Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liefde in het oude landschap (ca. 1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liefde in het oude landschap
Afbeelding van Liefde in het oude landschapToon afbeelding van titelpagina van Liefde in het oude landschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.16 MB)

Scans (106.70 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Illustrator

J. de Vries



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liefde in het oude landschap

(ca. 1946)–Johan Hidding–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Twee en twintigste hoofdstuk

MET een dure sigaar tussen de lippen, komt Tijs het kantoor van den notaris uit en onwillekeurig ademt hij daarbij vrijer. De notaris mag dan al een bijster omgankelijk man wezen, heel gewoon, - de kamer, waar hij het volk ontvangt, is toch te voornaam en gewichtig om er plezierig te zitten. Grote boeken en paperassen op tafel en in rekken langs de kant, een plaat met een duister opschrift, hoge royale ramen... Nee, dan voelt een boerenmens zich buiten beter op zijn gemak!

Hij tikt de astip van zijn sigaar, slaat een been over het zadel en rijdt verder, naar Bentebarg. Hij gaat nu het nieuwe bezit bezien. De erfenis...! Het is nog steeds bijna niet te bevatten...

Een eindje buiten Brummelo woont Koba's zuster, Griet. Even kijkt hij opzij, naar het grote huis, onder de zware eiken. Griet deed het maar best, werd er indertijd gezegd. Maar doet Koba het nu minder? Hij zou met Mans niet graag van boerderij willen ruilen. En nog veel minder van vrouw! Inwendig zit hij om het denkbeeld te grinniken. Hij doet nog een laatste trek aan het sigarenpeukje, werpt het met een boog voor zich uit en probeert dan zo te sturen, dat het door het voorwiel geplet wordt. Wanneer hem dat gelukt is, bedenkt hij dat hij zich als een kwajongen gedraagt. Gedeeltelijk; als kwajongen zou hij zeker nog een gierig allerlaatste trekje aan het peukje gedaan hebben!

Ginds, op de hoogte, ligt Bentebarg in de zon. Wolken trekken traag over de bomen. Een ruitje blikkert verblindend. Hier en daar ligt in de grijze daken een fel gele lap van nieuw stro.

[pagina 157]
[p. 157]

Ja, de daken van de boerderijen en de kielen van de boeren moeten regelmatig verstukt worden. Rieks Hegen, die daar in het land doende is met een dam, heeft ook nog pas een nieuw donker vakje op zijn verbleekte blauwe rug gekregen. Hij steekt monter een arm in de hoogte en roept wat, het schijnt op de erfenis te slaan, Tijs verstaat tenminste het woord spul en roept daarom maar iets in die geest terug. In dit verband zal Rieks het ook best kunnen billijken, dat er niet even afgestapt wordt.

Afstappen, dat doet hij pas op zijn eigen erf. Zijn eigen erf...

Een ruimte, bij de baander met keien verhard, verderop mul en stoffig, half in de schaduw van schuren en bomen. Kippen scharrelen doelloos rond, een paar hebben zich zo'n beetje ingegraven in het warme losse zand en zitten daar te zonnen. De oude kat is bezig, nog behaaglijker plekje te zoeken. Het is gebleven, zoals het altijd is geweest.

Maar men kan de dingen met verschillende ogen bekijken. Als Tijs vroeger bij donker regenachtig weer in de baander stond, dan kwam hem dat verlaten erf zo somber en naargeestig voor, dat hij maar net zo lief zijn ogen sloot. Nu zou het kijken hem niet gauw vervelen.

Het kon voor het eerst zijn, dat hij dit ziet, zo gulzig neemt hij alles in zich op. Zijn ogen drinken, alsof hij er van dromen wil...

Kijk, daar onder het aanbindsel van het schaaphok, daar is een plank half vergaan. Dat kan zo niet blijven, de boel moet knap onderhouden worden, Albert-Jan heeft dat ongetwijfeld zo gewild. Hij heeft er op vertrouwd, dat zijn huis in goede handen overging. Evenals in zijn dagen geregeld de timmerman kwam, zal die ook voortaan komen. Dit, van die half vermolmde plank is Albert-Jan ontgaan, anders zou dat stellig reeds zijn hersteld. Het was ook zijn bedoeling, om het grote dak van een nieuw dek te voorzien. Kort voor zijn dood heeft hij dat nog met de dekkers overlegd. Binnenkort zullen ze komen. Bij de wagenschuur ligt de hoop riet gereed.

Het zou niet kwaad zijn, bedenkt Tijs, als hij die schuur weer eens in de teer zette. Hij betast de warme planken. Ze zijn nog gaaf, maar er begint van dat goudige mos op te komen en dan betekent teer geen overdaad. Goed behandeld hout gaat lang mee. Vergelijk dit eens met dat bouwvallige bijschuurtje van Vos, daarginds. Het heugt Tijs nog best, dat het nieuw was. Maar het stond bloot aan weer en wind, en zonder een tijdige teerbescherming was het daar niet tegen bestand. Vermolmd, welig bemost, zo hangt het in elkaar, op het punt van verpulveren.

Nee, dan zijn deze wanden beter bewaard! En hoe vaak Tijs vroeger ook neiging voelde, om Albert-Jans voorschriften averechts uit te voeren, om regelrecht in te gaan tegen zijn bedillerig gedoe - nu zou hij niet graag in gebreke blijven.

Hij opent de baanderdeur - die hij zo vaak al heeft geopend. Hij staat in de bekende schuur, op de deel waar hij gewerkt heeft, al die jaren. Waar hij gejacht heeft bij het bergen van de oogst. Waarover hij het koeienvoer heeft aangesleept. Dit is de oude deel, die door zijn dorsstok duizend malen werd geslagen.

[pagina 158]
[p. 158]

Het is zo vertrouwd, dit alles, zo gewoon - het doet waarlijk ongewoon aan, dat nu uit de keukendeur niet Albert-Jan komt, maar Janna... Een beetje onzeker komt zij op Tijs toe. Zij is hier na de begrafenis vooreerst gebleven, in afwachting van de verdere beschikkingen. De familie vond dit beter, dan was er volk in het huis en waren bovendien de pink, de kippen en de kat niet aangewezen op verzorging door de buren. Nu staat ze tegenover den nieuwen eigenaar, ze wist er natuurlijk al van, maar het is te merken, dat ze niettemin even werk heeft, om haar houding te bepalen. Haar vingers frutselen aan de schort, haar oogleden knipperen een keertje vaker...

‘Zo... ik kwam es kieken, hoe 't er met stond,’ probeert Tijs zo ongedwongen mogelijk te zeggen. Het gaat hem echter niet zo goed af, dan hij wel wou. Hij heeft het gevoel, of al zijn handelingen en gebaren links en schutterig zijn. Hij loopt maar gauw mee naar de keuken.

Och en als ze daar dan maar eens goed en wel zitten, dan raken ze ook nogal handig weer over dat onwennige heen. Janna heeft er nog koffie in en Tijs heeft wel wat te bepraten...

‘Wat was nou feitelijk je plan?’ vraagt hij, met het kopje een handbreed van de mond.

‘Nou, ik heb nog een nicht, daar ben 'k wel es vaker een poos bij in'weest. Ik had in de zin, om daar nou eerst ook naar toe te gaan en dan kan 'k altied wéér zien. D'r zal vanzelf wel een keer weer wat loskomen.’

Ze zegt het met de eigenaardige berusting, waar het toekomstvertrouwen en de zelfverzekerdheid achter staan; de heel aparte toon van dat soort vrouwen, die het vooruitzicht op een zwervend leven hebben aanvaard. Haar jaren bleven eenzaam en met de hoop op een eigen huis schijnt ook de hunkering er naar te zijn verdwenen. Ze worden harder en krijgen iets in zich van de moed van den man, die ontbreekt... Tijs durft dan ook gerust zijn vraag te stellen: ‘Zouden ie d'r voor voelen, om hier tot 't voorjaar te blieven?’

Ze kijkt hem aan.

‘Ja, het zit zo,’ vervolgt hij. ‘wij waren haast van plan, om hier niet eerder in te trekken als 't andere jaar. Wij kùnt natuurlijk wel eerder, maar waar zou 't nodig voor wezen. Voorlopig heb ik daar nog werk genoeg te doen. En om nou tegen de winter te verhuzen... nee. De stal kan 'k hier toch ook al niet vol zetten, of ik moet er heui bij hebben. En buten-dat, Koba wacht dan ook liever tot 't voorjaar, dat begriep ie allicht wel...’

Ja, hij hoeft dat niet nader uit te leggen; Janna kan zich voorstellen, dat Koba straks tegen de vermoeienissen en de rompslomp van een verhuizing opziet.

‘Daarom’, gaat Tijs verder, ‘hadden wij zo'dacht: as ie hier nou zolang es blieven wilden. Dan is 't boeltien niet onbewaakt en voor mij is 't ook gemakkelijk, met 't oog op 't werk dat ik hier heb. Het bouwland kan oogstbloot aanvaard worden. Daarom, as nou aanstonds de eerappels er uut bent en de rogge kan 'zaaid worden, dan heb ik, as ik hier kom, 's middags mien pottien warm. Is 't niet zo?’

[pagina 159]
[p. 159]

‘Ja, dat is zo,’ zegt Janna en ze knikt.

‘Dat zou dan wel kunnen, dacht ie?’

‘O ja, om mij wel, hoor. Ik kan dan intussen op mien gemak uutkieken naar wat anders.’

Zo overleggen ze dat dus. Janna kikt niet over vrees, om hier als vrouw alleen te blijven. Evenmin toont ze zich vereerd met deze betrekking, waaruit toch blijkt, dat men haar volkomen vertrouwt. Nee, ze weet immers wat ze waard is? In stilte volgt Tijs de zelfbewuste gang van haar gedachten.

Zakelijk - dit punt is afgehandeld - begint ze over wat anders. Vanmorgen is Vos hier geweest, vertelt ze. Als Tijs altemet die pink van de hand wou doen, dan wou hij hem graag overnemen...

‘Nee,’ zegt Tijs beslist. ‘Nee,’ lacht hij dan, zich bezinnend op de dubbelzinnigheid van dat gezegde, ‘geen pink van de hand.’

‘Ja,’ lacht ook Janna, ‘zo zee hij 't.’

‘Hm... Nee, maar...’ - Tijs' stem is weer ernstig nu - ‘al wou Vos mij ook het driedubbele van de weerde geven, ik ging er niet op in. Geen sprake van. Nee!’

Hij maakt een kort afwijzend gebaar.

‘Wie kwam er om?’ vraagt hij dan. ‘Koert?’

‘Nee, ouwe Bouwe.’

‘O, juust! Zo! Is t' ouwe Bouwe zien opzet. Tjonge nog toe, is die zo happig op dat bontien? Nou, hij krig hem niet. De pink komt bij ons te gasten. Zoveel ruumte heb wij daarginder ook nog wel!’

De stilte, die op deze woorden valt, is strak, als na een twist. Hij vraagt zich ineens af, waarom hij zich zo heftig gedroeg. Waarom kwam hij zo strijdlustig op voor Albert-Jans pink? Was het wellicht de behoefte, om iets goed te maken?

Zwijgend legt hij zijn lege kopje omgekeerd op het schoteltje en staat op. Met de deurklink al in de hand, bespreekt hij nog enkele kleinigheden, die hij bijna vergat.

Ziezo, en dan zal hij nu maar eens zien, dat hij thuis komt. Die pink, die haalt hij zoo gauw mogelijk op, het kan wel wezen van morgen...

Hij trekt de deur dicht, gaat de stille deel weer over. Wat een ruimte toch. En wat een stal! Dat zal nog een hele duit moeten kosten, als hij die volgend jaar zo'n beetje vullen wil... Hij schudt zijn hoofd, hij krijgt nog maar gedurig een beetje een huiverig gevoel, wanneer hij aan grote bedragen denkt. Omdat hij steeds, van kind af aan, gewend geweest is aan het weinige. - Men hoeft nog niet bepaald op de penning te wezen, om zuinig te zijn...

Buiten, voor de baander, zijn de schaduwen verschoven en verlengd. Hij moet voortmaken, wil hij thuis zijn tegen melkenstijd. Bij de hoek kijkt hij nog even om, maar er is nu geen Albert-Jan meer, die groetend zijn stok opsteekt. Het erf ligt daar zo verlaten, alsof het niemand toebehoort. Tijs merkt opnieuw, dat het besef, bezitter te zijn, nog in hem groeien moet. Hij kan zich zelfs nog maar amper voorstellen, dat hij de rammelende roestige fiets die hij berijdt, nu zonder bezwaar verwisselen kan voor een fonkelnieuwe. Hij zal het zich misschien zo nu en dan eens moeten voorhouden,

[pagina 160]
[p. 160]

dat hij zich voortaan meer veroorloven kan. Bijvoorbeeld, dat hem niets verhindert, om een bod te doen op het beste paard van Renting, dat daar met driftige rukken de hals over de omheining reikt, om een bekvol gras van de berm te bemachtigen. Het is een taai en vurig dier, een duurgelder, roemde Renting destijds; hij had er een dikke smak geld voor moeten geven. Maar wat Renting betalen kon, kan hij nu ook. In elk geval, hij moet er straks een paard bij hebben.

En wagens! Het weinige dat hij nu in gebruik heeft, is voor dit bedrijf niet toereikend. Hij zou meteen naar de stelmaker kunnen gaan, om een nieuwe wagen te bestellen. Of beter nog, een wipkar. Willem houdt het nog altijd met de ouderwetse wagens, maar hijzelf geeft aan karren de voorkeur. Op de duur gaan die er wel mee door, wacht maar eens af!

Een wipkar dus. Maar dat kan volgende week ook nog wel, voorlopig heeft hij er immers nog geen verlet om? Eerlijk gezegd, stuit het hem wat tegen de borst, om het gekregen geld zo haastig te besteden. Het geeft geen pas. Hij maakt alleen nog maar zijn plannen. Hij rijdt met een wijde omweg langs zijn geboortehuis. Daar stapt hij af en begint langzaam zijn pijp te stoppen. Zo valt zijn staan hier niet op. Hij beschouwt de oude woning, waar hij kind is geweest. Als dit nu nog eens aan de koop kwam... en hij zorgde, dat hij de hoogste bieder was... Er zou zo mooi een arbeider in kunnen...

Het is een goed denkbeeld! Hij werpt de verbrande lucifer weg en trapt rooktrekkend verder. Het is al niet vroeg meer, hij krijgt haast. Hij houdt zich zelfs niet meer op bij de akkers. Hij rijdt er alleen langzaam voorbij. Hij heeft er ook nog geen recht op; de wenning is bezaaid met knollen, of met spurrie. De kribbelkamp is vanaf de weg niet te zien. De middeltip evenmin. Op de torenakker staan aardappels.

Als die er uit zijn, zaait hij er rogge in! Vaak heeft hij Evert Nederhoed benijd, anderhalf jaar geleden nog. En nu...

Wat is de wereld mooi!... De lucht is blauw, de heide bloeit - tot aan Delleveld toe bloeit de heide!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken