De neef van Prikkebeen(1910)–Daan Hoeksema– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] X. Hoe zij wat op hun verhaal komen en de reis per tuff-tuff vervolgen. (Dat waren vliegen vet en fijn), Zij dronken daarbij palme-wijn En puike koffie na den disch, Waar 't Negerland zoo trotsch op is, Terwijl werd op 't tapijt gebracht Hoe of men voorts te hand'len dacht. Dik dacht: het beste zou wel zijn Naar huis te gaan met d'eersten trein Maar Pieternel gaf dit niet toe: Zij was nog lang niet reizens moe, Zij vond het in dit zwarte land Zoo allemensch'lijks int'ressant, De speelman stemde met haar in: In reizen had hij altijd zin; En Pieter! Wel, die stelde voor Te trekken heel de wereld door En sprak: ‘Nu zijn we in Afrika, Dan gaan wij naar Amerika, [pagina 23] [p. 23] Dan naar Australië en dan Naar Siam, China en Japan En keeren langs Cook's Pool terug - Op 't ijs gaat 't reizen eens zoo vlug - En niet per spoor, dat is te muf, Neen, frisch en vrij in een tuff-tuff.’ Bij meerderheid van stemmen dus Besloot men voort te reizen. Flus Toog Piet nu naar den Raad der stad, Die juist dien dag vergad'ring had, Bood voor 't Museum aan zijn schuit, Doch tegen een niet kwaden duit. De Raad ging 't schip zien aan de kaai. Hij vond het bijster vreemd en fraai En gaf er duizend dollar voor. Toen liep heer Petrus verder door, Trad in een auto-magazijn, Kocht er een tuff, licht, sterk en fijn. [pagina 24] [p. 24] Met alles wat er bijbehoort, Wat banden, pelsjas enzoovoort, En zet dan koers naar het hotel. Daar stonden Dik en Pieternel En speelman, die een roerend lied, Tot afscheid aan de Negers biedt. De tranen rollen bij dien zang In stroomen langs hun zwarte wang, Hun zielen worden week en malsch, Zij vallen speelman om den hals En drukken, onder luid gesnik, Aan 't harte Nella en heer Dik. Maar Piet, ofschoon zijn hart ook brak, Maakt er een eind aan. In den bak En op de kar laadt men het goed, Het bruidspaar stapt dan welgemoed In 't rijtuig, speelman wordt de buur Van Piet, die plaats neemt aan het stuur. [pagina 25] [p. 25] Dus gaat het onder toet-geluid Snel voort. De stad is men dra uit. Men rijdt langs boomen, rijk belaân Met kokosnooten en banaan, Met vogels, fraai door vedertooi, En apen, wel iets minder mooi. Men komt in Negerdorpen aan. Daar ziet men melkboerinnen staan, Als pek zoo zwart, en ook ontmoet Men eierboertjes, zwart als roet, En bakers, die geen tuitkornet Maar kroeshaar hebben opgezet. En stevig tuft men er op los, Zoodat men weldra in een bosch, Of liever in de wildernis, Waarmeê dit land gezegend is, Terecht komt. Allerlei gediert Hier op zijn weeligst groeit en tiert. Vorige Volgende