Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liefde in het oude landschap (ca. 1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liefde in het oude landschap
Afbeelding van Liefde in het oude landschapToon afbeelding van titelpagina van Liefde in het oude landschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.16 MB)

Scans (106.70 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Illustrator

J. de Vries



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liefde in het oude landschap

(ca. 1946)–Johan Hidding–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 173]
[p. 173]

Vijf en twintigste hoofdstuk

DE volgende avond.

Met vermoeide, maar gelukkige ogen staart Koba vanuit de bedstee naar de hoek, waar de kleine Bareld rustig slaapt in zijn wieg. De wieg, die door de verschrikkelijke gebeurtenis van gisteravond eerder dienst moest doen, dan gedacht was... Nog doorhuivert haar de ontzetting bij iedere herinnering daaraan... En zij zucht diep.

Zij kan niet dankbaar genoeg zijn, dat alles nog zo goed gegaan is, dat er niets ernstigs is gebeurd. Ja, zo vertrouwd en veilig, zo huislijk is het hier om haar heen, dat het soms bijna onmogelijk wordt om niet te geloven aan een nachtmerrie...

En toch - het is de werkelijkheid geweest. Is het niet bijna zo, dat zij teruggekeerd is tot het leven? Had Tijs den jachtopziener verder van huis ontmoet, het zou wellicht te laat geweest zijn..

Tijs was hem tegengekomen op de veldweg, hij had hem inderhaast verteld wat er aan de hand was, en hem gevraagd, haar even gezelschap te willen houden; ze lag daar anders zo alleen... En zo was de jachtopziener hier dan naar toe gegaan. Maar hij had bedacht, dat het mogelijk was dat ze sliep en om haar niet te laten schrikken, had hij voorzichtig de deur geopend. Achteraf blijkt dat niet alleen haar, maar ook zijn eigen behoud te zijn geweest. Had hij gerucht gemaakt, dan zou Arnold zich verdedigd hebben. Nu werd hij overrompeld, hij worstelde, schoot in den blinde, dook en ontrukte zich aan de handen van den jachtopziener en de tanden van diens hond. Toen die hem opnieuw greep, buiten, schoot hij het dier dood. In de duisternis kon hij toen verder gemakkelijk wegkomen. Flarden van zijn kleren bleven achter, maar de revolver ontbrak...

Hij is gevlucht - of hij ontkomen zal? Overal is de politie gewaarschuwd, overal ziet men naar hem uit. Het is ook mogelijk, dat hij zich nog ergens in de buurt ophoudt, in het bos, of op de heide. Zoals voorheen na zijn overval, zijn nu opnieuw de mannen van het dorp uitgegaan, om hem op te sporen. De hele wildernis wordt doorzocht.

Weer huivert ze... Is het, om wat er is gebeurd, of om wat komen kan?... Als men hem eens niet vindt... Als hij nog eens terugkeert... in een nieuwe nacht...

Tijs is behoedzaam de keuken binnen gekomen. Ze ziet hem ineens staan bij de wieg. Hij glimlacht tegen den kleinen slaper en daarna tegen haar. Zij glimlacht terug.

Wat staat hij daar aardig stuntelig... En wat praat hij overdreven zacht met moeder Trui. Maar ook háár stem en stappen werden zachter...

Er is maar weinig wind meer. Het is een zacht sussend gezang geworden en de geteisterde takken van de appelboom wiegen nu zoet.

Maar Koba voelt zich verontrust... Zij staart maar naar de ramen, naar de zon, die daalt. Het licht vermindert, straks komt de avond - daarna de nacht...

[pagina 174]
[p. 174]

Maar eer die komt is er tijding, dat Arnold gevonden is. Dicht bij de venen, in een laag kreupelbosje, daar lag hij, met een schot door het hoofd. De revolver vond men daar bij.

Nu weet zij het.

De dood - dat was het laatste doel waarheen hij vluchtte.

 

Er komen nachten, waarin de wanden worden weggenomen en zij alleen gelaten wordt in een duister land. Zij is verlaten en zij voelt de grenzen dreunen. Duizelingwekkend ver is in het zwart een wemeling. Zwaar aanzwellend geruis en stemklanken.

De dreuning bedreigt haar, de wemeling bruist. En op haar lichaam is een last gelegd. Roerloos ligt zij en stom in een ontzaglijke beving. Deinzende golven - gelederen van vaal licht daveren aan. Een grote doffe roep deint...

Zij siddert, zij kreunt... Zij krimpt en wringt zich onder de zware verstikkende last... en hevig zwetend worstelt zij zich wakker.

Zij vindt zichzelf bevend terug in het bed, dat rustig beschenen wordt door het nachtlampje. Zij hoort de zware ademhaling van Tijs en die van het kind licht en haastiger daartussen. Zij ziet een kopje en een knuistje binnen de veilige omhulling van de wieg...

Doodsangsten en volkomen geluk... twee dromen schijnen het te zijn waarin zij leeft... De slaap sleurt haar nog naar die afzichtelijke nacht terug - ontwakend wordt zij weer geworpen in het onzegbaar schone heden...

De dagen gaan. De herinnering begint te slijten bij de vele kleine werkjes die zij heeft met het kind. Het kind, dat krijsend eist en haar bedankt met onbeholpen hikgeluidjes... Men hoort als moeder meer in zo'n kleine stem, men leest vollediger in die wijde donkerblauwe ogen... Het diepe blauw van háár ogen zit er in, zegt Tijs, terwijl hij het kind van haar schoot neemt. Haar bezorgde waarschuwingen verwaarloost hij luchtig. Hij loopt met Bareld naar het raam.

‘Och, Tijs, wat wou j' nou. Ouwe Willem kan 't tòch niet zien.’

‘Vanzelf,’ plaagt hij, ‘vrouwen denkt alleen maar an pronken. Ik laat 't niet zien, ik laat 't gewoon wat kieken’...

Zij schudt haar hoofd. Zo'n klein kind laten kijken, wat toch een onverstand.

‘Geef nou maar weer hier,’ zegt ze ongeduldig.

Het is daar bij het raam een gemauw en een gekokker van katten en kippen...

‘Ach Tijs, ie bent niet wies,’ lacht ze. ‘Wat ziet zo'n kind daar van, of er kippen loopt...’

‘Dat valt je met,’ zegt hij gewichtig. ‘As hij maar praten kon dan zouden ie wel es horen wat hij d'r van zee.’

‘Ja allicht wel,’ troeft ze. ‘As hij maar eenmaal zo ver is.’

‘Je ogenkleur, dat hij die over'erfd heeft, dat is mooi,’ zegt hij, terwijl hij Bareld terug bezorgt. ‘Maar de natuur...’

Ze draait hem aan zijn oor.

‘As ie nou Maandag naar Beilermarkt gaat, hè?’ zegt ze.

‘Ja?’

‘En as ie weer in huus komt...’

[pagina 175]
[p. 175]

‘Nou?’

‘Dan heb ie hem zeker een stukkien noga metnomen’...

‘Mis!’

‘Nou?’

‘Wat anders.’

‘Ja?’

‘Paasnoten!’...

 

Het begint voorjaar te worden. Er zijn al enkele van die stille, bijna zoele avonden, waarin het bos gaat geuren en een wulp juichend naar de heide glijdt.

Dan worden de stemmen zacht.

Er is een mildheid in de schemering, die haar laatste licht bergt in de sterren... De sterren schijnen met een nieuw en teerder licht. Ze drijven daar, over het goede oude Drente. Ze staan boven een eenzaam huis aan de heiderand, ze staan ook boven akkers, waar het groeiend groen is van de rogge. De eigen rogge, op de eigen grond...

En daags, als Tijs daar bezig is, als hij daar op de Bentebarger es de haver zaait, of het land gereed maakt voor de aardappels, dan vergezelt hem daarbij nog de vreugde van dit allernieuwste; het vooruitzicht, hier eens te zullen werken, gezamenlijk met zijn zoon...

O ja, dat duurt nogal een jaar of wat. Bareld ligt nu nog in de wieg en weet van geen werk. Maar de tijd staat niet stil, hij zal er al weldra heen kunnen kuieren, wankel aan zijn vaders hand. Hij zal meerijden op de wagen, naast zijn vader op de trillende voorkist. Hij zal even de leidsels in zijn handjes mogen houden en roepen wat zijn vader roept...

Zo zal het gaan. Zo stelt Tijs zich dat voor. Een kleine jongen, die hem volgt. Die dadelijk uit school hem opzoekt in de schuur, of op het land. Hij zal daar lopen eieren zoeken. Hij zal zijn kameraden meetronen in huis, om ze trots de mooie toom biggen te tonen, of het stevige vaarskalf, dat pas geboren werd. Hij helpt aanharken bij het hooien, en in de roggebouw, dan wordt hij beetgenomen met de haas, die er niet is... Hij loopt met de arbeider mee naar diens huis, waar hij een appel krijgt en waar hij ook maar blijft eten. Dat is immers zo mooi, dat men zo gemakkelijk bij een ander eten kan? Och en zo voor een keertje, wat zou dat ook, vindt Tijs. Hij haalt hem 's avonds graag terug; dan staat hij ook weer eens op het deeltje van het huis, waar hij als kleine jongen woonde... Want dat huis wordt natuurlijk eenmaal zijn eigendom. Het komt wel eens aan de koop, en dan... Maar of Bareld er dan nog wel heen zal lopen om een appel?

Tijs glimlacht eens tegen zijn verheven toekomstdromen. Hij geeft het paard een lichte tik. Vooruit! Hij steekt een hand op tegen ouwe Bouwe Vos, die voorbij komt wandelen en die roept, dat het bijster droog is.

Ja, hier in Bentebarg is het door de regel nogal handig weer droog.

Ja, in de regel wel, bevestigt Bouwe. Maar een droge Maart en een natte April...

Dat is de boer zijn wil, dat is ook zo. Als er dan in April maar

[pagina 176]
[p. 176]

flink wat regen valt.

Ze zullen het beste maar hopen.

Bouwe kuiert weer verder en Tijs hervat zijn werk. Het stof wolkt op, hij komt er uit te zien als een neger. Hij wast bij Janna zijn gezicht, voordat hij 's avonds naar huis fietst. Het is toch een raar leven zo, over twee plaatsen verdeeld. Hij zal blij zijn, als hij het zaakje bij elkaar heeft. Gelukkig zal het niet lang meer duren.

 

De dag breekt aan.

Alle Bentebarger boeren helpen bij de verhuizing. Ze rijden met hun wagens voor: Rieks Hegen, Renting, Koert en Tines Vos, Jan Braam en Evert Nederhoed en al de anderen; geeneen die er ontbreekt. Het is een oud gebruik, men haalt een nieuwe dorpsgenoot.

De boel wordt opgeladen, de meubels, de bedden, de potten en de pannen, de spullen van het bedrijf, elk neemt een deel voor zijn rekening. Evert Nederhoed zorgt voor de brandzoden en Jan Braam voor het diggelgoed en dat gerak. Het laatst wordt de fles opgeladen, vanzelf die is het langst onmisbaar. Zonder een borrel gaat het nu eenmaal niet.

De fles is bij het diggelgoed ingedeeld; dat Jan Braam dat nou net zo moet treffen, dat hij de fles te vervoeren krijgt. Hij lust ze haast niet. Hij schenkt zichzelf nog maar eens in, ter ere van het vertrek. Ziezo, daar gaan ze dan!

Waggelend, in een wolk van stof, zo trekken ze weg, de zandweg langs, de wagens en de karren, daarachter de koets van Jan Nanning, waar Koba in zit met het kind. Dan volgt het vee. Een koe loeit weemoedig een afscheidsgroet. Enkele schapen blaten.

Koba ziet achterom. Daar, waar de weg een kromming maakt, komt het oude huis nog even tevoorschijn vanachter bosschage en stof. Het oude huis, waar ze een jaar gewoond hebben. Ze kan het zich nu nog beter voorstellen, wat het voor oude Sanne betekende om er uit te gaan. Die had er haar hele leven gewoond en zij nog maar een jaar. Maar in die korte tijd is ze er al van gaan houden, ze hebben angst en vreugde gedeeld. Wat heeft ze daar al doorgemaakt, tussen die oude muren.

Nu is het voorgoed uit het gezicht. Ze wendt zich af, het is voorbij. Ze ziet vooruit, vanaf haar plekje achter de rug van Tijs, die ment. Temidden van hun bezit, zo komen ze de zandweg afrijden. Ze wuiven tegen Jeichien en de anderen, Willem Katerberg en zijn vrouw en zijn zuster. En Trui en Martinus, die met Koop voor de baanderhoek staan. En Andries Rons en Timmers volk en Jan Oosterveld en de vrouw - het wuift en roept en zwaait aan alle kanten. Het is aandoenlijk, al die vriendschap, al die goede gemeenschapszin.

Een wonderlijk week gevoel bekruipt Koba, nu ze dat ouwe beste Delleveld met zijn volk bij haar afscheid zó ziet. Die stroeve Brands, ze heeft zich altijd op den man verkeken, zijn hartelijkheid doet nu niets onder voor die van Markus Oldejans. De dikke Peeks staat vrolijk in de deur van zijn vergunning en Albertien van Appies Ap komt hijgend en zwaaiend het stookhok uit.

Haar opvolgster... Zie ze daar toch eens uitbundig doen tegen

[pagina 177]
[p. 177]

de koeiendrijvers. Hoe dat nog worden moet, als ze daar zowat moederziel alleen in het veld komt te zitten...

Maar daar breekt Koba zich het hoofd maar niet over. Ep moet maar weten, hoe hij haar bezig houden wil. Welja.

Ze zijn het dorp nu uit. Zij kijkt naar het kind, dat rustig slaapt op haar schommelende schoot. Dan kijkt ze weer vooruit, naar de wagens, die wat verspreid raken. Zie eens, daar helemaal vooraan, wat is dat daar, wat doen ze daar toch... Daar beginnen er zowaar een paar te jagen. Ze stuiven ineens voor de anderen uit...

‘Jan Braam en Evert Nederhoed!’ zegt Tijs met onrust in zijn stem.

Grote griezel nog toe, Evert Nederhoed en Jan Braam! Ze daveren weg, met het paard in de sprong, ze razen voort als gekken, een wedren tussen bolderende boerenwagens, geladen met zoden en diggelgoed... O o, wat moet dat worden...

‘Jan Braam had de brandewien bij zich,’ zegt Tijs.

Ja, ongelukkig genoeg. Maar alles goed en wel, Evert Nederhoed is toch zeker nuchter? Wat mankeert dien vent. Als hij zich maar bedaard gehouden had, dan was Jan Braam er niet alleen vandoor gegaan...

Wat verderop, daar heb je 't al! Is 't niet bedroefd? Zie mij dat arme leven toch eens aan. Hier een zode, daar een zode, links en rechts, op de straat, op de berm. De halve vracht gaat wel verloren. En wat doe je er aan... Dáár, een stuk of wat wel... Wat is 't toch wat te zeggen... Allemaal zoden!... En dáár... och och, een kom... in scherven, in gruizelementen...

Koba sluit de ogen, ze wil maar liever niet meer zien wat er nog komt. Gelukkig dat tenminste het mooie servies en de klok op een andere wagen zijn gekomen. En de koolpotten. En de bekers van de kast... Ja, maar het andere... Het meeste is toch maar bij Jan Braam... Ze kan haar ogen ook niet dicht houden, ze moet zich vergewissen van elke nieuwe ramp. Op alles voorbereid, tuurt ze de weg af... Nog geen wittigheid, die op diggels duidt... Alleen maar zoden. Het kan ook zijn, dat die kom toevallig wat raar aan de kant op de wagen gepakt was, dat die er zodoende afrolde. Misschien dat het nog wel wat meevalt. Ze heeft alles uit voorzorg al dik in de kranten gepakt, het meeste kan wel een stootje verdragen. Maar het zou toch al een merakel wezen, als er straks niets kapot voor de dag kwam. Bij zo'n onzinnige rit moet er wel onherroepelijk het een of ander breken. Dat kan onmogelijk goedgaan...

Het kind niest, maar het slaapt rustig door. Al lag de hele weg ook bezaaid met scherven uit moeders kopjeskast, daar zou het even onbekommerd om slapen. Alsof het voelt, beter bewaakt te worden dan het fijnste servies. Koba benijdt het zijn rust op deze reis...

Als ze bij huis komen, dan staat daar alleen Jan Braam maar te wachten. Evert Nederhoed is er niet.

Nee, die is al weer weg, verklaart Jan Braam. Hij heeft zijn partij zoden daarginder neergekwakt en is meteen verder gegaan, naar huis, want hij had het slim druk.

Tijs weet nu helemaal niet meer, wat hij er van moet denken. Hij gaat eens kijken, hoe zo'n partij zoden er wel ligt. Het is maar een erbarmelijk hoopje, de helft is misschien wel verongelukt.

[pagina 178]
[p. 178]

Jan Braam, voor driekwart dronken, staat tegen de anderen te bluffen over zijn snelle rit. Ze hadden gedaan, wie het hardste kon, Evert of hij, maar hij had het gewonnen en Evert had het verspeeld en hij had het gewonnen!

Kerel, wat ging het er van langs! 't Was maar even geweest, een roef, een rikketik, een vivelekwint was 't maar...

‘En de fles?’ vraagt Koert Vos.

‘De fles?’

‘Ja, is die kapot of heel.’

‘Heel!’ zegt Jan Braam beledigd.

Heel, ja - maar leeg. Er zal aanstonds nog wel een nieuwe aan te pas moeten komen...

De boel wordt naar binnen gesjouwd. Dank zij Koba's voorzorg, is het breekbare spul er werkelijk nog behoorlijk goed afgekomen. Een paar gebroken kopjes en enkele schotels die geschonden zijn... Och kijk, dat melkkannetje ook, daar zit een scheur in, die er vóór de tocht nog niet in zat... Maar verder is toch alles in orde. Ze heeft zich tè bezorgd gemaakt.

De meubels worden voorlopig in een hoek van de grote keuken neergezet. Ze moeten nog maar eens zien, hoe ze die plaatsen. Ze wil er niet graag wat van missen, maar aan Albert-Jans inboedel komt ze evenmin graag. Dan moeten ze het maar wat zien te schipperen. Hier kan nog wel staan en daar nog wel. Och ja, dat loopt wel los, zegt Tijs, als hij even binnenkomt.

Het afladen is gebeurd, de nieuwe fles wordt nog eens aangesproken en dan trekt de een na de ander af.

Die avond komen ze terug op de gebruikelijke visite. Het is in de ruime keuken een geroezemoes, een geroep en een gerook. Ze drinken allemaal uit kopjes en naderhand uit glaasjes, en ze kauwen op hun moot koek ter grootte van zo'n halve baksteen ongeveer. Er worden grappen verkocht met daverend gelach na afloop; en midden in die herrie zit ouwe Bouwe Vos doodgemoedereerd en onverstoorbaar met Berend Renting te keuvelen over de oude tijd. Temidden van het tumult hebben ze daar een eigen wereldje, helemaal verdiept als ze zijn in het verleden, waar ze maar uit ophalen, dit en dat en alles wat ze nog heugt. Geen omringende stemmen, maar enkel de klokslag kan ze terugvoeren naar het heden.

‘'t Wordt zo zachiesan tied,’ zegt Bouwe Vos.

‘Ja, wij zult de klompen maar es weer naar huus toe brengen,’ zegt Berend Renting. ‘Nou mensen, wij bent nou bij jè 'weest, ie komt ook maar gauw es een keer bij ons...’

‘Ja, kom ook eens bij ons inkieken...’

‘Ja en bij ons, wij rekent er op, hoor!’

Zo, langzaam, onderwijl gul nodigend, ontruimen ze het vertrek.

‘Hè hè... geeuwt Koba, als ze weg zijn.

‘Moe zeker?’ lacht Tijs.

‘Nou,’ zegt ze. Men verlangt wel naar 't bedde, as men zo'n dag achter de rug heeft.’

En dan: ‘Maar wat die Evert toch mankeert... Eerst dat onzinnige gejakker al en dan, inplaats van op de visite te komen, blif hij uut. Wat of dat ìs...’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken