Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liefde in het oude landschap (ca. 1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liefde in het oude landschap
Afbeelding van Liefde in het oude landschapToon afbeelding van titelpagina van Liefde in het oude landschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.16 MB)

Scans (106.70 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Illustrator

J. de Vries



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liefde in het oude landschap

(ca. 1946)–Johan Hidding–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Drie en twintigste hoofdstuk

DIE avond - Tijs heeft Koba net zo ongeveer alles verteld - daar komt Ep Strik fluitend aankuieren.

‘Zo,’ lacht hij tegen de twee daar op de bank. ‘Ie namen 't er eens van?’

‘Och ja jong.’

‘Het kan nou wel, wou j' zeggen.’

Hij staat daar, de handen in de zakken, het gezicht vol plezierige plooitjes en kijkt om beurten een van beide aan. Dan, zonder wat te zeggen, zet hij zich neer; op zijn geliefkoosde manier, met zjn

[pagina 161]
[p. 161]

broek op het rulle zand. Links en rechts van hem ligt wat van een kip, maar daar kan hij gemakkelijk tussen en hij zit immers wel stil? Met de knieën in een hoge scherpe knik, de handen er voor langs gespannen, zo zit hij daar, ongeveer als een slaaf voor een troon. Tijs moet tenminste onwillekeurig denken aan een bonte prent uit een boek, dat hij vroeger bezat.

‘Kom toch bij ons op de bank,’ zegt Koba wat afkeurend.

‘Dat past mij niet,’ weert Ep af. ‘Zo'n dikke boer, daar hoort geen stroper naast.’

Hij lacht.

‘Ga hier dan zitten, naast mij,’ biedt ze aan.

‘O schei uut! Dat waag ik helemaal niet. Dacht ie nou werkelijk, dat Delver dat hebben wou?’

Zij schudt lachend het hoofd om zijn goedmoedige spot.

‘Ie bent toch een raar soort, Ep.’

‘Wat doe j' er an?’ verzucht hij lollig.

Hij plukt een grasspriet en steekt die in de mond.

Ze zwijgen alle drie.

De zon, die bijna zienderogen zakt, legt roder kleur over het lichte zand en over de gezichten. Alles wordt rood, de lucht, het land; de heide draagt het schijnsel van een vuur. De glooiingen van de grafheuvels gloeien.

Bijwijlen klinkt het gerucht van een kinderspel uit het dorp tot hier door. Het kan zo stil zijn bij het sterven van de zomer. Een vreemde weemoed komt in Koba omhoog, omdat ze nu beseft, dat haar hart reeds aan dit eenzame plekje is gaan hechten. Op dit uur kent zij bijkans geen verlangen naar het nieuwe huis. Het is hier goed.

‘Het woont hier toch wel mooi,’ zegt Tijs voor haar...

Ep kijkt hem peinzend aan. Hij knikt een keer en wendt er zijn hoofd bij om, alsof hij voor alle zekerheid de omgeving nog eens opnemen wil.

‘Ja,’ klinkt dan zijn bevestiging, ‘het woont hier mooi. Dat doet 't.’

‘Vooral voor zo'n knienevanger as ie, hè?’ plaagt Tijs. ‘Zulke lui, die kunt hier hun hart nog eens ophalen. Hoe dichter bij de wildernis, hoe liever...’

‘Precies!’ valt Ep hem bij. ‘En nou ie d'r al over begint, kan ik 't ook wel zeggen, wat ik op 't hart had. Ik zou hier wel willen wonen.’

Hij vertelt; hij had gedacht, als Tijs nou eens een goed woordje voor hem doen wou bij Willem Katerberg. Hij zou dit plaatsje gruwelijk graag van Willem willen huren. Dan konden ze trouwen en wie weet, hoe lang of dat anders nog duren moet. Zo'n gelegenheid als deze, komt er niet alle dagen.

Daar heeft hij gelijk aan, Tijs geeft hem dat dadelijk toe. Hij zal zijn best voor hem doen bij Willem, belooft hij. Het zal aan zijn medewerking niet mankeren!

‘Mooi,’ zegt Ep hoopvol. Hij kijkt de twee daar voor hem op de bank weer beurtelings met lachende ogen aan, voordat hij overeind komt uit zijn nederige houding. Het heeft er nu toch werkelijk veel

[pagina 162]
[p. 162]

van, dat hij een verzoek deed aan een vorst en een vorstin...

‘Dan word ie vooreerst wel bedankt,’ zegt hij. ‘En dan zal ik er nou maar es met Albertien over praten.’

‘Of hè j' dat dan nog niet eens 'daan!’ roept Koba verbaasd.

Ep kijkt haar even zwijgend aan.

‘Nee,’ zegt hij dan. ‘Ik vond, dit had de meeste haast. Ik denk, hier eerst naar toe.’

‘Jawel, maar as ze hier nou es niet ééns zo graag wonen wil, dat kan toch gebeuren?’ Koba bedenkt, hoeveel behoefte Albertien altijd had aan vertier. Daar kòn ze niet zonder, wilde schutter die ze was. Mènsen moest ze hebben, herrie, drukte. Waar het een ander begon te draaien, daar was zij eerst recht in haar element. Het valt toch te betwijfelen, of zo iemand aarden kan op een afgelegen oord als dit...

‘Ja,’ erkent ook Ep, ‘ze zal wel liever an de straat zitten willen, dat reken ik ook. Maar - dan kan ze niet trouwen. En dat wil ze toch ook geern. Zie je. Nou moet ze 't maar weten.’

Met een guitig knipoogje draait hij zich om en stapt weg. Hij gaat niet rechtstreeks naar Albertien, hij schijnt eerst nog wat te doen te hebben in het kreupelhout...

Het schemert al.

Het wordt ook kil genoeg, om buiten te zitten. Koba staat op en gaat naar binnen.

Tijs slentert nog even naar de koeien. De vale heft aanhalig de kop over het hek.

‘Ie zult er nog wel een stuk of wat bij hebben moeten, niet?’ klinkt plotseling de stem van Koop.

Tijs had hem heel niet horen aankomen.

‘Och;’ zegt hij, ‘zo'n haast hè 'k daar nog niet met. Het heeft de tied nog wel. Wij bent van plan, om hier eerst maar te blieven. Om daarginder niet eerder in te trekken as tegen 't voorjaar.’

Hij somt de redenen op.

Koop knikt een paar keer en zegt: ‘Dat is wel zo. Ja.’

‘Ie kunt toch wel an de binnenkant komen?’ roept Koba onder het raam door, mèt dat ze dat laat zakken.

Ja, ze komen er aan.

‘Ik wou je wat vertellen, dat je allicht plezier zal doen,’ zegt Koop, als hij even gezeten heeft. ‘Moe begint toch een betien bij te draaien...’

‘Hè?’

De spanning in Koba's stem ontroert Tijs. Die zegt het hem, hoezeer ze lijdt onder deze verwijdering. Hoezeer ze op een breken van haar moeders hardheid hoopt...

Koop schijnt die gretigheid ook op te merken. Hij maakt een temperend gebaar.

‘Ie moet 't je niet mooier voorstellen as 't is,’ zegt hij. ‘Ie zouden je licht kans bliede maken met een dood vogeltien. In ieder geval heeft ze een andere reden, as waar ie op hoopten... Het is gewoon dit: Toen zij hoorde, dat niet oom Willem uut Holland de erfgenaam was - zoals d'r toch algemeen verondersteld werd - maar ie, toen stond haar dat best an. Ze was bliede, dat oom Willem d'r zo kaal

[pagina 163]
[p. 163]

af kwam. Ze gunde hem 't spul niet. Hij had er altied al op 'lopen, beweerde ze. Daarom kon hij zo goed met oom Albert-Jan opschieten, daar zorgde hij wel voor. Het was net goed, dat hij met zien flikflooierij niks verdiend had. Of oom Albert-Jan hem dóór had, of dat hij 'dacht heeft, de man heeft al centen zat, dat wist ze niet, maar dat deed er ook niks toe - zij vond, het was an jè beter besteed.’

Hij wacht even.

‘Maar ja... waarom of ze dat vond...’

‘Om de stand, zeker?’ gist Tijs na een aarzeling.

‘Ik denk 't wel. Dat zal de voornaamste reden wel wezen.’

Koba knikt teleurgesteld. Och ja, denkt ze, het is immers ook zo? Al werd ze dan geen vrouw van een dokter, ze komt nu toch als boerin op een plaats, die zich meten kan met die van Griet; één van de mooiste plaatsen uit de wijde omtrek. Het is in elk geval niet oneervol meer, zoals dit keuterijtje ongetwijfeld geweest moet zijn in de ogen van haar moeder. Ze kan nu althans zeggen, dat bei haar dochters op kapitale boerderijen zitten...

‘Toch,’ praat Koop verder, ‘het mag dan zo wezen as 't is, ik geloof toch, dat dit een stap in de goeie richting is. Het is mogelijk, dâ j' op deze manier es een keer weer bij mekaar komt. Ie moet wel bedenken: dit, zoas 't 'worden is, daar valt niks meer an te veranderen. Dat weet moe best. Ze weet ook best, dat 't van haar kant komen moet... En om nou altied maar door te blieven bokken... ik geloof niet, dat er veel mensen bent, die dat volhoudt - al is er dan ook een bult gebeurd. Dat begint mettertied te slieten. Dacht ie ook niet?’

‘Ja, dat kon wel zo wezen,’ zegt Tijs bedachtzaam.

Koba zegt er niets op. Ze knikt alleen maar eens. Het mag waar wezen - ze hoopt niets vuriger dan dat! - het neemt niet weg, dat de aanleiding tot deze verandering rauw aandoet, wrang...

 

Tijs praat met Willem over de wens van Ep. En verduld, Willem heeft er wel oren naar, hij voelt er wel wat voor. Ja, hij mag Ep wel, beweert hij. Het is een flinke schrandere jongen, die van aanpakken houdt. Alleen die zwerverij in het veld, dat is jammer. Maar misschien, dat het huwelijk hem wel wat huislijker maakt...

Dat hoopt Tijs ook. Zal hij Ep dan vandaag of morgen maar eens aansturen? - Ja, men moet het ijzer smeden als het heet is. Het is beter, dat Willem niet de gelegenheid krijgt, om er eerst nog eens breeduit met Jan Rap en zijn maat over te praten. Want dan kan hij het zich nog best eens laten afraden, om met Ep in zee te gaan. Er wordt nu eenmaal verschillend over hem gedacht...

Het loopt goed af. Een dag daarna reeds, zijn ze het eens geworden.

Sindsdien komt Ep nogal vaak eens een praatje maken, zo 's avonds na het werk. Net of hij alvast een beetje van zijn aanstaande woning wil genieten. Hij kan soms, onder het praten door, zo eigenaardig om zich heen zien. Dan zeggen zijn ogen, dat hij denkt: over een maand of wat zit ik met Albertien in deze keuken!

Albertien ondertussen toont weinig ongeduld. In het begin laat

[pagina 164]
[p. 164]

haar de hele zaak blijkbaar blauw blauw. Koba moet Ep wel een paar keer aansporen, om nu eens een avond samen te komen, eer dat werkelijk gebeurt. En dan komt Albertien er ook eerlijk voor uit: zij had er niet zo heel veel belang bij, want ze kan hier nog lang genoeg zitten koekeloeren. Natuurlijk, ze weet best, het is nu eenmaal niet anders, een andere gelegenheid doet zich niet voor - maar was die er wel, dan zou dat ook allicht een betere wezen. Zij vindt het hier een saaie wonerij.

Ep zet een potsierlijk gezicht.

Alle dingen moeten wennen, betoogt Koba.

Maar Tijs vindt, dat ze straks toch voor alle zekerheid sterren in de bedstee moeten doen...

 

Dit najaar zaait Ep hier de winterrogge en Tijs op zijn eigen akkers in Bentebarg. Hij is nogal eens een dag van huis en eet dan bij Janna.

Wanneer hij 's avonds weer tegenover Koba zit, voelt hij zich slaperig van het werken in de wind. Dan houdt hij het praten niet vol, het vuur en het licht doen hem soezen. Hij mijmert over Bentebarg, over zijn werk daar. Vandaag zaaide hij winterrogge op de torenakker. Het is te hopen, dat het nu beter gaat dan de vorige keer, twee jaar geleden. Toen was het voor de gewassen zo'n slechte winter. Water en even vorst en dan weer water. En nog eens vorst... Zeldzaam zoveel water als er op sommige stukken stond. Zelfs Abert-Jan had het nog nooit zo meegemaakt. Het was een zee, bij steeën... Tegen het voorjaar kon de torenakker wel opnieuw klaargemaakt worden. De rogge was voor een groot deel kapot gekomen. En die van Evert Nederhoed was er al niet beter aan toe. Zo zaaiden ze dan zomerrogge. Ze zaaiden op dezelfde dag.

Het was de laatste keer, dat ze daar gelijktijdig op die akkers bezig waren. Hoe vaak was dat tevoren niet gebeurd? Bij het bemesten, bij de bouw. Bij het aardappelrooien... Ze zaten naast elkaar te schaften, vaak met de benen in de droge bermsloot. Ze praatten en vertelden elkaar het laatste nieuws. Ze zaten er als vroeger in de schoolbank. En nu... Hoe kan er in anderhalf jaar zoveel veranderen... Evert strooit mest, wanneer hij er niet is. Hij ploegt en zaait op andere tijden. Nooit treffen ze elkaar. Ja, het begint er zelfs alles op te lijken, dat Evert hem ontloopt... Gistermiddag zag hij hem in de verte over de es gaan. Hij had een hond bij zich. Die had hij voor een week of wat gekocht, vertelde Rieks Hegen. Die zei ook, dat Evert er stiller op werd. Vroeger kwam hij nog wel eens praten. Maar tegenwoordig nooit meer... Wat of er toch wezen kan...

Eentonig zingt buiten de wind door de bomen; een traag, vermoeid gezang, dat de gedachten weemoedig maakt.

Koba denkt aan haar moeder... Haar handen liggen stil, haar ogen staren...

Zo zitten ze daar, mijmerend... En buiten zucht de wind.

De tijd verstrijkt.

De dagen gaan.

Dagen met storm.

[pagina 165]
[p. 165]

En regendagen.

Daar tussendoor ook mooie stille dagen, met morgenmist en middagzon. Dan lijkt het blauw van de lucht gelouterd en het eikenhakhout van goud te zijn.

Maar dat mooie is schaars. De lucht valt weer dicht en de heide wordt grijs. Zo grijs, dat men haast niet geloven kan aan het bestaan van zulke mooie dagen...

Als Koba op een regenachtige Zondagmiddag uit de kille kerk terugkeert, komen haar snellere, gehaaste passen na. Haar hart begint te bonzen: het is haar moeder, die haar inhaalt... Daar komt ze naast haar... zonder groet... Maar dan: ‘Ik zag je lopen... het regent zo... â j' liever even wachten wilt... Je va zal de koffie wel klaar hebben’...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken