Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Heuvings haardstee (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Heuvings haardstee
Afbeelding van Heuvings haardsteeToon afbeelding van titelpagina van Heuvings haardstee

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.69 MB)

Scans (83.48 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Illustrator

Anton Pieck



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Heuvings haardstee

(1950)–Johan Hidding–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 176]
[p. 176]

[Hoofdstuk 20]

Willem Krumpel loopt warm voor Zwaantien. Het wicht zet hem in vuur. Verstolen ziet hij haar vaak gaan.

Kijk, daar kòmt ze weer, met Hillechien Jobing! Ze wandelen voorbij, terwijl hij in de keuken staat en naar haar kijkt. Naar Zwaantien kijkt hij. En Hillechien benijdt hij. Hij zou willen, dat hij het vertrouwen had, dat zij heeft....

Langzaam kuieren ze voorbij. Maar toch nog te vlug. Hij volgt haar met de ogen en loopt wat dichter naar het raam. De schouders en de hoofden glijden licht deinend langs de heg. Hij kijkt. Aardige wichter zijn het - maar Zwaantien vooral! Nu keren ze weerom. Angstvallig trekt hij zich weer wat terug. Ze hebben er niks mee te maken, dat hij daar staat te loeren! Meteen kijkt Zwaantien opzij, naar de ramen.... Het was een snelle, onverwachte beweging - nu praat ze weer met Hillechien. Waar hebben ze 't nu ineens zo druk over?.... En wat is er te lachen, zo ineens?.... Ze buigen zich voorover, ze knakken haast, zo'n uitbundige schik hebben ze.... Om hem?.... Hij ergert zich. Aan die wichter - en aan zichzelf. Wat doet hij ze ook aan te gapen? Wie maakt zich nou zo druk om een paar van die flauwe wichter?

Wrevelig heeft hij zich afgekeerd. Dan valt zijn oog op de vogelverschrikker, die zijn vader een dag tevoren in het hofje heeft gezet, bij de erwten. Och - maar dáár lachten ze natuurlijk om! Natuurlijk! Ezel, die hij was. Natuurlijk zagen ze daar dat spook!.... Maar híj ziet spoken, waar ze niet zijn!

Het heeft hem opgelucht. Hij kamt zijn haren en trekt zijn jas aan. Hij kuiert de deur uit, de weg op en komt de wichter tegen. Hij groet haar monter en onderwijl neemt hij gretig Zwaantiens gezichtje op, dat mooie, blozende gezichtje, met de blije ogen. Nu zijn ze elkaar voorbij en nu.... waarom lachen ze nu ineens weer? Wat hebben ze nu weer te giechelen? Argwanend ziet hij achterom, maar dan kijkt hij ze precies in 't gezicht.... en snel, als betrapt, richt hij zijn hoofd weer recht.... De wichter giechelen maar door. Er is iets vijandigs in. Het maakt hem woest. Hij komt bij zijn

[pagina 177]
[p. 177]

kameraden en praat met hen over de dingen van de dag, over het gras, over de turf. Maar als de meisjes naderen, raakt blijkbaar bij ieder de turf en het gras op de achtergrond. Dan is er meer belangstelling voor háár.... Willem Krumpel vermoedt, dat hij veel mededingers heeft! Het maakt hem onrustig. Wanneer de meisjes voorbijgaan, roepen sommigen een kwinkslag. Ze lachen, Hillechien en Zwaantien. Zwaantien - dat aardige wicht! Willem kijkt haar verstolen na. Ja, er is veel gras, dit jaar, dat is hij met Jan Huiing eens. Hij praat er over door. Hij zegt ook, wat de bedoeling is, wanneer hij begint met het maaien van het gras. Maar dat hij over dat andere geen gras zal laten groeien, dat hangt hij niet aan de grote klok! Zwaantien. Jazeker, hij trekt er binnenkort op los! Als de bok op de haverkist!



illustratie
de vogelverschrikker


Twee dagen later zegt zijn moeder, dat er nieuw keukenzand moet komen. Het gaat toch niet, dat zij zonder zit!

Nee, dat gaat niet. Willem is dadelijk bereid, om een voer te halen. Hij

[pagina 178]
[p. 178]

rijdt op de wagen het dorp door, naar het heideveld, waar de witte zandgaten zijn. De weg voert hem langs Heuvings huis en hoopvol gluurt hij die richting uit. Het kon toch treffen, dat hij Zwaantien te zien kreeg?

Maar er valt niets van haar te ontdekken. Niet achter de ruiten, niet bij de put - nergens. 't Is ook best mogelijk, dat ze naar het hooiland is.... Daar gaat een deur open.... en oude Jans komt naar buiten....

‘Ik geloof, dat wij dezelfde kant op moet,’ zegt die.

‘Nou, dan kun ie ja mooi metvaren, jong!’

De oude man gaat naast hem zitten op de voorkist.

De korf, die hij bij zich had, legt hij achter zich neer.

‘Wou j' de turf in bult zetten?’ vraagt Willem.

‘Dat was de bedoeling, ja.’

‘Juust. Ik wou even zand halen. - Moe'j naar 't Grensveen toe?’

‘Ja.’

‘Een heel eind weg, hè?’

‘Nogal een eind, ja. Maar 't is d'r beste turf. Wij hebt nog nooit zulke beste had.’

‘Ja, 'k heb er al meer over horen pochen. Moe'j d'r alléén met an?’

‘Nee, Zwaantien komt mij aanstonds na. Die helpt. De anderen bint in 't hooiland.’

‘Ja ja.’

Terwijl ze verder rijden, houden Willems gedachten zich bezig met die ene mededeling van Jans, dat Zwaantien hem straks nakomt. Het zou kunnen treffen, dat hij haar dan nog zag.... Wat vroeg Jans? Of zíj de turf al in bult hebben? Nee jong, nog niet. Nee.

Zonder veel te zeggen rijden ze verder, tot aan de zandgaten. Daar daalt Jans van de wagen en vervolgt te voet zijn tocht naar het verre veen, het Grensveen, dat zo genoemd wordt, omdat de grens tussen het dorpsgebied en dat van Brummelo er dwars doorheen loopt - de grens tussen twee heidevelden.

En Willem Krumpel begint aan zijn werk. Hij graaft het zand, dat zijn moeder uitstrooien zal op de keukenvloer, en onderwijl denkt hij aan Zwaantien. Van tijd tot tijd kijkt hij de veldweg af, maar het is steeds vergeefs. Maar eindelijk, als hij al bijna klaar is, ziet hij haar naderen. En nu hóórt hij haar ook. Zij zingt. Zij zingt het liedje van het wondere gerucht....

 
‘Er ging door 't gehucht
 
Een wonder gerucht.
 
Het was van een jonge boerinne.
 
Zij dorste het graan,
 
Liet het spinnewiel gaan....’

Ja, dat kan Zwaantien zelf ook als de beste! Maar zij is geen vorstin, zoals

[pagina 179]
[p. 179]

dat meisje uit het liedje. Nee, en toch.... zij kon best een vorstin wezen! Zo mooi is ze!

Een prachtig gezicht is het, zoals ze daar lustig naderkomt over de zonnige zandweg!

Nu is ze al dichtbij. Ze kijkt naar hem en ze roept, of hij zand wil halen.

‘Ja. En ie wilt naar 't veen?’

‘Naar 't veen!’

‘Ie konden 't wel druk hebben, Zwaantien!’ Hij rust op zijn schop.

‘Dat heb ie goed bekeken, Willem.’

‘Ja - ik bekiek de zaken altied goed!’ Hij lacht een beetje, terwijl hij haar gezichtje bekijkt. Er is vrolijkheid in haar ogen.

‘Ja, dat kon wel,’ zegt ze.

‘Mooie dingen vooral,’ gaat hij voort, en zijn ogen twinkelen.

‘O, wat is 't mooi weer, hè?’

‘Merakel!’

‘Ja.’

‘Merakel! - Eh....’ Zijn stem wordt wat gedempter. ‘Zwaantien.... wat ik zeggen wou.... Ie hebt 't nou zo druk, zeg ie....’

‘Nu?’

‘Ik wou zeggen, kiek, as ie 't nou eens een keer níét te druk hebt om een pozien te praten.... Op een avond....’

Hij lacht weer en zij eveneens.

‘Op een avond?’ herhaalt zij.

‘Ja. Dan wou ik wel eens komen.’

‘O ja?’ Zij kijkt schalks, maar zij heeft een kleurtje gekregen.

‘Ja. Kan dat niet?’

‘Och.... ja.... Mij dunkt.... Dat kan wel eens.’

Accoord! Er wordt een avond afgesproken.

En daarna stapt Zwaantien verder.

En Willem werpt de wagen vol. Zoals het zand is, zo is de toekomst: wit!

 

Als Zwaantien boven op de heiderug gekomen is, ziet zij oude Jans bezig bij het veen, dat in de laagte ligt. Het begin van een turfhoop steekt omhoog boven de verspreide brokken. Bedaard werkt hij voort aan zijn bouwsel.

Pas als zij vlakbij is, ziet hij op.

‘Of was ie daar al?’ vraagt hij vriendelijk.

‘Ik was d'r, ja. Ie bint al mooi op dreef, hè?’

‘Ja, 't begin is er.’

Zwaantien pakt mee aan. Nu vlot het beter. Voorlopig wordt er weinig meer gepraat. Vrijwel zwijgend werken ze verder. Ze verzamelen de turven, brengen ze met de korf naar de plaats waar de hoop verrijst, bouwen de wanden en vullen de tussenruimte. Jans legt vrijwel steeds de onderste

[pagina 180]
[p. 180]

lagen, hij geeft de standplaats aan van hun lage bouwsel. Het rekt zich als een monsterachtig dier uit over het veld, kruipt over erica en buntgras....

‘Deze natte maar bovenaan,’ zegt Jans soms. Of: ‘Kerel, wat een bonk - die hadden ze nog wel even middendoor mogen steken.’ En naderhand: ‘'t Wordt er al nuver warm bij, Zwaantien.’

Zij is dat met hem eens. De zon brandt, en de wind heeft weinig toegang tot hun terrein, omdat de heiderug er voor ligt.

‘'t Is ook zowat koffietied, zou 't niet?’ zegt Zwaantien. ‘Wij gaat er maar eens even bij zitten.’

Ze zetten zich neer in de warme heide, tegen de turfbult.

‘Hè hè,’ verzucht Jans.

Zwaantien schenkt koffie in. Vervolgens laat ze de klompen van haar voeten glijden; dat geeft een heerlijk licht gevoel.

Terwijl ze genieten van de koffie, roemt Jans de turf. Hij heeft dat al eerder gedaan, maar hij schijnt er behoefte aan te hebben om zijn lof nog eens te herhalen. Beste turf! Ja! Mirakel best! Zwaar en zwart. Turf die geweldig branden wil, dat zul je zien. Turf die veel hitte geeft en lang in het vuur ligt. Maar net zoals hij zei, ze moet met zorg behandeld worden, want ze verbrokkelt gauw. 't Werd tijd, dat ze in bult kwam.... Kijk, daarginds zijn ze er ook mee doende!

Ja, aan de overkant van het veen, op het Brummeloër gebied, daar is ook iemand aan het werk getrokken. Een lange, lenige jongkerel, zo 't schijnt. Kwiek en vakkundig gaat hij te werk.

‘Kwan!’ zegt Jans na een tijdje. ‘Nou moet 't maar eens weer wezen, hè?’

Zwaantien wipt overeind, stapt in haar klompen, steekt Jans lachend haar hand toe en helpt hem op de been.

‘Hè,’ zegt hij opgeruimd. ‘Dat was een best ding. Ouwe botten wordt wat stief, Zwaantien. Die bint niet zo smeu meer.’

Ze hervatten hun werk.

‘'k Mag 't geern doen,’ zegt Jans, ‘turf in bult zetten.’

‘Och ja,’ zegt Zwaantien. Zij bouwt aan de wanden, verzamelt nieuw materiaal van het dichtbelegde turvenveld; ze gaart de brokken bijeen. Soms glibberen haar vingers door de nog week gebleven onderkant van een enkel blok. Een kikker maakt zich uit de voeten. Een hagedis glipt weg. Een koekoek roept en van de overkant van het veen klinkt eventjes een ander wijsje, een vrolijk wijsje, dat de eenzame werker fluit. Als Zwaantien zich eens even opricht, om haar rug te strekken, en ze haar ogen naar de overkant laat dwalen, ziet zij, dat de man ook juist even staat te kijken. Hij kijkt hun richting uit.

 

‘Kèn ie die altmet ook, Zwaantien?’ vraagt Jans die middag, als ze schaften.

Hij maakt een klein hoofdgebaar in de richting van de overzijde, waar de

[pagina 181]
[p. 181]

jongkerel nu ook zit te eten, met de rug tegen de turfbult, net als zij.

Zwaantien heeft juist weer haar klompen van de voeten laten glijden. Zij kijkt opzij en antwoordt ontkennend. Zij weet niet, wie het is. Och nee, zij kent in Brummelo vrijwel niemand. Familie woont er niet, zij komt er nooit. Dat is zo. Maar Jans komt er vandaan, hij is er geboren, heeft er als kind gewoond, hij heeft er allicht wel bekenden zitten, ouderen natuurlijk; het jonge geslacht is hem ontgroeid.

Vanzelf.

Hij zou toch wel eens willen weten, wie dit is. Hij is beslist benieuwd.

Och ja, dat gaat zo, dat kan Zwaantien wel begrijpen.

‘Wacht eens....’ zegt Jans even later. Hij kijkt gespannen. De man van de overkant is gaan staan en begint nu langs de rand van het veen in hun richting te drentelen. Heel bedaard nadert hij. Hij staat een paar keer stil; hij bekijkt een partijtje turf dat ligt te drogen, betast vervolgens één van de kleine, ronde turftorentjes van Kampings volk, wat dichterbij. Hij keurt die brandstof, kuiert verder en belandt dan eindelijk bij de twee etenden. Hij begroet ze met een opgewekte stem. ‘Goeiemiddag!’

‘Ook goeiemiddag!’

Hij heeft een prettig, opgeruimd gezicht, in zijn ene mondhoek steekt speels een halmpje van het buntgras, dat hier zo overvloedig groeit, en in zijn ogen is iets lichts, iets vreugdigs, iets dat bij het grashalmpje past. Even gaan die ogen van Jans naar Zwaantien. Daarnet hebben ze turf gekeurd, nu keuren ze háár....

‘Zo, ie namen 't er maar eens even van?’

‘Ja jong,’ zegt Jans. ‘Och ja.’

De ander laat zich neer in de heide, tegenover hen. Hij laat zijn blik even over de turven gaan en vraagt dan, of ze goed droog zijn.

‘Ja,’ zegt Jans, ‘'t werd tied, dat ze in bult kwam. Ie bint dunkt mij ook aan de gang.’

‘Ook, ja.’

‘Ie komt oet Brummelo, niet?’ vraagt Jans vervolgens.

‘Ja!’

‘Ie konden wel familie wezen van die Beierings,’ gaat Jans verder.

‘Dat heb ie niet mis. Ik heet Jan Beiering.’

‘Kiek!’ zegt Jans voldaan, ‘dan heb ik 't toch wel goed! Ik dacht al haast, dat ie een Beiering waren. Ik zag 't an 't slag....’

‘Zo'n raar slag volk, hè?’ grapt de ander.

‘Ja.... nee, maar 't was toch te zien. Die ouwe Jan Beiering, was dat dan misschien je grootva?’

‘Juustement!’ zegt de jonge Jan Beiering. ‘Heb ie die kend?’

‘O, best!’ zegt Jans. ‘Hij is voor een jaar of wat overleden, niet? Ik heb 't hoord van onze scheper, en die had 't van de Brummeloër scheper hoord.’

‘Juust.’

[pagina 182]
[p. 182]

Jans vraagt, hoe Beierings volk het maakt. Hij vraagt ook naar andere kennissen. Jan Beiering licht hem in. Zo wordt er een tijdje aan het Brummeloër volk gewijd. Maar ze zijn hier tenslotte gekomen om zich aan de tùrf te wijden en daarom staan ze vervolgens op. Ze moeten maar eens weer aan de slag.

‘Ik ken ze ja zo goed, die Beierings,’ zegt Jans, als ze weer bezig zijn. ‘'t Waren altied beste boeren! En aardig volk was 't ook. O, zo aardig.’

Het komt Zwaantien niet ongelofelijk voor. Die van daarnet leek ook een vriendelijke jongen te zijn; vriendelijk en vrolijk. Een paar keer nog die middag dwaalt haar blik naar zijn lenige, veerkrachtige gestalte. Zijn ogen zijn natuurlijk op die afstand niet te onderscheiden. Maar ze ziet ze toch vóór zich: ze hebben zich stevig vastgezet in haar herinnering: ze zijn helder en opgeruimd en er gaat kracht van uit - een raadselachtige kracht....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken