Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liefde in het oude landschap (ca. 1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liefde in het oude landschap
Afbeelding van Liefde in het oude landschapToon afbeelding van titelpagina van Liefde in het oude landschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.16 MB)

Scans (106.70 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Illustrator

J. de Vries



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liefde in het oude landschap

(ca. 1946)–Johan Hidding–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

Zesde hoofdstuk

JAN Nanning en een buurman, beide op hun zondags, staan juist over de omheining van de hof heen met elkaar te praten, als Tijs van de fiets stapt.

‘Ik geloof, dâ j' hem daar al hebt,’ hoort hij den buurman zeggen.

Jan Nanning keert zich met een ruk om, als werd hij ergens op betrapt, en komt dan lachend nader.

‘Zo, was ie d'r al? Wij hadden je net bij de kop, jong.’

‘Dat dacht ik wel, de oren toetten mij al zo,’ lacht ook Tijs.

De buurman, op een afstand, lacht even mee, voordat hij zich omdraait en langzaam, met weloverwogen pasjes, door de weide op huis aan wandelt. Het is een man, al wat op jaren.

‘Jan Oosterveld. Een neef van Martinus,’ legt Jan Nanning uit.

‘O, dus die moet ook bij de trouwerij wezen,’ knikt Tijs begrijpend. ‘Ik dacht al, loopt ze hier vandaag allemaal in hun zondagse tenu?’

‘Ie hadden natuurlijk al niet anders rekend, of dat was ter ere van jè.’

‘Vanzelf.’

Er is wat warms, wat zonnigs in deze ontvangst. Het vrolijkbeschenen erf met de witte kippen, de witte kater en de talloze witte bloesemblaadjes, die gestadig neerdwarrelen van een grote bloeiende boom...

‘Ie hebt mooi weer metbracht,’ zegt Jan Nanning. ‘Dat kun wij gebruken op de bruloft. Koman, wij zult es kieken, of de vrouw een betien voortmaakt.’

Hij gaat Tijs voor over de donkere deel naar de keuken.

‘Jeichien! Heui vrouw, waar zit ie! - Pak maar 'n stoel. - Vrouw, kom es an! Hier is visite!’

De opkamerdeur gaat open en - ja, dat is de vrouw van Jan Nanning! Uit twintig onbekenden zou Tijs haar zonder aarzelen hebben aangewezen, als de vrouw die het best bij Jan Nanning past. Vlot en vrolijk als haar man, met kuiltjes in de wangen wanneer ze lacht, en dat doet ze, terwijl ze druk teutend op Tijs toekomt en hem een hand geeft.

Ze is niet groot, ze is maar klein van stuk; een aardig fleurig wijfje, dat onder het praten, vragen en luisteren door, bedrijvig ronddribbelt om koffie en brood voor Tijs klaar te zetten. Ja, het is nog wel geen middag, maar ze zet het maar vast klaar, omdat zijzelf bij Martinus eten. Ze zullen aanstonds wel haast es een keer moeten opstappen; ze wou nu maar, dat Bertus er weer was uit school, want ze moet hem nog wassen en al. En waar Willempien blijft; die zou er al bijtijds wezen, heeft ze beloofd, maar ze blijft maar uit. Willempien is een achternichtje van haar, dat aan het andere eind van Delleveld woont en dat hier zou komen oppassen. Anders doet Koba dat gewoonlijk, maar die kan nu vanzelf niet. Maar hoe of Willempien dat nu heeft, dat ze er nog niet is...

De deur vliegt los en een jongen van een jaar of zes boldert naar binnen.

[pagina 53]
[p. 53]

‘Sst... Bertus, zussien slaapt.’

Bertus staat beduusd halverwege de deur en de tafel en kijkt met grote ogen naar Tijs.

‘Ja, dat is nou Tijs, onze nieuwe knecht. Geef hem maar een hand.’

‘Dag Tijs.’

‘Zo, grote kerel. Heet ie van Bertus?’

‘Ja.’

‘En kom ie nou al uut de school?’

‘Ik moet naar de bruloft toe.’

‘O deksel! Ja, dan mag ie wel opschieten.’

‘Hij is voor de eerste dag naar school 'weest,’ vertelt zijn moeder.

‘Voor 't eerste uur, zeg maar,’ verbetert zijn vader. ‘Waar ga j' nou 't liefste heen, Bertus. Naar de school, of naar de bruloft.’

‘'t Is toch alle dagen geen bruloft?’ zegt Bertus ernstig.

‘Ie hebt 't goed bekeken,’ lacht Tijs. ‘Ie kunt nog genoeg leren op de school, jong. Leer ie maar eerst voor ceremoniemeester.’

Bertus springt in zijn onderbroek door de keuken. ‘Ha ha! Ik word geen meester, ik word zwienekoper!’

‘Nou hoor ie 't,’ zegt Jan Nanning berustend. ‘Hij wil zien va van de zwienen afhelpen. Vooruit, trek je broek an, zwieneman!’

‘Toe nou, Bertus, hier is je zondagse pakkien. Als ie niet wat harder opschiet, ku “j” niet met naar de bruloft. Kiek es an, Jan Oosterveld en de vrouw gaat er al naar toe. Heden heden, ik begriep niet dat Willempien...’

‘O ja, moe, dat is ook zo! Toen ik uut school kwam, heeft Willempiens moe tegen mij 'zegd, of ik even zeggen wou, dat Willempien niet best komen kon, omdat ze zo'n liefzeerte had. Maar as 't nog gauw weer wat afzakte, dan kwam ze misschien nog wel.’

En kijk, nu leert Tijs al dadelijk Jeichien kennen, aan de wijze waarop ze dit bericht ontvangt. Want instee van zich af te vragen hoe ze er nu mee aan moeten, heeft ze zo te doen met Willempien, die nu al weer lijfzeerte heeft, dat ze zelfs vergeet om Bertus te verbieden als hij, met de blouse over het hoofd, een onstuimige uitval doet in de richting van de speelse kater.

‘Bertus, wou j' nou ook es even bedaard wezen, ja of nee,’ zegt zijn vader kort aangebonden. ‘Hadden ie dat niet eerder zeggen 'kund, dat Willempien niet kwam? Wie moet er nou op zussien passen?’

Bertus kijkt van de hoek, waar de wieg staat met het slapende zusje, naar zijn vader, alsof hij zeggen wil: is daar dan zoveel mee te doen?

‘Ja,’ begint Jeichien, ‘hoe moet dat nou.’

‘Kan Tijs er niet om denken, moe? Ze slaapt ja wel?’

Het komt uit Bertus' mond als zo'n vanzelfsprekende oplossing, dat de anderen allemaal in de lach schieten.

‘Nou, Tijs?’ vraagt Jan Nanning met vlammetjes in de ogen. ‘Hoe liekt je dat toe?’

‘Accoord,’ zegt Tijs prompt, ‘dat is beklonken. Bertus zal wel denken, wat doe wij nou anders met 'n knecht...’

Jeichien kijkt hem met vreemde vraagogen aan...

[pagina 54]
[p. 54]

‘Ja,’ knikt Tijs haar toe, ‘ik meen 't. Ik zal mij er best met redden, hoor. Ik heb al zo lang een ouwe man op 'past, mij dunkt, hier sla 'k mij ook wel door.’

Werkelijk?... Nou, als hij het dan proberen wil...

Ja, ze kunnen gerust weggaan, hij speelt het wel klaar! Daar is hij helemaal niet bang voor.

Och ja, vindt Jeichien dan, er is als 't er op aankomt ook maar weinig mee te doen. Vooreerst blijft ze wel slapen. En wordt ze wakker en blijkt ze nat te zijn, dan tikt hij maar even tegen het raam, hier aan de overkant.

Jawel, dat komt in orde. Tijs lacht maar eens tegen Bertus, die hem zo handig aan een baantje geholpen heeft.

‘As ie nou aanstonds je spullen uutpakken wilt, hier is je kamertien, hoor.’ Jeichien zet de deur van de opkamer open.

Sjonge, zo'n kamer staat Tijs aan! Een mooi huislijk vertrekje, netjes in de verf en met een heel wat groter raam dan hij het bij Albert-Jan gewoon was.

Zodra de bruiloftsgangers de deur uit zijn, brengt hij zijn boeltje op de plaats. Hij bergt zijn kleren in de kast, legt zijn daagse pet er op en schuift zijn vetleren schoenen er onder. Hij hangt de merrie op en den boer... Ineens komt er gepraat en gelach buiten, hij haast zich naar het raam - daar kuieren ze voorbij: het bruidspaar, Mans en Griet, voorop en daarachter de ouwe lui; och och, wat heeft Trui zich voor de gelegenheid opgetakeld, zij bengelt ja zuiver in 't goud. Daar steekt Martinus nu dubbel bij af, zoals hij er bij loopt; wat loopt hij er toch raar bij, met de zakdoek een eind buiten boord... Maar het grootste mirakel in de stoet is de student. Die lijkt wel stapel, met zijn burgemeestersbroek, zijn slipjas en zijn kachelpijp. Met een grote opzichtelijke bloem in het knoopsgat en Koba in de arm, stapt hij plechtstatig voort. Koba is bleek, zij kijkt strak en haar broer Koop, achter haar, kijkt zo mogelijk nog strakker. Jan Nanning steekt zijn hand op, als hij Tijs achter de ruit ontdekt, maar dan kijken ze ineens allemaal naar die ruit en omdat hij daar niet voor gek wil zitten, trekt hij zich maar gauw terug. Het voornaamste heeft hij nu wel gezien, de rest bestaat toch uit onbekenden.

Als hij weer in de keuken komt, ziet hij tot zijn ontsteltenis beweging in de wieg... Een licht hikken, gehijg, onverwachts een losgescheurde schreeuw, zo heftig dat het kind er blijkbaar zelf van schrikt, want het zwijgt - een halve minuut, dan zet het door en heviger nog dan tevoren. Tijs kijkt vertwijfeld naar de grote klok en stelt vast, dat de stoet nog maar nauwelijks in de trouwzaal kan zijn. Hoe komt hij de tijd door, met dat brullende wurm...

Op zijn tenen sluipt hij naar de hoek - ja, waarom doet hij eigenlijk zo voorzichtig, bij een spektakel dat horen en zien vergaat... Hij schudt zijn hoofd, vat vastbesloten de rand van de wieg en daar gaat het, suja, suja, krik krak... Weer zwijgt het kind - weer even, daar breekt het opnieuw los, wild, gierend alsof het gefolterd wordt... Maar wacht eens, kan dat niet? Heeft Tijs dat niet eens een keer gehoord, dat een kind gestoken werd door een losgeraakte sluitspeld? Als dat hier nu ook eens zo is. Hij weet ineens

[pagina 55]
[p. 55]

haast niet, hoe gezwind hij het stakkerdje verlossen zal, hij bukt zich en heft het de lucht in met een vaart, die hem zelf verbijstert. Hij heeft het gevoel, of hij zich schrap zette om een zak met rogge op te tillen en toen bijna achterover sloeg, omdat de zak veren bevatte... Och heden, wat is zo'n kind ja licht; wat een handjevol...

‘Sst... stil maar, zus...’

Maar zus is al stil geworden toen ze de lucht in ging. Met hartgrondige verwondering in de wijdopen ogen kijkt ze naar Tijs, die zich stuntelig met haar op een stoel zet en vervolgens onderzoekt, of alle veiligheidsspelden nog gesloten zijn. Ja, gelukkig al; maar waarom ging zo'n kind dan toch zo tekeer, zou je zeggen, want nat is ze ook niet. Je krijgt er geen hoogte van. Daar zit ze nu, ze vlijt haar kopje rustig tegen zijn arm en sabbelt tevreden op een handje. Het geeft Tijs een eigenaardige gewaarwording, zo'n klein mollig ding, dat zich helemaal aan hem toevertrouwt, eenvoudig omdat hij haar uit de wieg gehaald heeft. Zo genoeglijk als ze daar nu op haar vingertjes zit te zuigen... Och, och, wat een gekwijl. Hij neemt zijn zakdoek en veegt het mondje af. Dan staart hij weer het raam uit, naar buiten. Hij moet maar zolang geduld hebben, tot de stoet terug komt.

Maar dat blijkt niet nodig te zijn, want als hij weer naar het warme pakje kijkt, daar op zijn knie, ziet hij verbaasd dat de ogen dichtgevallen zijn. Hoe is het mogelijk, het slaapt...

Behoedzaam legt hij het terug in het nestje en wacht in spanning af, of het zich ook verroert... Het verroert zich niet, het slaapt door.

Die verdere middag gaat hij onhoorbaar, als een dief door het huis - maar als een overwinnaar vertelt hij Jeichien, als die komt kijken hoe het gaat, dat het kind wel even geschreeuwd heeft, maar dat hij het handig weer stil had.

Achteraf bekeken had hij zich echter beter wat minder zelfverzekerd kunnen uitdrukken, want nu gaan Jan en Jeichien die avond met een gerust hart naar de bruiloft terug. Het oppassen is hem wel toevertrouwd! Zelfs krijgt hij er nu Bertus nog bij.

Tijs bezweert den jongen, zijn geneurie van bruiloftswijsjes te staken; moet hij zijn zusje wakker maken? Hij moet gaan slapen, gauw!

Als Bertus daar na verloop van tijd werkelijk toe over gegaan is en ook in de wieg geen enkel voorteken op een spoedig ontwaken wijst, waagt Tijs het er maar eens op om een luchtje te scheppen. Per slot kan hij het op straat ook wel horen, als er onraad is.

Hij kan op straat ook mooi horen, hoe het er bij Meulemakers om weg gaat. Een liedje... gelach... een voordracht... weer gelach - de voordrager blijft er zeker in steken - maar hij komt er uit.

‘Die man die moet nog weer aan 't woord!’ zet de metalen stem van Jan Nanning in.

Tijs kuiert het huis van Jan Nanning voorbij en het huis van Jan Oosterveld, maar verder waagt hij zich niet. Hij keert terug en gaat eens kennis maken met den anderen buurman van Jan Nanning, die op de bank zit, voor zijn boerderijtje aan de overkant

[pagina 56]
[p. 56]

van de zijstraat, en rustig blauwe rookkringetjes de rose avondlucht in stuurt.

‘Ja, ga d'r bij zitten. Dat ku' j' beter doen as staan.’

‘Dat is zo, maar ik moet Jan Nanning zien klein grut een betien in de gaten houden.’

‘O, dat ku' j' hier makkelijk genoeg horen. Ie bent zeker de nieuwe knecht van Jan Nanning?’

‘Die ben 'k, ja.’

‘Dat dacht ik al. Ik meende al, dat ik je vanmiddag 'zien had. Een goeie stee, jong, bij Jan Nanning.’

‘Ja, dat kon wel.’

‘Ik was er tien keer zo lief, as daar tegenover. Moe' j' toch es horen, wat een kabaal. De student maakt er zeker weer een pottien van. 't Zou de eerste keer niet wezen.’

Een ogenblik hoort Tijs duidelijk het aanstellerig gekraai van den student - dan breekt er wat, met veel gerinkelde-kinkel en daar wordt het rustig op.

‘Heb ie hem vanmiddag ook zien, in de optocht?’ gaat de oude man verder. ‘Wat een vertoning, niet? En zag ie wel, hoe Koba er bij liep?’ Hij wordt heftig, het komt er verontwaardigd uit: ‘Het kan mij begroten van dat goeie wicht, het kan mij toch wel zo begroten...’

Tijs kijkt hem gespannen aan. Hier wordt een raadsel aangeroerd...

De man paft peinzend een paar wolkjes uit, voor hij verder gaat.

‘Ja,’ zegt hij hoofdschuddend, ‘ie zouden zeggen, hoe is 't mogelijk, dat hier nog net zulke toestanden bestaan kunt, as bij het achterlijke volk van Indië...’

Met een ruk komt hij overeind...

‘Wat is dat nou, kruupt er daar bij Meulemakers ene in de kelder?’

Hij wijst naar het lage kelderraampje, in de zijmuur.

Warempel, daar heeft een jongen zich met zijn bovenlichaam door de opening gewerkt. Even trekt hij het hoofd terug, maar als hij zich er van verzekerd heeft dat er niemand nadert, duikt hij haastig weer weg...

Maar dat gaat toch niet, dat is toch gapperij... Tijs wil er al heen, maar de oude man houdt hem tegen.

‘Nee, niet doen. Mooi laten geworden.’

Er flikkeren ondeugende lichtjes in zijn grijze ogen.

‘Ik heb al 'zien, wie 't is. De broer van de student. Die is vanzelf niet verzocht op de bruloft - al is hij ook veel beter as die lapswans van een Arnold - en nou probeert hij zeker, om op deze manier nog wat van de brandewien met rozienen te bemachtigen. Nou, ik gun ze hem! En ik gun 't die Trui ook van harte, dat zé er op zo'n manier afholpen wordt! 't Zou jammer wezen, om hem weg te jagen.’

Maar dat is ook overbodig, want op hetzelfde ogenblik klinkt er een wichtergil in de kelder. Een der bedie[ne]nde meisjes heeft zeker den dief ontdekt, die maakt zich tenminste rap uit de voeten, even later woedend nagescholden door Trui.

[pagina 57]
[p. 57]

‘Ja, schelden dat kan ze, die tang,’ bromt de buurman. ‘Jammer dat ze hem in de gaten kregen. Jammer...’

En alsof daardoor nu voor hem meteen de verdere avond bedorven is, staat hij op en gaat, na een groet gemompeld te hebben, naar binnen.

Dan kuiert Tijs ook maar terug. Hij zet zich voor het raam in de keuken en prakkizeert over het raadsel van Koba en den student, het raadsel dat na de geheimzinnige woorden van den ouden buurman nog zonderlinger is geworden...

Plotseling - hij spert zijn ogen open en staart naar de nok van Meulemakers huis... Daar, zwart tegen de lichte avondlucht, kruipt een gestalte voort; geen reusachtige kat is het - het is de broer van Arnold; de rozijnenrover... Die schuift daar met radde behendige bewegingen vooruit, naar de schoorsteen en dan... Tijs houdt van spanning de adem in... de jongen hijst zich overeind aan de schoorsteen en dekt die handig dicht met een groot zwart ding, dat hij meegesleept heeft - een heideplag? - Dan vliegensvlug weerom, gauw, gauw, hij klauwt zich voort, laat zich snel omlaagglijden langs de minder steile achterwam van het dak en is al verdwenen, als de zijdeur openvliegt en alle bruiloftsgasten hals over kop naar buiten komen stormen, achtervolgd door een golf van rook. Een geschreeuw en een spektakel!...

Als Tijs, nog sprakeloos, ook de straat oploopt, komen Jan Oosterveld en Jan Nanning met een ladder aandragen. Jan Oosterveld helpt die tegen het dak zetten, Jan Nanning klimt er op. Martinus en een stel oude vrouwen zien het handenwringend aan, terwijl Trui als een razende tekeer gaat op den dader, die zich natuurlijk ergens in het donker moet ophouden.

Maar het bruidspaar en het andere jonkvolk bekijkt het geval van een vrolijker kant, door van de gelegenheid gebruik te maken, om een spelletje te doen in de schemering. Zakdoekje leggen; hier in de hof, daar hebben ze de ruimte. Ze stellen zich op in een kring.

Dan krijgt Koop Tijs in het oog, die daar nog steeds op de weg staat.

‘Heui jong, doe ie niet met?’

‘Welja,’ zegt de student, ‘hoe meer zielen, hoe meer vreugde.’

Tijs laat zich niet lang nodigen; als de kinderen zich roeren gaan, hoort hij het daar in de hof ook wel. Hij stapt over de afrastering en neemt de plaats in tussen Koop en Koba. Aan de andere kant van Koba staat de student grappen te verkopen. Maar de meesten zijn die te zouteloos! Alleen een paar wichter gichelen.

Het spel is intussen begonnen. Griet loopt de kring rond en gooit de zakdoek achter den student. Hij haar na - hij krijgt haar niet, hij laat de zakdoek vallen achter Koba's rug en draaft verder. Maar Koba doet geen moeite, om hem te vangen. Op haar beurt werpt zij de doek neer achter Tijs. Die grist het ding uit het gras en stuift haar achterna. Hij haalt in. ‘Loop Tijs, loop!’ schreeuwt Jan Nanning van de nok naar beneden. De jongens joelen en de meisjes pogen Koba aan te vuren - maar voor ze de plaats naast den student kan bezetten, heeft Tijs haar getikt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken