8.
Dat meisje trok uit haar sneuteldoek wit,
verbond er haar liefje zoo blijelijk mit.
9.
De sneuteldoek was er van bloede zoo rood,
al in het verbinden zoo bleef hij dood.
10.
‘Nou is er de vader van mijn kind dood:
begraaft hem al onder roo roosekens rood!
11.
Begraaft hem al onder de egelentier!
dat grafje zal dragen roo roosekens fier.’
Holländisch: De Hollandsche Bazuyn 1719. bl. 29 (Willems Nr. 99.) - Vgl. das ältere deutsche Lied bei Uhland Nr. 93. und wie es noch im Munde des Volks lebt: Schles. Volkslieder Nr. 167-169. Mittler Volkal. Nr. 51. 52.
¶ 9, 1. sneuteldoek, snutteldoek, jetzt neusdoek, Schnupftuch. Im Deutschen hier ein Schleierlein - 10, 1. nou für nu - 11, 1. egelentier, wilder Rosenstrauch, Hor. belg. 3, 133.