Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy (2002)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Editeur

F. Bulhof



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy

(2002)–O.C.F. Hoffham–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

§. 2. De poëzy is de taal der goden

De poëzy is de taal der goden; aldus genoemd om haare kunstryke afwyking van de natuur en van de gewoonlyke menschlyke spraak. St. Evremond zegt: ‘De poëzy, die met een levendige

[pagina 7]
[p. 7]

omschryving de wonderen van 't heelal afschildert, verheft de gantsch natuurlyke zaken als boven de natuur, door een verhevenheid van gedagten, en een heerlykheid van redeneeringen, die regtmatiglyk de taal der goden kan genaamt worden’ (Mengelwerk., Deel I, bl. 214) Ga naar voetnoot5. En Voltaire beschryft de poëzy, als eene kunst ‘die eertyds alleen werd uitgevonden, om de aarde te onderwyzen, en om den hemel te loven; en welke om die reden de taal der goden geheten werdt’ (Gedagt. van den Heere de Voltaire, Deel II, bl. 105) Ga naar voetnoot6. En zeker te recht, want zo onverbloemd en natuurlyk het prosa spreekt, zo verbloemd en kunstryk uit zich de poëzy.

Zegt, by voorbeeld, het prosa de zon; de poëzy heet haar:

 
Den doier van het ey
 
Der weerelt, of de schyf der schyven.
 
(Vond., Leeuwendalers, bl. 58) Ga naar voetnoot7

Spreekt de prosaïst van de starren; de dichter spreekt van:

 
--- 't uurwerck van de tyden, (Vond. Eneas, bl. 316), Ga naar voetnoot8

of van:

 
---'s hemels lampen.( Vondel, Poëzy, D. I, bl. 23). Ga naar voetnoot9

Zegt het prosa de zee; de poëzy zegt:

 
--- het vloeiend marmer, (Vond. Eneas, bl. 327) Ga naar voetnoot10

of wel:

 
--- Neptunus groene weiden (Vondel, Herschepp., bl.7) Ga naar voetnoot11

[pagina 8]
[p. 8]

Spreekt de prosaïst van milt en lever; de poëet noemt:

 
--- dees de winckel van het bloet
 
En die het vuilnisvat des lyfs. ---
 
(Vond. Maria Stuart, bl. 15) Ga naar voetnoot12

Zegt het prosa zeer eenvouwdig: het was den acht en twintigsten october; zo spreekt de poëzy:

 
De wynmaant schreef twee min als 't derde kruis
 
(Vondel, Poëzy, Deel II, bl. 307) Ga naar voetnoot13

Zegt de prosaïst: vyf en veertig jaaren en vyf maanden; de dichter uit zich:

 
Jaermaenden zeventien, en elf olympiaden
 
(Bl. 625) Ga naar voetnoot14

Daar nu het nederig prosa de taal aller menschen is (§. 1.), heeft men billyk goedgevonden, om de verhevene poëzy de taal der goden te noemen. Zulks deed den Grieken zeggen: De stervelingen heeten dit voorwerp alzo; maar dus noemen het de goden. (Men leeze hieromtrent Ramlers Einleitung in die schönen Wissenschaften, Band I, Seite 189 u.s.w.) Ga naar voetnoot15.

De schimper Holberg, wel is waar, uit zich volgenderwyze: ‘Het eenig onderscheid tusschen eenen poëet en bedelaar is, dat de eene in vaerzen, en de andere in ongebonden styl bedelt. Men zegt voor een spreekwoord: de taal der poëeten is de taal der goden; maar de taal der advocaaten mogt beter dien naam voeren, want hunne woorden kosten geld, en geen derzelven valt vruchteloos ter aarde.--

[pagina 9]
[p. 9]

De hoofdzaak van den advocaat, zo wel als die van den poëet, bestaat in 't liegen (§ 19.); maar, al kunnen zy dit beiden, zy doen 't niet met gelyken uitslag’ (Deensche Wysg. Deel II, bl. 128, enz.) Ga naar voetnoot16. -- Doch de uitspraak van dien spotter heeft hier geen gezag; en naardien wy eene Theorie der Nederduitsche poëzy willen schetsen, zal Vondels uitspraak beter klemmen: aldus spreekt hy: ‘Een dichter behoort hemelval en de spraek der goden te spreeken. De hemelsche poëzy wil niet op den middeltrap, maer moet in top staen, en op den toetssteen van een beslepen oordeel proef houden, naer de wetten by de geleerden daartoe voorgeschreven’ (Aenleidinge ter Nederd. Dichtkunste) Ga naar voetnoot17. -- Van deeze wetten en derzelver toepassing staan wy te handelen.

voetnoot5
Charles de St. Evremond (1616-1703): Mengelwerken. In Hoffhams Prenzlauer boekerij was aanwezig: ‘Mengelwerken v. St Evremond 4 D. Amsterdam 1745’, maar dit werk is zo niet in openbaar bezit gecatalogiseerd. In St. Evremond, Uitgeleze Keur-stoffen, een vertaling van Gerard Westerwyk, te Amsterdam, bij Jacobus Loveringh, 1738 (UBA OK 73 649-652), past dit citaat bij deze noot niet op p. 214, eventueel wel op p. 124, maar is ook daar niet te vinden. Zie noot 106.
voetnoot6
Voltaire (1694-1778): Gedagten getrokken uit de werken van den heere de Voltaire, Rotterdam, bij Dirk Vis, 1767 (vertaald naar Pensées philosophiques de M. de Voltaire), II, p. 105. UBA 277 E 12.
voetnoot7
Vondel, Joost van den (1587-1679), Leeuwendalers, r. 1685-1686 (WB V, p. 340). In deze noten worden de Vondel-citaten zoveel mogelijk vergeleken met en gelocaliseerd in de Wereldbibliotheek-uitgave (hier verder WB).
voetnoot8
Eneas VI, r. 682 (WB VI, p. 713).
voetnoot9
J.V. Vondels Poëzy. Eerste Deel en Tweede Deel, Franeker, bij Leonard Strik, 1682. KB 759 E 1. In deze noten worden de door Hoffham uit Poëzy I en II geciteerde regels zoveel mogelijk geïdentificeerd naar het gedicht waarin ze voorkomen. Hier betreft het de ‘Verovering van Grol’, r. 634 (WB III, p. 147).
voetnoot10
Eneas VI, r. 1081 (WB VI, p. 733).
voetnoot11
Ovidius' Herscheppinge I, r. 157 (WB VII, p. 409).
voetnoot12
Maria Stuart, r. 211-212 (WB V, p. 177).
voetnoot13
‘Tytdicht op de grondtsteenlegging van 't Stadthuis t' Amsterdam’, r. 1 (WB V, p. 371).
voetnoot14
‘Treurdicht van Hendrik den Vierden’, r. 177 (WB I, p. 157).
voetnoot15
Karl Wilhelm Ramler, (1725-1798), huisleraar in Löhme in 1746-1747 en van 1748 tot 1790 filosofieprofessor aan de Kadettenschool in Berlijn: Einleitung in die schönen Wissenschaften, nach dem Französischen des Herrn Batteux, Leipzig, Weidemann, 1756, Deel I, p. 189: ‘Die Sterblichen nennen dieses Ding also, aber mit diesem Nahmen nennen es die Götter’. KB 1295 F 67.
voetnoot16
Ludvig Holberg (1684-1754, Deens hekeldichter): De Deensche wysgeer (vertaling van Ludvig Holbergs Spectator Moralske Tanker), Amsterdam, bij Tjeerd Bliek, 1754, nr 429). KB 1016 F 147.
voetnoot17
(nadere plaatsaanduiding ontbreekt): Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste (WB V, p. 490-491, r. 213-217).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken