Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liefde in het oude landschap (ca. 1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liefde in het oude landschap
Afbeelding van Liefde in het oude landschapToon afbeelding van titelpagina van Liefde in het oude landschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.16 MB)

Scans (106.70 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Illustrator

J. de Vries



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liefde in het oude landschap

(ca. 1946)–Johan Hidding–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 58]
[p. 58]

Zevende hoofdstuk

HET is wel een heel verschil. De ene dag naar de bruloft en de andere dag turf graven,’ bromt Jan Nanning de volgende morgen, terwijl hij de voorband van zijn fiets oppompt. ‘Maar ja, het moet nou eenmaal allebei gebeuren. Wat zal...’

De zijdeur wordt opengerukt en een donkere man stormt naar binnen.

‘Morgen, is Jeichien in de keuken?’

‘Ja, Frens. Loop er maar in.’

De man beent de pompstraat over, steekt zijn hoofd om de keukendeur, rabbelt wat en draaft terug.

‘Nou, nou, die kon ook wel haast hebben,’ verwondert Tijs zich.

Jan Nanning glimlacht. ‘Dat zal, denk ik, ook wel nodig wezen.’

Dan komt Jeichien de deel op met brood en drinken.

‘Hier hè j' je spul, maar 't treft min, nou vraagt Frens of ik dadelijk bij zien vrouw kom... Wie moet er nou op 't wichien passen...’

‘O, dat breng ie maar naar Jan Oosterveld,’ lost Jan Nanning luchtig op. ‘Daar bent ze wel zo gek met dat kind, dat ze d'r geern een dag op past. Tijs kan 't vandaag niet wachten. Kom jong, wij smeert 'em. Als de vrouwlu begint te klagen...’

Ze stappen op.

‘Hier woont die buurman, die Frens,’ zegt Jan Nanning, als ze een paar honderd meter van huis zijn. Hij wijst naar een laag boerderijtje, aan de rand van het bos.

‘O, daar.’ Tijs knikt, maar schenkt er verder weinig aandacht aan. Hij heeft meer belang bij dien anderen buurman, waar hij gisteravond mee gepraat heeft.

‘Die ouwe baas, die daar naast je woont, wat is dat eigenlijk voor ene?’ vraagt hij na een poosje.

‘O, Willem Katerberg? Dat is een ouwe Oostganger. Die heeft vroeger een hele tied in Indië zeten, as soldaat. Daar moe' j' hem over horen, jong. Vertellen... 't eind is er van verloren... Kiek, in dat gindse huus, daar woont nog een oude ongetrouwde zuster van hem.’

Ze hebben het bos achter zich. Tijs houdt een hand boven de ogen en kijkt opzij, naar een boerderijtje dat veel lijkt op dat van Frens, maar de moskorst op het dak is twee keer zo dik en de plaats waar het staat twee keer zo eenzaam.

‘En wie woont daar dan bij in?’

‘Hier, bij Sanne? Een hond en een kat.’

‘Dus ze zit hier helemaal alleen in de wildernis?’

‘Helemaal alleen. Och, dat zit zo: As kind hebt zij en Willem hier altied 'woond. Dit is 't ouderlijke huus van de Katerbergen. Maar toen Willem er een paar jaar weer was uut Indië, toen trouwde hij. En omdat zien vrouw hier niet begeerde te zitten, kocht hij 't spullegien daar naast ons. Er was wel niet veel land bij, maar hij moest ja toch de akkers hier bij Sanne ook bewerken. Zodoende was dat niet zo slim.’

[pagina 59]
[p. 59]

‘Maar waarom trekt zo'n Sanne dan niet bij hem in? Dit is hier toch geen wonen voor een oud mens.’

‘Ja, dat is nou haar eigenzinnigheid. Zij heeft hier altied 'woond, zij blif hier wonen. Begriep ie?’

Nee, eerlijk gezegd kan Tijs er nog niet bij. Want eigenzinnig of niet, men moet het toch ook maar aandurven, om als oude vrouw moederziel alleen in deze verlatenheid te leven. Woest en bijna onafzienbaar strekt zich de heide uit. Een sombere ongenaakbare vlakte, met grafheuvels en venen en een enkele wanstaltige jeneverstruik.

Zwijgend rijden ze een tijdlang voort, over de slingerende uitgesleten veldwegen.

‘Mij dunkt,’ zegt Jan Nanning dan eindelijk, ‘as 't een betien wil, kom wij d'r vandaag mooi door. Verleden week hè w' 't meeste al graven.’

Ze stappen af bij het veen: een wijde kuil, door wuivend buntgras omgeven. Grillig gevormde kienstobben steken als verstarde spookgestalten uit de bodem omhoog.

Nog nooit heeft Tijs zo'n prachtig veen gezien; op de plek waar Jan Nanning dit jaar graaft, zit het meer dan een meter dik. En bijna geen grond te verwerken; een dun zanddek van zo'n drie vier handbreedten hoogstens, dat is alles.

Tijs daalt af in de put en gaat strijdlustig de zwarte wand bewerken. Hij werpt de glibberige bonken op de wal. Jan Nanning laadt ze op de krooi en kruit ze een eindje de heide in, om de zon en de wind gelegenheid te geven ze te drogen.

Als ze 's middags achter een plaggenbult zitten te schaften, ligt vóór hen het veld van matglanzende blokken te bakken in de zon.

Nog een poosje graven straks en de bonken in stukken steken; ze komen mooi klaar vandaag.

‘Heel wat vlotter graverij, as in Albert-Jan zien veen,’ zegt Tijs. ‘Daar zat mij toch een stuk zand op!’

‘En dat moest natuurlijk net zo en niet anders af'graven worden,’ lacht Jan Nanning fijntjes.

‘O, schei uut. Het was hem nooit naar de zin. Dat zal Janna na verloop van tied ook nog wel eens gewaar worden.’

‘Het is anders maar te hopen, dat ze een betien accorderen kunt.’

‘Dat is 't zeker.’ Tijs zit er over te denken, hoe hij het gesprek nu met een onopvallende overgang op Koba brengen kan - en dan van haar op den student...

Maar Jan Nanning heeft lang genoeg gerust. Hij staat op, trekt eens aan de klep van zijn pet, onderwijl hij een monsterende blik werpt op het werk dat nog wacht, en zegt: ‘Ziezo, wij zult zien dat wij d'r door komt.’

En daarmee is de gelegenheid om te praten voorbij.

Als ze die avond thuiskomen, voldaan omdat ze de turf los hebben, zit Jeichien helemaal overstuur op een stoel in het stookhok en vertelt met trillende lippen, dat de vrouw van Frens dood is en het kind ook...

 

De dag van de begrafenis is donker, met af en toe regen. Pas

[pagina 60]
[p. 60]

als het tegen de avond wat meer begint te waaien, probeert de zon nog even, om er door te breken. Maar het blijft bij een vermoeide poging; een droefgeestige gloed in de wolken is alles wat er van terecht komt.

Als Tijs in de schemering de wacht gaat betrekken bij een zeug, die biggen krijgen zal, ziet hij door het schuurraampje Koba de baanderdeur van Frens uitkomen. Zij heeft daar deze dagen geholpen, de man zat vanzelf verlegen, hij heeft nog een dochtertje van een jaar of drie ook. Maar ja, ze zullen Koba thuis ook wel niet best langer missen kunnen, nu Griet weg is. Als Trui vandaag of morgen voor dat hulpverlenen geen stokje steekt, zal het Tijs verwonderen...

Hij keert zich om; over de deel nadert Jan Nanning. Die komt eens kijken, hoe het er mee staat. Als hij weer vertrokken is, ontsteekt Tijs een stallantaarn en hangt die op aan een spijker. Dan haalt hij een melkstoeltje en zet zich neer, om zo nu en dan een nieuw biggetje behulpzaam te zijn. De haartjes op de huid van het varken glinsteren zilverig en het stro op de vloer glanst hier en daar als goud, in het zachte lantaarnschijnsel. Ergens in het hooi zit een rat te ritselen. Buiten zoeft zacht de avondwind.

Ineens komt er gerucht bij het raampje: een bleke kop met een lange schedel en een grijze baard staat voor de ruit, twee verstandige ogen gluren nieuwsgierig naar binnen... Willem Katerberg z'n geit!... Het is de geit die van alle andere geiten verschilt, doordat ze een eind kachelpijp als een hoge boord om de hals draagt. Die boord dient om te voorkomen, dat het dier zichzelf uitmelkt, zoals het eertijds voor een gewoonte moet hebben gehad.

Tijs gaat de geit even terug brengen. De deur van het hok staat open; zeker kans gezien, om die op de een of andere manier los te krijgen en toen op het verlichte raampje af, benieuwd naar wat zich daarachter afspeelde...

Tijs sluit de deur achter de geit en keert terug naar het varken. Hij zet zich weer op het bankje, wacht en staart voor zich uit. Hij knippert een keer met zijn ogen. De lange slepende windtoon maakt slaperig.

Maar dan komt er weer gerucht bij het raampje. Hij ziet op: een bleke kop met een lange schedel en een grijze baard staat voor de ruit, twee verstandige ogen gluren nieuwsgierig naar binnen... Willem Katerberg zelf! Wel verdraaid, wat lijkt die man bij avond sprekend op zijn geit...

Tijs kan zich bijna niet goed houden, als de oude baas binnenkomt en over het schotje gaat hangen.

‘Zo...’ zegt hij en knikt met zijn hoofd. ‘Ik meende zopas, dat ik de sik hoorde. Er was niks te doen, maar toen zag ik hier licht in 't zwienehok. Ik denk, misschien dat daar wat te doen is, laat 'k es kieken... Zo... juust.’ Alsof hem over het een en ander duister geval nu onverwachts een licht opgegaan is, zo nadenkend laat hij zijn hoofd op en neer bewegen.

Tijs kijkt verstolen naar dat hoofd. Het is nagenoeg kaal; alleen aan de zijden en achter groeit nog een naarzoompje. Het heeft veel weg van een bijna ondergeschoven stukje heide; die gele schedel is

[pagina 61]
[p. 61]

het stuifzand, waar de donkerbruine haarresten als een heiderand omheen staan...

Een poos is het stil. Dan begint Willem met een omslachtig gebaar zijn tabaksdoos voor de dag te halen, om er een nieuwe pruim uit te nemen, die hij zorgzaam achter de kiezen bergt.

‘Zo'n Frens blif er toch ook maar bedroefd zitten,’ zegt hij dan ernstig. ‘Bedroefd, zo'n jonge vrouw nog.’

‘Ja,’ zegt Tijs, ‘zulks dat is wel wat.’

‘Of dat wat is, geloof maar... Ja, wat kan 't toch wonderliek lopen in de wereld,’ vervolgt de oude man bedachtzaam en diepzinnig. ‘Wat kan 't wonderliek lopen... Dit waren nou een paar mensen, ze pasten precies bij mekaar, men zou zo zeggen, 't is een geluk dat ze mekaar vonden hebt - en toch, ze moet van mekaar af... En hier tegenover, hier Koba,’ - Tijs spitst zijn oren - ‘ieder weet, dat zij van die student niks hebben moet - maar ze bent toch voor mekaar bestemd, dat weet ook iedereen...’

Willem schudt zijn hoofd, maar hij gaat niet verder. Hij veronderstelt natuurlijk, dat Tijs wel op de hoogte is.

Weer is het een poos stil. Dan kucht Tijs eens.

‘Ie hadden 't laatst over Indië, over de toestanden daar,’ begint hij. ‘Maar wat had dat met dit van Koba te maken?’

Willem kijkt hem verwonderd aan.

‘Of weet ie dan niet, hoe dat zakien in mekaar zit?’

‘Nee... ja ik heb wel begrepen, dat er wat bij is, maar 't rechte ben 'k toch nooit gewaar 'worden...’

‘D'r is wat bij, ja,’ zegt Willem grimmig. ‘Zeker is er wat bij. En heel wat ook!... En dat heeft zoveel uut te staan met Indië - ik heb vroeger een hele zet in Indië 'zeten - dat Koba net zo min zelf weten mag met wie ze trouwen wil, as de wichter daar. Ik heb 't daarginder wel eens 'zien, dat er een jonge en een wicht an mekaar 'koppeld werden, die helemaal niet bij mekaar pasten. Maar daar was niks an te doen. Zij had niet te zeggen hoe of wat. Zij trouwde met die vent en met geen ander. Haar vader, had heel wat voor haar 'beurd en daarom had zo'n jonge nou 't recht om haar te nemen as vrouw. En al had zo'n wicht zelf ook voor geen halve cent zinnigheid an die vent - zij had niks in te brengen, zij was verkocht!...’

‘Maar Koba is toch niet verkocht?’ onderbreekt Tijs heftig. Hij schrikt zelf van de geschrokken klank in zijn stem. Laat hij toch oppassen, dat hij zich niet bloot geeft... Gelukkig heeft Willem er geen aandacht aan geschonken, teveel als hij zelf opgaat in zijn verhaal.

‘Eigenlijk niet - en toch ook wel. Niet - en wel... dat zal 'k je dudelijk maken.’

Hij kijkt Tijs een ogenblik scherp aan.

‘Ie zult misschien wel al zo'n betien vernomen hebben, dat Trui geen gemakkelijke is.’

‘Ja, zij durft er dunkt mij wel wezen...’

‘Wel wezen durven? Het is een tang, kerel, een heks, een helleveeg! Ja, een helleveeg, dat is 't rechte woord er voor! Want as ie toch es nagaat, wat ze uut'haald heeft met dat kind, met Koba...

[pagina 62]
[p. 62]


illustratie

[pagina 63]
[p. 63]

Toen dat nog maar zo'n klein wichien was, toen ging 't al: Onze Koba, die moet later ene hebben met een baantien. Zij wou maar zeggen, het kind was te knap voor een boer. Ene met een baantien, dat paste beter... Koba zelf was toen nog maar klein, zoas ik al zee. Maar ie begriept wel, Trui zou Trui niet wezen, as ze er gras over groeien liet... Het was in die tied, dat hier vreemde lu waren komen wonen. Ze kwamen daar van Westert-op. - Waar ze net weg kwamen kan 'k niet zeggen. - Maar in ieder geval, en daar gaat 't nou maar om, het waren mensen die 't wel stellen konden. Het waren mensen met geld, dat bleek wel, want wie kon er nou anders zo'n royaal huus laten timmeren? Een kapitaal spul, man - ie zult 't allicht wel es 'zien hebben, 't staat vlak bij de meul...’

Ja, daar ligt Tijs al wat van bij, dat hij zoiets gezien heeft.

‘Nou, en zo-as te verwachten was, Trui zorgde wel dat zij handig omgang hadden met die nieuwe mensen. Dat lag ja zuver net in haar aard? Daar kon zij hier ja verscheiden de ogen met uutsteken? Om de haverklap gingen ze bij mekaar op visite, o jong, 't was allemaal koek en ei... Maar goed, die nieuwe lui die hadden een jonge - ja, ze hadden er wel meer - maar ze hadden dan één jonge, die Arnold, die kon zo merakel best leren op school. De meester beweerde maar, die jong moest hogerop, die moest verder leren, want er zat een kop op die jong, dat was butengewoon, dat was een griezel!... Maar ja, het is bekend, dat 't niet alles goud is wat er blinkt. Want dat van die jonge zien hersens mocht dan al waar wezen - dat van zien volk heur centen in ieder geval niet!... Dat kwam in die dagen an 't licht. Die lu - 't was nergens voor nodig dat ze zo'n stand ophielden, want 't hele spul was één bonk hypotheek. En nou kon de meester wel menen, dat Arnold doorleren moest - de broene kon 't niet trekken. 't Moest overgaan... Maar toen kwam Trui op de proppen. Arnold was er ene met een knappe kop, had de meester 'zegd en hij bedoelde daar vanzelf de binnenkant met. Maar de butenkant was niet minder knap, had Trui wel 'zien en daarom - as zo'n jonge nou anders capabel genoeg was om op'fokt te worden voor een baantien, dan moest dat om de kosten niet overgaan. Dat bezwaar, daar konden ze bij Arnold in huus gerust overheen stappen: Trui zou hem laten leren. En dan moesten ze niet denken, dat dat gewoon niks anders betekende as geldschieterij, zodat 't eind toch nog de lasten dragen zou. Nee, ze hoefden haar later geen cent terug te betalen. Geen cent. Alleen - maar dat was dan ook de enige voorwaarde - zij zou dan wel graag zien dat Arnold, as hij eenmaal dokter was - hij zou voor dokter leren, was 't plan - dat hij dan met Koba trouwde... Kiek, daar sloeg ze twee vliegen in één klap. Ze kon nou Arnolds volk mooi es eventies laten voelen, dat zij toch maar de meerdere was, as 't op de centen ankwam - en Koba kreeg later ene met 'n baantien. Ze werd doktersvrouw... Zo werd dat daar, achter de rug van 't kind om, bekonkeld...’'

‘Hoe oud was ze toen dan?’

‘Nou, 't was een schoolkind... Ja, nou vraag ik je...’

‘Maar Martinus dan, vond die dat allemaal maar goed?’

[pagina 64]
[p. 64]

‘Och Martinus... Martinus... Martinus heeft geen wil. Die heeft zich altied nog de wetten laten stellen, met dat geval net zo goed. As Trui meende dat dat zo moest, dan moest Trui dat ook maar doen, daar legde Martinus zich heel doodgemoedereerd bij neer... Maar och jonge, Tijs, as men d'r goed inkomt - wat is 't een treurige historie... Ik weet toch nog best, die vent, die Arnold, zat een keer bij mij op de wagen. Hij mocht mij altied geern horen vertellen over Indië en zo, en zodoende kwam hij nog wel es bij mij, al had ik 't eigenlijk helemaal niet op zien belangstelling begrepen... Maar goed, ik weet nog best, hij zat naast mij op de wagen en toen kwamen wij dan een troep schoolkinder tegen, Koba was er ook bij. En ineens zegt mij daar die mosterd: Zie, Willem, dat wordt nou later mien vrouw...’

‘Schei toch uut... zee hij dat?’

‘Dat zee hij!... Ja jong, ie moet rekenen, hij ging toen op de H.B.S. - vandaar zou hij dan later naar de universiteit toe - dat, hij voelde zich al een hele meneer. Maar Koba was met haar vriendinnen an 't touwgienspringen, toen hij haar anwees as zien toekomstige vrouw. Zij was ja nog veel en veels te jong, om zich met zulke merakels op te houden. Maar toen zij dan ook op die leeftied kwam... Nee, zee ze, geen Arnold. An de student had ze een hekel. Daarom: Arnold niet! Maar haar moeder zee: Arnold wel! Arnold en geen ander, zee haar moeder. Zij had er zoveel an 'spandeerd, zij had er zo'n kapitaal in'stoken. Daarom, geen gezeur - Arnold studeerde op haar kosten voor dokter en as hij dat was, dan trouwde Koba met hem, dat was nou eenmaal zo overlegd... Ja... maar ondertussen ging 't met die studeerderij van Arnold nog niet zo biester vlot. D'r werd verteld, hij zat liever met de neus in 't wienglas as in de boeken... En nou kan Trui zich wel groot houden en beweren dat studeren voor dokter een bult tied kost - iedereen weet zo zachies-an wel, hoe 't er in werkelijkheid bijstaat. Daar hoeft helemaal niet meer omheen 'praat worden! D'r is genoeg bekend!’

Driftig spuwt Willem Katerberg zijn pruim in het stro.

‘Bah, ik heb mij d'r al zo vaak om op'wonden. Zo'n wicht as Koba, moet die nou zon slampamper hebben? Moet die tegen wil en dank trouwen met een kerel van niks? Het zou toch wel zo gruwelijk begrotelijk wezen...’

Hij staart nadenkend voor zich uit, zijn gezicht staat donker.

‘Maar kom,’ zegt hij ineens, met een beweging alsof hij iets van zich afschudt, ‘ik zal es opstappen. - In ieder geval, hij hééft haar nog niet!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken