Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Liefde in het oude landschap (ca. 1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Liefde in het oude landschap
Afbeelding van Liefde in het oude landschapToon afbeelding van titelpagina van Liefde in het oude landschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.16 MB)

Scans (106.70 MB)

XML (0.48 MB)

tekstbestand






Illustrator

J. de Vries



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Liefde in het oude landschap

(ca. 1946)–Johan Hidding–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 179]
[p. 179]

Zes en twintigste hoofdstuk

JA, wat of dat met Evert wezen kan - het is ook Tijs een raadsel. Evert gedraagt zich zo zonderling. Het is net, of hij liefst elke ontmoeting wil vermijden, zo angstvallig blijft hij uit de buurt. En àls hij nog eens gezien wordt, is hij steevast vergezeld van zijn hond. Alsof hij nooit een andere vriendschap gekend heeft...

Zoiets te zien, doet zeer. Het versombert de dagen. Tevergeefs tast Tijs het verleden af naar een voorval, dat hem opheldering geven kan. Hij vindt geen reden.

En toch laat het hem niet met rust. De vriendschap is te hecht geweest, om door een kleinigheid te kunnen breken. Er moet een oorzaak zijn, waar Evert gedurig tegenaan kijkt - en hìj ziet die gewoonweg over het hoofd?

Hij prakkezeert, hij piekert er vaak over. Daags in het veld, bij het graven van de turf, en 's avonds op de bank buitenshuis, of op een wandeling. Het keert terug; telkens opnieuw keert het terug. Hij ligt er mee in bed, hij neemt zich zo half en half voor, om eens naar Evert toe te gaan, maar 's morgens ziet hij er toch ook weer van af. Hij graaft in het veen, hij graaft in het verleden. Met een vermoeid hoofd fietst hij 's avonds terug, door het veld, over de es, voorbij zijn land - en dan ontdekt hij wat... Daar op de torenakkers...

Met de fiets aan de hand staat hij bevreemd te kijken naar een verschijnsel, dat hem plotseling opviel. Daar liggen de twee akkers, die van Evert en van hem. Op beide wordt rogge verbouwd, maar die van Evert is een heel stuk schraler. Dat verschil in de gewassen is er altijd al geweest, eenvoudig omdat Evert niet zoveel mest besteden kan. Maar hoe is het dan te verklaren, dat nu, dit jaar, één bepaalde strook van zijn akker wèl goed bemest schijnt te zijn? Een strook, naast de akker van Tijs... Daar doet Everts rogge in hoogte en hoedanigheid niet voor de zijne onder...

In een vreemde behoefte om hier weg te komen, springt Tijs ineens weer op de fiets en trapt verder, naar huis. Daar zit hij de hele avond peinzend op zijn stoel. Wat of hem scheelt, vraagt Koba.

Och, niks. Hij schudt onwillig het hoofd. Hij zit ergens over te denken, dat is hem niet recht helder. Meer laat hij niet los.

Zij probeert hem wat af te leiden, door met een voorstel voor de dag te komen. Zij had gedacht, om van oom Albert-Jan een portret te laten vergroten. Ze vond gister nog een duidelijk portretje van hem, in een laatje van het kabinet. Kijk, staat hij daar niet mooi op? Als ze dat nu eens lieten vergroten, net zo groot als dat van tante Wennechien, dan hadden ze ze beide aan de wand. Dat zou toch wel aardig wezen...

Hij knikt zonder belangstelling. Ja, dat was het ook wel.

Hij is al weer met het andere bezig.

‘Nou?’ vraagt Koba nog eens.

Hij kijkt haar afwezig aan.

‘Zul wij 't dan maar laten doen?’ Een beetje ongeduldig wijst ze op het portretje.

[pagina 180]
[p. 180]

‘Ja ja, ja dat is best.’

Die nacht ligt hij telkens te woelen, hij kàn de gedachten maar niet kwijt. Onrustig staat hij vroeg in de morgen op. Hij doet verstrooid zijn werk, en gaat tenslotte opnieuw bij de akker kijken. Och... het is toch immers duidelijk te zien. Het scheidt zich zo opvallend scherp af, over de volle lengte van de akker. Eén rechte geile strook; beste rogge, gelijk aan die van hem...

Dit staat wel vast, die strook is sterker bemest. Maar hoe... wanneer... Toen hij, Tijs, verleden najaar de mest op deze akker spreidde, had Evert dat op de zijne al gedaan. Een schraal laagje lag egaal gespreid over de hele oppervlakte. Toen Tijs enkele dagen later terugkwam - het had in die tussentijd erg geregend en zodoende was hij thuisgebleven - toen hij terug kwam om zijn akker te ploegen, lag die van Evert al gereed. Evert had tijdens zijn afwezigheid geploegd. En zie, dat is het nu juist...

Piekeren, piekeren, de hele dag en de hele avond. Maar wat bereikt hij daarmee? Hij heeft geen bewijs. Wel is er een mogelijkheid, om dat te krijgen, maar zijn hart verzet zich daar nog tegen. Het stuit hem tegen de borst. Mag hij Evert wantrouwen? Mag hij twijfelen aan zijn eerlijkheid?...

Ja, maar... Hij zucht en zucht en wentelt zich weer eens om... Dit is toch ook niet om uit te houden. Hij moet zekerheid hebben...

En zo neemt hij die nacht dan eindelijk zijn besluit.

Hij trekt 's morgens zijn beste kleren aan en fietst het dorp uit. Naar den landmeter...

 

De volgende morgen staat er een man met krakende laarzen op de deel. Buiten wacht zijn assistent, als Delver even aanwijzingen wil geven, dan beginnen ze meteen. Gedrieën fietsen ze het dorp uit.

Wat of het volk daar wel van denken zal? overlegt Tijs in stilte. Och, allicht menen ze, dat het nog met de erfenis in verband staat. Notarisstukken en landopmeten, al zulk spul, het is immers één pot nat? Welja, laat het maar in die richting gezocht worden...

Ze komen bij de akker en Tijs zet zijn bedoelingen uiteen. Hij zegt het zo voorzichtig mogelijk; met zijn vermoeden heeft voorlopig nog niemand wat te maken, het kòn immers nog eens blijken, dat hij zich vergist. - Kijk, het is hem er om begonnen, precies te weten, wat of zijn rechtmatig eigendom is. Hoe ver dat nu net gaat, begrijpt meneer? Het kan wezen, dat zoo'n voorsteen wat bijgebouwd is...

De landmeter kijkt vragend. Hij begrijpt die uitdrukking niet goed.

Tijs bedoelt de grenssteen, die kei, die daar in de voor ligt. Het is mogelijk, dat die in de loop der jaren door het ploegen wat verschoven is...

O juist, ja! Ja, dat is mogelijk. Goed, ze zullen eens kijken.

Mooi. Tijs laat het aan hen over. Hij keert zich om en komt er verder de hele dag niet weer. Hij zoekt bij huis wat bezigheden, maar hij is ongedurig als een kind, dat nog niet weet, of het werkelijk straf zal krijgen. Er wordt daarginder over veel beslist...

Als hij er 's avonds terugkomt, slaat de landmeter juist zijn piketten in Everts akker - op de scheidslijn, die het gewas al wees.

‘We hebben 't nauwkeurig uitgezocht - vanmiddag ben ik er

[pagina 181]
[p. 181]


illustratie

[pagina 182]
[p. 182]

nog apart even voor naar 't kadaster geweest - en zo kwamen we tot dit resultaat.

Meer zegt hij er niet van, de landmeter. Hij houdt zich strikt onzijdig, maar het is te zien, dat hij het zijne denkt van dit grensgeval.

Ze rekenen af, de helper klettert met werktuigen, die rammelen bij het opstappen. Tijs licht de pet en staart ze na, zoals ze daar heenrijden naar het avondrood.

Dan keert hij zich om. Hij laat zich neer aan de droge sloot en sluit even de ogen, zo onzegbaar moe voelt hij zich nu. De stilte ruist in zijn oren en hamerend gaat het door zijn hersens: het is zo!...

Evert heeft hem bedrogen. Naast zijn eigen akker heeft hij een stuk geploegd, dat hem niet toebehoorde. Hij heeft een stuk gestolen en het als zijn eigen grond bezaaid. Hij zaaide winterrogge op zijn heimelijk verbrede akker - maar hij vergat één ding. Wellicht doordat zijn onrust bij de daad hem onnadenkend maakte. Hij had een fout begaan:

Mocht hij al zwijgen - de grond zweeg niet. Tijs' akker sprak zacht - naarmate de dagen lengden luider. De sterkere bemesting deed zich gelden. Dit verborgen bedrog botte uit...

En Evert was machteloos. Het moet een marteling voor hem geweest zijn. Huiverend was hij getuige van dit teken...

De rijzende rogge bracht zijn misdaad aan het licht...

Geroofde grond...

Tijs heeft het gevoel, dat de zomer verkilt, dat nu het leven leger is geworden... Hij kijkt naar de kei, die een verkeerde grens aangeeft. Die daar door Everts handen neergelegd is, in de verlengde voor.

Hij staat op.

Hij neemt de kei en legt hem op de plaats, waar hij hoort. De oude zuivere plaats, die nu opnieuw vastgesteld is door het paaltje van den landmeter. Aan het andere eind van de akker schemert eveneens een paal. Het is een lange strook, die Evert zich toeëigende; de torenakkers zijn immers de langste akkers van de es?...

Maar waarom, waarom moest dit gebeuren, vraagt Tijs zich droevig af. Hoe kwàm Evert er toe... Wat kan toch de oorzaak zijn...

Een vogel klaagt in het koren. Laag boven de heide drijft een nevelwolk. De avond wordt grijs.

Werktuiglijk heeft Tijs zich weer neergelaten in het gras. Voor hem uit ligt het groene roggeveld, met de twee blanke paaltjes. Ze springen in het oog, elk die voorbij komt zal ze zien...

Daar is reeds het gerucht van stappen... Schichtig wendt hij het hoofd om... het is Evert... Aarzelend nadert hij in de schemering..

Maar als hij Tijs ziet kijken, blijft hij staan...

De hond legt zich neer aan zijn voeten - en dan verzetten zich die voeten toch weer... Traag, als een doodvermoeide man, zo nadert hij de akker.

Hij zegt geen woord. Hij zet zich zwijgend op de kei. Hij stut het hoofd in de handen en staart...

De hond loopt wankel en onrustig rond, vlijt zich ineens tegen den baas, likt diens handen. In de donkere ogen ligt een machteloos mededogen besloten. Hij keert de kop naar Tijs en kijkt hem aan - een stille vraag om hulp...

[pagina 183]
[p. 183]

‘Evert.’

Er komt geen antwoord.

Enkel een zucht.

Tijs ziet het aan, hoe zijn vroegere vriend daar zit. De moedeloze gebogen rug, de starende ogen... En ineens komt de stem, wanhopig uitbarstend: ‘Ik wist 't! 't Moest uutkomen! Alle dagen was 't te zien, ik kon 't niet meer verhelpen, 't was gebeurd... Toen ik 'ploegd had, was 't te laat...’

Hij zwijgt weer, verslagen. Grauw en ineengezakt zit hij daar...

Achter zijn rug ritselt even de rogge op een lichte windzucht... De rogge... Hij huivert...

‘Maar...’ begint Tijs onzeker. ‘Ik begriep niet... waarom...’

Weer zucht Evert.

‘Och nee...’

Hij slikt.

‘Dat zal wel...’ zegt hij moeilijk. Hij aarzelt... ‘Ie hebt vanzelf nooit 'weten, dat ik Koba...’

‘Koba?...’ Tijs schreeuwt het haast. Hij staart, ademloos...

De ander knikt. Het is of hij ineen krimpt...

De hond beweegt zich en heft bezorgd de kop tot hem op.

Hoog boven de halmen staat een ster.

‘Ja...’ bekent Evert dof, ‘voor een groot deel zat Koba d'r met onder...’

En dan komt langzaam zijn smartelijk verhaal:

‘Ie hebt 't nooit 'weten... Maar wat ie een keer as grap bedoelden, Tijs, dat wàs geen grap voor mij... Die morgen, dat ie hier vandaan gingen, toen ie naar Delleveld vertrokken... ie weet 't misschien nog wel, de eerste Mei. Toen vroeg ik zo terloops, of Koba niet met ging. En toen vroegen ie uut de gek weerom, of ik misschien een ogien op haar had... Dat wàs zo, Tijs... Ik mocht haar zo merakel graag...

Dit uit te spreken valt hem zwaar. Hij zwijgt even.

‘Maar toen zeden ie, dat ik toch achter 't net viste, omdat ze al verkering had. Och ja, dacht ik, dat zal ook wel, zo'n mooie rieke boerendochter... Wat haalde ik mij in 't hoofd. Het was maar goed, dat ze weer weg was, dan kon 'k haar makkelijker vergeten... Elke gedachte an haar moest uut mien hoofd...’

Weer wacht hij even.

‘En toen, Tijs... toen hoorde ik dat van jè... Dat ie haar kregen... Toen ik dàt hoorde en hoe de vork eigenlijk in de steel zat... Dáár! dacht ik, hij met zien smoesies, zelf had hij er evengoed een ogien op. Anderen probeert hij af te schrikken, maar zelf waagt hij 't!... Ie begriept nou ook wel, waarom of ik niet op de bruloft 'komen ben.’

Tijs knikt stom.

‘En toen kwam dan die erfenis... Moet nou de éne àlles hebben, dacht ik. De ene alles en de ander niks?... As ie hier kwamen, bleef ik uut je buurt vandaan. Ik wou je liefst niet zien. Ik was 't zo zat, zo zat... En toen kwam op een morgen alles bij mekaar. Een dik zwien, waar wij meenden dâ w' heel wat uut maken konden, lag dood in 't hok. Mien moe had de tranen in de ogen. En ik zelf? Ik

[pagina 184]
[p. 184]

was ineens door alles heen. Het regende. Best, dacht ik, láát 't maar regenen, hoe meer hoe beter. Ik ging an 't werk, ik ging an 't ploegen, hier op de torenakker - op de torenakkèrs... In de dikke regen heb ik 'ploegd, geeneen die 't zag...’

‘Geen mèns die 't zag, Evert,’ verbetert Tijs schuchter.

De ander rilt. Een tijdlang staart hij stil naar de grond...

‘Zo-as 't mij later 'speten heeft,’ zegt hij dan eindelijk toonloos. ‘Ik vernam, dat 't an 't licht zou komen. Goed, dacht ik, toe maar. Láát 't maar an 't licht komen, ik heb 't verdiend. Ik weet nou wel, dat 't één bonk afgunst 'weest is... Afgunst...’

Hij zwijgt. Hij heeft geen woorden meer.

En Tijs? Ook hij zit zonder woorden...

Deze onthulling van Evert heeft hem stil gemaakt... Onder diens praten door heeft hij zich de dingen herinnerd. Dat Evert een paar keer met Koba opliep, uit de kerk en naar het paasvuur, het was dus niet toevallig... En dat hij vroeg, of ze niet mee ging. Er zat wat achter, zoals nu blijkt... En toen... àfgunst, heeft Evert bitter gezegd. Eén bonk afgunst was het... Maar hij, Tijs, dan... Wat heeft hij zèlf gedaan?... Hoe dikwijls heeft hij Evert niet benijd? Evert, die tenminste een eigen boerderijtje had. Hìj was maar boerenknecht, hij zou dat ook wel blijven. Hij lachte schamper om dingen, die toch niet gebeuren konden. In zijn kindertijd, ja, toen had hij daaraan geloofd, maar later leerde het leven hem wel beter. Toen wist hij wel, dat de maan geen wonderbal was. Zo dacht hij immers nog die avond, toen hij hulp ging halen in Delleveld, toen hij het wonder van zijn leven tegemoet ging. Hij haalde Koba. Hij kréég haar later. Hij kreeg de boerderij van Albert-Jan... Waarom de één nu alles en de ander niets, heeft Evert wrokkend gedacht. En ja - heeft hij, Tijs, meer verdiend... Heeft hij niet evengoed gewrokt? Bittere gedachten gehad? - Nooit stond het hem zo klaar voor ogen...

Hier zit nu Evert, die jaloers was, maar die nu wanhopig treurt om zijn daad... Evert, zijn vroegere vriend...

Zijn vròegere vriend?

Het is Tijs warm geworden om het hart. Hij buigt zich over.

‘Evert,’ zegt hij opbeurend.

De hondeogen glinsteren licht.

Met zachtere stem praat Tijs verder, alleen het dier schijnt het te verstaan...

Ze zitten daar in het donker, aan de rand van het zachtruisende veld - een zwarte saamgesmolten groep, waarvan soms iets beweegt: een hoofd, dat knikt...

Nu staan ze op. Tijs gaat naar de paaltjes en rukt ze uit, de twee opvallende paaltjes. Wie ze niet ziet, die merkt dit niet...

Evert staat op de weg en wacht.

Tijs komt bij hem, het hout onder de arm.

‘Brandhout,’ zegt hij kortaf.

Hij geeft zijn kameraad de hand.

Dit is vergeven.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken