Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het lof der vrouwen (2009)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het lof der vrouwen
Afbeelding van Het lof der vrouwenToon afbeelding van titelpagina van Het lof der vrouwen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.56 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Editeur

Johan van Dam



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het lof der vrouwen

(2009)–Johanna Hobius–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina B1r]
[p. B1r]

Op het vertreck van Iuffrouw Margarieta
Fainius
Ga naar voetnoot(1)naer Leyden.

 
Ick heb in myn jonge jeught,
 
(Nae myn wensch en hooghste vreught)
5[regelnummer]
Een verkoren boven al,
 
Die ick altydt minnenGa naar voetnoot(6) sal;
 
Sy is van een soeten aert,
 
Sy en is oock niet gepaert,
 
Met een man of jongh gesel,
10[regelnummer]
Dat behaeght myn wonder wel.
 
Maer 't en is geen sotte minGa naar voetnoot(11),
 
Die ick draegh tot dees Goddin:
 
Gelyck menigh dertel quantGa naar voetnoot(13),
 
Die van geyle MinneGa naar voetnoot(14) brantGa naar voetnoot(14).
15[regelnummer]
Sy is eerbaer van ghemoet
 
Sy bemint het ware goet,
 
Dat my boven al behaeght:
 
Want dat voeght een reyne Maeght.
 
Sy blyft even hoe het gaet,
20[regelnummer]
Die in 't hert geschreven staet.
 
Waer zy is of hoe het zy,
 
Ach! haer wesen blyft by my.
 
Maer ey lacy!Ga naar voetnoot(23) dees Goddin,
 
Die ick met myn hert bemin:
25[regelnummer]
Die verlaet haer Vaderlandt,
 
Die verlaet de Zeeusche strant.
 
Wel RosettaGa naar voetnoot(27) Nimphje soet,
 
O! vooghdes van myn gemoet:
 
Wilt ghy nu soo trecken heen,
30[regelnummer]
En my laten hier alleen.
 
Daer wy van ons Ionckheyt aen
 
Syn gewent by een te gaen,
[pagina B1v]
[p. B1v]
 
Moeten wy nu zyn gescheen,
 
En soo verre zyn van een;
 
Maer het is om niet geklaeght,
 
't Schijnt dat Zeelandt haer mishaeght.
5[regelnummer]
Hollandt brenght de meeste vreught
 
In haer soete jonge jeught:
 
Leyden ist dat zy verkoos.
 
Leyden, Leyden was de loosGa naar voetnoot(8).
 
Daer zy nu haer woningh stelt,
10[regelnummer]
Dat myn jeughdich herte quelt:
 
Maer ick bid u myn Vriendin
 
Set my niet heel uyt uw' sin.
 
Denckt noch somtydts om de stadtGa naar voetnoot(13)
 
Daer ghy eerst u woningh hadtGa naar voetnoot(14).
15[regelnummer]
Als ghy dan sult zyn gebracht,
 
By veel Adel en veel pracht;
 
By de weytscheGa naar voetnoot(17) Ionckers veel,
 
Denckt dan eens om u gespeel.
 
Hoe dat ghy nu treckt van hier
20[regelnummer]
En neemt wegh al myn playsier:
 
Maer al is 't my smert of pijn,
 
Even-wel het moet soo zyn.
 
Als het dan soo wesen moet
 
Wtverkoren Nimphje soet:
25[regelnummer]
Als 't uw immer soo behaeght,
 
Wel adieu dan Zeeusche Maeght.
 
Die my dickmael hebt verblyt
 
En als noch myn vreughde zyt;
 
Want het is myn groote vreught,
30[regelnummer]
Te gedencken aen uw Jeught.
 
Maer al scheyt ghy nu van my
 
Denckt myn hert dat blijft u by.
 
En waer dat ghy reyst of keert,
 
Mijnen geest u noch vereert:
35[regelnummer]
Ick wensch dat den Opper-vooght
 
Die het al-te-mael beooght.
[pagina B2r]
[p. B2r]
 
U doet smaecken al de vreught,
 
Die daer spruyt uyt ware deught.
 
Hy wil oock uw huys-gesin
 
Dat ick met myn hert bemin,
5[regelnummer]
Gaen geleyden nu met vree,
 
En oock myn Rosetta mee.
 
Hy verleen u op de reys,
 
Wint en weder nae den eys,
 
Dat ghy met voorspoet en vreught,
10[regelnummer]
HaestGa naar voetnoot(10) tot Leyden komen meught.
 
Nu adieu en goede nacht
 
Hier mee eyndigh ick myn klacht:
 
Maer ick hoop u noch te sien,
 
En my weder te verblien.
15[regelnummer]
VVy die van onse jeught en van ons jonge Iaren,
 
Te samen zijn ghewent, te samen gingen paren:
 
Maer nu wy beyde zijn gekomen tot verstantGa naar voetnoot(17),
 
Nu leyt my LeydenGa naar voetnoot(18) al mijn uyt verkoren pant.
 
Nu is de soete tydt gedaen,
20[regelnummer]
Nu komt de koude winter aen.
 
Nu is de vreughde van het velt,
 
Berooft door BoreasGa naar voetnoot(22) gewelt:
 
De Boomen staen geheel ontbloot
 
Van al haer vreught, ja schynen doot.
25[regelnummer]
Haer bladeren syn dor en geel.
 
Op haren Tack is geen gequeelGa naar voetnoot(26).
 
Men hoort geen Leeuwerck in de lucht,
 
Men siet geen Swaluw op de vlucht.
 
Den al begeckendeGa naar voetnoot(29) Koeck-koeck
30[regelnummer]
Leyt vast gedoocken in den hoeck.
 
Men hoort geen soete Nachtegael,
 
Die met een aengename Tael;
 
Soo menich mensch tot vreughde dwinght,
 
Als zy een vrolyck deuntje singht:
35[regelnummer]
De bloem het ciercel van den hof,
 
Leyt als getreden in het stof.
[pagina B2v]
[p. B2v]
 
Men siet noch Roos noch AcoleyGa naar voetnoot(1),
 
Die geestichGa naar voetnoot(2) staen ontrent de mey.
 
Men siet geen Tulpa wit of bruyn,
 
Noch geen Narcissen in den Tuyn.
5[regelnummer]
Den EglantierGa naar voetnoot(5) is sonder kracht,
 
Ia, schynt door dorheyt gansch veracht.
 
Men siet schier niet dat jeudigh spruyt,
 
Als Lauwer loofGa naar voetnoot(8), en Maeghden kruytGa naar voetnoot(8):
 
Dat schoon het hert en lange vriest,
10[regelnummer]
Gaer seldenGa naar voetnoot(10) syne jeught verliest.
 
Geen Dooren haeghjen sietmen groen,
 
Gelyck men eertydts plach te doen:
 
Men siet geen Beesten op het gras,
 
Dat onlancx noch so lustigh was.
15[regelnummer]
Daer zyn geen graesjes diemen bindt
 
Waer in de jeught vernoegingh vindt.
 
Wanneer zy met een soete ReyGa naar voetnoot(17),
 
Vereenight gaen in Bosch en Wey.
 
Daer is geen vreucht in 't open velt,
20[regelnummer]
Daer 's Somers PanGa naar voetnoot(20) zyn Schaepjes telt,
 
En op het Claever graesjenGa naar voetnoot(21) weydt,
 
En 't savontGa naar voetnoot(22) weer ter KoyeGa naar voetnoot(22) leyt.
 
Of Tijter met zyn HarderinGa naar voetnoot(23),
 
In lust vereenight door de Min,
25[regelnummer]
Eens wenschen in het velt te gaen,
 
De koude komt haer wederstaen.
 
Den Oosten wint in 't Noordt en West,
 
Die raet haer t' huys te blyven best,
 
Ontrent den haert of swarte SchouGa naar voetnoot(29),
30[regelnummer]
Om vry te wesen van de kou.
 
Wel isser dan voor onse jeught
 
Geen tydtverdrijf noch soete vreught.
 
Om soo des Winters droeve tydt,
 
In vrolyckheyt te worden quytGa naar voetnoot(34).
35[regelnummer]
O! ja men haelt daer uyt den hoeck,
 
Een kluchtGa naar voetnoot(36) uyt 't een of t'ander boeck.
[pagina B3r]
[p. B3r]
 
Een yeder brenght een lutjeGa naar voetnoot(1) by,
 
In Dicht of soete Rijmery.
 
Hoe IupiterGa naar voetnoot(3) hem met u paert,
 
En door de soete Min vergaert,
5[regelnummer]
Hoe wel dat IunoGa naar voetnoot(5) hoogh van moet,
 
Daer aen haer grootste gramschapGa naar voetnoot(6) boet.
 
Hoe MarsGa naar voetnoot(7) en VenusGa naar voetnoot(7) in het Velt,
 
Syn door het kunstigh net versteltGa naar voetnoot(8):
 
En listigh in de strick gebracht
10[regelnummer]
Het geen VulcanusGa naar voetnoot(10) hadt gewrachtGa naar voetnoot(10),
 
Of hoe dat eens d'hermaphrodijtGa naar voetnoot(11),
 
Wert van een geestigh dier gevrijtGa naar voetnoot(12).
 
Die hy noyt min en heeft getoont,
 
Maer staegh zyn jonge jeught verschoont,
15[regelnummer]
Het was voorwaer een vreemde tijdt,
 
VermitsGa naar voetnoot(16) een jonge Iuffrou vrijdtGa naar voetnoot(16).
 
En schoon hy haer noyt heeft gemeentGa naar voetnoot(17),
 
Sy blyven eeuwighlijck vereent.
 
Of hoe dat PlutoGa naar voetnoot(19) door de lucht,
20[regelnummer]
Met ProserpijnaGa naar voetnoot(20) neemt de vlucht,
 
En haer maeckt tegen haren danck,
 
Een Coningin van Roock en stanck.
 
Of hoe PygmalionGa naar voetnoot(23) bemint
 
En uyter maten hadd' gesint.
25[regelnummer]
Een wonder schoon Yvoren beelt,
 
Waer op zyn geest geduyrigh speelt.
 
Hy wenscht met soo een Echte vrouw
 
Te zyn versegelt door de Trou.
 
Hy wenscht dat soo een waerde handt,
30[regelnummer]
Mocht zyn een eeuwigh Minne-pant.
 
En Venus die hem gunstigh scheen,
 
Comt dalen door haer kracht beneenGa naar voetnoot(32).
 
En blies het beelt een leven in,
 
DoenGa naar voetnoot(34) wast hem dienstigh tot de Min:
35[regelnummer]
Maer soo dit even u verveelt,
 
Al wederom wat nieuws geteelt.
[pagina B3v]
[p. B3v]
 
Een Caerte speeltjen tot uw vreught,
 
Dat is oock dienstigh aen de jeught.
 
Of yet wat anders voort gebracht,
 
Waerom men vrolijck is en lacht:
5[regelnummer]
Want dat in eerbaerheyt geschiet,
 
En schaet die tere jonckheyt niet.
 
Stelt u voor dese tydt te vreenGa naar voetnoot(7),
 
Tot dat ghy weder meught vertreenGa naar voetnoot(8)
 
Met meerder vrueght, omtrent de Mey:
10[regelnummer]
In Bosch of groene klaver Wey.
 
Noyt pluckt men Rosen in de vorst,
 
Als 't veldt bedeckt is met een korst;
 
Het heeft hier alles zynen tydt,
 
En al wat aerts is gantsch verslyt.
15[regelnummer]
Mijn Pen en kan door harde kou
 
Niet schryven 't geen zy anders souw;
 
In dient haer niet en wert belet,
 
Door 't recht der Vriesen en haer wet.
 
Nu dan voor 't lest ick schey 'er uyt,
20[regelnummer]
En schoon dit soo wat kluchtigh luyt:
 
Soo toont wat liefde tot de kunst
 
En deckt myn fautenGa naar voetnoot(22) met uw gunst.
voetnoot(1)
Margarieta Fainius: Margriëta Fannius is gedoopt op 20 oktober 1616 in de Hervormde Kerk van Brouwershaven als de dochter van Pieter Fannius. De familie Fannius behoorde, net als de familie Hobius en Cats, tot de vooraanstaande families van Brouwershaven in de zeventiende eeuw. Ze leverden raadsleden, schepenen en burgemeesters. Daniël Fannius, door Meertens gesuggereerd als vader van Margriëta, was secretaris in Brouwershaven in het begin van de zeventiende eeuw en een neef van Cats. Van Margriëta is verder niets bekend dan dat ze een leeftijdgenoot en, blijkens het aan haar vertrek gewijde gedicht, een jeugdvriendin van Johanna Hobius was. Haar broers hebben waarschijnlijk in Leiden hun opleiding genoten. Album Studiosorum 1875; Nagtglas 1890, dl. 2, afl. 2, p. 206; RA Zeeland, DTBL; RA Zeeland, verz. De Vos
voetnoot(6)
minnen: liefhebben
voetnoot(11)
sotte min: begeerte
voetnoot(13)
dertel quant: wulpse jongeling
voetnoot(14)
geyle minne: wellustigheid
voetnoot(14)
brant: overloopt
voetnoot(23)
ey lacy!: ach; uitroep van bekommering en droefheid
voetnoot(27)
Rosetta: roosje
[tekstkritische noot]13: De ‘n’ van ‘noch’ in deze versregel is moeilijk leesbaar in ex. Middelburg. De letter lijkt vervormd en is mogelijk gebroken tijdens het drukproces. Dezelfde letter is in ex. Kansas goed leesbaar, wat erop zou duiden dat, als we daadwerkelijk te maken hebben met een gebroken letter, de drukvorm (binnenvorm van katern B) in ex. Kansas eerder is gedrukt dan die in ex. Middelburg. Uitgaande van een regelmatige vergaring van de vellen, kan het impliceren dat ex. Kansas eerder van de pers gekomen is dan ex. Middelburg.
voetnoot(8)
loos: leus
voetnoot(13)
de stadt ... woningh hadt: Brouwershaven
voetnoot(14)
woningh hadt: Brouwershaven
voetnoot(17)
weytsche: vermaarde
voetnoot(10)
haest: snel
voetnoot(17)
verstant: volwassenheid
voetnoot(18)
nu leyt my Leyden: nu ligt in Leiden
voetnoot(22)
Boreas: In de Griekse mythologie de noordenwind en in allegorieën de personificatie van de winter. Hall 1992, p. 52
voetnoot(26)
gequeel: geklaag, het klagende gezang van de vogels
voetnoot(29)
begeckende: bespottende
[tekstkritische noot]21: Clauwer > Claever
25: vet > velt
voetnoot(1)
Acoley: Akelei, sierplant, komt in het wild voor in de Lage Landen.
voetnoot(2)
geestigh: bevallig
voetnoot(5)
Eglantier: Wilde roos
voetnoot(8)
Lauwer loof: Laurierbladeren
voetnoot(8)
Maegden kruyt: Maagdenkruid, sierplant, komt voor in moerassen en bij waterkanten, familie van de Iris.
voetnoot(10)
gaer selden: zelden geheel
voetnoot(17)
rey: groep
voetnoot(20)
Pan: Arcadische God van de herders, zoon van Hermes en een nymf. Hij heeft de gedaante van een mens met geitenpoten, -oren en -horens en hij houdt zich op bij bergen, in grotten en op verlaten plekken. Pan brengt dromen, vaak nachtmerries, onder de mensen en is, vanwege zijn belangrijkste taak als bezorger van vruchtbaarheid onder de schaaps- en geitenkuddes, amoureus van nature. Kleine Pauly, dl. 4, kol. 444-447; Oxford, p. 773
voetnoot(21)
clauwer graesjen: klaverweide
voetnoot(22)
savont: 's avonds
voetnoot(22)
koye: schaapskooi
voetnoot(23)
Tijter met zyn Harderin: Tityrus, herder uit Ecloge 1 van de Bucolica (herdersliederen) van Vergilius. Naar het voorbeeld van de Idyllen van Theocritus van Syracuse wordt in de Bucolica het landelijke leven van zingende, musicerende, discussiërende en vrijende herders bezongen. Vergilius schreef de Bucolica tussen 42 en 39 v.Chr. Tityrus is een herder, in discussie met Meliboeus, smachtend naar zijn liefje Amaryllis. Zie hier ook het gebruik van ‘idyllische’ motieven door Hobius in deze passage: ‘Schaepjes’(20) ‘clauer graesjen’(21) en ‘Koye’(22). Vergilius, Ecloge 1
voetnoot(29)
swarte Schou: potkachel (?, JvD)
voetnoot(34)
quyt: kwijt
voetnoot(36)
klucht: In dit verband aanduiding van een ‘kluchtig’ verhaal, een mop of anekdote uit een zogenaamd kluchtenboek.
[tekstkritische noot]23:Pygimalion > Pygmalion
voetnoot(1)
lutje: beetje
voetnoot(3)
Iupiter: Jupiter, god van hemel en licht, was de belangrijkste staatsgod van de Romeinen. Etymologisch is het eerste deel van zijn naam identiek met die van Zeus, met wie hij meerdere overeenkomsten heeft. De attributen van Jupiter zijn arend, bliksem en scepter. Als (mede)beschermer van Rome brengt hij de overwinning bij veldslagen en weerhoudt hij de legers van terugtrekken. Kleine Pauly, dl. 3, kol. 1-6; Oxford, p. 569
voetnoot(5)
Iuno: Juno, qua kenmerken vrijwel identiek met de Griekse godin Hera, is de Italiaanse godin van de vrouwen. Later, in Rome, werd ze patrones van staat als Juno Regina en, in die hoedanigheid, beschermster van de Romeinse gebiedsdelen. Samen met Jupiter en Minerva was ze onderdeel van de Capitoolse triniteit. Soms werd ze ook beschouwd als de gemalin van Jupiter. Kleine Pauly, dl. 2, kol. 1563-1568; Oxford, pp. 568-569
voetnoot(6)
gramschap: toorn
voetnoot(7)
Mars: Mars, oorspronkelijk god van de lente, was naast Jupiter een van de belangrijkste goden van Rome. Hij werd later met oorlogvoering en de start van de nieuwe jaarlijkse campagne geassocieerd en vereenzelvigd met de Griekse god Ares. Volgens een mythe was hij de minnaar van Venus en werd hun liefde verraden aan Vulcanus, die het paar in een onzichtbaar net ving en zo aan de gehele godengemeenschap toonde. Kleine Pauly, dl. 3, kol. 1046-1049; Oxford, p. 651
voetnoot(7)
Venus: Italiaanse godin, was oorspronkelijk patrones van de tuinbouw en vruchtbaarheid. Later, in de Romeinse tijd, werd ze geïdentificeerd met de Griekse godin Aphrodite en nam ze al haar eigenschappen over: sexualiteit, geluk, etc. In het klassieke Rome gold ze ook als de moeder van Aeneas. Kleine Pauly, dl. 5, kol. 1173-1179; Oxford, p. 1113
voetnoot(8)
verstelt: blijven steken
voetnoot(10)
Vulcanus: Vulcanus, de van oorsprong Etruskische god van vulkanisch vuur, was in de klassieke oudheid god van het vuur en was tevens beschermer tegen brand. Hij is volledig vereenzelvigd met de Griekse god Hephaestus en is door een mythische legende verbonden met Mars en Venus. Kleine Pauly, dl. 5, kol. 1319-1320; Oxford, pp. 1130-1131
voetnoot(10)
gewracht: vervaardigd
voetnoot(11)
d' hermaphrodijt: Hermaphroditus is een tweeslachtige, androgyne godheid, een kind van Hermes en Aphroditus - waaruit ook de naam afgeleid kan worden. Oorspronkelijk was hij van het mannelijk geslacht. Tijdens een bad in een meer werd Salmacis, een van Diana's nimfen, op het eerste gezicht verliefd op hem en klemde zich met zoveel hartstocht aan hem vast dat ze met hem versmolt. Hall's, p. 142; Kleine Pauly, dl. 2, kol. 1066-1067; Oxford, p. 502
voetnoot(12)
gevrijdt: bemind
voetnoot(16)
Vermits: omdat, doordat
voetnoot(16)
vrijdt: bemint, zich overgeeft aan de liefde
voetnoot(17)
gemeent: beteugeld
voetnoot(19)
Pluto: Pluto, Latijnse naam voor de Griekse god Hades, was de Romeinse god van de Aarde en werd vaak geïdentificeerd met de Onderwereld. Pluto zou Persephone hebben ontvoerd, door haar via een aardkloof mee naar de Onderwereld te nemen. Kleine Pauly, dl. 4, kol. 955-957
voetnoot(20)
Proserpijna: Proserpina wordt in de klassieke literatuur volkomen geïdentificeerd met de Griekse godin Persephone en is aldus, door een mythisch verhaal, verbonden met Pluto. Kleine Pauly, dl. 4, kol. 1188
voetnoot(23)
Pygmalion: Pygmalion is een legendarische kunstenaar, bij Ovidius, die een ivoren beeld maakte van de ideale vrouw en er daarna verliefd op werd. Hij vroeg aan Aphrodite, tijdens haar gedenkdag, of zij het beeld zou willen bezielen zodat hij haar tot zijn vrouw kon maken, hetgeen geschiedde. Kleine Pauly, dl. 4, kol. 1246; Oxford, pp. 901-902
voetnoot(32)
beneen: naar beneden
voetnoot(34)
doen: toen
[tekstkritische noot]24: Pensonaris > Pensionaris
34: besehaemt > beschaemt
voetnoot(7)
te vreen: tevreden
voetnoot(8)
vertreen: wandelen
voetnoot(22)
fauten: gebrekkigheden

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken