,
wil stil houden.
 
D'Oviédo!?..
 
Die is in Spanje?...
 
gonzalvo,
hangt aan den arm van Don Juan dien hij medetrekt.
 
Aan 't hoofd der roovers uit
 
Dees streken. - D'Oviédo treedt in het
 
Verbond en waagt met ons den aanslag...
(Houdt stil; aan Don Juan.)
 
Luister
[pagina 261]
[p. 261]
 
Dan, zeg ik?... schijnt het niet of er gebeurt
 
Hier een mirakel?
 
don juan,
van Gonzalvo voortgetrokken.
 
Wat! waarom die man
 
Daar tusschen?...
 
gonzalvo.
 
't Nummer Drie is 't zinbeeld der
 
Volmaaktheid... Ook - ons faalde zijne hulp.
 
don juan,
van Gonzalvo voortgetrokken.
 
Mijn God! de hulp diens moordenaars!
 
gonzalvo,
houdt stil; aan Don Juan.
 
En zijt
 
Ge beter?...
(Trekt hem voort.)
 
don juan,
wil stilstaan.
 
Hij - die eens het staal hief op
 
Zijns Vaders eigne vrouw?...
 
gonzalvo,
hem immer medetrekkende.
 
In zijne hand
 
Zonk nog dit staal niet neêr.
 
don juan,
wil weder stilhouden.
 
En ik - ik zou
 
Met hem..?
 
gonzalvo,
invallend.
 
Het staal des moords nu in de borst
 
Zijns vaders planten, ja, dat zult ge.
(Terwijl zij immer, arm aan arm, rond de vlakte des Bergtops wandelen.)
 
Na
 
't Volvoeren van het feit, klimt Caesar op
 
Den troon en gij - ge kunt dan, zoo 't u lust,
 
Met de afgezette Koninginne trouwen. -
[pagina 262]
[p. 262]
 
Nu nog iets anders. - Gij herinnert u
 
Nog soms den avond van uw Zusters dood...
 
Dat droeve voorval, lijk ge weet, is gansch
 
Aan hem te wijten. - Kwam het echter op
 
Dit punt te spreken, schuif gij heel de schuld
 
Dan op Francisca. - Hoor waarom. - Wen ik hem,
 
Van morgend, 't nieuws bragt van ons opzet, viel
 
Het voorstel hem zoodanig in den zin
 
Dat hij er geen geloof schier aan kon hechten. -
 
Eer hij zijn woord gaf, luidde 't antwoord, zou
 
Hij insglijks eerst de zaak uit u vernemen. -
 
Ik heb hem dus, voor ons gedrieën, eene
 
Bijeenkomst toegezegd, en, om u 't zekerst
 
Te vinden, plaats en uur gekozen waar ge,
 
Van nacht, het Meisjen wachtte. En thans, wen door
 
Uw toedoen zijne hulp ons werd verworven,
 
Begont gij dan hem uit te schelden, twist
 
Te zoeken om - wat weet ik! zag hij in
 
Den aanslag slechts een laag en zijne hulp
 
Was ons verloren. - Ook, zoo bij geval
 
't Gesprek mogt rollen op dien avond, duw
 
Gij maar, om kortswijl, alles op Francisca. -
 
Niet zij, wel hij, is ons hier noodig. - Later
 
Zijn we uit de strikken. - Eens gered, dan is het
 
Francisca en hare onschuld ook. -
(Stilte.)
 
Gij hebt
 
Me nu verstaan, niet waar?... aan Caesar zeggen
 
Dat, morgen nog, het opzet wordt volvoerd,
 
En handlen of was hij, de moorder, zuiver
 
Toch van het bloed der Zuster?...
[pagina 263]
[p. 263]
 
don juan,
rukt zich weg van Gonzalvo die hem bij den arm geklemd hield.
 
Nooit! nooit! - laat
 
Mij los!
 
gonzalvo.
 
Zoo?... ‘Nooit, nooit’... Ge krijgt moed, Don Juan?...
 
Kent gij Gonzalvo?...
 
don juan,
knarstandt.
 
Ha! ha!
 
gonzalvo.
 
‘Nooit’!.. zeg mij
 
Dit woord nog eens?... k 'Hoor in dit woord de hel,
 
De gansche helle razen... Nu - herhaal het
 
Me een derde maal - en ik verklaar dan wat
 
Mij jegens u te doen blijft...?
 
don juan,
met klem.
 
'k Heb geen deel
 
In dien verbonde: dus maar sterven,
(Stilte.)
 
gonzalvo.
 
Hum!
 
Maar sterven...
(Stilte.)
 
Ik hoor stappen op de helling...
(Gaat tot den boord der Bergkruin en ziet in de diepte. - Aan Don Juan.)
 
Monsenor! zie eens gauw... er klautert ons
 
Iets toe...
(Don Juan nadert en blikt even in de laagte. - Plotseling vat Gonzalvo hem in den nek en houdt hem over den afgrond gebogen.)
 
Het is de Dood die u wil grijpen!...
 
Nu mijnen wil volbrengen - of dien afgrond -
 
Of het schavot der Inquisitie: kies!
[pagina 264]
[p. 264]
 
don juan,
weent.
 
O Meester, Meester - waarom toch ben ik
 
Uw slaaf...
 
gonzalvo,
laat Don Juan na eene pooze los, en ijlt weg van hem naar het voorplan. - Ter zijde.
 
De schoonheid eener schoone ziel
 
Is eeuwig...
(Staat diepdenkend. - Ondertusschen, ten achtergrond, verschijnt eensklaps Don Caesar, op de helling, aan den boord des Bergtops, waar hij stil en ongemerkt blijft staan. - Hij is in rooversgewaad gekleed en men ziet hem maar halflijfs. - Gonzalvo, bij eenen stuiptrek uit zijne gedachten geschokt, wendt zich ijlings derwaarts om:)
 
Ik ben 't monster.
(Deinst verrast voor Don Caesar dien hij op de helling ontwaart.)
 
Ha!... Monsenor...
(Ter zijde.)
 
Vervloekt! hij spiedde ons af.
 
don caesar,
werpt zich op de kruin.
 
Hewel?
 
gonzalvo,
aan Don Caesar.
 
Om u
 
Te toonen dat wij geene huichlaars zijn,
 
Verzoeken wij u beiden, Senor Juan
 
En ik, om deel van ons verbond te maken.
 
don caesar,
aan Gonzalvo. Hij wijst op Don Juan die, in stomme aandoening weenend, op het voorplan, bij den boord des afgronds staat.
 
Die man daar - is Don Juan?
(Valt hem eensklaps om den hals)
 
Mijn oude vriend!...
 
don juan,
in d'Oviédo's armen. - Hij weent immer.
 
O Caesar, Caesar!... waar toch zijn wij toe
[pagina 265]
[p. 265]
 
Gekomen?
 
gonzalvo,
ter zijde.
 
Dat weet ik alleen - en Satan
 
Wiens werk die stond bespiedens soms verbrod heeft.
 
don caesar,
houdt Don Juan aan zijnen boezem gedrukt.
 
Ja, jongen... duizend wegen en één doel...
 
Het Noodlot slechts verklaart waarom we een baan
 
Betreden die, langs bloed, ons morgen ligt
 
Ten bloedgen ende leidt. - Wij kunnen niet
 
Terug.
(Laat Don Juan los.)
 
don juan,
aan Don Caesar.
 
O! zelfs niet voor... een vadermoord...
 
don caesar.
 
En wen 't nu zoo moet zijn?... De Koning heeft
 
Mij niet gespaard, wat zou ik hem...
(Breekt ijlings af en beziet Don Juan bij angstvollen blik.)
 
gonzalvo,
invallend.
 
...dan sparen. -
(Ter zijde.)
 
Gansch goed; 't is al nog lijk te voren.
 
don caesar,
ziet Don Juan met klimmende ontroering aan.
 
Maar...
 
Dezelfste kleeding...? Ik heb u van avond
 
Nog ergens hier ontmoet?... Waart gij daar straks
 
Niet in den omtrek met een vrouw aan 't wandelen -
 
Een rooversvrouw?
 
don juan,
onthutst.
 
Waar?
 
don caesar.
angstiger.
 
In de delling der
[pagina 266]
[p. 266]
 
Spelonken?
 
don juan,
stamelt.
 
'k Weet niet wat ge wilt beduiden.
 
don caesar,
uitvarende.
 
Hoe! dat waart gij? waarachtig?..
 
gonzalvo.
 
Nu - wat zou
 
Het, was hij zulks. - Gij, oude makkers, om
 
Een popjen aan 't krakeelen! Legt uw schatjens
 
Dan onder 't slot en maak dat er alleen
 
Uw eigen sleutel op past.
 
don caesar,
in woeste wanhoop.
 
Dat was hij!
 
Mijn God! 't was hij!...
(Kalm aan Don Juan en Gonzalvo.)
 
Zie - mannen - nu toch vringe
 
De Helsche Geest ons allen hier den nek om...
 
Dat is nu om de afschuwbre Duivlen zelf,
 
Van afschuw te doen ijzen!... Dat was hij!
 
Mijn God, mijn God, wat deed ik!...
(Aan Don Juan.)
 
Vriend... ik heb u
 
Met eene vrouw gezien... de vrouw die 'k eens
 
Beminde eer zij naar 't Klooster ging, waar uit ik
 
Ze heb geschaakt!.. Die vrouw waar ik u meê
 
Ontmoette was - de mijne!... samen heb ik
 
U afgespied... hare ontrouw komt ze met
 
Den dood te boeten... 't moordgehuil mogt gij
 
Misschien daar straks vernemen!... Ramp en vraak!
 
Weet alles dan... Die vrouw - die ik met u
 
Gezien heb - en - vermoord heb, was, o Vriend,
 
Mijn Vriend... Josepha, uwe Zuster!... Hij -
[pagina 267]
[p. 267]
 
En de eigne zuster!...
(Gebaart in wilde wanhoop; - Don Juan staat pal.)
 
gonzalvo,
koud.
 
...Hij - en eene vrouw.
 
don juan,
werpt zich eensklaps in Gonzalvo's armen.
 
Gonzalvo!..
(Laat dezen los en valt om den hals van d'Oviédo.)
 
Caesar!..
(Wederom in de armen van Gonzalvo.)
 
O Gonzalvo... zuster...
(Zinkt ten gronde. - De Voorhang valt.)
[pagina 268]
[p. 268]

Tweede tooneel.

De Slaapzaal der Koningin. - Links, een Bed. - Tegen den regter muur een groote Spiegel (Psyché). - Daarnevens, op het voorplan, een heime ingang. - Op den achtergroud, breede, dubbele deur. - In 't midden, eene tafel waarop twee braudende keersen.
KONINGIN. DONA SABINA.
 
koningin,
alleen op hare Bedsponde zittend. - Zij is in witte Nachtwade gehuld en het hair golft haar los, in breede lokken, om de schouderen.
 
Neen. - Niets zoo zeker. - De verrader Guasco,
 
Hij had gelijk: de Koning weet het en
 
Weet alles. - 'k Zag het, dezen avond, aan
 
Zijn sombre en plegtge houding; 'k hoorde 't aan
 
Zijn bijtend en lakonisch spreken... 'k beefde
 
Daar straks in 't bijzijn van den man... O! want
 
Die Hoed - hij weet het van den Hoed...
 
Zei mij
 
Del Guasco dan van morgend niet: - ‘Uw Man
 
Roep ik’? - En kwam hij met den Koning dan
 
Daarop niet toegesneld?... Heb ik hun stappen
 
Dan in de gaanderijen niet vernomen?...
 
En stonden zij dan niet bij mij, toen 'k op
 
Mijn zetel in die zenuwkrisis lag,
[pagina 269]
[p. 269]
 
En hulpeloos - en troosteloos - er voor
 
Hunne oogen zieletoogde?... Ik kan het niet
 
Bewijzen - inderdaad - doch, hoe en waar
 
Is dan die Hoed verdwenen?...
(Pooze.)
Zoo ik mij
 
Niet spoede, zeg ik, is 't met ons gedaan....
 
Die Hoed ligt daár, waar thans mijn vonnis wordt
 
Geveld: ter tafel, in de Vierschaar van
 
Hun Heilig Regt... Reeds staan ze, in digten drom,
 
Er rond geschaard en vrijven zich de handen
 
En grinniken, al schuddekoppend, zie:
 
‘Is 't mogelijk! De Koninginne met’
 
‘Haar Hoovling - met Don Juan!... Dat is de dood’
 
‘Voor d'eenen, 't ballingschap voor de andere.’
 
Het ballingschap voor mij... En zulks is 't minste
 
Wat mij geworden gaat; wat mij - zoo 't zich
 
Niet dra herkeert - door 't eigen toedoen van
 
Monsenor Guasco moet en zal...
 
Het rilt
 
Mij doodend, tot in 't merg der beendren, daar ik
 
Dit zegge; doch 't is zoo, 't is zoo... ik ben
 
En voel mij 't speeltuig zijner vrake...
 
Kom -
 
Ik wil bedaard zijn... koel en moedig 't alles
 
Hier eens beschouwen en - mijn hart in 't vuur
 
Van zulk een smart verstalen...
(Zinkt in diepe mijmering. - Na eene lange poos stilte.)
 
O erbarming!
 
Werd ik dan toch maar een onedel iets,
 
Dat mijn vermogen voor het zijn zou wijken?...
 
Dat hij zijn wil, en ongestoord, zou boeten?...
 
Die nietige, overmoedge, laferd zou
[pagina 270]
[p. 270]
 
Zijne eigne Koningin... een Guasco zou mij,
 
Van mijnen troon gestort, in smaad en schande,
 
Aan zijne voeten zien?... Wie ben 'k dan toch -
 
Wie ben ik dan?...
(Stilte. - Gaat tot achter de Bedstede, en komt terug met een kistjen dat zij op tafel plaatst en open doet. - Zij neemt er een Diadema uit, kroont er zich mede en stapt tot voor den Psyché. - Zich spiegelend.)
 
...'k Ben 't speeltuig van mijn vijand...
 
Ik hoor hem zegevieren!...
(Stilte. - Gaat weder tot achter het Bed - komt terug, eenen blooten Dolk zwaeijend - en plaatst zich, in majestatische houding, voor den Spiegel.)
 
Nu - nu ben
 
Ik Koninginne... zijne Koningin!
(Terwijl zij op eens het oog naar de Middendeur wendt en deze, bij verstindenden blik, beloert.)
 
Nu zie 'k hem beven - 't gansche Spanje beven...
 
Zoo ik nu wil... slechts wil... 'nen stap te doen
 
En dan - dees staal te roeren...
(Wendt langzaam de oogen van de deur en staat eene wijl stom en met gebogen hoofde. - Eensklaps, daar zij, als onwillig, in den Spiegel zag.)
 
O... ben ik
 
Een vrouw?... God, hoe verschrikkelijk ik ben!...
 
De vrouw - die voor de Koningin thans siddert!...
 
't Is door de Koningin - dat Koningin
 
En Vrouw toch moet gered...
(Staart in den Spiegel.)
 
Wat majesteit,
 
Wat vreeselijke majesteit omgeeft me
 
Mij zouden zij...? Op uwe knieën, slaven!
[pagina 271]
[p. 271]
 
En wankt mijn troon, nog eerlang staat die vast,
 
Al moest hem thans - een lijkkist onderschoren...
 
Vooruit.
(Dooft de keersen en begeeft zich stil, tot de Middendeur waar van zij de slagbladeren in gansch hunne breedte, zachtjens openstoot. - Nu vertoont zich eene tweede en ruimere Zaal die, van eene Nachtlamp voor het oog des toeschouwers verborgen, in stillen, rooden gloed verlicht wordt en in wier diepte, regt over de opening der Middendeur, zich een vorstelijk Bed bevindt, van rijke behangselen heel omtogen. - De Koningin is, sluipsgewijze, die Zaal binnengetreden en, zachtjens, tot dit Bed gegaan waar van zij eene der gordijnen, even omzichtig, heeft opengelegd. - Nu ziet men ze, met den Dolk in de hand en immer de Kroon om haren vlottenden haire gesloten, aan het voeteneinde staan en beweegloos op de sponde staren. - IJlings terugkomende in de eerste Zaal.)
 
Hij slaapt... en vasten, diepen slaap
 
Als welken de Onschuld sluimert...
(Stilte.)
 
Zie - daartegen
 
Ben 'k onbestand.... En ook... denk na.... drijf ik
 
Het door - dees handen... deze reine handen...
 
Die vrouwenhanden: rood!... De vlekken van
 
Het bloed zijn eeuwig, als de Straf...
(Werpt den Dolk ter tafel.)
 
Er worde
 
Wat wil: 'k en waag het niet.
(Gaat en doet de Middendeur toe. - Het tooneel is donker. - Op het voorplan terugkomende.)
 
...Brrr... in het hart
 
Des nachts aan bloedkleur denken...
(Stilte.)
 
Ligt al wanschijn
 
Dien zenuwziekte mij voor 't oog spookt... Ja!
[pagina 272]
[p. 272]
 
Stond ge onversaagd in 't redevol besef
 
Van uwen toestand - denken zoudt ge, niet
 
Aan wat u thans zoo schrikbaar voorkomt, maar
 
Aan wat zulks werklijk is, of eerlang zal. -
 
Uw val, uw val zoudt gij beoogen en
 
Al 't ijslijk door dat ijslijk woord bevat:
 
De Vierschaar, - 't vonnis, - 't spotten van den volke, -
 
't Beschimpt, 't geschuwd, 't veracht zijn, - 't dwalen in
 
Den wilde, - 't dalen in den volksdraf, of
 
Het sterven, 't sterven in een Klooster...
(Pooze.)
 
't Moet
 
't Moet wezen.
(Gaat, bij aarzelenden trede, naar de tweede Zaal. Eensklaps terugkomende in de eerste, daar zij de Middendeur weder heeft opengezet.)
 
...o! het staal... 'k vergat zulks...
(Neemt van tafel den Dolk dien zij er op liet liggen en blijft in twijfel staan.)
 
Neen.
 
Hij moest zoo eens ontwaken... schreeuwen...
(Stilte)
 
En
 
Dat 's nu de Koningin!
(Gaat op de Bedsponde zitten en spreekt zich zelve toe.)
 
Hoor: ge zijt laf,
 
Tot in het diepst uws harten laf. - Men heeft
 
Gelijk; ge zoekt 'nen uitvlugt:
(Den Dolk beziende dien zij in - de hand houdt.)
 
hebt ge - dees
 
Dan niet?...
(Staat op.)
 
O... geef me een ander middel... 'k voel
 
Mijn sterkte mij begeven... toon mij wie
[pagina 273]
[p. 273]
 
Ik ben... waar is mijn majesteit...?
(Staat voor den Psyché en spiegelt zich bij den fantastisch-rooden weêrschijn die, van uit de tweede Zaal, de eerste binnendoomt.
 
Het is
 
Om van zich zelve te ijzen!... Hier, die Dolk
 
In mijne hand?... Waarom?... Om regt te doen,
 
Zeg ik, om vraak te plegen, om te redden
 
Mij en mijne eer... Om regt te doen?... om vraak
 
Te plegen?... En op wie?... op uwen vijand?...
(Met bitteren lach.)
 
Hoe kan het wezen! en nog eerlang staat
 
Ge daar, in zijne magt en voor zijn voet,
 
Als een ter galg gedoemde - of - zoo als hij,
 
Als Guasco zelf van morgend voor u stond,
 
Toen gij hem, als uw knecht, der zaal uit rigtet...
 
.....................
 
O! Guasco, Guasco! denken aan dien naam
 
En alles durven, alles! - Doch - geen bloed,
 
Geen dolk... een kussen.
(Werpt het moordtuig op tafel neder en gaat weder, langs de opene Middendeur, in de tweede Zaal, tot bij het Bed. - Een wijl ziet men ze er, in diepdenkende houding, aan het voeteneinde toeven. Eensklaps neemt ze daar omzichtig eenen peuluw af en staat dan, wederom allengs in gedachten verzinkend en koortsachtig bevend, met het Kussen in heure handen hangend, een tijd lang de sponde aan te staren. - Middelerwijl verschijnt Dona Sabina aan de deur van den geheimen ingang, op het voorplan der eerste Zaal.)
 
sabina,
steekt het hoofd door de spleet der deur die zij stil heeft opengestooten. - Ze spreekt bij zich zelve.
 
't Licht is uit..? Dan is zij
 
Te bed.
(Doet, zachtjens, eenen stap in de Kamer.)
[pagina 274]
[p. 274]
 
Ik moet haar toch die boodschap brengen,
 
Of 'k heb bij Guasco voor altoos gedaan.
(Ziet de Koningin, in de tweede Zaal, bij den Bedde staan en trekt zich ongemerkt achteruit.)
 
Ho!... zij is bij den Koning... Dan toef ik
 
Daar buiten liefst, tot ze terug zij... Doch -
 
Daar komt ze reeds.
(Blijft staan:)
 
koningin,
in de tweede Zaal. - Zij heeft ijlings den peuluw weggeworpen en komt het eerste Vertrek weder binnengeijld, tot op het voorplan, terwijl zij zegt met versmachte stem:)
 
Onmooglijk... wee mij... Ai!
Onderdrukt eenen kreet en deinst verschrikt voor Sabina die zij niet had ontwaard. - Aan deze.)
 
Wiedaar...? Wat doet ge hier?
 
sabina
half luid aan de Koningin.
 
Vergeef me, - doch
 
Ik ben gelast met u iets onverwijld
 
Te melden...
(Koningin laat Sabina staan en haast zich de Middendeur omzichtig toe te doen. - Ter zijde.)
 
Zij stond daar - bij 't Bed des Konings...
 
En heeft heur kroon op, dunkt me?... ‘Onmooglijk... wee mij’?..
 
Heel aardig.
(Weder tot de Koningin die haar nadert.)
 
...'k Was daar even in den Hof
 
Een wijl aan 't wandlen - 't is zoo stikkend in
 
Mijn Slaapsalet - en juist, toen ik terug
 
Te bed zou gaan, heet mij Don Juan, die weêr
 
Als naar gewoonte dwaalde, u daadlijk zeggen
[pagina 275]
[p. 275]
 
Dat hij u ging in zijne kamer wachten.
(Fluistert haar toe.)
 
't Is alles doodstil - en de Gaanderijen
 
Zijn onbewaakt.
 
koningin,
aan Sabina.
 
Ge zijt eene onbeschaamde,
 
Sabina, van mij zulk een nieuws, in 't hart
 
Des nachts te durven brengen: gij - en hij. -
 
Verwijder u. - Doch...
(Roept ze terug.)
 
't weze om iets gewigtig...
 
Hij zegde u dát, is 't niet?.. Dus wel - ga henen
 
En waar 'k u noodig hebbe, bel ik u. -
(Sabina af. - Alleen in den donkere.)
 
Waar zijn nu mijn gedachten... waaraan dacht
 
Ik daar..? O! 't kussen, 't kussen!...
 
Hoor - ge zijt
 
Eens José's vrake weerd: nog laffer dan
 
Die vuige lafaard!.. En die kamermeid...
 
Hij ons doen roepen...? God! ter samenkomst
 
Misschien die hij, voor morgen, mij van morgend
 
En zoo noodlottig af kwam smeeken... O
 
Erbarming! ligt om 't opzet door te drijven!
 
......................
 
Welnu - hij heeft gelijk. Hij moet en zal
 
Mij redden, hij, die me in den afgrond stiet,
 
Die in mijn redding slechts de zijne ziet -
 
Mij redden en Helena's minnen en me
 
Hun schand dan naar den hoofde smijten!... IJslijk!
 
Ben ik tot daár gedaald!... Geholpen van
 
Don Juan, den lievling die in de eene hand
 
De vleijerij droeg en in de andere
 
't Verraad - geholpen om mijn Ega te...
[pagina 276]
[p. 276]
 
Wel - uwer zwakte is zulke hulpe waard.
 
Bedank hem zelfs voor de eer die hij u aandoet,
 
Gij, die der Vorsten trots moet huichlen, gij
 
Gekroonde burgeres, belachlijk spotbeeld
 
Dier kroonelooze Koningin die eens,
 
In 't hart van vijandlijke legerscharen,
 
Op de eigne spond, - niet met 'nen dolk maar met
 
Den zweerde - 't hoofd eens Holofernes af
 
Dorst slaan!
 
Wat doen..? Hij wacht me in zijn Vertrek..?
 
De Gaanderijen onbewaakt... 'k Verspeel
 
Mijn Kroon daar ik ze winnen wil!.. Bij zulk
 
Een waagstuk koop ik toch 't genot van thans,
 
Of ligt nooit meer, eens met Helena's vriend
 
Alleen te zijn en - waarlijk - dat is niet
 
Te duur betaald: ik ga.
(Het doek valt.)
[pagina 277]
[p. 277]

Derde tooneel.

Het Slaapvertrek van Don Juan. - Bed op den achtergrond. - Voor het Bed, tafel waarop wijnvazen en bokalen. - Links, eene deur, leidende tot Don José's Nachtzaal; regts, eene andere, uitkomende op de Gaanderijen van het Paleis. - Bezijden dien ingang, eene hangende Toilettafel, waar boven, een Spiegel, aan den muur. - Bij het ophalen des doeks staat Don José, in slaapgewaad, nevens Don Juan die, in onbedwongene houding, ligt uitgestrekt in eenen zetel tegen het Bed. - Het alles is verlicht van eene Lamp, brandende in het midden der tafel.
DON JOSÉ. DON JUAN. DE KONINGIN.
 
don josé,
aan Don Juan.
 
Wanneer gij, door
 
Uw slempen, zoo der andren rust wil stooren,
 
Ik wil dan, ik, dat gij zulks elders doet,
 
Hebt gij 't gehoord?... Is dat nu tyd van brassen?...
 
Reeds in den nanacht en - nog volop in
 
Den wijn...
(Ziet in de kruiken die op tafel staan.)
 
Bij heeler kannen!
 
don juan,
ligt in den zetel; aan Don José.
 
Laat me alleen.
 
don josé.
 
Wen gij den braslust niet kunt koelen - bras
 
Dan nacht en dag... wat geeft mij zulks? Doch nimmer,
[pagina 278]
[p. 278]
 
In dien Paleize, zal me uw slempvreugd de oorzaak
 
Der slapeloosheid worden.
 
don juan.
 
Senor - laat me
 
Alleen, zeg ik!
 
don josé.
 
Zij zeker des. - 'k Heb nog
 
Geen oog gesloten. - Dat is me een gedruisch
 
In zijne zale of gaf hij er een dansfeest. -
 
Nu, ledig zoo veel schalen als 't u goeddunkt.
 
Doch geen gerucht. Ik zweer u dat men morgen,
 
Van hooger hand, er orde zal aan stellen
 
Zoo ik van nacht..
 
don juan,
invallend.
 
Ik vraag, Monsenor, of
 
Gij thans me alleen zult laten?..
 
don josé.
 
....Zoo 'k van nacht
 
Gestoord worde in mijn rust. - En nu, Grandessa,
 
Hou u gewaarschuwd en -
(Ter zijde.)
 
toef nog tot straks,
 
Dan doe ik u bescheid.
(Af, langs de deur, links.)
 
don juan,
ligt immer uitgestrekt in zijnen zetel; alleen.
 
Dat is de man!
 
Dat is de booswicht! Dat is de oorzaak, daar,
 
Mijn trouwe Vriend en Stiefvaêr, de eenige oorzaak
 
Van mijn onzegbaar lijden..! Hij - en dan
 
Die andre nog - die zwarte Tabberd met zijne
 
Philosophie...
(Vat, van de tafel, eenen kristallijnen bokaal gevuld met wijn en drinkt. Na hem te hebben geledigd.)
[pagina 279]
[p. 279]
 
En dan nog eindlijk - dees!
(Smijt den beker aan stukken tegen den grond.)
 
Dit sap der Helle... En dan nog al die monsters,
 
Die onweêrstaanbaar-schoone monsters, welke
 
Ik in de banen van de boosheid niet
 
Kon vlugten, die zich om mijn harte klampten
 
En daar zich aan de heilbron dronken zogen -
 
Gelijk de vreeselijke vleêrmuis der
 
Woestijnen zat zich drinkt aan 't bloed des armen
 
Verdwaalden reizigers.
(Hij staat op.)
 
Die monsters vlogen
 
In dwarrel om mij henen - en die dwarrel
 
Heeft me altoos voortgerukt... en voortgerukt...
 
Tot bij dit laatste monster dat dan eindlijk,
 
Wat van het nieuwe Prometheüs hart
 
Nog overschoot, de laatste brok van het
 
Verbrast festijn, van avond op moest vreten:
 
Tot bij dien Duivlenberg...
(Vult zich weder eenen beker en ledigt hem in eenen teug. - Het drinkglas ter tafel zettend.
 
Dat monster is...
(Stilte.)
(Vangt aan de Zaal op en neder te wandlen.)
 
En thans kwam het zoo ver dat ik aldus
 
Mijn zuster noeme - onze oudste - mijn Josepha!..
(Houdt stil en staat beweegloos, de oogen starlings ten gronde gevestigd.)
 
O!... ware ik nooit geboren...! Het was haar
 
Die ik in de vallei ontmoette en, eerloos,
 
Als eene vreemde er heb bejegend...! Aan
 
Den trans stond toen de Mane - en vriendlijk zag
 
Die op ons neder - doch Gods donder trof
[pagina 280]
[p. 280]
 
Mij niet...
(Stilte.)
 
Ik bleef alleenig met den worm
 
Aan 't hart - en 't brandmerk Caïn's op het voorhoofd...
 
Waar 'k mij nu immer wende of keere - altoos
 
En overal bespot van de Vervloeking
 
En van de Doemnis uitgejuwd...
(Steeds in dezelfde houding, beweegloos en strakker voor zich heen starende.)
 
Dat 's niets...
(Stilte.)
 
Daar ben ik boven...
(Stilte.)
 
'k Sta hier hoog en zeker -
 
Op eenen steilen bergtop - waar ze mij
 
Niet merken...
(Stilte.)
Zie! daar zijn zij, in de laagte...
 
En kloutren naar mij heen?... Nu - klimmen zij,
 
Wij klimmen ook... ik stijge!... O hoe verbreedt
 
De verte zich waarin mijne oogen dragen!...
 
Gebergtens, wouden, vloeden... alles in
 
De diepte... en - ginder in dit dal - dat volks-
 
Gevriemel, als van eenen mierennest...?
 
Wat greep daar plaats...? Er gaat gerucht uit op...
 
Zij juichen of - ze schaterlachen - en
 
't Is al te been wat mensch heet: er viel daar
 
Een onheil voor... Iets vreeslijk soms, want het
 
Verdringt zich alles rond een midden... O -
 
Mij dacht het wel - een lijk!...
(Stilte. - Immer in dezelfde houding, roerloos en stijver ten gronde turende.)
 
En thans - wat heeft
 
Dat jublend ras zoo naar omhoog te gapen?...
 
Ze zien naar mij?... Ze drijgen mij?... Ze schreeuwen -
 
Of zingen... als een Choor. - Laat hooren: ‘Hij -
 
En zijne zuster! hij - en zijne zuster!’
 
Helaas! dat 's waar, dat was 'k vergeten, en
[pagina 281]
[p. 281]
 
Zij weten het!... Dit lijk daar - dat is zij?...
 
En 'k ben alleen hier hangend in de lucht?...
 
En zij doorbooren mij met hunne blikken...?
 
Wee! Wolken der orkanen, dampen van
 
Den helschen poel omvangt mij en begraaft
 
Me in uwen nacht!... Ze zullen mij verslinden!...
 
Ik dale... ik dale...? Erbarm u mijns! wat grijpt
 
Me daar zoo plots en killig in den nek
 
En doet me feller zinken, Christus Jezus!...
Staat en wendt, immer beweegloos, langzaam het hoofd om - gluurt op zijde - en spreekt.)
 
Waar ben ik...?
(Stilte. - Ziet rond zich henen.)
 
Dat 's mijn Slaapvertrek...?
(Stilte.)
 
Nu droom
 
Ik Staande...
(Stilte. - Gaat zitten: het hoofd in de handen geleund.)
 
‘Hij en zijne zuster! hij
 
En zijne zuster!...’ O wat droom, wat droom!...
 
Gedroomd dat ik mijn eigen vleesch en bloed -
 
Dat 'k de eigne zuster in de schande heb
 
Gestort en in den dood!...
(Stilte.)
 
Wat ijslijkheden
 
Men al niet droomen kan!... Nu - 't is toch zacht
 
Te ontwaken uit zoo schrikkelijk een droom...
 
Het zoet besef der waarheid lacht u dan
 
Zoo minlijk tegen... Waarlijk - dat bevalt me.
(Glimlacht en staat op. - Poos stilte. - Zich zelven eensklaps van top tot teen beziende.)
 
Ik ben gekleed?... Wat 's dat nu?... Heb ik mij
 
Dan in dien droom gekleed?... Het is nog nacht...?
 
Echt aardig... Nooit heb ik de ziekte der
 
Slaapwandelaars gehad...? Ik ben vermoeid...
[pagina 282]
[p. 282]
 
Kom! wederom te bed...
(Ontkleedt zich. - Terwijl hij zijne kleederen uitdoet, blijft hij ijlings verwonderd op zijn leger staren.)
 
Ben 'k dan betooverd?...
 
'k Ben niet te bed geweest..? De dekens zijn
 
Onaangeroerd... mijn licht nog aan... die bekers...
(Blikt rond zich henen en trapt toevallig op een stuk glas. - Raapt het op en beziet het. - Plotseling werpt hij den scherf weg en slaat zich wanhopend voor het hoofd.)
 
O! ik herinner mij! 'k herinner me alles!...
(Snikt in tranen en zijgt neder in zijnen zetel. - Terwijl hij zit en, met het hoofd in de handen, in den stille weent, gaat de regter deur open en de Koningin treedt binnen. - Zij sluit de deur achter zich toe. - Een sluijer daalt haar voor de oogen.)
 
koningin,
aan Don Juan.
 
Hier ben ik, Senor. - Damen met een floers
 
Zijn ligt altoos ten uwent welgekomen.
(Doet haren sluijer af en bergt hem onder hare kleederen. - Ze staat bij de tafel, den rug gekeerd naar de linker deur, en beziet Don Juan. - Poos stilte.)
 
In tranen?... Wat is dat?..
(Stilte.)
 
En stom - en roerloos -
 
Daar men hier staat en toeft..?
(Stilte.)
 
Zag ik de smart
 
Niet ik geloofde aan spot.
(Verheft eensklaps de stem.)
 
Don Juan!
 
don juan,
ziet op en ontwaart de Koningin.)
 
Maria!
 
O God, zij weet het ook al! 't Is bekend,
[pagina 283]
[p. 283]
 
Alom bekend! Zij weel het ook...
(Laat het hoofd weder op de knieën zakken en weent, in vorige houding, voort.)
 
koningin,
Don Juan gadeslaande.
 
Wat deert
 
Dien ongelukkigen?... Hij doet mij roepen
 
En...
(Slaakt ijlings eenen luiden schreeuw.)
 
don josé,
stil en ongemerkt opgetreden, langs de linker deur, aan de Koningin.
 
En in 't einde is 't José die u heeft
 
Doen roepen.
(Is gegaan tot de deur, regts, en heeft er den sleutel afgetrokken. - Aan de Koningin die, langs den openen ingang, links, wil vlugten en vervolgens in radelooze wanhoop terugkomt, daar zij al de deuren gesloten vindt.)
 
Dat 's mijn Slaapzaal en die biedt
 
Der Koningin geen uitgang. - Hoor: - Ge komt
 
Uw Hovelingen 's nachts ten hunnent vinden:
 
Zoo moet noch mag uw Man bedrogen zijn. -
 
Zet u een stond, daar, nevens Senor; 'k ga
 
Den Koning melden dat ge wacht om van
 
't Bezoek te worden afgehaald.
 
koningin,
aan Don José.
 
Verrader!!..
(Werpt zich op de knieën.)
 
Ach! José, José!... uwe Koningin -
 
Aan uwe voeten!..
 
don josé.
 
Gij moet José tergen.
(IJlt weg langs de deur, links, die hij, eer de Koningin nog is opgestaan, achter zich toesluit en grendelt.)
[pagina 284]
[p. 284]
 
koningin
radeloos, terwijl Don Juan die, immer in zijne smart verslonden, in vorige houding zit en weent.
 
Een sleutel... Red me... Een sleutel van die deur
 
Of 'k ben des doods!...
(Schudt woest Don Juan die opziet, als ontwaakte hij uit eenen droom.)
 
De sleutel van die deur
 
Zeg ik, en spoedig, of - ik ben des doods!...
 
don juan,
staat werktuiglijk op en tast in zijne kleederen.
 
De sleutel... van die deur.?
(Geeft der Koningin het gevraagde en zïet ze na waar zij de regter deur uitijlt.
 
Wat heeft zij dus
 
Te beven - en wat wilde zij van mij?...
(Doek valt.)
[pagina 285]
[p. 285]

Vierde tooneel.

De vorige Slaapzaal der Koningin. - Diepe duisternis. -
DON JOSÉ. de KONINGIN en de KONING. SABINA.
Pagen. Bedienden.
 
don josé,
alleen. - Hij tast rond in den donkere.
 
Waar vind ik nu de Slaapzaal van den Koning? -
 
Dan eindlijk toch het spel gewonnen! - Thans
 
Zit ze in de klem! - Nu - waar is toch die deur? -
 
Er valt zich hier te haasten. - Zoo 'k hem opriep?...
 
Neen. 'k Moet hem stil ontwaken.
(Tast immer rond.)
 
koningin,
stuift binnen, druischt, in hare vaart, tegen Don José aan en grijpt hem vast. - Ze schreeuwt.
 
Hulp! - Verraad! -
 
Der Koningin slaat men de handen! - Licht!
 
Licht! - Staat me bij! - Mijn Dienaars!
(Stil, met versmachte stem aan Don José dien zij wanhopig houdt vastgeklemd.
 
Hier! meê op
 
Mijn bed, Monsenor...
[pagina 286]
[p. 286]
 
don josé,
weert zich tegen. - Stil aan de Koningin.
 
Laat! Vergeef...
 
koningin,
stil aan Don José - Zij worstelen.
 
De wanhoop
 
Verduizendvoudt... mijn krachten... Gij zult meê,
 
Monsenor, op dat bed....
(Overluid.)
 
Hulp!... Mijne Pagen!....
(Is met Don José, dien zij immer houdt vastgeklampt, tot op hare sponde geworsteld. - Midderwijl kwam de Koning, in ordelooze nachtkleedij, van uit zijne Slaapzaal binnen gesneld, langs de groote Middendeur des achtergronds die achter hem is open gebleven. - Het tooneel schemerlicht in den rooden weêrschijn dien de nog brandende Lampe, uit de tweede Zale, in de eerste zendt.)
 
koning,
roept in de Gaanderijen aan de regter deur, op het voorplan.
 
De Koninginne lijdt gevaar! - De Lijfwacht!
 
De Pagen! - Licht! Licht!
(Toeft aan den ingang.)
 
koningin,
terwijl zij immer, op hare sponde zittend, Don José omklemd houdt.
 
Hier! een onbekende
 
Doet mij geweld aan!... Grijpt hem vast of hij
 
Ontsnapt!.. Ik weet niet wie het is!
 
koning,
komt terug; aan de Koningin.
 
Dat weze
 
De zake van 't Geregt - niet de onze.
(Snellen toe, met fakkellichten, Pagen en Sabina.)
 
allen.
 
Guasco!
 
koning,
aan zijne Gemalin.
 
Laat los dien man. -
(Aan de Bedienden.)
 
Op staanden voet en hier -
 
De Lijfwacht in de wapens.
[pagina 287]
[p. 287]
 
sabina,
aan den Koning.
 
Bij 't vernemen
 
Der eerste kreten Harer Majesteit,
 
Is reeds de Wacht gedagvaard.
(Ter zijde.)
 
- Stellig dat
 
Hij mij daar straks de Koningin ten zijnent
 
Ontbieden deed om haar... - Dat is de dood. -
 
Wen mijn belangen thans maar zijn verzekerd.
 
koning,
nadenkend.
 
Ten Harent!... En in de eigne Slaapzaal - en -
 
Des nachts!...
(Aan Don José.)
 
't Verdenken eereloozes opzets
 
Alsnog ter zij geschoven, dan toch blijft
 
Ge, Valschaard en Verrader, voor 't verbreken
 
Der étiquette, en 't schenden mijner trouw. -
(Stilte.)
 
Doch hier bedenk en uit ik onzin - want
 
Het duizelt mij voor oogen daar ik sta
 
En zie... 't Is ongeloofelijk... onmooglijk...
 
En toch gebeurd - zoo waar als u het loon
 
Er ook van staat te wachten!...
 
don josé,
stamelt.
 
Majesteit...
 
koning,
aan Don José.
 
Geen woord: er zal u regt geschieden.
(Op den oogenblik dat de Lijfwacht optreedt, valt de Voorhang.)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken