Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proeve van Bredaasch taal-eigen (1836)

Informatie terzijde

Titelpagina van Proeve van Bredaasch taal-eigen
Afbeelding van Proeve van Bredaasch taal-eigenToon afbeelding van titelpagina van Proeve van Bredaasch taal-eigen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.85 MB)

Scans (23.81 MB)

XML (1.53 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proeve van Bredaasch taal-eigen

(1836)–Jacob Hendrik Hoeufft–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Of lijst van eenige in de stad en den lande van Breda gebruikelijke en in sommige oorden van ons vaderland min gewone woorden en spreekwijzen


Vorige Volgende
[pagina 619]
[p. 619]

U.

[U]

U wordt hier nooit met uw verward, gelijk elders onnoemelijk veel plaats heeft, zelfs in het schrijven onder beschaafde lieden. Het onderscheid wordt zelfs onder het laagste gemeen waargenomen, hoezeer het, volgens den Brabandschen tongval, ou, hetwelk als oe wordt uitgesproken, voor u, en ouw voor uw zegt. In Braband en Vlaanderen spreekt men ou of oe, voor u, als au uit.

[Uitbedingen]

UITBEDINGEN. Niet ongemeen is in ons Vaderland ergens iets uit bedingen, en dan zijn het, meen ik, twee woorden; dan hier zegt men ook zich iets uitbedingen, in plaats van vooruitbedingen, voorbedingen. Ik denk het een germanismus te zijn.

[Uitbellen]

UITBELLEN, voor iets door den uitroeper doen omroepen. Zie Belleman. Men zegt ook wel, doch minder gemeen, uitklinken of omklinken, wordende de omroeper ook in oude stadsbesluiten de stadsklinker genaamd.

[Uitblinken]

UITBLINKEN. Op eene zonderlinge wijze heb ik dit werkwoord door oorspronkelijke Bredanaars hooren bezigen in de eenvoudige beteekenis van blijken. B.v. het zal nu haast moeten uitblinken, wat hij in zijn schild voere.

[pagina 620]
[p. 620]

[Uitdoen]

UITDOEN wordt hier somtijds gebruikt in spreekwijzen, in welke men elders het woord uitmaken bezigen zoude; b.v. zij kunnen met hen allen geen honderd guldens uitdoen; om nu van andere minder ongemeene niet te gewagen, als hij kan niets uitdoen, voor uitrigten, en dergelijke. Doen en maken worden door de ouden onverschillig door elkander gebruikt. Zie de Heeren Ypey en Ackersdyck, Taalkund. aanmerk. op verouderde woorden van den Staten-Bijbel, blz. 21 en 22; en mijne Oud-Friesche Spreekwoorden, blz. 79, en blz. 26 en 27 van het Register.

[Uiter]

UITER. Deze onafscheidelijke vergelijkende trap van uit heeft elders slechts in weinige zamenstellingen plaats, b.v. in uiterwaard en uiterbuurt; dan hier is dezelve meer in gebruik, als in uiterkant voor buitenkant, uiterrand voor buitenrand, uiterstijl voor buitenstijl enz.

[Uiteren]

UITEREN wordt hier somtijds als een voortdurend werkwoord gebruikt voor uiten. De Hr. Wassenbergh teekent in zijn Idiot. Fris. aan, dat het in dien zin ook door Gysbert Japiks is gebezigd. Ik meen het in Friesland ook nog gebruikelijk te zijn, en 't wel in aanhalingen uit oude Schrijvers aangetroffen te hebben. Ik herinner mij althans bij Huydecoper, Proeve, blz. 585, gevonden te hebben de vraag, waarom men zoo wel van om niet zoude kunnen maken ommen, ommeren, als van uit, uiten, uiteren. Bij Vondel en meermalen bij Hooft treft men dit uiteren aan; dan meest gebruikte men het in ouden tijd voor dikwijls of luidruchtig uiten. Ook werd uiteren bij de ouden ge-

[pagina 621]
[p. 621]

bezigd in de beteekenis van zich door daden kenbaar maken, zich uitwendig vertoonen. Bredero, Stommen Ridder, 1. uitkomen:

 
‘De mensch is sonderlingh
 
Vaeck anders als hij uijtert,
 
Nadat hij rust of ruijtert.’

d.i. naar dat hij stil, bedaard of aan het hollen is. Ik herinner mij zelfs ruit voor wild aangetroffen te hebben, zonder mij de plaats te kunnen herinneren.

[Uiterlijk]

UITERLIJK wordt bij den deftigen burgerstand ten platten lande op eene bijzondere wijze gebruikt, welke men bezwaarlijk elders zal aantreffen, b.v. ik ben u uiterlijk dankbaar, ik ben u uiterlijk verpligt, voor ten uiterste. Zoo ook: de zieke is beter, doch uiterlijk zwak, voor uiterst zwak.

[Uitersgang, of uitersgank]

UITERSGANG, of UITERSGANK wordt, naar ik onderrigt ben, in deze streken de tijd genaamd, op welken het gezaaide graan, bijzonder de rogge, uitkomt.

[Uitgaan]

UITGAAN. Op een huis of andere vaste goederen worden gezegd uit te gaan de verpondingen, renten, chijnsen, of andere ongelden, die op dezelve uitgeschreven of ten laste van dezelve uitgegeven zijn. Ik meen, dat men eigenlijk zoude moeten zeggen, dat van een huis of andere vaste goederen zoodanige gelden uitgaan, of wel uit, gelijk in oude stedelijke stukken voorkomt. Dan het woord is niet bij uitsluiting hier te huis behoorende. In Gelderland en Utrecht worden zelfs op sommige plaatsen zoodanige renten of chijnsen uitgangen genaamd.

[pagina 622]
[p. 622]

[Uitgang]

UITGANG. De uitgang wordt door de bouwlieden hier gezegd voor het vroege voorjaar, hetzij zulks beteekene den uitgang van den winter, hetzij den uitgang van de vasten. Bij Kiliaan vind ik uitgaande jaar en hetzelve overgezet annus extremus.

[Uitgenomen]

UITGENOMEN wordt in de Baronie, naar de kanten van de Lange-straat, niet alleen adverbialiter gebruikt voor bij uitnemendheid, maar ook als een adjectivum voor uitgelezen, voortreffelijk. Dat het zeer goed aldus gebruikt wordt, kan blijken uit het verhandelde door den Hr. Ypey, vervolg der verouderde woorden van den Staten-Bijbel, blz. 105 en 106.

[Uitharen]

UITHAREN wordt in de Baronie veel gezegd voor uitwasemen. Haere is bij Kiliaan, urens pruina, urens frigore ventus, adurens frigus, matutinum gelu, torrens gelu; en haeren is bij denzelfde urentem auram spirare.

[Uitlaat]

UITLAAT komt bij Kiliaan als een verouderd woord voor in de beteekenis van projectura, projectum, appendix aedificii. Echter wordt het in die beteekenis nog zeer veel gebruikt in de Baronie van Breda, voornamelijk met betrekking tot de schuren. Ik denk het zooveel als uitzetting, uitleg, te zijn; of misschien is het alzoo genaamd, omdat men het vee uit de stallen latende daaronder kan plaatsen. Sommige boeren spreken het, bij verkorting, uilaat uit. Misschien worden de zoogenaamde uilengevels in Groningerland aldus genaamd in plaats van uitlaatgevels. Bij de ouden vindt men het ook wel ulaat gespeld.

[pagina 623]
[p. 623]

[Uitleggen]

UITLEGGEN. Eenen akker uitleggen beteekent in de Baronie van Breda eenen hoogen, onvruchtbaren akker, door jaarlijksche afzanding, verlagen en vruchtbaar maken.

[Uitlichten]

UITLICHTEN. De ziel uitlichten heeten hier de Roomschgezinden eenen stervende eene brandende waskaars in de hand geven.

[Uitlichten]

UITLICHTEN. Iemand uitlichten of uitluchten, voor iemand uitschelden, iemands gebreken of slechtheden aan het licht brengen. In het Neder-Saks. zegt men ook ütlüchten voor uitschelden.

[Uitluiden]

UITLUIDEN, of uitluijen, zegt men hier van het luiden ter gelegenheid van iemands dood of begrafenis. Elders zegt men beluiden. Bekend is het gezegde van Vondel, die, aan zijnen Palamedes zittende te werken, toen hem de dood van Prins Maurits berigt werd, antwoordde: ‘Ik ben reeds bezig hem te beluiden.’

[Uitmollen]

UITMOLLEN, zoo in den bedrijvenden zin, voor uitwroeten, uitgraven, als in den onzijdigen zin, voor uitwoelen, langzamerhand met kleine aardgedeelten, doorzijpering als anderszins uitgehold worden. Het komt niet van het diertje mol, molle, maar van mol, molde, aarde, van hetwelk het diertje zelf den naam heeft, als oorspronkelijk heetende molworp, van het omwerpen van den grond. Zie mijne Oud-Friesche spreekwoorden, blz. 52, en Register, blz. 89.

[Uitmunten]

UITMUNTEN. Bedrijvend werkwoord voor uitmonsteren,

[pagina 624]
[p. 624]

uitkippen, uitzonderen, doch meest in eenen kwaden zin; zullende het misschien willen zeggen het bijzonder op iemand gemunt hebben. Dan ook uitsteken wordt hier active voor uitkippen gebruikt, hetwelk men bij de ouden ook voor uitzonderen, en uitstekend voor uitnemend vindt. Op gelijke wijze, als uitmunten hier zooveel als uitnemen is, beteekent in de oude taal uitnemen somtijds uitmunten; zie de Heeren Ypey en Ackersdyck, verouderde woorden in den Staten-Bijbel, blz. 107 en 108, van Hasselt, op Kiliaan, in voce wtnemen, en den Hr. Weiland, op uitgenomen.

[Uitroeper]

UITROEPER. Aldus noemt men te Breda de stads-ambtenaar, die de roerende goederen in het openbaar verkoopt, elders afslager of, met een onduitsch woord, vendumeester genaamd. Zie Kiliaan in wtroep, wtroep houden, wtroep-boek, enz. Elders in Braband zegt men eenvoudig roeper, en roepen heet ook te Breda bij eene openbare verkooping zoo veel als te koop stellen, zeggende men b.v. welk stuk is het eerst geroepen? d.i. geveild. Te Bergen-op Zoom zegt men oproeper, hetwelk eigenaardiger is, dan afslager, dewijl roerende goederen doorgaans bij opbod verkocht worden. Ook te Hamburg heet een zoodanig ambtenaar Utróper, en de verkooping zelve Utroop. In Frankrijk zegt men crieur, nog in Zeeland crieerder, van het oud Nederlandsche woord kraijieren (kraijeren), in den Teuthonista en bij Kiliaan te vinden, en door velen onzer oude schrijvers gebruikt, onder anderen door Philip Numan, Strijt des Gemoets, fol. 14, b., die in denzelfden zin van clamare ook craijen naar bermherticheit heeft, fol. 45, a; en fol. 104, b:

[pagina 625]
[p. 625]

de crancke die naer gesontheyt craeyt. In Engeland heet ook de afslager bij de openbare verkoopingen, met een volkomen Latijnsch woord, proclamator.

[Uitschieten]

UITSCHIETEN. Zie aanschieten, zeggende men zoowel als zijn rok aanschieten ook zijn rok uitschieten. Ook in den figuurlijken zin wordt het hier gebruikt, even als het Latijnsche exuere, voor den persoon afleggen; b.v. den Doctor uitschieten, den Predikant uitschieten, enz.

[Uitstaan]

UITSTAAN, voor uithouden, in de beteekenis van harden, is overal zeer gemeen; b.v. ik kan de pijn niet uitstaan; maar hier gebruikt men het ook op eene meer bijzondere wijze; b.v. ik kan het niet uitstaan op den duur zoo veel geld daaraan te geven.

[Uitstek]

UITSTEK, voor uitsteking, uitmunting. B.v. Ik houd niet van uitstek boven anderen.

[Uitsteken]

UITSTEKEN. Zie uitmunten.

[Uitstrijken]

UITSTRIJKEN. Iemand uitstrijken, voor iemand met opzet te leur stellen, voor den gek houden. Men vindt het woord in dezen zin bij Bredero, in zijn Moortjen, op het einde van het 2. bedrijf:

 
‘Ick acht de man wel groot, die haarlie (de hoeren) van gelijcken,
 
Met vuijlheijdt en bedrogh kan schandelijck uitstrijcken,
 
En oft ten quaatsten quam, dat het heel quaelijck voer;
[pagina 626]
[p. 626]
 
Wat sou men seggen? niet, men weet wel 't is een hoer;
 
Sij moet de jonghman eerst eens hebben uitgestreken.’

Alsmede bij Vondel, Herschepp. van Ovid. 1. B.v. 739, en 6. B.v. 224 in dien zin. Bij Kiliaan is het overgezet decipere, circumscribere aliquem, imponere alicui, os oblinere; imposturam facere, ludificari, illudere, eludere. In dezen laatsten zin legt Huygens het een Antwerpsch vrouwspersoon in den mond, in zijne Klucht Trijn Cornelis, 1. bedr. 2. uitk.:

 
‘Ge prueft (beproeft) ieens of gl'ons kunt uijtstraijcke met ou vaijse.’

[Uitvaart]

UITVAART is, volgens de eigenlijke beteekenis van het woord, de lijkstaatsie bij de begrafenis; in het Passinael, Winterstuck, van 1489, fol. 178, d, genaamd het wtleiden; Fransch convoi funèbre. Dan híer wordt daardoor verstaan de plegtige lijkdienst voor de overledenen, ook die, welke zes weken of ook wel een jaar na het afsterven geschiedt. Ook voor uitvaart in de tegenwoordig gebruikelijke beteekenis vindt men uijtlijde in het Tractaat, gemaakt bij den Pastoir ende Koster der Kercke van Breda en Burgemeesteren, van des Pastoirs rechten, den 12. dag in Januario 1481, te vinden in de Oude keuren van Breda, van welke ik twee eensluidende handschriften bezit: ‘voort als sijt brachten (een vreemd gedege lijk, d.i. volwassen lijk) na der hoge misse so sullen sij den prochiaan cautie doen, een uijtlijde daar na te doen.’

[Uitverkooper]

UITVERKOOPER. Iemand, die in het klein, hetzij voor een ander, hetzij voor eigene rekening, aan zijn huis verkoopt, waarin hij verschilt van den uitventer, die zijne waar langs de deuren te koop veilt.

[pagina 627]
[p. 627]

[Uitvlaggen]

UITVLAGGEN is hier van ruigte en onkruid, tot vlaggen geworden, zuiveren.

Een bosch uitvlaggen, een bosch geheel van vlaggen zuiveren of ledigen. Zie plaggen.

[Uitwegen]

UITWEGEN, voor een uitweg hebben.

[Uitzetten]

UITZETTEN. Men zegt hier, gelijk ik ook wel elders gehoord heb, niets met iemand uit te zetten hebben, voor uitstaan hebben, te doen hebben. Dan daarenboven hoort men hier veel de spreekwijzen: niets met iemand kunnen uitzetten, met alle moeite nog niets kunnen uitzetten, voor uitrigten, uitvoeren, uitwerken, te weeg brengen, van eenen persoon gesproken. Het wordt ook gebruikt voor uitmaken, beteekenen, wanneer men van eene zaak gewaagt. B.v. Dat kan niets uitzetten, waarvoor men anders zegt: dat maakt niets uit.

[Uitzoeken]

UITZOEKEN. Iets op iemand uitzoeken, voor iets uitvinden, om iemand iets betaald te zetten; iemand iets te huis brengen, gelijk het spreekwoord zegt. Men hoort ook wel eens, in verbindtenis met de overige deelen des gespreks, iemand uitzoeken, voor het op iemand geladen hebben.

[Uitzonderen]

UITZONDEREN wordt hier veeltijds in eenen zin gebruikt, welke geheel strijdig is met de gewone beteekenis; b.v. ‘men zegt, dat zij zich allen wel gekweten hebben, doch geenen worden uitgezonderd;’ d.i. in het bijzonder, als boven de anderen uitmuntende, genoemd.

[pagina 628]
[p. 628]

[Uitzuipen]

UITZUIPEN. Uitzuipers worden hier door de volksklasse dezulken genaamd, die ten hunnen eigenen gevalle of voordeel, ook in ambtsbetrekkingen, b.v. als gaarders der gemeene middelen, het vermogen van anderen uitputten. Elders wordt dit meer uitzuigen genaamd; dan dat uitzuipen reeds van ouds in dien zin gebruikelijk geweest is, bewijst onder anderen eene plaats uit Hooft's Nederl. Hist. 6. B., alwaar uitzuipzucht voor onverzadelijke hebzucht gebruikt wordt.

[Uur]

UUR, voor uijer.

[Uw]

UW. Nooit hoort men hier het aanstootelijke jouw voor uw, welk laatste onder het gemeen veel als ouw wordt uitgesproken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken