Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liefde in het oude landschap (ca. 1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liefde in het oude landschap
Afbeelding van Liefde in het oude landschapToon afbeelding van titelpagina van Liefde in het oude landschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.16 MB)

Scans (106.70 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Illustrator

J. de Vries



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liefde in het oude landschap

(ca. 1946)–Johan Hidding–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Twintigste hoofdstuk

WANNEER je pas getrouwd bent, dat is een wonderlijk gevoel. De eerste dag heeft Tijs werk op het achterste stuk land. Hij is daar bezig, samen met Willem, die gedurig wat heeft te vertellen. Dat hij als aankomende jongen zijn vader geholpen heeft, bij het ontginnen van deze akker. En dat het hier voor die tijd krioelde van de adders. Hij heeft er heel wat doodgemaakt. Hij vergelijkt de adders met de slangen in Indië. Hij vertelt ook, hoe hij daar toch zo te lande kwam. Het was niet, dat hij helemaal geen aardigheid aan de boerderij had, maar hij wou wel graag eens wat meer van de wereld zien. En zodoende trok hij daar heen. Maar het is vaak, zoals het spreekwoord zegt: Oost West, thuis best, tenminste zo heeft hij het wel...

‘Stil es...’ onderbreekt Tijs hem plotseling.

‘Ja, dat was een vogel,’ zegt Willem droog en vertelt verder

[pagina 146]
[p. 146]

over zijn ervaringen. Als hij vooreerst uitgepraat is, kijkt hij eens op zijn horloge.

‘'t Is ook nog geen middag,’ zegt hij.

Die laatste woorden bewijzen afdoende, dat hij best door heeft, waar Tijs op wacht...

Nou goed, laat hij het doorhebben! Tijs schaamt zich ook niks voor zijn ongeduld. Gister is hij getrouwd - vandaag voor het eerst zal zijn vrouw hem roepen voor het middageten. Dat moet wat moois zijn, die eerste roep. Hoe vaak heeft hij zich die de laatste tijd niet in gedachten voorgesteld...

En nu treft het zo ongelukkig, dat ze net deze eerste dag zo ver van huis moeten zijn. En dan bovendien ook nog vlak bij een veentje met vogels, die telkens schreeuwend over zwenken. Het zal nog de vraag zijn, of Koba op zo'n afstand kans ziet, om boven dit kabaal uit te komen. Was er nu maar niet zo'n wal met bosschage tussen beide, dan zou hij nog kunnen zien, dat ze riep... Wat doet die bos daar, goed beschouwd. Als die weg was, zou het uitzicht vrij wezen. Dat zou dan toch in ieder geval voor het vervolg veel gezelliger zijn. Dan zag hij vanaf elk punt op zijn land het huis.

Hij praat er met Willem over, of dat hakhout er niet af kan. Het is mooi geriefelijk hout; er zitten verscheiden beste draadpalen in en bonestokken, die kan hij ook wel gebruiken. En bezemrijs. En voor de peulen...

‘Stil es!...’ onderbreekt Willem hem ineens.

Verdorie nog toe! Daar loopt hij al de tijd met gespitste oren en nu is hij nog de laatste die het hoort... de roep! Gelukkig, hij wordt herhaald.

‘De middagpot,’ vertelt Willem. Hij trekt bedaard zijn jas aan en loopt dan kalm met Tijs naar voren. Ja, Tijs kan hem toch niet alleen laten, door vooruit te stappen. En hij kan van Willem toch al evenmin vergen, dat die nu ineens gaat tippelen als een kievit? Lastig, zo'n oude man...

Koba staat in de deur op de uitkijk. Zodra echter de twee in het zicht komen, gaat ze naar binnen, om te zorgen dat er straks dadelijk kan worden aangeschikt. Mannen hebben door de regel honger en weinig tijd.

Tijs stapt de keuken binnen. Hij lacht en zij lacht terug. Hij geeft haar een kus en zij geeft er hem een terug. Later, dan doen ze dat misschien niet meer, of het wordt sleur - maar als je pas getrouwd bent...

Gek, zo'n huishoudentje van twee mensen. Onder het happen kijkt Tijs eens om zich heen. De boel is zo mooi aan kant. Ze kan het werk wel af.

‘Breng ons vanmiddag de koffie maar es,’ zegt hij. ‘Dan ku' j' ook es zien wat wij daarginder uutspookt.’

Ja, dat zal ze doen.

En zo komt ze dan die middag met de koffie achter op het land. Maar het is toch niet zo, dat ze anders haast niets om handen heeft, zoals hij meende. Dat wordt hij 's avonds, als hij thuis komt, wel anders gewaar, want dan heeft ze het nog zo druk met dit en

[pagina 147]
[p. 147]

met dat en met allerlei kleinigheden...

‘De boel was nog lang niet op stee,’ legt ze uit.

Hij merkt, dat z'n kijk op zijn vrouw en haar werk nog beter moet worden...

‘As ie dat maar 'zegd hadden, dâ j' nog niet klaar waren,’ verontschuldigt hij zich. ‘Dan had ik ja zelf die koffie wel met kunnen nemen, net als vanmorgen. Maar ik dacht, dâ j' 't wel mooi vonden voor tiedverdrief...’

‘Och heden!’ Ze lacht. Het heeft niks te betekenen, hoor. Ze wou er ook wel eens even uit.

Zo... Och ja, dat zal ook wel, plaagt hij dan. De hele middag alleen in huis, dat is niet gezellig. En de buitenlucht is zo gezond...

Daarom!... Die avond komt ze met haar breiwerk bij hem wanneer hij in het hofje doende is. Het is geen grote tuin, maar voor twee mensen kan er al gauw genoeg in groeien. Laatst, een veertien dagen voordat ze hier kwamen, heeft Tijs hem al gespit. Hij heeft toen ook 'een paar jonge bessenstruiken, die Jan Nanning wel missen kon, hier geplant, naast het wilde appelboompje, dat hij uit het bos haalde. Het ding komt best aan, het zal hem benieuwen wat dat wordt, mettertijd.

De boel staat er allemaal goed voor. De perebomen lijken veelbelovend en pruimen komen er, als het een beetje meeloopt, ook bij de vleet. En kersen!

Dat zijn zo de gewassen in de lucht. Op de begane grond moet het nog komen. Daar is alleen nog maar de sla, die hij laatst al gezaaid heeft. Nu bakent hij eerst een hoek af voor de bonen en trapt dan paadjes door het overige stuk. Daar komt de groente, in die bedjes.

‘Ze bent allemaal niet even breed, merkt Koba op.

Die bedjes? Wat zou dat? Daar wil de groente evengoed om groeien. Hij is geen timmerman, die alles haaks en kantig hebben wil. En zij is Albert-Jan niet... Hij heeft al zo lang moeten doen wat een ander zei, hij wil nu vrij wezen!...

Zo. Maar dan moest hij niet getrouwd zijn. Zij heeft nu ook een stem in 't kapittel. Soepgroente, denkt hij daar wel om?

‘Ja, stil maar, die komt daarginder, bij de moddergoot. Daar wil zulk goed merakel. Peterselie en selderij...’

‘En prei?’

‘Die komt hier. Naast de sjalotten. Zo pik wij dat in. En daar de peulen naast.’

‘Peulen?’

‘Ja. Daar poot ik flink wat van, want daar ben 'k gek op.’

‘Nou...! En ik lust ze niet. Zo flauw, zo kwelk...’

‘Wel verdraaid, dat is ook wat. Nou krieg ik ze natuurlijk nooit, want wat de kok niet lust...’

‘Ja, ie hadden daarnet zo'n groot woord over je vrijheid, maar ie keken de kokerij over de kop. Maar as ie de kok nou es een betien ter wille waren...’

‘Hm?’

‘As ie nou es wat bloemen voor mij zaaien wilden...’

‘Nou?’

[pagina 148]
[p. 148]

‘Dan beloof ik je peulties.’

‘Accoord! Hè j' zaad?’

‘Nee, maar dat kan 'k van tante Jeichien wel kriegen.’

De andere dag gaat ze een hele voorraad halen: goudsbloemen en kievitskoppen, duizendschonen en zachtlappies....

Bertus en Meintien van Frens komen er even later nog achteraan met zonnenbloemenzaad.

‘Voor kippevoer,’ verklaren ze.

Kerel! Dat is ook zo. Gelukkig dat ze daar aan dachten! Het is Tijs wel twee stuivers waard. Hierzo, hou op je hand! Vijf cent de man.

Ze glunderen.

‘Kiek,’ zegt Tijs en hij gaat ze voor naar de tuin. ‘As ik ze hier nou es pootte, die zonnepitten. Zou dat een goeie plek wezen? Wat dacht ie.’

Bertus zegt ja en Meintien knikt. Ze raken onder de indruk van dit gewichtige: een groot mens raden, wat het beste is...

Tijs toont ze de kippen. Het zou toch bedroefd geweest zijn als ze die nu straks hadden moeten slachten, omdat het voer op was... Zulke mooie kippen en zo merakel aan de leg!

De kinderen knikken verheerlijkt...

 

En de rogge rijst.

Een klein groen veld, waar Tijs telkens weer bij staat te kijken, waar hij zijn ogen niet afhouden kan.

's Morgens, als hij gaat melken in de hof, dan komt hij er al dadelijk voorbij en dan moet hij het even keuren. Het groen is bedauwd in de nacht. Het lijkt, alsof het nog slaapt.

Maar de zon komt en de wind, en langzaam begint het wakker te worden. Er trekken trillingen doorheen. De nachtdamp verdwijnt, het frissche groen schudt zich en buigt glinsterend in de morgenkoelte. Het danst en deint, het neigt en wappert met springend geglim... Totdat de dag voorbij gegaan is en de avond komt. Dan gaat het kalm weer slapen.

Dat korenveld en Koba - ze lijken op elkaar.

Het kan gebeuren, dat Tijs tegen de morgen wakker wordt. Hij ziet, dat het nog geen tijd is van opstaan. Hij zou nog wel een poosje kunnen slapen, en eertijds zou hij dat dan ook zeker hebben gedaan. Maar nu doet hij het niet. Roerloos kijkt hij naar Koba, die daar zo rustig ligt. Langzaam en regelmatig gaat haar adem. Wat is haar gezicht nu zacht...

Zoals ze daar nu ligt te slapen...

Het doet hem slikken tegen iets, dat onweerstaanbaar stijgt in zijn keel. Bewondering. Ontroering om deze zuiverheid... Dit is zo zoet en teer - zo schoon...

En zie: nu komt de morgen... Bijna onmerkbaar wordt de ademhaling anders... Een lichte trilling... en een diepe zucht... Ze staart hem aan met ogen, waarin een vreemde vrede ligt... Een stil, dromend geluk...

Dan begint ze te lachen...

De dag is gekomen en zij gaat zorgend en zingend door het huis

[pagina 149]
[p. 149]

Ze wast, ze kookt het eten, ze heeft te denken om het vuur en om het vee... Het is het oude alledaagse werk - dat nieuw geworden is. Het is onzegbaar, deze vreugde...

Zij samen - Tijs en zij. Hun klein bedrijf, waar ze tezaam hun kracht aan wijden. De koeien geven goed, de biggen groeien...!

 

En de rogge ruist.

Zacht golft het groene veld in de wind. Donker en licht glijden de schaduwen en de glansen. De halmen worden hoger, de deining wordt dieper en traag: er is immers geen Mei zonder aren?

Het is een mooi gewas, zegt oude Willem, en Koop bevestigt dat. Ook Ep Strik, als hij in de schemering eens over het hek komt leunen, kan er een waarderende hoofdknik aan wijden.

Maar dat zijn dan ook al zowat de enigen, waarmee Tijs over zijn gewassen praten kan. Want Jans, de jongen die de koeien drijft, is nog te jong om aardappels en koren te kunnen keuren. En de jachtopziener, die ook nogal eens een praatje komt maken, is eigenlijk niet deskundig genoeg.

En verder komen er hoegenaamd geen mensen. Het is hier stil en afgelegen - maar daardoor juist knus.

Een avond fietsen ze samen naar het hooiland, waar het gras al welig wordt. De koekoeksbloemen sproeien een gloed over de lage weiden langs het water. Koba plukt er een bos van en zet die thuis in een vaas. Ze houdt van bloemen.

Tijs ook - maar van een ander soort. Een bloeiend aardappelveld, of bloeiende rogge, dat is een mooi gezicht. Wanneer het stuifmeel als een mist opwolkt boven de akkers.

De rogge staat er goed voor en de aardappels ook. De haver kon beter, maar ze hebben niet te klagen. Een onweersbui met hagel trekt vernielend over de Delleveldse es - hun afgezonderde akkers ondervinden weinig schade.

De avonden zijn licht en lang. Ze zitten buiten, op de bank die Tijs timmerde. Ver weg is het eentonig getater van de kikkers. Dichterbij zingt een avondvogel een lied.

De zon schijnt met een zacht vergloeiend licht, waarin een koe weemoedig staat te loeien. De roerloze rogge glanst.

Ze ademen diep. Dit alles, de rijkdom van de zomer, en hun gezegend bezit - en dan daarbij nog dit: dat er een kind zal komen...

 

En de rogge rijpt.

Het groene veld wordt geel. De aren worden vol, de halmen buigen.

Nu, na het hooien en het halen van de turf, komt er vóór de oogst nog een enkele kalmere dag. Tijs en Koba benutten die, om eens uit gasten te gaan, naar Koba's zuster Griet, in Brummelo.

Och ja, het is wel aardig, eens voor een keer er tussenuit. Maar toch, als ze 's avonds terug zijn, dan zegt Tijs met een diepe zucht behaaglijk: hè...

En van terzij kijkt hij daarbij naar Koba; naar haar ogen en de goede zachtheid van haar gezicht...

[pagina 150]
[p. 150]

Hij doet dat meer, de laatste tijd. Hij zit dan zo te bepeinzen, dat ze een goede beschutting behoeft...

Een nacht wordt hij wakker en er is een flauw rossig schijnsel in de keuken. Het schijnsel van brand, weet hij met schrik. Hij wil Koba wekken, maar bedenkt meteen, dat het elders kan zijn: de gloed is immers bleek. Hij wekt haar nog niet, geruisloos gaat hij het bed uit en naar buiten.

De lucht boven de heide is rood. Het brandt achter de verre venen van Brummelo. Hij hoeft niet ongerust te zijn, het vuur kan hier niet komen.

Hij sluit de deur weer, sluipt in bed. Zij slaapt nog even vast als daareven. Haar diepe ademhaling doet de dekens deinen. Haar donker haar ligt in zorgeloze dwarreling over het kussen. En om haar lippen is het lichte lachje van de droom.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken