Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy (2002)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Editeur

F. Bulhof



Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

poëtica


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Proeve eener theorie der Nederduitsche poëzy

(2002)–O.C.F. Hoffham–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

§. 13. Het abstracte dichten is allen menschen eigen

Het abstracte dichten is allen menschen eigen. 't Is, om zo te spreeken, hen aangeboren, en hen zo natuurlyk als het liegen zelf; en daar elk mensch, van wat stand of beroep hy zy, gedachten heeft welke uit zynen stand of beroep eigenaartig voortvloeijen; daar hy slechts uit de bron van zyn bestaan behoeft te scheppen: zo kan het hem niet aan dichtstoffe mangelen.

Dat het dichten lieden van studie, dat het den geleerden, eigen zy, is ligt te begrypen, en door tallooze voorbeelden van zo veele schoolmannen, wysgeeren, predikers, artsen, en rechtsgeleerden te bewyzen. Maar ook leeken, althans lieden die geene geleerde opvoeding genooten, zyn tot het abstracte dichten even bekwaam. Lust het den koopman, by voorbeeld, te dichten -- en hoe veelen onzer kooplieden lust het niet? -- hier zou ik duizend naamen kunnen neêrschryven! Doch ik zal géénen noemen, om niet waardige naamen te vergeeten. Kooplieden bezitten algemeene kundigheden, en all' wat hen omringt kan hen tot dichten noopen. En om voorts van den dichtlust van boekverkoopers (§. 59.), apothekers (§. 95.), glazenmaakers (§. 90.), enz. enz. (§. 52.), niets te

[pagina 28]
[p. 28]

gewaagen; zelfs de ongeletterde landman is vermogend het akkerleven te schilderen. Zyn onderwerp omringt en vervult hem; de lagchende en vruchtbaare natuur vormt hem tot dichter:

 
Hy pryst zyn jeugdig vee: hy pryst de jeugd der dagen:
 
Hy pryst de klaverwei, die room en boter zweet.
 
(H.K. Poot, Poëzy, Deel I, bl. 379) Ga naar voetnoot55

Het dichtvermogen dan, ik herhaal zulks, is allen menschen eigen; ware het slechts met het vaerzenmaaken, even zo (§ 53)! Elk die ondertusschen zo gelukkig is, ook deeze kunst zich eigen gemaakt te hebben, vind alom stoffe om zynen dichtlust den teugel te vieren. Het beschouwen van een muschje (a.) (Vondel, Poëzy, Deel II, 462-470) Ga naar voetnoot56, van een blad papier (b.) (J. Fortman, Dichtl. Mengel., bl. 53-56) Ga naar voetnoot57, van een' bezem (c.) (Proeve van Dichtoefening, enz, bl. 335 en 336) Ga naar voetnoot58, van een drukfout (d.) (Dezelve, bl. 225-231) by voorbeeld, geeft hem gelegenheid om eenige bladzyden vol te dichten. Het verlies van zyn' neusdoek (e.) (Paters Poëzy, bl. 434) Ga naar voetnoot59 doet hem het achtste waereldwonder omschryven. Zend hy een zoodje visch aan een' vriend, zo vangt hy by deeze gelegenheid een klein heldendicht aan (f.) (Greenwoods Gedichten, D. II, bl. 82) Ga naar voetnoot60; of wordt hem een vet zwyn door een' varkenmester thuis gezonden, zulks boezemt hem gedachten in tot een deftig klinkdicht (g.) (Dezelve, 94). Zend men hem eenig ooft of wildbraad; het valt hem niet moeilyk om 80 regels ten dankoffer daarop te dichten (h.) (Vond. Poëzy, Deel II, bl. 111-113) Ga naar voetnoot61. Voor eenige hem gezondene appelen, sluit hy de lettergreepen van den 24sten en 95sten psalm in een dankdicht (i.) (Dezelve, bl. 108-111) Ga naar voetnoot62. Hoe het zy, de berekening van den kalftyd eener koe voert hem tot

[pagina 29]
[p. 29]

de beschryving van een ysselyk onweder (k.) (Focquenbroch, Dichtwerk, D. II, bl. 157) Ga naar voetnoot63; en het slyten van zyn' roksmouw doet hem in bespiegeling over de nietigheid aller ondermaansche dingen uitweiden (l.) (Evendaar). Geen wonder derhalve, dat Antonides, verliefd zynde, op staanden voet een huwlyksvaers dichtte (m.) (Het leven van Antonides) Ga naar voetnoot64. Geen wonder dat Willink, op het vinkenet zittende, een vinkedicht maakte (n.) (D. Willink,Amstellandsche Arkadia, D. I, bl. 111) Ga naar voetnoot65.

voetnoot55
Hubert Korneliszoon Poot (1689-1733), Poëzie, Delft, bij Reinier Bottet, 1722: ‘Morgenzang aen den Heere Valerius Rover’ (geringe afwijkingen). KB 144 B 7.
voetnoot56
‘De Musch van Suzanne Bartelot, uit Baerles Latijn vertaelt’ (WB III, p. 488-494).
voetnoot57
Joan Fortman (geb. 1730, nog door Siegenbeek geprezen), Dichtlievende Mengelingen, Hoorn, bij Tjallingius, 1772: ‘Gedachten op het zien van een blad papier’. KB 841 C 3.
voetnoot58
Proeve van dichtoeffening, bestaende in herderszangen, brieven, klink- en mengeldichten, door A.L.F. en A.P.S. (Th. van Snakenburg (1694-1750) en Jacob Elias Miechielsz (1698-1750)), Leiden, bij de Janssoons van der Aa, 1731, p. 335-336: ‘De mensch geleken by een' bezem’ (naar Le Conte du Tonneau); p. 225-231: ‘Polemons bekeering’. UBL 1204 F 13.
voetnoot59
Lucas Pater, Poëzy, Amsterdam, bij Pieter Meijer, 1774: ‘In 't agtste Wonderstuk, in 't Amsterdamsch Stadhuis / Heb ik (ô bittre spyt) myn Neusdoek laatst verloren’. KB 3095 B 1-2.
voetnoot60
Frans Greenwood (1680-1760), Vervolg van F. Greenwoods Gedichten, en Boere-Pinxtervreugt, Dordrecht, by Van Braam, 1760: ‘Aan den Wel-edelgestrengen Heer Mr. M.V.B.’: ‘Neef Max, hier nevens komt een zootje voorn en brasem’ (laatste regel). KB 839 D 15.
voetnoot61
‘Dankoffer aen den Ed. Heer Joan Six voor zyn ooft en wiltbraet’ (WB VIII, p. 698-700).
voetnoot62
‘Dankdicht aen Jakob Baek rechtsgeleerde voor zyne schoone appelen' my met een gedicht toegezonden’ (WB III, p. 390-392).
voetnoot63
W.G. van Focquenbroch (1640-1670), Alle de Werken, derde druk, Amsterdam, bij Steven van Esveld, 1766: ‘Klinckdicht’, r. 12-14: ‘In dees denkwaarde tyd stond Mopsus met zyn vrouw,/ En telden elk om stryd op 't ievrigst op haar vingren,/ Wanneer haar bonte koe op 't langst wel kalven zou.’ KB 9 B 2.
voetnoot64
David van Hoogstraten, ‘Het leven van Antonides van der Goes’, in de tweede druk van de Gedichten van Antonides van der Goes. Het gedicht op Antonides' eigen huwelijk heet: ‘Aen den heere Joan Antonides, en Mejuffer Suzanna Bormans’.
voetnoot65
Daniel Willink (1676-1722, lid van ‘Constantia et labore’), Amstellandsche Arkadia, Amsterdam, bij Arent van Huyssteen, 1737: ‘Aan den Ed. Heere Gysbrecht van Toll, Med. Doct., te Wassenaar’, p. 115-117. KB 302 F 42.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken