Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy (2002)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Editeur

F. Bulhof



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy

(2002)–O.C.F. Hoffham–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

§. 10. Het eigenlyke dichten is geheel geen kunst

Het eigenlyke dichten is geheel geen kunst, voor zo verre daardoor, gelyk waarlyk, het prosaïsche deel der poëzy word verstaan; want gedachten heeft elk mensch, en stoffe vind men alom:

 
Terwyl de stof zich opdoet als een zee,
 
En ons verschaft veel dingen niet beschreven,
 
De werkbaas zou het werk veeleer begeven,
 
Dan 't werk den baas ontvallen in dien stand.
 
(D. van Hoogstraten ...) Ga naar voetnoot41

Het prosa, de inhoud aller poëzy, bied zich van zelve aan en plooit zich zeer ligt. Men kan

[pagina 22]
[p. 22]

zulks met éénen blik overzien. Het heldendicht, by voorbeeld, die dichtstoffe van den langsten adem, dit verhevenste en moeijelykste deel der poëzy, vereischt zo weinig kunst, ten aanzien van den prosaïschen inhoud, dat de oordeelkundige Swift, in zyn boek Over het diepe (Vertelsel van de ton, Deel II, bl. 95 enz.) Ga naar voetnoot42 uitvoerig heeft beweezen, dat men daartoe geheel geen vernuft noodig hebbe; terwyl hy recepten voorschryft, volgens welke men, zonder schranderheid, weetenschap en belezenheid te bezitten, een regelmaatig heldendicht kan vervaardigen. De Guardiaan, die Swifts recepten heeft uitgeschreeven, bekrachtigt zyn gevoelen (Deel I, bl. 597. enz.) Ga naar voetnoot43. In het kort, tot onderwerpen van heldendichten vind men alöm

 
een deel versierde quacken
 
Uit praetgiens opgeschept, gevischt uyt Almanacken,
 
(De Decker, Lof der Geldsucht, bl. 49) Ga naar voetnoot44

van welke men zich met voordeel kan bedienen.

Met tooneelstukken is het eveneens gelegen, en hunne vindingen zyn niet min kunsteloos:

 
De stof eens bly-(treur -)spels zal men licht uit alle hoeken,
 
Uit avontuurtjes van oude almanakken zoeken, ---
 
Zy doet zich honderdmaal vanzelf op in de praat
 
(A. Pels, Gebr. en Misbr. des tooneels, bl. 50) Ga naar voetnoot45

en voorts:

 
Gy moogt van Oëdipus, van Clytemnestra zeggen
 
Al wat u invalt -- --
 
(Bl. 47) Ga naar voetnoot46

Terwyl nu tot de zwaarste poëetische gewrochten, tot heldendichten en tooneelstukken, met

[pagina 23]
[p. 23]

betrekking tot het dichten, noch geest noch kunst word vereischt: zo ziet elk van zelf in, dat mindere soorten van dichtwerken, dat oden, satiren, sonnetten, epigrammen, en wat het zy, niet minder werktuiglyk naar algemeene recepten kunnen vervaardigd worden, en ter waereld geene kunst vereischen.

Van de vormen der menigerlei dichtstukken, waarop het eigenlyk aankomt, staan wy nader te spreken (§. 31.); heeft men die vormen zich eigen gemaakt, zo is men in de kunst volleerd.

voetnoot41
David van Hoogstraten (1658-1724, broer van Jan; hoofd van de neolatijnse partij in de poëtenoorlog). Geen plaatsvermelding. Niet getraceerd.
voetnoot42
Jonathan Swift (1667-1745), Tale of a Tub (1704), als Vertelsel van de ton vertaald door Pieter Le Clercq, Utrecht, bij Arnoldus Lobedanius, 1743: 15e hoofdstuk, p. 95-104: ‘Recept om een Heldendicht te maaken’. KB 32 H 32.
voetnoot43
Richard Steele's The Guardian (maart-oktober 1713) werd door Pieter Le Clercq vertaald als De Guardian of de Britsche Zedenmeester, Rotterdam, bij Jan Beman, 1730-1731. Op p. 597-607 staan allerlei poëzie-recepten. KB 1138 F 21-23.
voetnoot44
Jeremias de Decker (1609-1666), Lof der geldsucht ofte Vervolg der Rym-oeffeningen, verdeelt in twee boecken behelsende Gedichten van verscheidene stoffe, Amsterdam, bij de wed. van Marten Jansz Brandt, en Abraham vanden Burgh, 1668. KB 2105 A 259.
voetnoot45
Pels, Gebruik én misbruik des tooneels, Amsterdam, bij Albert Magnus, 1681, r. 1265-1266 en 1271 (zie noot 99). KB S 1395 6.
voetnoot46
Pels, Gebruik en misbruik, r. 1185-86.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken