Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liefde in het oude landschap (ca. 1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liefde in het oude landschap
Afbeelding van Liefde in het oude landschapToon afbeelding van titelpagina van Liefde in het oude landschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.16 MB)

Scans (106.70 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Illustrator

J. de Vries



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liefde in het oude landschap

(ca. 1946)–Johan Hidding–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Negentiende hoofdstuk

HET is een gure dag en de lucht lijkt naar regen, als een troep Delleveldse meisjes naar het leegstaande huis van Sanne Katerberg trekt, om dat schoon te maken voor de nieuwe bewoners.

De jongens, die hier en daar op de es aan het werk zijn, kijken hunkerend van de wichteroptocht naar de wolken en nemen dan ook ijlings de wijk, zodra de eerste ijzige druppels op hun petten petsen. Dwars over akkers en wallen draven ze, door het bos en de heide, naar het losse huisje, waar ze in minder dan geen tijd de hele boel op stelten hebben gezet.

Als Tijs de keuken binnenkomt, springt Albertien van Appies Ap net gillend uit de bedstee, omdat Ep Strik, die stiekum op het zoldertje er boven geklommen was, haar vandaar door een gaatje in een plank een waterstraal over het hoofd heeft uitgegoten. Aan alle kanten biggelt het nu over haar vel en het is dan ook geen wonder, dat het wicht zo tekeer gaat. Maar Ep is al met een schuldbewust gezicht afgedaald, hij pakt de sputterende en spartelende Albertien op en draagt haar naar het haardvuur. Daar moet ze nu maar even blijven zitten, met de rug naar de warmte toe, dan zal hij naar huis gaan, om een ander hemd te halen.

Maar hij heeft zo'n poos werk, dat Albertien al lang weer droog is, wanneer hij terugkomt. Hij had daar zeker ook al op gerekend, want hij heeft geen hemd meegebracht, maar koffie, gemalen koffie in een trommeltje en Koop volgt hem met kommetjes en koek. Tien minuten later ratelt het deksel van de ketel.

Als dan de koffie gezet is, Koba ze inschenkt en Tijs de koek

[pagina 141]
[p. 141]

verdeelt, beklimt Ep Strik een wrakke stoel, om aan een toepasselijke toespraak te beginnen.

Hij kiest als uitgangspunt de bedstee, waar Albertien zopas in stond te witten. Zo'n gewitkalkt bed, het lijkt helder, dat is niet anders, maar toch, op de duur bevalt het niet.

Nu zal men vragen, waar wil hij heen met zijn redenatie, wat heeft hij op het oog, maar dat zal hij verklaren. Zie eens, wanneer men trouwt, o dan lijkt alles koek en ei - en dat kan ook heel best zo wezen - maar later, dan wil dat nog wel eens veranderen, dan komt er wel eens een keer onenigheid. Daar hoeft zelfs altijd nog niet eens zo heel veel voor te gebeuren. Hoe ging het een jaar of wat geleden met dikke Hendrik Slomp? Die had de hik, 's middags om een uur of twee was het begonnen en de andere morgen hikte hij nog. En toen maar geen enkel middel baten wou, toen ze alles al geprobeerd hadden en niks hielp, toen besloot zijn vrouw dan ten lange leste om den scheper eens om raad te vragen, men kon nooit weten, misschien dat die nog wat wist.

En ja, hij wist wat: schrikken laten, zei de scheper.

Heden nog toe, dat was ook zo, daar had het mens nog helendal niet aan gedacht, maar dat was immers simpel te proberen? Zij bedankte den scheper hartelijk, die zei: niks te bedanken, en zìj naar huis. Schrikken laten... waar zou zij Hendrik nou eens de schrik mee op het lijf jagen? Het moest een fikse schrik wezen, want anders was het middel niet probaat.

Ze was al dicht bij huis en nog had ze niks, maar toen vernam ze daar weer het gehik van Hendrik, het leek bij tijden wel paardegehinnik... en meteen wist ze, wat ze zeggen zou. Ze zou zeggen, dat het paard dood was!

Het was een oud paard, de ribben staken er haast uit, maar Hendrik was er net zo gek mee als met haar, dat wist ze zeker. Ze gooide de deur los en schreeuwde: Hendrik, o Hendrik, 't peerd is dood!

Hendrik stond stijf van schrik, even, toen vloog hij naar de baander en keek... Daar lag het paard plat in de hof, 't was waar... 't was dood...

En toen de vrouw in het laatst eens kwam kijken waar hij bleef, toen kon zij hem met geen middel aan het verstand brengen, dat het dier nìet dood was, dat het gewoon sliep... Toen dat na verloop van tijd toch bleek, toen het bedaard overeind kwam en begon te lopen, toen vertrouwde hij in het eerst zijn ogen niet. Toen was zijn hik wel over, maar instee van zijn vrouw te bedanken, was hij zo woedend op haar, dat hij die nacht niet bij haar slapen wou, maar met een kwaaie kop in het hooi kroop...

Zie je, dat wou Ep hier nu maar mee zeggen, het is vaak maar een kleinigheid, waar heel wat uit voort kan komen. En al wil hij niet geloven, dat Tijs dadelijk, bij de eerste de beste herrie al in het hooi kruipt - dat hij zijn vrouw nog eens nijdig de rug toekeert, behoort toch niet tot de onmogelijkheden. En nu moet hij eens proberen, zich dat in te denken. Het nachtlampje schijnt en belicht die witte muur van de bedstee. Hij kan van opwinding niet slapen en staart maar. Wat is zo'n kale muur dan allernaarst vervelend. Wat is het dan in zo'n geval een stuk mooier, als die muur beplakt is met

[pagina 142]
[p. 142]

behang, waar van die blauwe sterretjes op staan - hij weet wel - dan kan hij die tellen, net zolang tot hem de ogen dichtvallen.

En daarom is dit Eps welgemeende raad: Tijs, Koba, wees verstandig en zorg voor een bedstee met sterren!

 

Jan Nanning heeft het accoord klaar met een nieuwe knecht. En ook Frens heeft geluk: een meisje, uit de buurt van Brummelo, zal bij hem komen als huishoudster. Als Koba Tijs de naam noemt van dat meisje, dan kan die Frens met haar feliciteren, want het blijkt Mien te zijn, de laatste meid van Albert-Jan. Ja, ze is nog jong, dat is waar, maar het is een zacht en gewillig wicht, dat graag de handen uit de mouwen steekt. Nee, daar zal Frens geen spijt van hebben.

Frens knikt maar eens, doet een paar trekken aan zijn pijp en vraagt dan of Tijs de aardappels er allemaal al in heeft.

Allemaal, ja. Het valt anders wel even af, wanneer men alles zo tussentijds doen moet. Want hij kan Jan Nanning natuurlijk niet in de steek laten. Maar Willem is er en de arbeider heeft nog een paar dagen geholpen, het komt wel voor mekaar.

Hij vertelt maar niet, dat Willem niet al te best te spreken was, toen hij zag, dat er zomerrogge gezaaid was in een stuk, dat hij bestemd had voor aardappels, en dat nog wel, zonder hem er in te kennen. Willem praat er nu immers niet meer over, hij is al vertrouwd geraakt met de gedachte, dat hij geen heer en meester meer zijn kan op een verhuurde plaats. Tijs heeft den ouden baas diens ontstemming dan ook niet kwalijk genomen - zomin als Koba dat Sanne deed, toen die zei, er niet aan te mogen denken, dat er nu straks vreemde gordijnen zouden hangen voor háár raam...

Overigens - was Koba met gordijnen alleen maar klaar! Wat komt er wat kijken, als men trouwt. Het treft goed, dat in deze tijd Hartsuiker met het pak weer eens binnenstapt, want ze kan van zijn voorraad wel wat gebruiken. Maar voor beddegoed raadt hij haar aan, om eens bij hem in de winkel te komen kijken, dan kan hij haar alles laten zien.

Ja, dat was ze al van plan, ze moet toch ook nog met Tijs meubels gaan kopen en dan kan ze dat mooi in één keer afdoen.

Tijs is intussen alvast begonnen, wat tweedehands huisraad bij elkaar te slepen. Een kast en een klok, daar komt hij mee van een boeldag. Voor een krats op de kop getikt! Men zou toch al gek wezen, als men er liever in een winkel vier keer zoveel voor betaalde; alleen omdat het dan wat nieuwer ruikt. Wat zegt ze er wel van, is het geen mooie kast? En geen beste?

Ja.

En geen mooie klok?

Nou!

Maar geen beste. Het is achteraf toch wel te merken, dat Tijs voor het eerst wat op een boeldag mijnde, want als hij de klok wil opwinden, dan blijkt die kapot te zijn. Totaal versleten. Dáár! Wat toch bedriegerij, niet? Nu is 't verdorie nòg sneu geld... Wat hebben ze aan zo'n ongelukkig ding? Wat doen ze er mee? Ze kunnen het net zo goed in de kachel stoppen!

‘Och, laat wij 't dan liever bij 't paasvuur doen,’ onderbreekt

[pagina 143]
[p. 143]

Koba lachend. ‘'t Is de enigste rommel die wij hebt.’

Dat is ook zo. Nou goed, vooruit! Als straks de wannewagen langs komt, dan daar maar bij. Het is anders niet te hopen, dat de jongens alleen maar ouwe klokken oplopen, want dan komt er van dat Delleveldse vuur, waar Koba verleden jaar nog zo prat op ging, dit keer niet veel terecht.

Het valt wat mee.

Als Tijs die Maandagavond naast Koba bij het paasvuur staat, ja, dan moet hij eerlijk erkennen, dat dit het Bentebarger ver overtreft.

Het is een ontzaglijke brand, die hem stil maakt; een helle dwarreling van kronkelend licht en vonkenzwermen.

Het volk wijkt achterwaarts, de hitte neemt toe. Hoog jagen de vlammen langs de lucht. Het vuur laait - overal laaien de vuren. De rode schijnsels rijen zich tussen de heide en de hemel; een snoer van gloed.

Tijs wijst naar het Westen.

‘Kiek.’

En dan bedenkt hij: datzelfde woord heeft Koba gezegd, een jaar geleden, toen zij hem op een ander brandschijnsel wees...

De herinnering ontroert hem.

Een jaar geleden, toen stonden ze daarginds, bij het Bentebarger vuur. Ze stonden daar ieder alleen, afzonderlijk - nu zijn ze samen...

Hij kijkt naar haar. Hij hoeft dat niet meer heimelijk te doen. Open ziet hij haar aan. Haar ogen zeggen, dat zij weet wat zijn gedachten zijn.

 

De bruiloft wordt gehouden bij Jan Nanning. Dat houdt meteen in, dat er van wezenlijk vieren geen sprake kan zijn...

Het is geen bruiloftsfeest. Wel probeert het jonkvolk voortdurend, om er wat meer stemming in te krijgen, en de ouderen doen dan ook nog wel zo half en half mee, maar Koba's gezicht staat te ernstig, om er uitgelaten bij te zijn.

O, zij weet het wel; het ontgaat haar niet, dat haar strakheid de uitbundigheid stremt, maar kan zij het helpen? Kan zij er wat aan doen, dat haar gedachten telkens weer terecht komen bij haar ouders, die geen van beide onder de gasten zijn? Al is Koop nu wel gekomen en ook haar zuster met haar man, en al doen ze ook allemaal nog zo luchtig - dat neemt niet weg, dat zij haar vader en haar moeder mist...

Ze heeft nog gepoogd, de zaak in het reine te brengen. Zij heeft Koop laten polsen hoe haar moeder er nu, na Arnolds overval, onder stond. Het kon zijn, dat ze daardoor veranderd was... Maar nee, o nee, er was nog steeds geen land met haar te bezeilen. Geen denken aan, dat zij op die bruiloft kwam! - Och, niks dan koppigheid natuurlijk, zei Koop...

Koba zucht zacht voor zich heen. Het is niet gegaan, zoals ze gehoopt had...

Ook Tijs mist iemand: Evert Nederhoed. Ze hadden hem natuurlijk uitgenodigd en er ook vast op gerekend, dat hij kwam. Maar hij

[pagina 144]
[p. 144]

heeft zelfs met geen letter van zich laten horen...

Het gaat altijd anders dan men denkt, mijmert Koba. Van Evert taal noch teken, maar wèl een onverwachte felicitatiekaart van Albert-Jan...

Markus Oldejans doet een voordracht. - Ja, de jongens zijn er allemaal. Markus en Ep en die van Timmer. Tijs wou dat graag en het is waar, ze hebben zich heel verdienstelijk gemaakt de laatste tijd - Arnold zit nu in de gevangenis...

Jan Nanning zet een bruiloftslied in. Willem Katerberg weert zich zo onder het zingen, dat hij zich na afloop het zweet van het voorhoofd veegt. Hij slooft zich uit, beslist, maar het gaat ook bij hem al evenmin van harte. Als de anderen opeens daverend beginnen te lachen, zet hij te laat in; hij had van Albert Timmers mop niets gehoord...

En zo zit er nogal eens vaker iemand in gedachten...

Het is dan ook nog niet heel laat, als ze opbreken.

Ze staan nog even, Tijs en Koba, met Jan Nanning en Jeichien te praten. Ze bedanken ze nog eens van harte voor alles; voor dat in hun huis de bruiloft kon worden gehouden; en voor hun prachtig geschenk - een beste koe, wie heeft er ooit van gehoord - en verder voor al dat andere, dat niet zo gemakkelijk met woorden aan te geven is...

De laatste gasten zijn vertrokken, als ze de deur uitgaan. Maar nee, dan staat er buiten nog een op hen te wachten. Koop staat daar met een pak, dat hij een beetje verlegen overreikt. Hij had maar met geen mogelijkheid geweten, wat hij geven zou - natuurlijk, vanzelf, hij wou wat geven - maar hij had maar niet geweten wàt. Hij had er lang over geprakkezeerd, ze hadden al van alles. Maar toen dacht hij ineens, een koffiemolen, die ontbrak er nog aan. Het was misschien wel wat een raar presentje, maar...

Wat, ráár? Schei nou toch uit, móói vinden ze 't! Heel mooi! Hoe wil men nou nuttiger ding bedenken, daar kan 't ja eenvoudig niet om? Ze zijn er wèl zo blij mee! Hij komt maar zo gauw mogelijk eens een keer, dan kan hij zien hoe goed zijn koffiemaler te pas komt...

Ja... ja, ja, hij snapt al, het is maar goed, dat hij er om gedacht heeft, want anders waren ze morgenvroeg al dadelijk op de koffie gekomen...

Lachend wensen ze elkaar welterusten.

Een beste vent toch, die Koop!

Thuis zet Tijs de molen op tafel, onder het licht van de lamp. Het hout glanst en het koper fonkelt.

Het is een degelijk ding, zegt hij.

En een sieraad in de spinde, vindt zij.

Zij opent de spinde weer eens, daar staan haar spulletjes. Dáár, op de derde plank, moet de molen staan. Wacht eens, of op de schoorsteenmantel? Dat is een ereplaats. De mooie bekers, die zij van Sanne kreeg, pronken daar ook.

Ineens neemt ze de volle koffiebus, loopt er mee naar de tafel toe en vult de molen.

‘Ja,’ lacht hij, ‘dat is een goeie gedachte.’

[pagina 145]
[p. 145]

Hij zet zich op een stoel, knelt de molen tussen de knieën en draait.

‘Kerel,’ roemt hij, als de bonen er door zijn, ‘dat doet men ja voor zien plezier.’

‘Daar ben 'k bliede om,’ zegt zij. ‘Dan ben ik daar in 't vervolg tenminste vrij van.’

‘Nou... dâ j' zo'n scherpe tong hadden, dat heb ik nog niet weten...’

‘Dat zal wel. Ie kent mien deugden nog niet... Auw! Auw! Tijs! Schei uut!’

‘Mag ik zo'n kat niet aaien?... O wacht, de ketel begint.’

Ze haast zich naar het vuur.

Hij kijkt. Daar gaat ze nu door het vertrek. Ze reddert met de ketel, met koffie en met kopjes. Is er mooier gezicht te bedenken? Men kan het kijken ernaar niet laten... Daar loopt ze nu... en morgen zal ze hier zo lopen... en overmorgen... voorgoed!

Ze heeft een paar boterhammen klaar gemaakt. O ja, dat heeft ze zo voor een gewoonte, om een stukje te eten tegen beddegaanstijd.

Hij vindt dat nog niet zo'n rare gewoonte. Vooral niet, wanneer ze droge metworst op dat stukje doet... Dat doet ze nu.

Het brood staat klaar, de koffie ingeschonken. Damp slingert zich tussen de blauwe tabaksrook, onder het gouden schijnsel van de lamp.

Zij trekt haar stoel bij, hij de zijne. Hij legt zijn pijp neer.

En daar zitten ze nu: man en vrouw.

Over de tafel heen, kijken ze elkaar aan.

Dit is de eerste avond in hun huis.

Ze vouwen hun handen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken